• No results found

‘Wrap Around Care’ : een opzet voor de meting van effectiviteit binnen de Opvoedpoli

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Wrap Around Care’ : een opzet voor de meting van effectiviteit binnen de Opvoedpoli"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wrap Around Care’

Een opzet voor de meting van effectiviteit binnen de Opvoedpoli

Master Opvoedingsondersteuning Universiteit van Amsterdam Naam: Georgette Nieuwenhuizen

Studentnummer: 5877180 Begeleider UvA: Dr. L. van Gelderen

Tweede beoordelaar: Dr. E. Singer

(2)

1

Abstract ‘Wrap Around Care’

A design for the measurement of effectiviness within the Opvoedpoli

In this study research about an adequate and appopriate method in favour of the Opvoedpoli is expressed with the intention to inform about the Wrap around care model alone with an evaluation of this model. In order to find this method a study of literature is performed

(N=22), afterwards interviewing employees (N=14) within the Opvoedpoli to inventorise their opinion about the feasibility of this method. The results show the importance to evaluate the implementation process of the WAC model. Measuring it’s effectiveness, aiming at the improvement of the patients symptoms and their experiences regarding these symptoms. The most effective ways for the Opvoedpoli to perform these measurements are a short

questionnaire, video recordings and open conversation.

(3)

2

Inhoudsopgave

Absract Pagina 1

Theoretisch kader Pagina 3

Deelstudie 1 Pagina 10  Methode Pagina 10  Resultaten Pagina 11  Conclusie Pagina 23 Deelstudie 2 Pagina 25  Methode Pagina 25  Analyse Pagina 28  Resultaten Pagina 29  Conclusie Pagina 51 Conclusie/Discussie Pagina 53 Samenvatting Pagina 59 Literatuurlijst Pagina 60 Bijlagen Pagina 65

(4)

3

Theoretisch kader

Op 8 november 2011 werd aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een beleidsbrief voorgelegd. In deze brief ‘Geen kind buiten spel’, wordt gepleit voor een aanpassing in de Jeugdwet. De stelselwijziging, die voortkomt uit de beleidsbrief, moet ervoor zorgen dat kinderen veilig en gezond opgroeien en zich ontwikkelen tot participerende burgers. Op dit moment zijn er diverse problemen binnen de jeugdhulpverlening die een rol hebben gespeeld bij het ontwikkelen van de stelselwijziging (Veldhuijzen, van Zanten-Hyllner, & Teeven, 2011).

De problemen binnen de jeugdhulpverlening hebben onder andere te maken met het werken op een problematiserende, instelling- en kindgerichte manier (Hermanns, 2010). Hier wordt mee bedoeld dat er tijdens de hulpverlening wordt gezocht naar een probleem in plaats van naar een oplossing of mogelijke verbetering. Dit probleem wordt via signalering,

verwijzing en diagnosticeren achterhaald. Daarnaast wordt het probleem gezocht bij het individuele kind, er wordt niet gekeken naar de rol van het gezin en de context om het kind heen. Als het probleem bij het individuele kind is gediagnosticeerd wordt het kind door middel van een exportmodel uit de eigen omgeving gehaald en residentieel, in professionele instituties, behandeld (Hermanns, 2010). Naast de problematiserende, instelling- en

kindgerichte manier van werken binnen de jeugdzorg, schiet de samenwerking tussen verschillende hulpverlenende organisaties tekort en is de financiering versnipperd en zeer complex (Heijnen et al., 2010). Deze problemen in jeugdhulpverlening kunnen gevolgen hebben voor de kinderen en hun gezin, omdat er geen rekening wordt gehouden met de verschillende processen die een rol spelen bij de opvoeding van het kind. Vanuit diverse ontwikkelingstheorieën en modellen kunnen de gevolgen van deze problemen worden verklaard.

Doordat in de huidige hulpverlening het individuele kind centraal staat, worden de mechanismen van coregulatie, transactionaliteit en adaptatie, in het opvoeden mogelijk buiten beschouwing gelaten. Deze mechanismen zorgen echter voor een natuurlijk verloop van de opvoeding. Bij het opvoeden is er namelijk sprake van coregulatie, een transactioneel proces en adaptatie (Hermanns, 2007). Coregulatie wil zeggen dat het opvoeden natuurlijk en vanzelfsprekend verloopt. Het systeem van de opvoeding wordt vanuit zichzelf in beweging gezet doordat er wisselwerking plaatsvindt tussen de ouder en het kind, en de gehele context. Bij deze wederzijdse interactie is er sprake van een transactioneel proces. Dit transactionele proces vindt ook plaats bij de adaptatie, waarbij ingebouwde doelen van de opvoeding, het

(5)

4 kind, de ouder en de gehele context in staat stellen om een goede wisselwerking te hebben en goed te kunnen functioneren (Hermanns, 2007). Tijdens een behandeling zou de nadruk dus niet alleen moeten liggen op het individuele kind, maar de mechanismen coregulatie, transactionaliteit en adaptatie die ervoor kunnen zorgen dat de ontregelde opvoeding weer hersteld wordt.

Daarnaast is binnen de huidige jeugdhulpverlening, zoals bovengenoemd, sprake van een gebrekkige samenwerking (Heijnen et al., 2010). Bij de gezinnen die in aanraking komen met de jeugdhulpverlening, is sprake van een ontregeling van de balans tussen de draagkracht en de draaglast. Draaglast, aan de ene kant, betreft risico factoren die de coregulatie, het transactionele proces en de adaptatie in het opvoeden kunnen ontregelen. Draagkracht, aan de andere kant, betreft protectieve factoren die bescherming kunnen bieden tegen aanwezige risicofactoren (Hermanns, 2007; Hermanns 2007; MacKenzie, Kotch, & Lee, 2011; Sameroff & Seifer, 1983). Een ontregeling van de balans tussen draaglast en draagkracht vindt plaats op het moment dat zich een opeenstapeling van vier of meer risico factoren voordoet (Evans, 2003; Mac Kenzie, Kotch, & Lee, 2011). Deze risicofactoren worden binnen het huidige aanbod voor de jeugd stuk voor stuk verholpen. Elk probleem wordt binnen een andere instelling onder handen genomen, waarbij het kind en de ouder steeds een nieuwe specialist ontmoeten met een eigen werkwijze. Door deze versnippering van de problemen kan het erg lang duren voordat het gezin effectief geholpen kan worden zodat alle belemmeringen zijn verholpen.

Ook wanneer er wordt gekeken vanuit het ecologische model van Bronfenbrenner (1979), blijken de problemen binnen de jeugdzorg niet positief bij te dragen aan de

optimalisering van de opvoedsituatie. Als je kijkt naar het micro niveau (de interactie van een individu met zijn/haar directe omgeving) blijkt dat doordat kinderen residentieel worden behandeld hen hierdoor waarschijnlijk de mogelijkheid wordt ontnomen om met de directe omgeving in wisselwerking te zijn. Dit kan een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Het is van belang om een kind, tijdens de behandeling, de ruimte te bieden om op het eigen micro niveau interacties te onderhouden om de ontwikkeling te stimuleren. Het meso niveau (relaties tussen de verschillende microsystemen) kan tijdens de behandeling van een kind voor een deel wegvallen. Dit kan gebeuren door ouders minimaal te betrekken bij de behandeling van een kind. Het overleg tussen de behandelaar en de ouder kan zo beperkt zijn, dat de positieve invloed die deze relatie kan hebben op het kind voor een deel afwezig is. Het is dus van belang om het overleg tussen behandelaar en de directe verzorger van het kind te stimuleren, om een adequate ontwikkeling bij het kind te kunnen bevorderen. Tot slot komen

(6)

5 er ook problemen voor binnen het macro niveau (de bestuurlijke laag van het systeem) zoals de complexiteit van de financiering van de jeugdhulpverlening. Deze complexiteit kan een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van het kind doordat ouders en zorgverleners aandacht moeten besteden aan de financiering in de zorg en hierdoor aandacht tekort schiet bij het leveren van daadwerkelijke hulpverlening. De nadruk zou dus meer moeten liggen bij de kant van de zorg in plaats van bij de financiering (Bronfenbrenner, 1979).

Op dit moment wordt binnen de jeugdzorg gewerkt vanuit een probleemgerichte wijze. Deze manier van werken legt de nadruk op de problemen van het individu en gaat uit van een specialist die de problemen oplost. Daarbij wordt de eigen kracht van het individu in de behandeling, maar ook die van de ouder, voor een groot deel buiten beschouwing gelaten (Hermanns,2010). Uit onderzoek van Bennet Cattaneo en Chapman (2010) blijkt dat empowerment in de opvoeding van groot belang voor de ontwikkeling van een kind.

Empowerment betreft een interactief proces waarbij persoonlijke doelen worden opgesteld om de eigen kracht te stimuleren. Om dit doel te bereiken worden acties ondernomen. Na het uitvoeren van de actie wordt de invloed op het uitvoeren op het doel geëvalueerd. Dit gebeurd aan de hand van de kennis, het zelfvertrouwen en de competenties van het individu. Door het stimuleren van de eigen kracht voelt een individu zich gesterkt en kan hierdoor zelfstandig veel meer bereiken. De eigen kracht kan zowel bij het kind als bij de ouder worden

gestimuleerd (Bennet Cattaneo, & Chapman, 2010). Door de eigen kracht in een behandeling buiten beschouwing te laten kan het gebeuren dat een specialist doelen oplegt aan een

individu. Mocht het individu deze doelen niet kunnen behalen, voelt dit bij het individu eventueel als falen. Dit werkt mogelijk averechts, de eigen kracht wordt niet gestimuleerd en het individu voelt zich nog slechter dan voor de behandeling. Daarnaast wordt de ouder ook niet gestimuleerd in eigen kracht. Dit kan mogelijk het gevolg hebben dat de ouder niet het gevoel heeft het kind te kunnen helpen en de opvoeding beter aan te kunnen. Stimuleren van empowerment kan dus van groot belang zijn voor de ontwikkeling van het kind.

Een mogelijke oplossing voor de problemen binnen de jeugdhulpverlening ligt bij het realiseren van integrale zorg op maat voor ouders en kinderen (Van Yperen & Woudenberg, 2011; Veldhuijzen van Zanten-Hyllner & Teeven, 2011). Vanuit de stelselwijziging op de jeugd is deze oplossing doorgevoerd in het concept van de jeugdwet, waarin ‘ een integrale aanpak met betere samenwerking rondom gezinnen’ centraal staat (Ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2012). Om de integrale zorg adequaat te realiseren, is het van belang om de eigen kracht van het gezin te stimuleren, aan te sluiten bij de ervaring en de problemen van het gezin, het sociale netwerk rondom het gezin te activeren en te werken met

(7)

6 concrete doelen (Hermanns, 2010). Deze integrale zorg op maat zal tot stand moeten komen door middel van samenwerking tussen verschillende organisaties en instanties, die werken met en voor kinderen en ouders. De nieuwe vorm van jeugdhulpverlening zal vanuit de gemeenten worden vormgegeven en door de organisaties en instanties worden uitgevoerd (Van Yperen & Woudenberg, 2011; Veldhuijzen van Zanten-Hyllner & Teeven, 2011).

Een voorbeeld van deze nieuwe integrale zorg op maat is het Wrap Around Care model (WAC). Het WAC is ontstaan doordat de zorg, bij meervoudige problemen binnen een cliëntsysteem, tekort schoot (Brown & Hill, 1996; Clark, et al., 1996; Hermanns, 2010; Stambaugh, et al., 2007; Yoe, et al., 1996). Het model is ontwikkeld door inzichten vanuit bestaande programma’s. In 1970 werd door Karl Dennis het Kaleidoscoop programma ontwikkeld. Het programma was gericht op het bieden van effectieve en geïntegreerde zorg voor jeugdigen en hun gezin (Kamradt, 2001). Geïnspireerd door het Kaleidoscoop

programma, is in 1985 het Alaska Youth Initiative opgericht. Dit programma had als doel om de kinderen die te maken hadden met complexe problemen, vanuit residentiële behandelingen terug te brengen naar de samenleving. Dit deed het programma door middel van

samenwerking tussen instellingen en het bieden van financiering (Kamradt, 2001; VanDenBerg & Greaslish, 1996; Walter & Petr, 2011; Wyles, 2007).

Binnen het WAC model wordt gewerkt vanuit een bloemmodel, daarin werken het gezin en de generalist als team in de stempel van de bloem samen (Hermanns, Klap, Smit, & Zwart, 2012). Het gezin staat echter centraal, de generalist neemt enkel de ondersteunende en begeleidende rol aan. Een generalist is geen eenduidig aangewezen persoon (Hermanns, 2012; Winters & Metz, 2009). Zowel een vrijwilliger, een familielid of een professional vanuit een jeugdinstelling kan de plaats van een generalist innemen naast het gezin. De generalist is breed inzetbaar, heeft veel kennis over de gang van zaken in het leven en biedt het gezin waar nodig hulp om hun problemen op te kunnen lossen. Zo kan een generalist helpen bij financiële kwesties zoals met het gezin naar de gemeente gaan en hen te wijzen op de mogelijkheden van schuldsanering. Daarnaast kan een generalist bijvoorbeeld ook, samen met het gezin, op zoek gaan naar een geschikte therapie voor het kind. Van belang is dat een generalist bij alle acties aanwezig is die het gezin onderneemt om hun problemen te verhelpen. Op deze wijze is de generalist ‘de centrale hulpverlener’ die van alles op de hoogte is. De bovengenoemde voorbeelden van ondersteuning zijn de bloemblaadjes, van het bloemmodel, die mogelijke specialisten en instellingen weergeven die kunnen worden ingeschakeld door het team om de aanwezige problemen van het gezin te verhelpen (Hermanns, Klap, Smit, & Zwart, 2012).

(8)

7 Het WAC model heeft als doel om het gewone leven in een gezin te herstellen. Om dit doel te kunnen bereiken zijn tien verschillende principes binnen het WAC model van belang. Deze principes zijn een ideaal om het WAC model optimaal uit te kunnen voeren maar zullen niet altijd allemaal kunnen worden gerealiseerd in praktijk (Burns et al., 2000; Epstein et al., 1998; VanDen Berg & Grealish, 1996; Walter & Petr, 2011; Wyles, 2007; Yoe et al., 1996). Het eerste principe bevat de ondersteuning die individueel en flexibel binnen een

cliëntsysteem zal moeten worden vormgegeven en gericht is op de sterke kanten van dit systeem. Bij het tweede principe wordt elk gezinslid binnen het systeem gestimuleerd om mee te werken in het proces van de hulpverlening. Het derde principe behelst dat elk teamlid van het gehele systeem wordt aangemoedigd om een actieve en betrokken houding aan te nemen tijdens het hulpverleningsproces. De teamleden uit het systeem kunnen bestaan uit

bijvoorbeeld het gezin, een instelling, een buurtorganisatie of een school. Het vierde principe bevat de community-based benadering, waarin de gehele buurt, zoals een school of sportclub, zoveel mogelijk worden betrokken bij hulpverleningsproces. Doordat dit proces zoveel mogelijk plaatsvindt binnen het gezin, de school en de buurt, worden de verschillende teamleden gestimuleerd om actief mee te werken (Hermanns, 2009). Het vijfde principe binnen het WAC model geeft aan dat het van belang is om een goede balans te vinden tussen het gebruik van formele en informele steun. Een vorm van informele steun vindt bijvoorbeeld plaats als een moeder de buurvouw vraagt om op haar kind te passen. Een vorm van formele steun vindt bijvoorbeeld plaats als een moeder advies vraagt bij het consultatiebureau over een slaapprobleem van haar zoon( Rafaeli & Gleason, 2009). Het zesde principe bevordert alle teamleden om onvoorwaardelijk hulp en steun te bieden aan het cliëntsysteem. Dat doen zij door adequaat samen te werken vanuit één centraal punt, flexibel oproepbaar te zijn voor het cliëntsysteem en rekening te houden met culturele verschillen. Dit zijn achtereenvolgens het zevende, achtste en negende principe van het WAC model. Het laatste principe is het in kaart brengen van de uitkomsten voor zowel het systeem van hulpverlening als het

cliëntsysteem (Burns et al., 2000; Epstein et al., 1998; VanDen Berg & Grealish, 1996; Walter & Petr, 2011; Wyles, 2007; Yoe et al., 1996).

De uitvoering van WAC model is flexibel en breed, er is dan ook geen sprake van een gestandaardiseerde methodiek met protocollen en een vastgesteld stappenplan. Het WAC model is een metamethodiek waarbij het toepassen van de uitgangspunten, zoals het stimuleren van de eigen kracht van het cliëntsysteem, en het uitvoeren van maatwerk een centrale rol innemen (Hermanns, Klap, Smit, & Zwart, 2012; Schamhart & Colijn, 2012). Door de flexibiliteit van het model is de effectiviteit moeilijk te meten. De toepassing van het

(9)

8 model zal in diverse contexten verschillend zijn. De maten voor effectiviteit zullen hierdoor ook verschillen. Een eenduidige effectiviteit van het WAC model zal daarom niet kunnen worden gegeven (Hermanns, Klap, Smit, & Zwart, 2012).

Het WAC model wordt in verschillende delen van de wereld gebruikt, zoals bijvoorbeeld in Amerika. In Nederland wordt het model ook gebruikt, waaronder bij de Opvoedpoli. De Opvoedpoli is een plek waar ouders, jongeren en kinderen informatie en advies kunnen inwinnen. Daarnaast wordt door de Opvoedpoli lichte tot zware ondersteuning geboden. De zwaarte van deze ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de ouders en kinderen maar ook het advies vanuit de Opvoedpoli of een organisatie, zoals een school, die ouder en kind hebben doorverwezen. Ook professionals (bijvoorbeeld orthopedagogen, pedagogisch medewerkers en gezinscoaches) kunnen advies inwinnen bij de Opvoedpoli of door middel van trainingen en coaching hun expertise uitbreiden. De Opvoedpoli is opgericht om zorg “eerder, sneller, beter en goedkoper” aan te kunnen bieden. Dit doen zij door middel van systeemgericht te werken, zonder wachtlijsten en door 24 uur per dag beschikbaar te zijn voor de cliëntsystemen.

Medewerkers van de Opvoedpoli hebben het gevoel dat het WAC model in de praktijk effectief werkt (J. Knappe, persoonlijke communicatie, 8 oktober 2012). Echter is deze

effectiviteit nooit met behulp van onderzoek aangetoond. De Opvoedpoli wil deze effecten graag op een wetenschappelijke wijze onderzoeken. Om dit op een juiste wijze te kunnen doen, is het van belang om kennis te hebben betreffende de methoden van onderzoek, waarmee de effecten van het WAC model kunnen worden bestudeerd en de wijze waarop de Opvoedpoli het WAC model binnen hun organisatie toepast.

Dit afstudeeronderzoek zal zich dan ook richten op het bestuderen van een gepaste methode van onderzoek voor het meten van de effectiviteit van het WAC model binnen de Opvoedpoli. Om dit te kunnen onderzoeken zal gebruik worden gemaakt van de volgende hoofdvraag: “Op welke manier kan de effectiviteit van het Wrap around care model het beste

worden gemeten binnen de Opvoedpoli?”. Aan de hand van twee deelvragen zal de

hoofdvraag worden beantwoord. De eerste deelvraag luidt als volgt: “Welke manieren van

meten van de effectiviteit van het Wrap around care model zijn bekend uit eerder

onderzoek?”. Deze vraag zal worden beantwoord door middel van het uitvoeren van een

literatuuronderzoek. De tweede deelvraag, “Welke manier van meten van effectiviteit van het

Wrap around care model is het beste toepasbaar binnen de Opvoedpoli?”, zal worden

beantwoord met behulp van interviews die zullen worden gehouden met verschillende medewerkers binnen de Opvoedpoli. Hierbij zal worden nagegaan op welke wijze de

(10)

9 Opvoedpoli het WAC model binnen de organisatie heeft toegepast en hiermee werkzaam is. Dit is van belang om na te kunnen gaan wanneer het WAC model binnen de Opvoedpoli als effectief wordt beschouwd. De hoofdvraag zal worden beantwoord door de informatie uit het literatuuronderzoek en de interviews samen te voegen nadat deze zijn geanalyseerd.

Door de reeds bestudeerde literatuur en de gesprekken met de begeleiding vanuit de Opvoedpoli is de verwachting dat de effectiviteit van het WAC model binnen de Opvoedpoli het beste gemeten kan worden aan de hand van zowel kwalitatieve als kwantitatieve methodes. De kwalitatieve methode kan bijvoorbeeld de beleving en tevredenheid van de gezinnen in kaart brengen. De kwantitatieve methode zou de geboekte voor- of achteruitgang van bijvoorbeeld in kind kunnen weergeven.

Het doel van dit onderzoek is om de Opvoedpoli een advies voor een methode aan te reiken die kan worden gebruikt tijdens de meting van de effectiviteit van het WAC model. Met de resultaten van de meting naar de effectiviteit, zou de hulpverlening die tot stand komt met het WAC model, eventueel kunnen worden aangepast en geoptimaliseerd. Door deze aanpassing en optimalisatie kan de hulpverlening die aan ouders, jongeren en kinderen wordt verleend, verbeterd worden.

(11)

10

Deelstudie 1

De laatste jaren is het onderzoek naar effectiviteit van het WAC model op gang gekomen. Er zijn dan ook diverse onderzoeken naar de effectiviteit van het WAC model gedaan

(bijvoorbeeld Myaard, Crawford, Jackson, et al., 2000; Snyder, Lawrence & Dodge, 2012). Binnen deze studies is gekeken naar twee aspecten van effectiviteit van het WAC model. Enerzijds is het toepassingsproces van het WAC model nagegaan. Dit betreft de kwaliteit van de implementatie van het WAC model en de toepassing hiervan (bijvoorbeeld Bruns, Suter & Leverents-Brady, 2008; Munsell, et al., 2011, Kazi, Pagkos, & Milch, 2010). Anderzijds is er gekeken naar de effectiviteit van de studies waarin het WAC model is toegepast. Dit betreft bijvoorbeeld veranderingen in het gedrag van een kind en/of verzorger na behandeling in een WAC setting (bijvoorbeeld Della Taffolo, 2000; Painter, 2012).

Uit de literatuur blijkt dat een adequate implementatie en toepassing van een bepaald programma of interventie van belang is voor het effect hiervan (Grol, Bosch, Hulscher, Eccles, & Wensing, 2007; Grol & Grimshaw, 2003; Wensing, Weijden van der & Grol, 1998). De implementatie van een nieuw model, zoals in dit geval het WAC model, brengt veranderingen met zich mee in en rondom een organisatie. Deze veranderingen, zoals het doorbreken van routines en het laten samenwerken van verschillende disciplines, vereisen zorgvuldigheid in de uitvoering. Een adequate uitvoering zal leiden tot de best haalbare effecten (Grol, Bosch, Hulscher, Eccles, & Wensing, 2007; Grol & Grimshaw, 2003; Wensing, Weijden van der, & Grol, 1998). Bij de evaluatie van het WAC model is het dus van belang zowel het

toepassingsproces als de effectiviteit van de studies waarin het WAC is toegepast te evalueren. Bovenstaande evaluaties kunnen op verschillende manieren uitgevoerd worden. Het doel van deze eerste deelstudie is dan ook om te achterhalen welke meetmethoden van betreffende de evaluatie van het WAC model bekend zijn uit eerder onderzoek. Dit zal worden nagegaan aan de hand van een literatuuronderzoek.

Methode

De gebruikte studies in dit literatuuronderzoek zijn gevonden in de databases

Educational Resources Information Centre (ERIC), PsychInfo, Web of Science en Picarta. Bij het zoeken naar relevante studies zijn de keywords Wraparound, Wraparound care,

wraparound effectiveness en wraparound care effectiveness gebruikt. Uit de gevonden

literatuur zijn de artikelen met een evaluatie van het WAC model geselecteerd. Deze evaluaties hadden betrekking op zowel het toepassingsproces als op de effectiviteit van het WAC model.

(12)

11 Deze systematische zoektocht resulteerde in 22 studies. Van de gevonden literatuur is een overzicht gemaakt (Bijlage 1). In dit overzicht is informatie opgenomen over de auteur, het jaartal, het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, de populatie (geslacht, leeftijd, etniciteit), de uitkomstmaat en de resultaten van de onderzoeken. Aan de hand van deze tabel zijn de verschillende resultaten van de gevonden evaluatiestudies beschreven.

Resultaten

Bij de gevonden evaluaties van het WAC model zijn verschillende

onderzoeksmethoden gebruikt. Zeventien van de studies hadden een longitudinaal design (bijvoorbeeld Bickman, Smith, Lambert, et al., 2003; Bruns, Suter, Force, et al., 2005; Walton & MCIntyre, 2011). Bij negen van deze studies is naast het longitudinale design eveneens gebruik gemaakt van een ander design. In vijf van deze studies betrof dit een comparative

design (bijvoorbeeld Pagkos & Milch, 2010; Mears, Yaffe & Harris, 2009). Drie studies

hanteerden behalve een longitudinaal design ook een quasi experimenteel design (Bickman, Smith,Lambert, et al., 2003; Clark, Lee, Prange, et al., 1996; Mears, Yaffe & Harris, 2009). Het onderzoek van Myaard, Crawford, Jackson en Alessi (2000) betrof zowel een

longitudinaal design, een controlled within- subjects design als een multiple baseline design.

De studie van Walker & Schutte (2005) maakte gebruik van een combinatie van een

longitudinaal design met een cross-sectioneel design. De overige studies maakten gebruik van

respectievelijk een case study design, pretest- posttest control group design en een

cross-sectioneel design (Brown & Hill, 1996; Carney & Buttell, 2003; Walker, Pullman, Moser, et

al., 2012).

Wanneer alle studies naast elkaar werden gelegd, lieten de evaluaties van het WAC model een overwegend positieve uitkomst zien. De evaluaties werden positief bevonden als bijvoorbeeld de implementatie van de basisprincipes van het WAC model goed werd

nageleefd of als het functioneren van een kind verbeterde. Uit 14 van de 22 artikelen die zijn bestudeerd in dit onderzoek, bleek zo een positieve uitkomst (bijvoorbeeld Carney & Buttell, 2003; Effland, Walton & MCIntyre, 2011; Kamradt, 2001). Eén studie had een negatieve uitkomst (Walker, & Schutte, 2005), twee studies gaven geen verschil weer (Bickman, Smith, Lambert et al., 2003; Copp, Bordnick, Traylor & Thyer, 2007) en vijf studies hadden zowel positieve als negatieve uitkomsten (bijvoorbeeld Della Toffalo, 2000; Epstein, Nordness, Kutash, et al., 2003).

Zoals eerder vermeld, dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen de meting van het toepassingsproces van het WAC model en de effectiviteit van het WAC model. Dit

(13)

12 geldt ook voor de verschillende studies die zijn gebruikt voor het uitvoeren van dit

literatuuronderzoek. In de resultatensectie van deze deelstudie zullen daarom eerst de studies worden besproken die het toepassingsproces van het WAC model betreffen. Vervolgens zullen de resultaten van de onderzoeken die de effectiviteit van het WAC model in kaart brengen, worden besproken. Daarna zullen de studies worden behandeld die zowel het toepassingsproces als de effectiviteit van het WAC model evalueren.

Evaluatie van het toepassingsproces van het WAC model

Eén van de eerste onderzoeken naar het toepassingsproces van het WAC model was het onderzoek van Bruns, Suter en Leverentz-Brady (2008). Zij deden onderzoek naar de kwaliteit van het toepassingsproces van het WAC model. Aan dit onderzoek namen 667 kinderen deel die in leeftijd varieerden van 2 tot 21 jaar. Van deze kinderen was 68% een jongen en 32% een meisje. Bij de kinderen, hun verzorgers en de hulpverleners van deze gezinnen is een gestructureerd interview afgenomen. Hierin werd nagegaan of de

basisprincipes van het WAC model op de juiste wijze zijn toegepast binnen het programma waaraan zij deelnamen. De uitkomsten van dit onderzoek lieten zien dat de basisprincipes van het WAC model op de juiste wijze werden geïmplementeerd. Dit kwam onder andere doordat veel steun aanwezig was en er trainingen werden aangeboden binnen het WAC programma (Bruns, Suter & Leverents-Brady, 2008).

In bovenstaand onderzoek is gebruik gemaakt van slechts één onderzoeksgroep. Snyder, Lawrence en Dodge (2012) voegden hier een onderzoeksgroep aan toe waardoor een vergelijking tussen twee groepen mogelijk was. Deze evaluatie van de kwaliteit van het toepassingproces van het WAC model is uitgevoerd door observaties te doen bij verschillende WAC teambijeenkomsten en deze te vergelijken met reguliere teambijeenkomsten.

Teambijeenkomsten betroffen gesprekken tussen gezinnen en betrokken hulpinstanties. In totaal werden 112 teambijeenkomsten bijgewoond bij 63 verschillende gezinnen. Deze observaties werden gescoord aan de hand van een checklist met de basisprincipes van het WAC model. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat binnen de teams die WAC bijeenkomsten bijwoonden, meer samenwerking plaatsvond dan bij de teams die reguliere bijeenkomsten bijwoonden. Daarnaast was binnen de WAC teams meer ruimte voor het gezin om individuele beslissingen te nemen, omdat de WAC hulpverlener beter was voorbereid op de teammeeting dan reguliere hulpverleners. Door de adequate voorbereiding van de WAC hulpverlener bleef er meer tijd over om de individuele beslissingen van een gezin te

(14)

13 ondersteunen. Verder bleken de verschillen tussen de WAC en de reguliere teammeetings niet beduidend groot te zijn (Snyder, Lawrence & Dodge, 2012).

In voorgaande studies werd enkel de kwaliteit van het toepassingsproces geëvalueerd. In het onderzoek van Munsell, et al. (2011) is hiernaast nagegaan of de consistente

aanwezigheid van de leden van een WAC team en de cohesie in het team van invloed was op deze kwaliteit. In deze studie zijn 88 teams, bestaande uit een jeugdige, een verzorger en een hulpverlener, over een langere periode onderzocht. De deelnemers gaven via een vragenlijst aan of het WAC programma waarin zij participeerden, kwalitatief voldeed aan de

basisprincipes van WAC model. Daarnaast werd informatie betreffende de aanwezigheid van teamleden verzameld door de naam, de rol, en de aanwezigheid per bijeenkomst te

controleren. Uit dit onderzoek bleek de consistente aanwezigheid van de teamleden van invloed op de binding die de teamleden voelden met elkaar. Een klein team, waarbij de leden vaak aanwezig waren tijdens de bijeenkomsten, zorgde voor meer binding tussen de

teamleden. Tevens bleek dat bij een klein team met leden die vaak aanwezig waren tijdens de bijeenkomsten, de kwaliteit van het toepassingsproces van het WAC model hoog was

(Munsell et al., 2011).

Bovenstaande studies gaven allen een positief resultaat weer met betrekking tot de kwaliteit van het toepassingsproces van het WAC model. Niet alle onderzoeken bleken overwegend positief, uit de studie van Epstein et al. (2003) zijn bijvoorbeeld gemengde resultaten gebleken. In dit onderzoek werd de kwaliteit van de implementatie van het WAC model geëvalueerd aan de hand van 112 observaties. Deze observaties vonden plaats tijdens bijeenkomsten van de hulpverlening, waarin acht basisprincipes van het WAC model met een checklist werden gescoord. Hieruit bleek dat zowel het gezin en de professional beiden een actieve rol speelden tijdens het planningproces. De plannen werden op een adequate manier besproken met het gezin en er werden haalbare doelen opgesteld. Daarnaast werd het gezin gestimuleerd om zelfstandig te zijn. Het WAC model bleek voor het grootste gedeelte op de juiste manier geïmplementeerd. De informele steunbronnen van het gezin werden echter niet actief betrokken bij de bijeenkomsten, terwijl deze juist een belangrijke rol vervullen in het WAC proces van de hulpverlening. Ook werd het gezin niet betrokken bij de beslissing over het beëindigen van de hulpverlening. Het afronden van een WAC programma zou in overleg moeten gebeuren, omdat het gezin juist moet leren om zelfstandig te kunnen functioneren (Epstein et al., 2003).

Kortom bleek uit het onderzoek van Epstein et al. (2003) dat de verzorgers van een kind niet voldoende betrokken werden bij diverse beslissingen met betrekking tot de

(15)

14 hulpverlening. Walker et al. (2012) hebben onderzocht hoe de betrokkenheid van de verzorger en het kind zou kunnen worden vergroot. Zij gingen na hoe een kind en de verzorger

betrokken konden worden bij het planningsproces van de hulpverlening en onder welke condities dit zou moeten plaatsvinden. Om dit te onderzoeken zijn 23 matched pairs van verzorgers en kinderen uit een studie uit Nevada en 366 matched pairs uit een nationale studie onderzocht. Aan de participanten werden vijf vragen gesteld over hun tevredenheid

aangaande de service die werd aangeboden en de mate waarin zij werden betrokken bij het hulpverleningsproces. Daarnaast is nagegaan of de basisprincipes van het WAC model op de juiste wijze zijn toegepast. Tot slot zijn video-opnames gemaakt waarin op belangrijke elementen van de samenwerking, zoals positieve interacties, werd gecodeerd. De resultaten van deze studie gaven aan de ene kant een positief beeld; het kind voelde zich gesterkt en had meer vertrouwen in het samenwerken met de hulpverlener na het participeren in het WAC programma. Aan de andere kant was het kind niet tevreden over de mate waarin het werd betrokken bij het planningsproces (Walker et al., 2012).

Ook Walker en Schutte (2005) onderzochten de kwaliteit van het planningsproces, welke zij hebben uitgebreid met een postmeting met betrekking tot de algemene tevredenheid van participanten. In deze studie werd de kwaliteit van het planningsproces binnen de

verschillende bijeenkomsten met het gezin en de hulpverlener beschreven. Vervolgens werd onderzocht of deze factoren verband hielden met de tevredenheid van de teamleden en de vrijheid die zij kregen binnen het plannen van het hulpverleningsproces. Om dit te

onderzoeken werden bij 72 bijeenkomsten observaties gedaan. Tijdens deze observaties werd informatie verzameld over drie verschillende aspecten van de bijeenkomsten. Ten eerste werd er algemene informatie verzameld betreffende de locatie, de tijd en de duur van de

bijeenkomst. Daarnaast werd ook de sekse, de etniciteit, de leeftijd en de rol van elk teamlid genoteerd. Ten tweede werd er met een checklist informatie verzameld over de kwaliteit van het planningsproces van de hulpverlening. Vervolgens werd met een checklist informatie betreffende het type steun en service die werd geboden door de hulpverlening verzameld. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan steun vanuit de gemeenschap of natuurlijke ondersteuning. Tot slot werd een postmeting uitgevoerd waarin naar de algemene

tevredenheid van de teamleden over de bijeenkomst werd gevraagd. Uit de studie bleek dat er meer professionals aanwezig waren tijdens de bijeenkomsten dan leden van het gezin. Het gezin had gedurende het proces van de bijeenkomst bovendien minder invloed dan de professionals. Daarnaast waren de organisaties die dagelijks veel met het gezin te maken krijgen, afwezig tijdens de bijeenkomsten. De postmeting liet zien dat deze afwezigheid vaak

(16)

15 werd veroorzaakt door logistieke redenen. Andere steunnetwerken gaven zelf aan niet mee te willen komen naar de bijeenkomst of het gezin wilde dit netwerk niet betrekken doordat hun verhaal te persoonlijk zou zijn. Deze resultaten lieten zien dat de professionals de overhand hadden tijdens de bijeenkomsten en het gezin dus niet volgens de WAC principes zelf werd betrokken en gemotiveerd. Daarnaast waren de natuurlijke steunfiguren van het gezin die belangrijk zijn voor het herstel van het gewone leven, zoals de organisaties die dagelijks te maken hebben met het gezin, schaars aanwezig tijdens de bijeenkomsten (Walker, & Schutte, 2005).

Wanneer wordt gekeken naar bovenstaande studies, dan blijkt dat deze op

verschillende manieren zijn gemeten. Ten eerste zijn er gestructureerde interviews afgenomen en vraaggesprekken gevoerd. Daarnaast zijn observaties gedaan en video-opnames gemaakt. Ook zijn er vragenlijsten afgenomen, die voor een adequate meting mogelijk het beste herhaaldelijk kunnen worden gebruikt. Tot slot was het voor een meer uitgebreid overzicht van belang om naast het kind ook de verzorger en/of de hulpverlener te onderzoeken.

Evaluatie van de effectiviteit van het WAC model

In het eerste onderzoek naar de effectiviteit van het WAC is de tevredenheid van de verzorgers die deelnamen aan een WAC programma in kaart gebracht. In dit onderzoek van Brown en Hill (1996) werden 28 cases van het WAC model geëvalueerd. Van de 28 cases betroffen 27 cases een jongen en één een meisje, de leeftijd van de kinderen varieerde van twee tot vijftien jaar. Uit de cases blijkt dat de verzorgers erg tevreden zijn over het WAC model omdat ze één op één hulp aan huis hulp ontvingen en ze de mogelijkheid kregen om trainingen te volgen. Doordat de verzorgers zelf hulp ontvingen, konden zij de situatie met hun kind beter aan (Brown, & Hill, 1996).

In voorgaande studie is de effectiviteit van het WAC model enkel onderzocht aan de hand van de evaluatie van de verzorgers van het kind. In het onderzoek van Copp, Bordnick, Traylor en Thyer (2007) is het effect van WAC geëvalueerd door vragenlijsten bij de kinderen zelf af te nemen. De evaluatie is uitgevoerd door bij de intake en zes maanden hierna twee vragenlijsten af te nemen bij vijftien kinderen. De leeftijd van de kinderen varieerde van acht tot veertien jaar, 53% van de kinderen was een jongen en 47% een meisje. Met behulp van de twee vragenlijsten werd het probleemgedrag en het functioneren van de kinderen in kaart gebracht. De resultaten van deze studie lieten geen significante verschillen zien tussen de intake en na zes maanden. Er is geen verschil te zien tussen het probleemgedrag en het

(17)

16 functioneren van de kinderen voor en na deelname aan het WAC programma (Copp et al., 2007). In deze studie namen weinig participanten deel.

Aan de studie van Myaard, Crawford, Jackson en Alessi (2000) namen eveneens slechts weinig kinderen deel. Zij namen echter wel over een langere periode dagelijks vragenlijst af bij deze kinderen. In dit onderzoek werd de effectiviteit van het WAC model geëvalueerd door onderzoek te doen bij vier jongeren over een periode van een jaar. Twee jeugdigen hadden de leeftijd van veertien jaar, één was vijftien en de ander zestien jaar oud. Op de baseline is een checklist bij de jongeren afgenomen waarin het gedrag en het risico op plaatsing in een instelling is gemeten. Vervolgens werd de afname van deze checklist elke dag herhaald. De checklist betrof vijf onderdelen, te weten gehoorzaamheid, peer interactie, fysieke agressie, gebruik van alcohol of drugs en extreme verbale agressie. Daarnaast is op de baseline, na elk kwartaal en als follow-up een vragenlijst afgenomen waarin het functioneren van het kind is gemeten. De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat slechts de onderdelen van de checklist waar de jongeren bij de baseline hoog op scoorden verder dagelijks werden uitgevraagd. Hierdoor konden de veranderingen in functioneren niet met elkaar vergeleken worden. Wel bleek het functioneren van de jongeren aanzienlijk verbeterd gedurende het WAC programma, maar ook naderhand (Myaard et al., 2000).

In het onderzoek van Yoe, Santarcangelo, Atkins en Burchard (1996) was het aantal meetmomenten minder, zij hebben echter wel een meer divers aanbod van vragenlijsten aan de kinderen voorgelegd. De effecten van het WAC programma zijn onderzocht door bij 40 kinderen verschillende metingen te doen op het moment van de verwijzing en na de deelname aan het WAC programma van twaalf maanden. Van de 40 deelnemende kinderen was 62% een jongen en 28% een meisje. De gemiddelde leeftijd was 16 jaar. De metingen die bij de kinderen zijn gedaan, bestonden ten eerste uit algemene informatie over schoolplaatsing. Daarnaast is een vragenlijst afgenomen die de beperkingen van een kind meet in 25 contexten. Tot slot is een checklist bij de kinderen afgenomen waarin 22 gedragsindicatoren worden gemeten. Na twaalf maanden bleek dat veel kinderen van een residentiële behandeling waren overgeplaatst naar een community-based behandeling. Daarnaast kregen de jeugdigen die extra hulp nodig hadden op school, deze ook aangeboden. Tot slot bleek er een significante afname van gedragsproblemen bij de kinderen die hadden deelgenomen aan het WAC programma (Yoe et al., 1996).

Ook in de studie van Kamradt (2001) werden verschillende vragenlijsten afgenomen. Het aantal deelnemers lag echter veel hoger dan bij voorgaande studies. In dit onderzoek zijn namelijk 650 kinderen met een gemiddelde leeftijd van 14.7 jaar over een langere periode

(18)

17 gevolgd. De studie had als doel om eventuele effecten van het WAC programma bij de

kinderen te meten. Van de kinderen in dit onderzoek was 80% een jongen en 20% een meisje. Om de verschillen van voor en na deelname aan het WAC programma in kaart te brengen, is bij alle kinderen algemene informatie verzameld betreffende hun plaatsing in een residentiële instelling en de kosten van deze plaatsing. Daarnaast werd aan de hand van een vragenlijst het niveau van functioneren van de kinderen en de veranderingen hierin gemeten. Tot slot zijn de percentages van recidive van de kinderen genoteerd. Een jaar na deelname aan het WAC programma bleken de residentiële behandelingen voor meer dan helft afgenomen. De score op de vragenlijst betreffende het functioneren van de jeugdigen bleek verbeterd en alle mogelijke overtredingen waren verminderd (Kamradt, 2001).

De bovenstaande studies zijn uitgevoerd door gebruik te maken van één

onderzoeksgroep. In het onderzoek van Clark, Prange en McDonald (1996) werd pleegzorg aan de hand van het WAC model afgezet tegen reguliere pleegzorg. De groep die WAC pleegzorg aangeboden kreeg bestond uit 54 kinderen en de groep die reguliere pleegzorg aangeboden kreeg bestond uit 78 kinderen. De kinderen in beiden groepen hadden een leeftijd die varieerde van 7 tot 16 jaar. Bij beide groepen kinderen is informatie verzameld over de plaatsing in een residentiële setting en veranderingen van deze plaatsing. Daarnaast is het aantal maal dat de kinderen wegliepen uit een instelling genoteerd. Ook het aantal dagen van opsluiting is in kaart gebracht. Na een tijdsperiode van 2,5 jaar bleek dat de plaatsing van kinderen in de WAC pleegzorg groep sterker was afgenomen dan het aantal plaatsingen van kinderen uit de reguliere pleegzorg groep. Tevens bleek dat er minder sprake van weglopen was bij kinderen uit de WAC pleegzorg groep. Beide groepen hadden meer dagen in

opsluiting doorgebracht. De groep die WAC pleegzorg aangeboden kreeg maakte een grote kans op een toekomstige goede plaatsing (Clark, et al., 1996).

Ook Carney en Buttell (2003) hebben gebruik gemaakt van twee onderzoeksgroepen. Zij maakten echter gebruik van interviews in plaats van vragenlijsten en namen deze

frequenter af. In dit onderzoek is het WAC model vergeleken met de gewone jeugdhulpverlening bij jonge delinquenten. De ene onderzoeksgroep bestond uit 73

delinquenten die WAC zorg ontvingen, daarvan waren 40% een meisje en 60% een jongen. De andere groep bestond uit 68 delinquenten die in een traject van gewone

jeugdhulpverlening zaten, daarvan waren 37% een meisje en 63% een jongen. De gemiddelde leeftijd van beide groepen samen was 14,9 jaar. Gedurende 18 maanden werd om de 2

maanden een interview gehouden met de verzorgers of de bewakers van de jonge

(19)

18 gedrag van het kind, de pogingen om weg te lopen, het functioneren tijdens de hulpverlening en de ontvangen hulp door de delinquenten. Daarnaast is er informatie verzameld betreffende de situatie van de delinquenten voordat de arrestatie plaatsvond. Om een verschil tussen de WAC zorg en de reguliere jeugdhulpverlening over de tijd heen te meten, is gebruik gemaakt van een index die dit eventuele verschil kan weergeven. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat de delinquenten uit het WAC programma minder school misten en minder pogingen deden om weg te lopen dan de delinquenten uit de gewone jeugdhulpverlening. De

delinquenten uit de reguliere jeugdhulpverlening bleken echter meer kans op een baan te hebben. Daarnaast zijn er aanwijzingen gevonden voor het feit dat de behandeling in een community based setting goed werkt voor de jonge delinquenten (Carney & Buttell, 2003).

Mears, Yaffe en Harris (2009) hebben niet één maar twee extra onderzoeksgroepen aan hun studie toegevoegd. Zij onderzochten of er verschillen waren in verandering van het functioneren van kinderen die ofwel WAC jeugdzorg ofwel traditionele jeugdzorg ontvingen. Aan dit onderzoek namen 3 groepen kinderen deel; een groep die WAC jeugdzorg ontving, een groep die klinische jeugdhulpverlening ontving en een groep die traditionele

jeugdhulpverlening ontving. In totaal bestonden de groepen samen uit 126 kinderen, die in leeftijd varieerden van 5 tot 18 jaar. Drieënzestig procent van de kinderen was een jongen en zevenendertig procent een meisje. Bij deze drie groepen is aan de hand van checklist en twee vragenlijsten het probleemgedrag, het niveau van functioneren van de kinderen en de

beperkingen van de kinderen in verschillende leefsituaties en contexten in kaart gebracht. Na zes maanden bleek het functioneren van de kinderen in de WAC jeugdzorg groep significant te zijn verbeterd. Het probleemgedrag en de beperkingen van het kind in verschillende contexten bleken niet significant meer te zijn afgenomen voor de groep kinderen die WAC jeugdzorg ontving (Mears et al., 2009).

In voorgaande studies werden telkens ofwel de verzorgers ofwel het kind onderzocht. Painter, Allen en Perry (2011) interviewden daarentegen complete gezinnen die WAC zorg ontvingen om hun ervaringen betreffende het WAC model in kaart te brengen. Tijdens dit onderzoek is bij 40 gezinnen een gestructureerd interview afgenomen, waarin navraag werd gedaan naar de ervaringen voor, tijdens en na het WAC programma. Van deze gezinnen was 85% van de kinderen een jongen en 15% een meisje. Daarnaast is ook gevraagd naar de overgang van het WAC programma naar het ‘gewone’ leven. De uitkomsten van deze studie lieten zien dat de verzorgers van het kind moeite hadden om in een traject van WAC te

geraken. Daarnaast zouden de WAC hulpverleners meer oog moeten hebben voor de instroom van de gezinnen in het programma. Tijdens het WAC programma is het van groot belang om

(20)

19 als hulpverlener een goede band op te bouwen met een gezin en het gezin te respecteren. Daarnaast bleek het gezin zich gezien te voelen tijdens het WAC programma en was de

behoefte aan hulp bij het gezin sterk aanwezig. De overgang vanuit het WAC programma naar het ‘gewone leven’ bleek moeilijkheden met zich mee t kunnen brengen (Painter et al., 2011).

Ook in de studie van Painter (2012) werden gezinnen onderzocht. Hierbij werd echter geen gebruik gemaakt van interviews maar van diverse vragenlijsten. Aan dit onderzoek

namen 160 kinderen met een gemiddelde leeftijd van 11 jaar deel. Van deze kinderen was 76% een jonge was en 24% een meisje. De studie beoogde de verandering in functioneren van

kinderen met serieuze gedragsproblemen te evalueren na deelname aan een WAC programma. Om dit te kunnen evalueren zijn bij de kinderen en hun verzorgers op de baseline en

gedurende een periode van twee jaar, elke 6 maanden verschillende metingen gedaan. De eerste meting betrof een vragenlijst die de sterke en zwakke kanten van emotie en gedrag van kinderen tussen 5-18 jaar in kaart bracht. De tweede meting bestond uit een checklist die het probleemgedrag van de kinderen en jeugdigen in kaart bracht. De derde en vierde meting waren vragenlijsten die depressie en angst bij kinderen en jeugdigen scoorden. De vijfde meetmethode bestond ook uit een vragenlijst. Deze meting bracht het functioneren aangaande relaties, school, werk en vrije tijd en de psychopathologie van het kind in kaart. Het zesde meetinstrument was een vragenlijst die de invloed die een zorgbehoevend kind op het gezin heeft meet. Tot slot is aan de hand van een vragenlijst de perceptie van de jeugdigen op de de geboden hulp in kaart gebracht. De uitkomsten van de studie waren positief. De scores op alle vragenlijsten en de checklist waren verbeterd ten opzichte van de baseline meting (Painter, 2012).

Tot slot betrof het onderzoek van Bickman, Smith, Lambert en Andrade (2003) eveneens het hele gezin, zij voegden hier echter een extra onderzoeksgroep aan toe. In dit onderzoek werd het effect van het WAC model geëvalueerd aan de hand van twee soorten vragenlijsten. Deze vragenlijsten brachten het probleemgedrag van het kind in kaart. De ene vragenlijst deed dit door navraag te doen over het probleemgedrag bij de verzorger van het kind en de andere vragenlijst door dit na te gaan bij het kind zelf. In dit onderzoek werden deze vragenlijsten afgenomen bij twee groepen afgenomen. De eerste groep bestond uit 71 participanten en deze ontvingen allemaal WAC zorg. De tweede groep bestond uit 40 deelnemers die hulpverlening ontvingen in de reguliere jeugdzorg. Van de groepen samen varieerde de leeftijd van de kinderen van vier tot zestien jaar, 58% van de kinderen was een jongen en 42% een meisje. De resultaten van dit onderzoek lieten geen verschillen zien tussen de twee groepen. Dit gold voor beide meetmethoden (Bickman et al. 2003).

(21)

20 Uit bovenstaande beschreven studies blijkt dat de meting van effecten van een WAC programma op verschillende manier kan worden uitgevoerd. Deze metingen kunnen

bijvoorbeeld worden gedaan aan de hand van vragenlijsten, checklists, interviews, het beschrijven van diverse casussen en het verzamelen van algemene informatie over

bijvoorbeeld de school van een kind. Vragenlijsten bleken het meest gebruik te worden als meetinstrument.

Dit blijkt ook uit het onderzoek van Kazi, Pagkos en Milch (2010). Zij onderzochten welke methode het best bruikbaar zou zijn om het WAC model te evalueren. In dit kader is het functioneren van 58 kinderen uit een WAC programma in Amerika in kaart gebracht aan de hand van een vragenlijst die op meerde momenten is afgenomen. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 16.22 jaar, 61,4% was een jongen en 38,6% een meisje. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat het evalueren van het WAC model via een vragenlijst goed werkte, de scores van de kinderen verbeterden. Voor een adequate evaluatie bleek het van belang om de vragenlijst op meerdere momenten af te nemen. Daarnaast bleek het belangrijk om het WAC model te evalueren met een instrument dat de scores van de kinderen zowel vóór als na deelname aan het WAC programma weergeeft (Kazi, Pagkos, & Milch, 2010).De effectiviteit van het WAC model kan gemeten worden aan de hand van verschillende

uitkomstmaten. Voorbeelden van deze uitkomstmaten zijn de tevredenheid van verzorgers ten opzichte van het WAC model, het verminderen van probleemgedrag van kinderen de

verbetering van het functioneren van de kinderen.

Evaluatie van zowel het toepassingsproces als de effectiviteit van het WAC model

Naast de onderzoeken waarin het toepassingsproces en de effectiviteit van het WAC model afzonderlijk worden gemeten, zijn er ook studies gedaan die de twee soorten evaluaties binnen één studie uitvoeren. De studie van Della Toffalo (2000) was bijvoorbeeld gericht op de relatie tussen de integriteit van de behandeling en deverandering van functionerenvan de jeugdigen na het ontvangen van WAC. De integriteit van de behandeling betrof het

percentage voorgeschreven uren hulp aan het gezin dat zou moeten worden ontvangen, afgezet tegen de daadwerkelijk ontvangen uren aan hulp. Achtentwintig kinderen namen deel aan deze studie. De leeftijd van de kinderen varieerde van 4 tot 17 jaar. Om de integriteit van de behandeling te meten, werden de voorgeschreven uren hulp afgezet tegen de werkelijk ontvangen uren aan hulp. Daarnaast is via een checklist het probleemgedrag van de jeugdigen in kaart gebracht. De resultaten van het onderzoek lieten zien dat er geen significante relatie bestaat tussen de integriteit van de behandeling en de verandering in het functioneren van de

(22)

21 jeugdigen. Wel bleek er een significante vermindering van het probleemgedrag van de

jeugdigen na deelname aan het WAC programma (Della Taffolo, 2000).

Bruns Suter, Force en Burchard (2005) betrokken naast de kinderen ook de verzorgers in hun onderzoek naar een mogelijke samenhang tussen de kwaliteit van het

toepassingsproces van de basisprincipes van het WAC en de effectiviteit hiervan. De kwaliteit van het toepassingsproces van de basisprincipes van het WAC is gemeten aan de hand van een gestructureerd interview met de verzorgers van het kind en de hulpverlener. De

veranderingen in functioneren van de kinderen en hun verzorgers na WAC zorg zijn gemeten aan de hand van drie verschillende vragenlijsten. Bij de eerste vragenlijst werd de verzorgers gevraagd op een schaal van een tot vijf aan te geven welke positieve eigenschappen

betreffende gedrag en emoties bij het kind van toepassing waren. De tweede vragenlijst bracht de beperkingen van het kind in verschillende contexten in kaart. De derde vragenlijst gaf de tevredenheid van de verzorger aan ten aanzien van de ontvangen hulp gedurende een periode van zes maanden. De resultaten lieten zien dat bij een adequate toepassing van de

basisprincipes van het WAC, het gedrag verbeterde. Een hoge kwaliteit van de toepassing van de basisprincipes van het WAC hing samen met meer positieve eigenschappen bij het kind en een hogere tevredenheid ten aanzien van de hulpverlening (Bruns et al., 2005).

Bij de studie van Effland, Walton en MCIntyre (2011) werden naast de kinderen en de verzorgers ook de hulpverleners betrokken. Daarnaast is het toepassingsproces van het WAC model geëvalueerd aan de hand van verschillende fases. In dit onderzoek is de relatie tussen de implementatie van het WAC model binnen de gemeenschap rondom het gezin, de kwaliteit van de toepassing van de basisprincipes van WAC en de veranderingen in het functioneren van de jeugdigen onderzocht. Deze studie werd uitgevoerd over een periode van 2 jaar met in totaal 515 jonge participanten. Van deze participanten was 73% een jongen en 27% een meisje. Om de implementatie in kaart te brengen, is een systeem ontwikkeld waarin de implementatie opgedeeld is in vier fases. De vier fases bestonden uit het beraden over het WAC programma, het voorbereiden van het WAC programma, het daadwerkelijk uitvoeren van het WAC programma en het onderhouden van het WAC. Via dit systeem werd elk gezin ingedeeld in een van de vier fases. Aan de hand van een gestructureerd interview met de hulpverlener van het gezin werd de kwaliteit van de toepassing van de basisprincipes in kaart gebracht. Daarnaast zijn de sterke en zwakke kanten betreffende de sociale en psychologische vaardigheden van een kind in kaart gebracht. De uitkomsten van dit onderzoek lieten zien dat er een aantoonbare relatie bestaat tussen de fase van implementatie van het WAC model en de kwaliteit van de toepassing van de basisprincipes ervan. Hoe hoger de kwaliteit van de

(23)

22 toepassing van het WAC model, hoe beter de veranderingen in het functioneren. Het bestaan van een mogelijke relatie tussen de fase van implementatie en de veranderingen in

functioneren werd niet besproken (Effland et al., 2011).

Stambaugh et al. (2007) hebben twee onderzoeksgroepen toegevoegd aan hun evaluatie van het WAC model. In deze studie is het verschil in functioneren tussen de kinderen die Multi Systeem Therapie (MST) ontvingen en kinderen die meededen aan een WAC programma onderzocht. Hierbij zijn de kinderen onderverdeel in drie groepen. De eerste groep bestond uit 213 kinderen die participeerden in een WAC programma. De tweede groep bestond uit 54 kinderen die MST ontvingen. De derde groep kinderen nam deel aan een WAC programma en ontving MST. Deze groep bestond uit 53 kinderen. Van het totale aantal kinderen was 73% een jongen en 27% een meisje, zij varieerden in leeftijd van 4 tot 17,5 jaar. Om de verschillen in verandering van functioneren te meten, is gebruik gemaakt van een checklist en twee vragenlijsten. De checklist bracht het probleemgedrag van het kind in kaart. De eerste vragenlijst ging over het functioneren van de kinderen. De tweede vragenlijst betrof de frequentie van hulp die het gezin heeft ontvangen. Naast deze metingen is er een

gestructureerd interview gehouden met de kinderen, verzorgers en hulpverleners om na te gaan of de implementatie en toepassing van de basisprincipes van het WAC model op een adequate wijze waren uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek lieten vooruitgang in gedrag zien bij alle drie de groepen. Dit gold zowel voor de klinische symptomen als voor het functioneren. De kinderen in het WAC programma bleken echter een hogere frequentie aan hulp te ontvangen dan de andere twee groepen. Tot slot bleek uit de interviews dat de

basisprincipes van het WAC model op een adequate wijze werden toegepast (Stambaugh et al., 2007).

De metingen van bovenstaande studies zijn wederom op diverse wijzen uitgevoerd. Er is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van checklisten, vragenlijsten en interviews. Er is

onderscheid gemaakt tussen metingen die kinderen, verzorgers en/of hulpverleners betroffen. Om het WAC model zo compleet mogelijk te evalueren, zou het goed zijn om metingen bij alle bovenstaande groepen uit te voeren. Tevens zou het van belang kunnen zijn om het toepassingsproces in verschillende fases op te delen. Om een goede vergelijking te maken is het mogelijk verstandig om ofwel een extra onderzoeksgroep ofwel een controlegroep aan het onderzoek toe te voegen.

(24)

23

Conclusie

In deze eerste deelstudie is getracht een overzicht te geven van de verschillende bestaande methodes om de effectiviteit van het WAC model te kunnen meten. Dit is gedaan aan de hand van een literatuuronderzoek. In dit literatuuronderzoek zijn verschillende methodes gevonden om de effectiviteit van het WAC model te kunnen meten. De meest voorkomende methode om zowel het toepassingsproces en als de effectiviteit van het WAC model te evalueren is een vragenlijst. Een vragenlijst is effectief in gebruik doordat deze veel structuur bevat, duidelijke uitkomstmaten heeft en hierdoor goed vergeleken kan worden (Bryman, 2012). Aan de andere kant is een vragenlijst zeer beperkt in vrije invullening door de persoon die de vragenlijst invult. Dit zou mogelijk kunnen zorgen voor onvolledige antwoorden en beperkte informatie (Bryman, 2012).

Om meer informatie betreffende het toepassingsproces en de effectmeting van het WAC model bij een gezin en hun hulpverleners te vergaren, kan gebruik worden gemaakt van een gestructureerd interview. Door het stellen van vragen aan bijvoorbeeld de verzorgers van het kind, kan meer uitgebreide informatie worden verzameld omtrent het WAC model dan met een vragenlijst. Tijdens een interview is meer ruimte voor eigen inbreng van de

ondervraagde. Deze methode van meten kan echter moeilijker te vergelijken zijn met andere interviews door de diversiteit in antwoorden (Bryman, 2012).

Daarnaast werd bij de evaluatie van het toepassingsproces van het WAC model gebruik gemaakt van observaties die tijdens een teambijeenkomst plaatsvonden. Aan de ene kant kunnen deze observaties minder belastend zijn voor een gezin en de hulpverlener dan het afnemen van een vragenlijst of een interview (Hoyle, Harris & Judd, 2002). Tijdens een observatie hoeven de gezinnen en de hulpverlener geen extra handelingen te verrichten, zoals het beantwoorden van vragen. Aan de andere kant zouden deze observaties wel belastend kunnen door het feit dat de gezinnen en hulpverleners zich bekeken kunnen voelen tijdens de teambijeenkomst. Door gebruik te maken van een checklist tijdens de observatie, zouden de observaties onderling beter te vergelijken kunnen zijn. De observaties zouden ook kunnen worden verricht aan de hand van video-opnames die tijdens de themabijeenkomsten gemaakt worden. Deze video-opnames kunnen naderhand worden geobserveerd en gecodeerd. Door ook hierbij gebruik te maken van een checklist zullen de video-opnames beter vergeleken kunnen worden.

De methode die werd gebruikt om het toepassingsproces van het WAC model te evalueren is een systeemindeling van de vier verschillende fasen van implementatie en toepassing (Effland et al., 2011). De vier fasen bestonden uit het beraden over het WAC

(25)

24 programma, het voorbereiden van het WAC programma, het daadwerkelijk uitvoeren van het WAC programma en het onderhouden van het WAC Door deze fasen goed te onderscheiden en onderling met elkaar te vergelijken is een betere evaluatie mogelijk. Dit omdat het niveau van toepassing afhankelijk is van de fase waarin het toepassingsproces van het WAC model verkeert.

Een methode die enkel wordt gebruikt bij de effectmeting van het WAC model is het beschrijven van casussen. Case studies kunnen enerzijds een zeer uitgebreide beschrijving van het functioneren van de gezinnen opleveren. Anderzijds zijn de case studies juist door deze diversiteit moeilijk onderling te vergelijken (Bryman, 2012).

Samenvattend kan gesteld worden dat de meest gebruikte methodes voor de evaluatie van het toepassingproces en de effectmeting van het WAC model respectievelijk vragenlijsten, gestructureerde interviews, observaties tijdens de teambijeenkomsten of aan de hand van video-opnames, het onderscheiden van vier verschillende fasen van implementatie en toepassing van het WAC model en het beschrijven van case studies zijn. Dit zijn de

verschillende methoden bekend uit voorgaand onderzoek die aan de hand van deze deelstudie naar voren zijn gekomen. Mogelijk kunnen één of meerdere van deze methodes gebruikt worden voor de evaluatie van het WAC model binnen de Opvoedpoli. In de volgende deelstudie zullen deze methodes in gesprek met medewerkers van de Opvoedpoli worden geïnventariseerd op bruikbaarheid binnen de Opvoedpoli.

(26)

25

Deelstudie 2

Uit de eerste deelstudie blijkt dat er diverse methoden bestaan om het toepassingsproces en de effectiviteit van het WAC model te evalueren. Deze diverse methoden zullen onderdeel uitmaken van de tweede deelstudie doordat de bruikbaarheid van de diverse meetmethoden in een gesprek met de medewerkers zullen worden geïnventariseerd. Hiermee zal de tweede deelvraag van de tweede deelstudie worden beantwoord, te weten “Welke manier van meten

van effectiviteit van het ‘Wrap around care’ is het beste toepasbaar binnen de Opvoedpoli?”.

Methode

Participanten en werving

Om te achterhalen welke methode van evalueren van het WAC het best toepasbaar zou kunnen zijn binnen de Opvoedpoli, zijn voor deze tweede deelstudie medewerkers van de Opvoedpoli geïnterviewd. Na goedkeuring van deze studie door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam, is de werving van medewerkers van start gegaan. De werving van de medewerkers vond plaats op de vestiging van de Opvoedpoli in het Amsterdam Zuid-Oost. Op deze vestiging werd contact gezocht met verschillende medewerkers om hen te enthousiasmeren deel te nemen aan het onderzoek. Tijdens de werving werd een korte uitleg gegeven betreffende het onderzoek. Na instemming van de medewerkers om mee te werken aan het onderzoek, werd een afspraak ingepland. Tijdens de afspraak is de medewerkers gevraagd de toestemmingsverklaring te ondertekenen (Bijlage 2). Uiteindelijk hebben 14 medewerkers van de Opvoedpoli ingestemd om mee te doen aan het onderzoek.

Tabel 1.

Overzicht van de functies van de geïnterviewde medewerkers van de Opvoedpoli Functie Geen Projectleider

onderzoek

Test assistent Diagnosticus Systeem therapeut Relatie therapeut Gezinscoach 1 1 1 1 1 Pedagoog 1 Jeugd- en kindpsycholoog 1 Hoofdbehandelaar 1 Werkbegeleider 1 1 Ontwikkeling en innovatie 1 Directeur 1 Projectleider- onderwijs 1 Officemanager 1

(27)

26 Van deze veertien medewerkers waren vier een man en tien een vrouw. Deze

medewerkers hadden binnen de Opvoedpoli diverse functies. Vijf medewerkers hebben de functie van een gezinscoach. Een gezinscoach gaat samen met een gezin aan het werk om hun hulpvraag te beantwoorden. Dit kan hij/zij bijvoorbeeld doen door de draagkracht en draaglast te inventariseren en na te gaan wat de behoeften van het gezin zijn. Vier medewerkers van de Opvoedpoli hadden naast de functie van een gezinscoach ook een andere functie. Één

medewerker was hoofdzakelijk de projectleider van het onderzoek binnen de Opvoedpoli en coachte daarnaast ook gezinnen. Een projectleider- onderzoek ontwikkelde een theoretisch kader voor een onderzoek en regelde de financiering en het netwerk rondom een onderzoek met bijvoorbeeld universiteiten, hogescholen en gemeenten (medewerker 13). Een andere medewerker was naast gezinscoach ook diagnosticus. Een diagnosticus doet een verdiepende intake waarin bijvoorbeeld testen worden afgenomen bij een kind of observaties worden gedaan op school (medewerker 2). De derde medewerker was naast de functie van

gezinscoach ook testassistent. Een testassistent doet de kleine diagnostiek om de diagnosticus te ondersteunen. Tot slot gaf de vierde medewerker, naast het doen van gezin coaching, ook relatietherapie.

Drie van de veertien medewerkers hadden niet de functie van een gezinscoach maar beoefenden een andere inhoudelijke functie binnen de Opvoedpoli. Één medewerker was kind- en jeugdpsycholoog. De kinder- en jeugdpsycholoog doet onderzoek naar vragen waar verzorgers mee komen. Dit kan bijvoorbeeld de intelligentie, persoonlijkheid of de sociaal- en emotionele ontwikkeling van een kind betreffen. De tweede medewerker beoefende de functie van pedagoog uit binnen de Opvoedpoli. In deze functie beantwoordt zij opvoedvragen van verzorgers, door met deze verzorger in gesprek te gaan over het gedrag van het kind en hierover advies te geven. De derde medewerker was hoofdbehandelaar en inhoudelijk eindverantwoordelijk voor de behandelingen die worden gegeven. Deze functie wordt door hem uitgevoerd door overleg te houden met de medewerkers, werkplannen op te stellen en akkoord te geven om een behandeling te starten. In een behandeling kan hij het proces bijsturen door medewerkers te ondersteunen. Daarnaast geeft hij zelf ook behandelingen.

Twee van de veertien medewerkers hadden de functie van werkbegeleider. De taken van de functie werkbegeleider zijn breed. Een werkbegeleider doet intake gesprekken en maakt een match tussen cliënt en hulpverlener binnen de Opvoedpoli. Daarnaast neemt een werkbegeleider deel aan het deeloverleg en houdt de werklast van de medewerkers in de gaten. De werkbegeleider begeleidt collega’s en zorgt dat de afhandeling van de registratie in het systeem wordt gedaan.

(28)

27 Tot slot waren er vier medewerkers binnen de Opvoedpoli met verschillende

organisatorische functies. Één medewerker organiseerde alles op gebied van innovatie. Nieuwe ideeën/projecten voor de organisatie worden via hem omgebouwd en uitgewerkt naar de visie en missie van de Opvoedpoli. Daarna wordt dat idee op alle vestigingen van de Opvoedpoli geïmplementeerd en zorgt hij ervoor dat de neuzen van de medewerkers allemaal dezelfde kant op wijzen. Een directeur, de tweede functie van de drie organisatorische

functies binnen de Opvoedpoli, wordt betrokken bij een dergelijke implementatie van een nieuw idee. De directeur organiseert de facilitaire zaken voor de medewerkers, doet mee aan overleg en is eindverantwoordelijk voor de praktische zaken. Daarnaast is een directeur ondernemer en zorgt hij dat het werk binnenkomt bij de Opvoedpoli.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de functies van de geïnterviewde medewerkers binnen de Opvoedpoli divers waren. Deze diversiteit aan functies heeft een bijdrage kunnen leveren aan het schetsen van een breed kader aan meningen betreffende de meetmethodes voor het evalueren van het WAC model.

Data collectie/ Instrumenten

De interviews met de medewerkers betroffen semi- gestructureerd interviews. Een semi- gestructureerd interview is een interview waarbij door de gespreksleider een aantal vaste vragen worden gesteld aan de hand van een format (Bijlage 3) (Bryman, 2012). Het format van dit interview bestond uit de volgende onderdelen:

Het gebruik van het WAC model binnen een functie. Bij de medewerkers is navraag

gedaan over in hoeverre het WAC model door de medewerker werd toegepast tijdens het beoefenen van deze functie.

Het evalueren van het Toepassingsproces binnen de Opvoedpoli. Aan de medewerkers

is gevraagd naar hun mening betreffende het evalueren van het toepassingsproces binnen de Opvoedpoli. Dit werd gedaan door de diverse evaluatiemethoden van het toepassingsproces van het WAC met elkaar te bespreken.

Het evalueren van de effectiviteit van het WAC model binnen de Opvoedpoli. Aan de

medewerkers is gevraagd naar hun mening betreffende het evalueren van effectiviteit van het WAC model binnen de Opvoedpoli. Ook hier zijn diverse evaluatiemethoden van de

effectiviteit van het WAC model aan de medewerkers voorgelegd en werd naar hun mening gevraagd.

Door het gebruik van het format werden bij elk interview dezelfde vragen gesteld die met elkaar vergeleken konden worden. Daarnaast bestond de ruimte voor eigen invulling of

(29)

28 aanvullende vragen voor extra informatie die per interview konden verschillen. Op deze wijze werd de aanvullende informatie als toevoeging of een uitbreiding voor de resultaten van dit onderzoek gebruikt (Bryman, 2012).

De semi- gestructureerde interviews vonden plaats op de vestigingen van de Opvoedpoli. Zes van deze semi- gestructureerde interviews werden gehouden in een open ruimte, zoals een kantine. De andere acht interviews vonden plaats in een afgesloten ruimte. Voordat het interview begon werd aan elke medewerker het informed consent voorgelegd. Bij het informed consent werd indien nodig verdere uitleg gegeven en daarna werd dit door elke medewerker ondertekend. De interviews hadden een gemiddelde duur van 30 minuten. Alle veertien interviews zijn op een recorder opgenomen en op schrift uitgewerkt. Na afloop van de interviews werd bij de medewerkers navraag gedaan over het verloop en de helderheid van het interview. De medewerkers konden op deze manier hun mening geven over het interview. Een voorbeeld van de gegeven feedback betrof het ontbreken van een tekening van het bloemmodel dat het WAC model weergeeft. Deze feedback is vervolgens verwerkt en meegenomen in de daaropvolgende interviews. Tot slot werd aan de medewerkers gevraagd of eventueel anoniem gebruik mocht worden gemaakt van citaten uit de interviews. Alle medewerkers stemden in met anoniem gebruik van de citaten.

Analyse

De interviews zijn allemaal met geluidsapparatuur opgenomen en vervolgens als transcript uitgeschreven. Al deze transcripten zijn op papier gecodeerd en geanalyseerd. Om de interviews te kunnen coderen is een codeboom ontworpen (Bijlage 4). Deze codeboom is op deductieve en op inductieve wijze ontworpen. Het ontwerp van de codeboom vond plaats in twee fasen. In de eerste deductieve fase zijn vanuit het format van het interview de

hoofdcodes opgesteld. Bij deze deductieve wijze van een codeboom ontwerpen worden de bevindingen uit de literatuur, in dit geval betreffende het WAC model, vertaald naar het transcript. In de tweede, inductieve fase zijn met behulp van een tweede beoordelaar de subcodes onder de hoofdcodes ontworpen. Hierbij werden aan de hand van de waarnemingen vanuit het transcript codes opgesteld voor het ontwerp van de codeboom. Dit resulteerde in de definitieve codeboom waarmee alle interviews zijn gecodeerd. Om de betrouwbaarheid van het ontwerp van de codeboom te verhogen, is een tweede beoordelaar in het proces van het ontwerpen van de codeboom betrokken.

(30)

29

Resultaten

Het WAC model in de huidige functie van de medewerkers

Aan de medewerkers van de opvoedpoli is gevraagd om aan te geven op welke manier zij het WAC model meenemen tijdens het uitoefenen van hun functie. Tien van de veertien medewerkers (71%) gaven aan de bredere context om het gezin heen, bijvoorbeeld de school, het buurthuis en de kerk in kaart te brengen om deze, indien nodig, te betrekken bij de hulp die aan het gezin werd geboden: “Je inventariseert wie ze in hun netwerk hebben”

(medewerker 7). De contexten die geen stagnering veroorzaakten, werden met rust gelaten: “En wat goed gaat, daar komen we niet aan”(medewerker 10). Eén medewerker (7%) gaf aan

dat het belangrijk is om de context te inventariseren, maar dat de aandacht niet enkel hierop moet liggen. Het doel van het bieden van hulp moest niet uit het oog worden verloren:

“ Misschien is hier veel aandacht voor de context, maar je moet het ook concreet, tastbaar, resultaatgericht houden”(medewerker 6).

Vijf medewerkers (36%) gaven aan het bloemmodel van het WAC model in het achterhoofd te houden tijdens het bieden van hulp aan het gezin. Het kind en de generalist stonden daarin samen centraal midden in de bloem. Alle bloemblaadjes om hen heen, die nodig zijn om het herstel van het gewone leven te realiseren, werden ingezet. Door één medewerker (7%) werd opgemerkt dat het van groot belang was om de bloemblaadjes, de sociale kaart in de buurt, de hulpverleners en de disciplines binnen de opvoedpoli goed te kennen om optimaal hulp te kunnen bieden.

Zeven geïnterviewde medewerkers (50%) van de Opvoedpoli zagen het WAC model terugkomen in hun functie doordat zij de eigen kracht van de cliënt stimuleerden. De

mogelijkheden van de cliënt werden geïnventariseerd, er vond overleg plaats met de cliënt, eigenzeggenschap stond centraal en de sterke kanten van de cliënt werden benoemd. Met als doel de cliënt weer zelfstandig te kunnen laten functioneren: “Want uiteindelijk wil je dat het

gezin zelf verder gaat en jou niet nodig heeft”(medewerker 9).

Uit vijf interviews (36%) bleek dat het WAC model een doorgedrongen manier van werken is bij de Opvoedpoli. Het bleek een manier van werken die in ingebouwd: “Het moet

in je houding komen zitten”(medewerker 1). Werken met het WAC model bleek een manier

van denken die onbewust bij de medewerkers aanwezig is: “Het is een methode die past, die

we uitstralen en kennen (medewerker 14).

Twee medewerkers (14%) gaven aan het WAC model in hun werk terug te zien op verschillende niveaus. De ene medewerker zag het WAC model terug op het product- en op het inhoudsniveau. Het productniveau betrof het WAC model dat als product in trainingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

All the questions we are going to ask you now are regarding to the consent form that you have signed when you agreed to participate in one of the Effective Care Research Unit -

In 2005 was het aantal huishoudens dat toegang had tot het internet al gegroeid tot 80%. Door de komst van het internet is het gedrag van de eindgebruiker, tijdens de

4.2 Effect of state custodianship from a constitutional property clause perspective As established in the previous subsection, the Constitutional Court in Sishen

I have supportive colleagues (positive I Teachers who are resilient have reported The pre-test responses from themes "Mixed relationships). that they have

Some case firms used local teams to carry out the business activities for the

Thereafter the broader concept of social media and specifically Facebook will be discussed in order to provide an answer to the second specific research question: ‘According

The care providers working in the NA region reported significantly higher scores on scales for adherence to the core components planning, assessing and evaluating the care process

HLB en DLV Plant aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van deze