• No results found

De arbeidsrelaties op bananenplantages in El Oro, Ecuador

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De arbeidsrelaties op bananenplantages in El Oro, Ecuador"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

De arbeidsrelaties op bananenplantages

in El Oro, Ecuador

doctoraalscriptie

p. Dekker

Antropologisch-Sociologisch Centrum Universiteit van Amsterdam

(3)

le druk, oplage 18 exs. All rights reserved

(4)

- iii

-INHOUD

I. ~ Inleiding

II. De ontwikkeling van de exportlandbouw III. Arbeiders en planters

IV. Tijdelijke en permanente migranten

v.

Opkomst en neergang van de vakbond van landarbeiders, 1968-1975 VI. Samenvatting en conclusie

Noten

inleiding

de ontwikkeling van de exportlandbouw arbeiders en planters

tijdelijke en permanente migranten opkomst en neergang van de vakbond van landarbeiders, 1968-1975 samenvatting en conclusie Bibliografie Resumen 1 13 2:~ 45 57 79 85 86 88 90 93 96 97 102

(5)
(6)

- v

-Met bijzondere dank aan mijn begeleider Emiel Oroogleever FortuUn vaar zijn bereidwilligheid om ten alle tijde uitgebreid en nauwkeurig commentaar te leveren op eerdere versies, aan Alex voor zijn verbetering van de Spaanse vertaling, en aan Monica zonder wiens enthousiaste hulp het karwei dat het uittypen en corrigeren van dit werkstuk was, niet tot een goed eind gebracht had kunnen worden.

(7)

1 / I ... 1 I /

"

' '

' '

'

.-"

1 \ \ I \

AZUAY

'

\ .1 /' .... 1 I '"'

LOJA

_.._."""§ke "'""'""'

-+-lilltJMGNPW..- 1

-

--""IV>"'"'"'111"1l~~·

. 11

(8)

I. INLEIDING

Men duidt in Ecuador de periode ná 1948 gewoonlijk aan als het

'bananentijdperk'. In dat jaar begon de enorme uitbreiding van het bananen-areaal die ertoe leidde dat Ecuador binnen korte tijd de grootste expor-teur van bananen ter wereld werd, een positie die zij tot op heden heeft weten te handhaven. In het bananentijdperk kwam de verandering van de sociale verhoudingen aan de kust in een stroomversnelling. Os cacaahacien-da 's, in verval sedert omstreeks de eerste wereldoorlog de cacao-export van

Ecuador was ineengestort, raakten nu definitief in ontbinding. Een nieuwe klasse van landeigenaren kwam op9 grote delen van de kuststreek die nog

onontgonnen waren werden opengelegd$ de opbloeiende bananenteelt trok een grote stroom migranten aan.

Deze studie gaat over een bepaald aspect van die veranderingen in de sociale verhoudingen, namelijk de ontwikkeling van de arbeidsrelaties op bananenplantages in het zuiden van Ecuador, vanaf ongeveer 1950 tot 1980. De volgende vragen zullen daarbij centraal staan: waarom vormen - en vorm-den - de arbeiders op de bananenplantages geen homogene groep, en waarom is het aantal tijdelijke migranten dat op de plantages werkt zo groot ge-bleven

?

Waarom ontstond er aan het eind van de jaren zestig een regionale vakbond, en wat was de reden van zijn snelle ondergang 7

De veranderingen die in de periode na de tweede wereldoorlog in de landbouw aan de kust van Ecuador plaatsvonden kunnen in één zin samengevat worden: cacaohacienda~ maakten plaats voor bananenplantages. Hoewel deze specifieke ontwikkeling buiten het eigenlijke onderwerp van deze studie valt, zal ik enkele bladzijden wijden aan de vraag: waarin verschilt een hacienda van een plantage ?, omdat daarin enkele kwesties aan de orde ko-men dia van belang zijn voor mijn probleemstelling.

Men komt in de literatuur vele pogingen tegen om het begrip 9plantage1 te defini~ren, zoals bijvoorbeeld deze van Wolf en Mintz: een plantage is "een agrarisch bedrijf ••. dat op kapitaalintensieve wijze produceert voor een grootschalige markt, met als voornaamste doel de accumulatie van kapi-taal, zonder enige statuaaspiraties van de eigenaren" (1975: 493).

'Plantager vormt samen met 1hacienda' een begrippenpaar. De hacienda

pro-duceert voor een kleinschalige markt zonder inzet van veel kapitaal; naast kapitaalaccumulatie is een belangrijk doeleinde het hooghouden van het prestige van de landeigenaar. Bovendien bestaat er een belangrijk verschil in de manier waarop arbeiders geworven worden. De plantage-eigenaar maakt gebruik van loonarbeiders die hij betrekt van de vrije arbeidsmarkt, de hacienda-eigenaar daarentegen probeert de arbeiders aan zich te binden

(9)

door toewijzing van stukjes land en verlening van krediet, en doordat hij zich de rol van patroon aanmeet. (id. blz 504-11).

Een tweede, en naar we zullen zien verwant, probleem dat men vaak in de literatuur tegenkomt ia de kwestie of de maatschappij in Latijns-Amerika kapitalistisch of feodalistisch genoemd moet worden. Frank vindt dat een dualistische analyse van de toestand in Latijns-Amerika, die er

van uitgaat dat er naast een moderne sector een feodale, niet-kapitalistische sector bestaat verworpen moet worden. Hij stelt dat zelfs in de meest afge-legen gebieden het kapitalisme is doorgedrongen. Ook relatief gersoleerde hac::iendas kunnen kapltalistische ondernemingen genoemd worden, omdat ze op de één of andere manier wel met de wereldmarkt verbonden zijn; de achter-lijkheid van die haciendis is juist het produkt van de band met de

wereld-markt~

Gp deze redenering is door Laclau in een bekend artikel (1972) kritiek geleverd. Volgens Laclau vat Frank het begrip kapitalisme te ruim op. Hij verstaat eronder: produktie voor de markt met het doel winst te maken, winst die niet naar de directe producenten gaat. Bij Marx kunnen

we echter lezen det de term kapitalisme slaat op een produktiewijze, en wel één die gekenmerkt wordt door vrije loonarbeid. Evenzeer moet men spre-kend over feodalisme, verwijzen naar de produktierelaties. Kenmerspre-kend voor feodalisme is serviele arbeid. Dit kenmerk verdwijnt niet automatisch wan-neer de feodale economie in de wereldmarkt wordt opgenomen, integendeel, eerder brengt deze integratie een versterking van het feodale karakter met zich mee.

We zien nu een overeenkomst tussen de begrippenparen hacienda-plantage (zoals omschreven door Wolf en Mintz) en feodalisme~kapitalisme: serviele, gebonden arbeid enerzijds, vrije loonarbeid anderzijds. Volgen we echter Laclau•s opvatting van wat een plantage is, dan is er van overeenkomst geen sprake meer. Volgens Laclau, die blijkbaar de definitie van Wolf en Mintz niet onderschrijft, kunnen op een plantage zowel serviele als vrije arbei-ders werken, zodat er ook feodale plantage-eigenaren bestaan. Waar het hen om gaat is dat dH arbeiderskrachten goedkoop zijn. Want de plantage-eige-néar van Laclau is iemand die zijn best doet de winatvoet hoog te houden9een winstmaximaliaerende

ondernemer~

2 - Kortom, zou ik daaraan toevoegen, een kapitalist. Het standpunt van Frank brengt ook weinig licht in deze kwestie, want zijns inziens is de Latijns~Amerikaanse economie tot in haar verste uithoeken kapitalistisch: feodale landeigenaren bestaan daar niet.

Al met al lijken de begrippentegenstellingen hacienda-plantage en feo-dalisme-kapitalisme weinig verhelderend, en al evenzeer lijkt dit te galden

(10)

voor de term 'kapitalistische penetratie', een aanduiding voor de over-gang naar het kapitalisme. Laclau zou het moment suprême leggen bij de opkomst van vrije loonarbeid, Frank bij de opneming in de wereldmarkt, er valt ook iets te zeggen voor het moment dat de winatmaximaliserende ondernemer zijn intrede doet - Beckford bijvoorbeeld vindt produktie met winstoogmerk h6t kenmerk van kapitalisme (1972: 33) - en ook iets dat Wolf en Mintz typerend voor de plantage vinden, kapitaalintensieve pro-duktie gekoppeld aan voortdurende technische vernieuwing, wordt door som-mige marxisten kenmerkend voor het kapitalisme genoemd. Een vijfde beteke-nis. die het begrip kan hebben ia toenemende concentratie van bezit; in de landbouw gaat het dan vooral om landbezit.

Toch heeft het begrip 'kapitalistische penetratie' zeker zijn waarde9 namelijk als we het opvatten als een attenderend begrip (zie Blok 1978: 90). Het richt de aandacht op bepaalde aspecten van maatschappelijke ver-andering: op het verschijnen van winstmaximaliaerenda ondernemers, op in-corporatie in de wereldmarkt; op technische vernieuwing, de opkomst van vrije loonarbeid en toenemende concentratie van landbezit. Aan al deze ontwikkelingen zal ik- in meer of mindere mate, aandacht besteden.

In concrete gevallen kunnen sommige van de genoemde aspecten op de voorgrond treden. Ook aan de begrippen 'hacienda' en 'plantage' kan daar-om niet één uniforme betekenis worden toegekend; in feite worden ze in een "bonte verscheidenheid van betekenissen en gebruiksgevallen" (Blok) aangewend. Wolf en Mintz tonen bijvoorbeeld '~n gebruiksgevel van het be-grip plantage. Maar er bestaan plantages waarop serviele arbeiders werken, weinig kapitaalintensieve plantages, plantage-eigenaren die niet enkel winstmaximalisatie beogen; van elk komen we in Ecuador voorbeelden tegen. De hierboven geschetste begripsverwarring is, ironisch genoeg, ontstaan omdat men wenste vast te houden aan slechts ~~n enkele betekenis van een

3 begrip •

Een schrijver die beter de verscheidenheid aan betekenissen van de begrippen 'plantage' en 'hacienda' laat uitkomen is Paige. In hoofdstuk V zal ik ruim aandacht besteden aan zijn theoretische model, ik volsta hier met het weergeven van de essentie ervan (1978: 9 e.v.).

Paige wil een verklaring geven voor een bepaald aspect van de arbeids-relaties binnen de exportlandbouw, namelijk de aard van conflicten tussen arbeiders en landeigenaren4• De grondgedachte is dat de inkomensbron van zowel arbeiders als landeigenaren een overheersende invloed uitoefenen op hun beider politieke gedrag. Wanneer de inkomensbron van elk van beide klas-sen bekend is kan men dus de vorm die conflicten tusklas-sen hen zullen aannemen voorspellen. Zo zijn er landeigenaren die alleen land bezitten en landeige~

(11)

naren die naast land veel kapitaal hebben, bijvoorbeeld een suikerraffi-naderij. De financiile positie van de eerste groep landeigenaren is zwak, ze kunnen niet toestaan dat de lonen van de arbeiders omhooggaàn; de tweede groep kan dat wel. Wanneer elk van beide groepen geconfronteerd wordt met een goed geBrganiseerde arbeidersbeweging, dan zal de eerste groep zich daar compromisloos tegen te weer stellen, zodat een geweld-d•dig conflict kan ontstaan, maar de tweede groep zal bereid zijn tot concessies, zodat escalatie van het conflict uitblijft. Landeigenaren uit de eerste groep noemt Paige

hacienda-eigenaren~

landeigenaren uit de tweede groep plantage-eigenaren. Dit zijn ideaaltypen, de polen van wat in feite een continuOm is. Maar Paige probeert niet aan te tonen wat de essentie van een 'plantage' is. Hij gebruikt de term als een handig eti-ket om er op te attenderen dat we te maken hebben met relatief kapitaal-intensief bedrijf6• Daarom kunnen alle typen landeigeneren9 van zeer kapi-taalkrachtigen tot van elk kapitaal verstokenen, in het model ondergebracht worden.

Het gevaar dat door afbakening van ideaaltypen te kort wordt gedaan aan de grote verscheidenheid die er in werkelijkheid bestaat, heeft Paige dus goed ondervangen. Een ander gevaar dat in zijn aanpak schuilt is, dat de werkelijkheid te statisch en te onveranderlijk wordt voorgesteld. Mijns inziens is dat ook bij Paige het geval (tenminste in het theoretische gedeelte van zijn boek). Kernbegrippen in zijn model zijn 1bron uan

inko-men', economische kracht', •risico-strategie' etc., begrippen die niet doelen op een proces, maar op een toestand. Conflicten worden niet in verband

gebracht met veranderingen die zich in de maatschappij afspelen, maar wor-den verklaard uit de interacties van arb•iders en landeigenaren, wiens gedragingen bepaald worden door een (onveranderlijke) inkomensbron. Zo wijst Paige op de overgang van een van land afhankelijke elite naar een van kapitaal afhankelijke elite - maar dit proces zelf beschrijft hij niet? In zijn model is dat ook niet nodig. Immers een hacienda-eigenaar die tech-nLsche vernieuwingen op zijn bedrijf doorvoert is daarmee in feite een plantage-eigenaar geworden (id. blz. 24).

Een tweede tekortkoming van Paige' model is, dat aan de bredere samenleving waarvan plantages onderdeel zijn, weinig aandacht wordt ge-schonken. De plantage wordt opgevat als een nagenoeg autonome eenheid. Echter,

"willen we een zinvol inzicht verwerven in de ontwikkeling van een deel .•• dan kunnen we niet volstaan met het bestuderen van de spe-fieke ontwikkeling van dat deel alleen. ( ) Delen ontwikkelen zich niet louter en alleen door een eigen inherente dynamiek, maar ook in samenhang met andere" (Verrips 1981: 3).

(12)

- 5

-Met name de manier waarop arbeiders geworven worden, en hoe dat in de loop der tijd verandert, krijgt bij Paige weinig aandacht, terwijl een belangrijk probleem voor plantage-eigenaren is, hoe aan voldoende goed-kope arbeidskrachten te komen. Mandle stelt dat

"waar plantages dominant zijn, hun arbeidsbehoefte zodanig is dat deze het patroon van de sociale relaties is gaan bepalen, niet en-kel op de plantage (estate), maar ook in de bredere maatschapeiJ".

{1973: 12; mijn onderstreping~ - • - ·-Voor zo'n door plantages gedomineerde maatschappij gebruikt Mandle de term 'plantage-economie•. De maatschappij is er op ingesteld in de behoef-ten van plantages te voorzien, en dan met name in de behoefte aan goed-kope

onge~choolde arbeid~

Hoewel ik Ecuador geen plantage-economie zou willen noemen - vanwege het feit alleen al dat er een belangrijke urbane sector is - zou men het zuidelijk deel van Ecuador, de kuststreek van de provincie El Oro samen met de twee aangrenzende provincies die in het hooggebergte liggen, als een regionale plantage-economie kunnen beschouwen.

Om de methodische tekortkomingen die inherent zijn aan de aanpak van Paige te vermijden~ zal ik zo veel mogelijk proberen een historisch pers-pectief te hanteren, en ook aandacht besteden aan ontwikkelingen die zich buiten de plantages hebben voorgedaan. Een probleem waarop men $tuit is dan, zoals Verrips opmerkt {1981: 3)~ de vraag waar men de grenzen in tijd en ruimte moet trekken. Het ligt in mijn geval voor de hand, de verande-ringen in de arbeidsrelaties te beschrijven vanaf de tijd dat de bananen-teelt opkwam in El Oro (omstreeks 1950), en ~ls grotere eenheid de hier-boven aangeduide plantage-economie te nemen. Waar nodig zal ik enige aan-dacht besteden aan ontwikkelingen die zich op nationaal niveau afspeelden. Omdat 1950 als ondergrens toch wat arbitrair is - de'exportlandbouw is

'

aan de kust van Ecuador al veel langer van overheersend belang - en opdat de lezer niet de indruk krijgt dat de aanvang van ~e bananenexporten opgevat wordt als een beginstadium, zal ik de veranderingen in de exportlandbouw die zich vóór dat tijdstip voltrokken kort beschrijven. Ik zal teruggaan in de tijd tot de periode waarin de exportlandbouw aan de kust van Ecuador voor het eerst tot bloei kwam, het eind van de 18e eeuw.

De sociale relaties tussen mensen• en speciaal de arbeidsrelaties, worden in grote mate bepaald door de verdeling van het bezit; in de land-bouw is zoals gezegd vooral de verdeling van het landbezit van belang. Ik zal daarom een vrij uitvoerige beschrijving geven van de veranderingen in

j'

de landbezitastructuur.

De relaties die mensen tijdens het werk met elkaar hebben vormen een belangrijk aspect van de arbeidsrelaties. Ik zal daarom de manier waarom

(13)

de verschillende taken uitgevoerd worden, en de organisatie van het werk, beschrijven. Een ander belangrijk aspect is de manier waarop de arbeiders gerecruteerd en beloond worden. Ook hieraan zal uitgebreid aandacht worden bèsteed. Een laatste aspect waarop ik de nadruk wil leggen, betreft de mate van solidariteit tussen arbeiders onderling, en de relaties tussen

a~beiders en landeigenaren. Dit aspect bespreek ik aan de hand van een uitgebreide .E.!~' waarin de gebeurtenissen worden beschreven rond de op-komst en neergang van een provinciale vakbond. De drie genoemde aspecten hangen met elkaar samen. De manier waarop het werk georganiseerd is legt beperkingen op aan de manieren waarop de arbeiders gerecruteerd en beloond kunnen worden. De wijze van a:rbeids:recrutering en werkorganisatie, en de beloningsstructuur, zijn van grote invloed op de mate van solidariteit tussen de arbeiders.

De hoofdstukindeling is als volgt. In hoofdstuk II kritiseer ik de gangbare opvatting, dat de kuststreek en het hooggebergte in Ecuador twee gescheiden regio's vormen. Verder bespreek ik de belangrijkste ontwikke-lingen die zich in de exportlandbouw aan de kust van Ecuador

heb-ben voorgedaan9 vanaf het eind van de 18e eeuw tot op heden. In hoofdstuk III beschrijf ik de 11eranderingen die zich op de bananenplantages hebben voorgedaan in de verdeling van het landbezit, de organisatie van het werk, de beloningsstructuur en de arbeidsrecrutering. Dit hoofdstuk bestrijkt de periode 1950-1980. In hoofstuk IV worden de lotgevallen van de belang-rijkste groep arbeiders behandeld, de permanente en tijdelijke migranten. Hoofdstuk

·v

gaat over de vakbond van landarbeiders die in de periode 1968-1975 een belangrijke rol speelde. De oorzaken van de opkomst van de vak-bond en van zijn snelle ondergang worden geschetst. Ik kritiseer Paige, die met zijn model een verklaring probeert te geven voor de mate van soli-dariteit tussen arbeiders. Tot slot volgt een samenvattend en concluderend hoofdstuk. Ik besluit deze inleiding met een bespreking van het veldwerk, en met een beschrijving van de gemeente waarin het veldwerk verricht werd •

.b!f.t veldw,er.~. - De gegevens in deze studie heb ik verzameld tijdens mijn leeronderzoek dat ruim 3 maanden duurde (okt. 1980 - jan. 1981); 10 weken heb ik doorgebracht in het uiteindelijke onderzoeksgebied, de gemeente Guabo in de kuststreek van de provincie El Oro. Ik stuitte bij de keuze van •mijn onderzoeksgebied op enkele problemen waarvan de oorzaken lagen in het feit dat ik oorspronkelijk van plan was een nogal grote diversi-teit van onderwerpen te onderzoeken 9 zodat het aantal potentigle onder-zoeksgebieden erg beperkt was; én in het feit dat :recente literatuur over

(14)

- 7

de landbouw aan da kust van Ecuador erg schaars is. Om hier te lande al een goede keuze te maken was daarom een zware opgave.

Het gebied waarin ik met vrucht het onderzoek dat ik voor ogen had

zou kunnen doen, moest aan verschillende voorwaarden voldoen: er zouden verschillende typen landbouwbedrijven moeten voorkomen: traditionele ha-cienda 's9 moderne bedrijven; verschillende gewassen moesten er geteeld

worden~ bananenw cacao, en het liefst ook suiker; en naast plantages zou-den er ook veel kleinlandbouwers moeten zijn. In Nederland had ik, op grond van de schaarse hier aanwezige gegevens. een voorlopige keuze

ge-maakt: het zuidelijke deel van de provincie Los Rios. Deze streek leek me ook nadat ik ~nig statistisch materiaal in Ecuador zelf had bestudeerd nog geschikt. Een reservegebied had ik in de nabijgelegen provincie Guayas uitgezocht.

Die keuzes bleken achteraf weinig gelukkig. De provincie Los Rios viel al snel af. De situatie bleek sinds 1974 (het meest recente jaar waar-over statistieken beschikbaar waren) drastisch veranderd~ zelfs zodanig dat in het door mij, uitgezochte gebied zo goed als geen bananen overgeble-ven waren. Gunstiger leek me de situatie in de provincie Guayas toe; ik besloot daarom d~~r mijn onderzoek te doen, en wel in het kanton Neranjito.

Ik ban

daar maar

~én week gebleven.

Er

waren verschillende redenen waarom ik besloot mijn onderzoek niet in Naranjito uaort te zetten. Er was geen geschikt dorp vanwaaruit ik gemakkelijk onderzoek zou kunnen doen. Het dorp Naranjito waar ik die ene week verbleef ia tamelijk groot (zo'n

4000 inwoners) en is meer een handebcentrum dan een agrarisch dorp. Andere dorpen waren Óf te klein Óf te ver van bananenplantages gelegen. Een tweede nadeel; er zijn vrij weinig plantages dichtbij Naranjito. Bovendien werden

de meeste plantages slecht onderhouden. Daarom was de onderzoekspopulatie

(het aantal arbeiders) er erg klein. Het belangrijkste bezwaar tenslotte: in de nabijheid van Naranjito ligt een enorme suikerplantage.

De

werkgele-genheid op die plantage overtrof verre die op de bananenplantages, zodat er nauwelijks sprake van zou kunnen zijn de arbeidsrelaties op bananenplantages

'puur' te onderzoeken.

Ik besloot daarom naar d~ bananenproducerende provincie bij uitstek,El Oro~

te gaan. Ik heb me daar tenslotte gevestigd in Guabo• een dorp ongeveer 20 km ten noord-oosten van Machala, de belangrijkste uitvoerhaven van bananen in Ecuador. Ook dit dorp voldeed niet aan alle voorwaarden die ~k vooraf had gesteldo De plantages in da nabijheid ervan zijn vrij klein {tot 100 hec-taren aan bananen), er zijn erg weinig kleinlandbouwers, en suikerplantages komeri er niet voor. Om praktische redenen had het ook weinig zin om aan de

(15)

cacaoplantages aandacht te besteden. De oogsttijd was voorbij, en boven-dien waren de cacaoprijzen uitzonderlijk laag zodat er nauwelijks iets aan het onderhoud van de plantages werd gedaanf er werkten daarom erg weinig arbeiders in da cacaoteelt. Mijn probleemgebied werd zodoende inge-perkt, wat overigens achteraf gezien niet te betreuren valt.

De bl!llangrij!<ste moeilijkheid die ik tijdens het onderzoek ondervonden heb was een onenigheid met een landeigenaar, in de tweede week van mijn verblijf in Guabo. De landeigenaar, aan wie ik me nog niet had voor-steld, werd erg kwaad over mijn aanwezigheid op zijn bedrijf (ik stond te praten met de voorman), en zette me min of meer de poort uit. Later vernam ik dat mijn al te grote voortvarendheid slechts de aanleiding was geweest. Mijn gesprekken met de arbeiders hadden het wantrouwen van de landeigenaren gewekt - Er waren zelfs geruchten als zou ik een communist zijn9• Ik heb daàrop op papier gesteld wat mijn antecedenten waren, en mijn strikt weten-schappelijke bedoelingen etc. uitgelegd. Dit papier heb ik aan alle land-eigenaren wiens hacienda ik al bezocht had, of van plan was te bezoeken,

laten lezeno Dit viel in goede aarde: ik heb daarna geen grote problemen met de landeigenaren gehad.

Een belangrijker probleem was in het vervolg: hoe in contact te komen met de arbeiders (die merendeels op de haciendJs wonen). Om een voorbeeld

te geven: ik vroeg aan twee landeigenaren of ze er geen bezwaar tegen had-den dat ik met de arbeiders zou praten, wat wel behad-denkelijke gezichten op-leverde, maar verder niet op bezwaren stuitte. Naderhand bleek dat op da êne hacienda de vader van de landeigenaar naast het onderkomen van de arbeiders woonde; hij vond het maar beter dat ik een andere keer terug-kwam. Hetzelfde dacht de voorman van de andere hac::ienda erover.

Er waren enkele manieren waarop ik in gesprek kwam met de arbeiders. Goede informanten waren in het begin de voormannen. Ik kon ze onder het werk spreken omdat ze toch wel in zo•n bevoorrechte positie verkeren dat ze rustig de tijd konden nemen om met me te praten. Bovendien beschouwen ze zich in de meeste gevallen meer als arbeider dan als representant van de landeigenaar. Een tweede methode was, arbeiders die ik op een haciends

was tegengekomen aan te spreken wanneer ik ze in het dorp tegenkwam. Dit

was een weinig zekere methode. Niet alleen kwamen de meeste arbeiders wei-. nig in het dorp9 ook bleek mijn geheugen voor gezichten slecht. Op een paar

haciendavs heb ik een soort enquete gehouden. Ik paste deze - weinig antro-pologische - methode

toe,

omdat het erg moeilijk bleek informatie te krij-gen van een ~arbeiders. Het was welhaast onmogelijk gerichte vragen te stellen: de gesprekken liepen er al snel op uit dat ik een lezing hield over het

(16)

in de hand waren mijn serieuze bedoelingen eerder duidelijk, en kon ik ieder apart nemen. Toch leverde deze methode niet de verwachte resulta-ten op. Uit de aard der zaak krijg je op deze manier weinig qualitatieve gegevens. Ook zagen sommigen er het nut niet van in dezelfde vragen te beantwoorden die ik al aan andere arbeiders gesteld had. Bovendien bestond er soms wantrouwen over mijn bedoelingen. Tenslotte heb ik enkele arbei-ders die zelfstandig woonden aan huis bezocht. Dit leverde steeds veel gegevens op.

' Het oorspronkelijke materiaal dat in deze studie verwerkt is, ontleen

ik aan de aantekeningen die ik gemaakt heb van gesprekken met in totaal

80 informanten. Het gros van het materiaal is afkomstig van zo'n tien infor-manten met wie ik meerdere, tamelijk diepgaande en goed voorbereide gesprek-ken heb gevoerd. Belangrijke informanten waren met name twee voormalige lei-ders van de eerder genoemde vakbond, en de voormalige leider van een kleine onafhankelijke vakbond. Een belangrijke bron van'informatie was voorts het, overigens weinig omvangrijke, archief van eerstgenoemde vakbond: notulen van vergaderingen, ledenlijsten en enkele reporten van de juridische advi-seur. \lerder heb ik in Ecuador wat statistisch materiaal vérzameld, waarvan het meeste op het bureau van de statistiek in Quito •

.!te..

g,em.e_e,nte ,Guab,c;!, - Guabo, de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente, ligt in een grote bocht die de hoofdweg van Guayaquil naar Machala maakt. Het is een groot dorp: in 1974 (het volkstellingsjaar) telde het bijna

6000 inwopers. De planologische indeling van het dorp verraadt de explo-sieve groei die het de laatste 30 jaar heeft doorgemaakt. Het vrij kleine centrum is omgeven door een groot aantal buitenwijken. De laatste jaren worden ook aan de overkant van de hoofdweg huizen gebouwd. Langs de wegen naar Santo-Domingo en Bocatoma, twee gehuchten op ongeveer é~n kilometer afstand van het dorp treft men een bijna ononderbroken lintbebouwing aan.

De centrale plaats in het dorp is het dorpsplein9 waaraan de kerk, het politiebureau en het gemeentehuis staan. Andere belangrijke gebouwen in het centrum zijn het voetbalstadion, de bibliotheekg de school en de over-dekte markt. Afgezien van deze openbare gebouwen nemen in het centrum de her en der verspreide huizen van landeigenaren de opvallendste plaats in: grote stenen gebouwen, meestal twee verdiepingen hoog, soms ommuurd.

De

huizen worden vanaf het centrum naar de periferie van het dorp primitiever. Buiten het centrum zijn ze meestal van hout of bamboe, met een zinken d~k.

Daar wonen de armen, waaronder een groot aantal immigranten.

Opvallend is het grote aantal restaurants en cafés. Van elk telde ik er in het centrum alleen al ongeveer 10 stuks. Aan de markt ligt een

(17)

viertal restaurants vlak naast elkaar. Daar komen voornamelijk migranten; voor 25 gulden per week (wat één derde van hun weekloon is) kunnen ze er driemaal daags eten: soep, rijst met een minimiem stukje vlees, een blaadje sla en een stuk yucca, en een glas met een drank van onduidelijke samen-stelling. De overige restauranthouders hebben hun klandizie onder de wat rijkere ingezetenen van het dorp. Op zaterdagmiddag en zondag's in de

ochtenduren stromen de cafés vol. Enige tijd later begeven de eerste, zeer dronken arbeiders, zich weer naar huis. Er zijn geen cafés waarin alleen

6f migranten 6f autochtonen komen, maar ze mengen zich niet onder elkaar: ze zitten aan aparte tafeltjes. Twee categorie~n arbeiders, de inpakkers en de dragers bezoeken ook wel door de week een café. Ze werken alleen wanneer de bananen geoogst worden, en dat kan elke dag van de week het geval zijn, steeds 4 of 5 dagen per week. Er zijn twee cafés die

gefrequenteerd worden door landeigenaren; één ervan, een café annex slijte-rij (met als specialiteit verschillende merken dure whisky), wordt alleen door rijke landeigenaren bezocht.

s'Avonde en speciaal op zaterdag-en zondagavonden verzamelen zich veel mensen - mannen hoofdzakelijk - op het pleintje voor de kerk en op het marktplein. Ze staan dan in groepjes met elkaar te praten en drinken een cola of een ~'l!?..~ een drankje bereid uit verse vruchten. Rond negen uur vertrekken ze weer, maar niet allen: tot diep in de nacht laten zoons van rijke landeigenaren muziek schallen uit de radio van hun Chevralet of

Chrysler. Hun dronkemanageschreeuw is dan niet van de lucht. Het zijn deze lieden die menen dat Guabo 9de dependance van het paradijs• is.

Aan de zuidkant van het dorp stroomt een irrigatiekanaal waarin vrou-wen de was doen$ ook ziet men er veel mensen die zichzelf een wasbeurt geven. Buiten het dorp en ook in enkele gedeelten van het dorp zelf hebben de huizen geen stromend water. De mensen daar bedienen zich van water uit putten, waarin zich tijdens het droge seizoen alleen wat troebel water ver-zameld.

De toegangswegen tot Guabo worden omzoomd door bananenplantenf een bijna ononderbroken muur. De monotonie wordt alleen doorbroken door enkele cacaogaarden, een paar stukken weiland, en wat bomen die langs de kant van de weg staan of in de plantages boven de bananenplanten uitsteken: mango-, mamay- en broodbomen,_papaya- en kokospalmen. Nog steeds is men bezig stuk-ken grond die voorheen onbruikbaar waren, maar door betere drainage- en irrigatiemethoden benut kunnen worden, geschikt te maken voor de

bananan-teel t.

In de gemeente zijn enkele kleinere bevolkingskernen, gehuchten eigen-lijk, die elk enkele tientallen huizen omvatten. Ze worden bewoond door

(18)

- 11

-arbeiders en kleinlandbouwers. Buiten deze gehuchten en het dorp Guabo zelf staan weinig huizen.Hier en daar ziet men tussen de bananenplanten een huis van een arbeider, enkele meters boven de grond op palen$ wanden van bamboe, geen ramen, een zinken dak. Vrijwel alle landeigenaren, grote en kleine, wonen in het dorp. Op de grotere plantages staan onderkomens voor de vaste arbeiders, merendeels tijdelijke migranten. Ze wonen met tien of twintig man in een groot, eveneens op palen staand en van bamboe gemaakt huis. Op een paar grote, wat verder van Guabo gelegen hacienda'e is er sprake van een kleine gemeenschap: een tiental kleine en grote hui-zen, een winkeltje, en een veld om te volleyballen, een geliefd tijdver-drijf onder de arbeiders.

(19)
(20)

II. DE ONTWIKKELING VAN DE EXPDRTLANDBOUW

"Country of Contrasts" heet het boek van Lila Linke (1967) over Ecuador, een benaming die zonder meer terecht is. De geografische, economische en sociale contrasten zijn er enorm.

Men onderscheidt gewoonlijk een drietal regio's: de Costa, de Sierra en de Oriente. Het Andesgebergte de Sierra - deelt het land van noord naar zuid in tweeln. Westelijk van het tot hoogten van 6000 meter reikende gebergte ligt de Costa: een voornamelijk alluviale kustvlakte die in het zuiden nauwelijks 40 kilome~r breed is, maar ter hoogte van Guayaquil meer dan 200 kilometer meet. De Oriente, ten oosten van de Andes, beslaat ongeveer de helft van het totale oppervlak van Ecuador. Het is een zeer dun bevolkt en nog nauwelijks ontgonnen gebied. De economische betekenis ervan is sedert de jaren zeventig vrij groot omdat er enkele olievondsten zijn gedaan.

In het kustgebied zijn over een afstand van nog geen 700 kilometer alle klimaattypen van de tropen vertegenwoordigd. Het regenwoud in de pro-vincie Esmeraldas1 gaat naar het zuiden toe over in savannen; deze maken weer plaats voor steppen, en de woestijnsteppe in het zuiden van de provin-cie El Oro vormt de aanzet van een kustwoestijn dia zich tot in Chili uit-strekt. De grote droogte is het gevolg van de koude Humbold-stroom die noordwaarts langs de Peruviaanse kust stroomt en ter hoogte van Ecuador naar het westen toe afbuigt. Landinwaartse winden worden door de stroom

sterk afgekoeld waardoor ze boven zee een groot deel van hun vocht verlie~en.

In tegenstelling daarmee neemt in het noorden lucht die boven de warme Nina-stroom naar de kust wordt gevoerd zeer veel vocht op dat boven de kustvlakte uitregent. Het regenseizoen valt in de periode dat de Nino-stroom ver naar het zuiden doorzet, van december tot april. De rest van het jaar valt er, behalve in het noorden, nauwelijks regen aan de kust. De grote verschillen in regenval zijn niet zonder gevolgen voor de land-bouw. In de regentijd heeft men met name in de riviervallei~n te kampen mat overstromingen, terwijl de rest van het jaar zonder irrigatie geen landbouw mogelijk is.

Het Andesgebergte bestaat in Ecuador uit twee evenwijdige bergketenen die een langgerekte, op een hoogte van 2000 tot 3000 meter liggende hoog-vlakte omsluiten. De hooghoog-vlakte wordt door overdwarse bergruggen in een tiental bekkens verdeeld die al in pre-colombiaanse tijd belangrijke bevolkingscentra herbergden. De temperatuur in de bekkens is gematigd

-10 á 15° C gemiddeld - en de klimatologische verschillen zijn er van noord naar zuid gemeten minder groot dan aan de kust. Wel is het regenseizoen

(21)

in het noorden intenser en van langere duur dan in het zuiden waar de regen soms geheel uitblijft (zoals tijdens de catastrofale droogteperioden in de provincie Loja, in 1968). Men mag hier niet uit afleiden dat de Sierra klimatologisch gezien een homogeen gebied vormt. Integendeel, op locaal niveau bestaan er grote verschillen in regenval en temperatuur -een subtropisch klimaat in de diepe dwarsvallei~n, ijzige koude hoog in de bergen. Het geheel vormt een complex mozaïek van miniatuur klimaatge-bieden2.

Sierra en Costa: contrasten in fysisch milieu vallen samen met sociale en economische contrasten. Heel duidelijk komt dit naar voren in de land-bouw. De gewassen verschillen - aardappelen, mais9 gerst, tarwe en bonen in de Sierra, bananen, koffie• suiker en rijst in de Costa, om de

belang-3

rijkste te noemen de omstandigheden waaronder ze geproduceerd worden en de markten waarop ze afgezet worden. De situatie in Peru, die vrijwel iden-tiek is aan die in Ecuador, wordt door Paige als volgt samengevat:

"De agrarische exportsector is bijna in zijn geheel geconcentreerd in de kust~treek, terwijl de subsistence-sector beperkt is tot de Sierra. De landbouw aan de kust ia kapitaal- en landintensief, gearilnteerd op de buitenlandse markt en gebaseerd op mechanisatie en irrigatie~ terwijl de landbouw in de Sierra landextensief en weinig kapitaalintensief is9 en gebaseerd op een agrarische techno-logie die weinig veranderd is sinds de tijd van de Inca's. De feo-dale economie van de Sierra is gebaseerd op gedwongen arbeid ••• en expansie geschiedt door uitbmiding van het landareaal in plaats van door technische vernieuwingen. Investeringen ••• worden alleen gedaan op een paar moderne veehouderijen. Os landbouw aan de kust is gebaseerd op loonarbeid en expansie geschiedt door investeringen in machines, kunstmest en irrigatiewerken" (1978: 127).

De verschillen worden hier wel erg scherp aangezet - gedwongen arbeid komt bijvoorbeeld zowel in Peru als in Ecuador nauwelijks mog voor - en de beschrijving is door de nadruk op de dichotomie Costa-Sierra nauwelijks

4

realistisch_ te noemen • Maar zeker is er sprake van een gedateerde en al te eenvoudige voorstelling van zaken wanneer Paige spreekt over "een land gesplitst in twee economische aectoren" en een "duale economie" met

"exportenclavsn" (id. blz 124)1 en beweert dat ~de bevolking in de Sierra

een afgescheiden maatschappij vormt die weinig af niet deelnam aan het nationale leven" (id. blz 127). Op een dergelijke aanname dat er een

1feodaler maatschappij bestaat die gescheiden is van een •kapitalistische'

maatschappij - Paige laat de scheidslijn samenvallen met de grens tussen Sierra en Costa - heeft Frank da reeds eerder vermelde kritiek geleverd. Zijn kritiek ia hier zeker van toepassing. Niet alleen zijn er in de land-bouw aan de kust 'traditionele' elementen aan te wijzen en 'moderne' ele-menten in de landbouw in de Sierra5, belangrijker nog is dat er nauwe

(22)

15

banden bestaan tussen de economie in de Sierra en die in de Costa. Sinds lange tijd bestaan er handelscontacten tussen de twee regio's. Aan het begin van de 19e eeuw vervoerde men vanuit El Oro zout naar de zuidelijke Sierra dat men ruilde voor kleren, brood9 kaas en andere etenswaren,

'Europesche en Amerikaanse produkten1 stuurde men vanuit Naranjal naar de

SierraJ in Babahoyo en Guayaquil werden sneeuw en ijs verkocht dat men vanuit de bergen aanvoerde6• De band tussen Sierra en Costa komt ook tot uitdrukking in de stroom migranten zowel tijdelijke als permanente migran-ten - die zich naar het kustgebied beweegt. In feite was, en is, de land-bouweconomie in de Costa in grote mate afhankelijk van arbeidskrachten uit de Sierra. Paige draagt zelf twee voorbeelden aan uit Peru (id. blz 143 en 149), maar deze situatie is kenmerkend voor bijna geheel Spaans-Amerika, inclusief Ecuador. In hoofdstuk IV ga ik hier dieper op in.

De opvatting dat Ecuador een land is met twee gescheiden economie6n valt niet staande te houden. De stelling valt te verdedigen dat juist van-wege de economische verschillen tussen de twee regio's er contacten nodig zijn7 Er is sprake van twee met elkaar verweven gebieden waarvan de één

geori~nteerd ia op de produktie voor de export, de andere op de subsist~nse­

produktie en de produktie voor de binnenlandse markt. Deze specialisatie begon ongeveer twee eeuwen geleden duidelijke vormen aan te nemen, toen de exportlandbouw aan de kust zich ontplooide. Ik zal een kort overzicht geven van de ontwikkeling van de exportlandbouw: omdat zowel de aard van de arbeidsrelaties als de structuur van het landbezit zoals deze aan het begin van het bananentijdperk waren, erfenissen zijn van ontwikkelingen die zich in de voorgaande twee eeuwen hadden voorgedaan; en om te laten zien dat de 'kapitalistische penetratie' aan de kust van Ecuador geen recent verschijnsel is. Al sedert de 18e eeuw is de buitenlandse vraag naar landbouwprodukten9 en de schommelingen daarin• ven beslissende invloed

op de ontwikkeling van de agrarische structuur in de Costa. De vraag naar twee produkten met name, cacao en bananen, is van belang geweest.

Tot diep in de 18e eeuw was het kustgebied van Ecuador vrijwel onbe-woond. In 1765 had de Costa (exclusief het noordelijke gedeelte) ruim 20.000 inwoners, wat ongeveer 5

%

was van de totale bevolking van Ecuador. Alleen de havenstad Guayaquil had een inwonertal van betekenis. In het

kanton Machala dat ongeveer de helft van de huidige provincie El Oro besloeg werden 106 inwoners geteld (Hamerly 1973: 47 en 86).

In 1628 werd al, hoewel op zeer bescheiden schaal, cacao ge~xporteerd

vanuit het kustgebied (Slicher van Bath 1979: 178). Aan het eind van de l8e, eeuw bloeide de export op: belangrijke cacao-aanplanten werden gedaan in de provincie Los Rios en in de toenmalige gemeente Machala, met name

(23)

langs de rivieren Jubones en Buenavista (Hamerly 1973: 41). Later breidde

8

de cacaoteelt zich ook uit naar het huidige kanton Guabo • In de 19e eeuw leek "de zuidelijke kustvlakte een ononderbroken cacaogaarde"; er bestond vrijwel een monocultuur. De meerderheid van de bevolking in het kanton Machala was toen op de een of andere manier verbonden met de produktie van cacao. Alleen de behoefte aan bananen en vlees werden door het kanton zelf gedekt (id. blz 69,108,111). Gedurende de gehele 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw groeiden de cacao-exporten gestaag9• De periode van 1890 tot 1920 wordt wel het cacaotijdperk genoemd. Korte tijd was Ecuador de grootste cacao-exporteur ter wereld; door plantage-eigenaren werden enorme fortuinen vergaard.

Vanaf het moment dat cacao een belangrijk exportprodukt werd kwam steeds meer land in handen van een kleine groep landeigenaren. Grootgrond-bezitters eigenden zich communaal land en nog niet in ontginning gebrachte grand toe, en kochten stukken land op. Men schat dat in 1923 een kern van 15 families die onderling nog weer verwantschapsrelaties hadden meer dan 70

%

van de produktieve landbouwgronden in bezit had, en 80

%

van de cacao-praduktie van het land controleerde. De hacienda Pagua (in het kanton Guabo) had een cacao-aanplant van 600.000 bomen, de hscienda Tenguel, iets ten noorden ervan in de provincie Guayas,

3~5

miljoen bomen10• De cacao-plantages hadden in 1914 gemiddeld een aanplant van 300.000 bomen (Linke 1953: 136).

Ttdee eeuwen lang waren de meeste arbeiders op de cacaoplantages neger-slaven, tot er aan het eind van de 18e eeuw met de opbloei van de cacao-exporten een grote vraag naar arbeidskrachten ontstond. Slaven werden min-der belangrijk als bron van arbeidskrachten; ze waren relatief duur, het sterftecijfer onder hen lag hoog, en veel slaven liepen weg. Men ging ertoe

over inheemse arbeiders - migranten uit niet cacao-producerende gebie~

den aan de kust en uit de Sierra - in dienst te nemen11• Een relatief gebrek aan arbeidskrachten bleef nog lange tijd bestaan omdat de inheemse bevolking er niet gemakkelijk toe over te halen was op de plantages te gaan werken. Het klimaat aan de kust was erg ongezond - tot in de jaren veertig kwamen nag epidemie~n van tropische ziekten als gele koorts en malaria voor. De indianen in het dunbevolkte kustgebied had de mogelijk-heid zelf een stuk land te ontginnen en als kleinlandbouwer in hun levens-onderhoud te voorzien, terwijl de indianen in de relatief dichtbevolkte Sierra merendeels aan de hacienda's gebonden waren. DesondanRs kon het arbeidsprobleem opgelost worden, omdat kleine boeren aan de kust die van hun land verdreven waren weinig andere keus hadden dan op de plantages te gaan werken, en omdat aan de kust hogere lonen betaald werden dan in de

(24)

17

-Sie~ra (voor zover daar al lonen betaald werden). Aan het eind van de lBe eeuw begon op grote schaal de migratie vanuit de Sierra naar de Costa. Sindsdien heeft het zwaartepunt van de bevolking zich geleidelijk naar de kuststreek verplaatst. Woonde er in 1765 nog slechts 5

%

van de totale bevolking van Ecuador in de Costa, in 1974 was dat al 48.8

%

12•

Op de cacaoplantages gebruikte men twee manieren om arbeiders te recruteren. 8ij het eerste systeem werd de arbeider voor zijn werk op de plantage betaald met het vruchtgebruik van een stukje land - op identieke manier als in de Sierra13- en met

een~

overigens vrij klein,bedrag in

geld. Het tweede systeem was dat 11an de E!,9end6n de elar:)_tacion.e.~. Dit hield in dat een arbeider (de red,i.J.!1idorJ een stuk land ontgon, hierop cacao aanplantte, en deze aanplant gedurende 5 jaar onderhield, zonder dat hij gedurende deze tijd enig loon ontving. Tussen de cacao kon ~ij voed-selgewassen voor zichzelf verbouwen. Na 5 jaar werd de jonge aanplant aan de landeigenaar overgedragen, waarbij de arbeider een bepaald bedrag per cacaoboom kreeg uitbetaald. Omgerekend was dit nog minder dan de gewone arbeiders aan loon ontvingen (Chiriboga 1978: 129-131). Zowel de

redimidores als de gewone arbeiders zagen zich genoopt voortdurend geld van de landeigenaar te lenen, zodat velen van hen zodanig in de schuld raakten dat ze, net als de arbeiders in de Sierra, voor hun leven aan de

14 plantages gebonden waren •

Enkele jaren na de eerste wereldoorlog stortte de cacao-export van Ecuador ineen. De prijzen op de wereldmarkt daalden sterkf en tegelijk werden de plantages getroffen door cacaoziekten. De vraag naar cacao ver-plaatste zich naar andere landen, met name Ghana. De cacao-export van Ecuador daalde van 20 miljoen dollar in 1920 tot 5 miljoen dollar in 1932-331°.. Op 8 hacienda's die door Chiriboga genoemd worden, daalde het arbeidsbestand in drie jaar tijd met twee derde (1978: 141).

De ctisis bracht nieuwe veranderingen in de agrarische structuur teweeg. De oude cacao-producerende gebieden verloren hun leidende positie binnen de landbouw aan de kust. Koffie werd het belangrijkste

exportpro-dukt~ daarna,rond de tweede wereldoorlog, rijst. Beide gewassen waren in het kustgebied van de provincie El Oro van weinig betekenis.

Toenemende landconcentratie was aanvankelijk één van de gevolgen van de crisis. Bankroete landeigenaren waren gedwongen hun landbezit te ver-kopen, veelal aan de kapitaalkrachtigsten onder de nationale bourgeoisie: zeer grote landeigenaren, bankiers, exporteurs. Ook buitenlandse onder-nemingenf zoals de United Fruit, kochten land op (id. 140-1). Hiertegen-over staat dat de l$ndeigenaren de controle Hiertegen-over de produktie op hun plan-tages steeds meer uit handen gaven. Veel land werd verpacht aan de vroegere

(25)

tedimidores, die zich nu opwierpen als zelfstandige entrepeneurs. Uit-eindelijk leidde dit tot de fragmentatie van veel oude hacienda•s. Het land werd verkocht aan de pachters, meestal nadat deze het land als het hunne hadden geclaimd16• Andere hacienda's werden eenvoudigweg aan hun lot overgelaten, en raakten in verval. Aldus "( ) is de fundamentele les

dat de traditionele hacienda9s de flexibiliteit en de efficiency, nodig in een situatie die zo dynamisch is welke voortgebracht wordt door de buitenlandse markt11 misten" (Barraclough 1973: 218).

Er is naar mijn weten geen literatuur over de ontwikkeling van de landbezitsverhoudingen in de provincie El Oro in de periode 1925-1950. De analyse van de hierboven aangehaalde auteur heeft vooral betrekking op

Guayas en Los Rios, de belangrijkste cacao-producerende provincies. In deze provincies werd na de eerste wereldoorlog de verbouw van koffie en rijst belanç)l:·ijk. De vraag naar land die daarvan het gevolg was maakte het voor de landeigenaren aantrekkelijk hun hacienda's op te delen en te ver-kopen of verpachten. Men mag aannemen dat dit in El Oro. veel minder gebeur-de, en dat de landeigenaren in afwachting van betere tijden hun bezittingen onproductief lieten liggen.

De cacaocriaia markeert het einde van een tijdperk waarin de traditio-nele landeigenaren de landbouw aan de kust domineerden. In de periode tussen de twee wereldoorlogen werd de maatschappij aan de kust complexer - tradi-tionele landeigenaren verdwenen nèar het tweede plan; pachters en nieuwe landbezitters gingen een belangrijke rol spelen. De hausse in de

bananen-17

teelt die na de tweede wereldoorlog begon 9 luidde een nieuwe periode in

van grote veranderingen in de agr~riBch~ structuur.

De bananenproduktie voor de export begon aan hst eind van de jaren veertig in het zuidelijk deel van het Guayasbekken, breidde zich daarna in snel tempo uit naar de noordelijker gelegen Quevedo-regio, vervolgens naar El Oro (waar ondanks de vroegere cacaoteelt nog veel onontgonnen land was), en ten slotte naar het kolonisatiegebied Santo Domingo de los Colorados, ten noorden van Quevedo (Redclift 1978: 48-9). Het bananenareaal~ in 1925-30 op 2000 hectaren geschat en in 1940 op 25.000 hectaren, had in 1954 al zijn maximale omvang bereikt: 160~000 hectaren, waarvan ruim 13.000 in El Oro18• De export bedroeg in 1940-44 25.500

ton~

in 1954 492.000 ton, en stabiliseerde zich aan het eind van de jaren zestig op rond da 1,3 miljoen ton19• Twintig jaar lang waren bananen het belangrijkste exportprodukt van Ecuador, totdat aan het begin van de jaren zeventig de olie-exporten op gang kwamen {zie tabel 3). De statische gegevens, ook de hierna volgende, zijn overigens verre van betrouwbaar. Zelfs bij relatief gemakkelijk te verzamelen gegevens als het aantal tonnen ge~xporteerde bananen per jaar

(26)

19

-kunnen de opgaven van verschillende instanties sterk uiteenlopen20•

Meer dan een grove benadering verschaffen de cijfers niet.

Tabel 1 • Exporten van Ecuador 1948-1978 (in miljoenen

u.s.

dollars)

~kten

1

1948 ·: 1958 1968 1978

-1

%

%

%

%

bananen 2,8 6,3 33~8 35,6 73,6 41,7 171,B 11~5 cacao .13,3 30,0 2094 21,5 3899 22,0 257,88 J.3,7 koffie 7,1 16,0 26,3 27, 7 34,2 19,4 281,2 18,8 overigen 21,2 47,7 l4g4 15,2 29,9 17,9 990,4 56,l

-

-

-

-

- -

-

-44,4 100,0 94,9 100,0 176,6 100,0 1493,8 100,0 ,_

a) inclusief cacaoprodukten9 in 1978 207,4 miljoen dollar

bron: Banco Central9 Boletin Anuario no 2 (1979), en zoals gepubliceerd door Larrea 1980: A-2.

De hausse in de bananenteelt bood een enorms kans op het maken van snelle en gemakkelijke winsten. Een nieuwe, van oorsprong niet-agrarieche klasse kwam op"

"De bananenteelt heeft ertoe geleid dat een nieuwe agrarische klasse i• gevormd, samengesteld uit verschillende soorten

mensen uit de

klasse van vrije ~eroepen - gepensioneerde ambtenaren, employés handelaren, handwerkslieden etc. - die, verlokt door de prachtige resultaten die de oorspronkelijke planters behaalden en door de moge-lijkheid goedkoop land te verkrijgen, zonder aarzeling gingen investeren in de nieuwe gebieden die voor de benanenproduktie opengelegd werden

••• Het grootste percentage van deze nieuwe gronden is in handen uan kleine en middelgrote eigenaren, van wie de meerderheid hun agra-rische activiteiten als bananenteler is begonnen" (Herrera Vasconez, geciteerd door Barraclough 1973: 219).

Door verschillende auteurs is commentaar geleverd op de door Herrera Vasconez ge5pperde gedachte, dat de hausse in de bananenteelt gepaard ging met een democratiseringsproces, w11u~rbij de traditionele landeigenaren het veld ruimden en er een agrarische middenklasse opkwam. Barraclough bijvoorbeeld werpt tegen dat de democratisering slechts betrekkelijk was. De nieuwe middenklasse had veel meer mogelijkheden tot sociale stijging dan de gewone arbeiders. Hoewel de hoogste lanen in de landbouw op bananenplantages betaald worden, zijn de arbeidsomstandigheden op de plan-tages deplorabel (1973: 221-2). Een herverdeling vond alleen plaats tussen de toplaag en de middenklasse. Redclift merkt op dat, hoewel het merendeel van de bananenproducerende bedrijven kleine en middelgrote bedrijven zijn, toch ongeveer de helft van de bananen in Ecuador geteeld worden op bedrij-ven groter dan 100 hectaren (1978: 50) (zie tabel 2). Rump maakt aan de hand van een soortgelijke tabel21 een vergelijking tussen de verdeling van het landbezit in de bananenteelt en die 1in de Ecuadoriaanse landbouw

(27)

in zijn geheel, en concludeert dat de verdeling van het landbezit in de bananenteelt relatief gèzien bijzonder gunstig is (1969: 85-6).

Tabel 2 Verdeling van bananenplantages naar het aantal hectaren aan bananen

~~ {1964/5 • ...___~~~~~~.,.-~-~~~~--~---,--~~--~---~~--bananenaanplant aantal

%

%

bedrijven hectaren --~~·~---·---," .... .,._.,,,.,,..,""""'

--·--·-"--·---minder dan 10 ha 403 15,5 3.494 2,0 10-25 ha 795 30,7 20.331 11,4 26-50 ha 611 23,7 32.331 18,4 51-100 ha 379 14,6 37.35? 21,3 101-500 ha 366 14,l 59.723 34,l meer den 500 ha 38 1~5 22.429 12,B '.,.,_ ... " "" totaal 2.592 100,o 175.361 100,0 bron: FAO 1971: 20

Hier uJ:reekt zich de onzorgvuldigheid, niet zozeer van de statis-22

tische gegevens zelf 9 maar van de interpretatie van die gegevens. Tabel

2 geeft een overzicht van de grootte van de bananenaanplant op bananen-producerende bedrijven, niet van de totale grootte van die bedrijven. Vaak worden naast bananen nog andere gewassen geteeld. Bedrijven van bijvoor-beeld 1000 hectaren hebben soms een bananenaanplant van slechts 30 tot 100

hectaren (Sick: 1963: 70-1). De tabel wijst slechts uit dat de bananenaan-planten in Ecuador, vergeleken met bijvoorbeeld die in Midden-Amerika, vrij klein zijn. De reden hiervan .is de late opkomst van de bananenteelt in Ecuador. Er had zich al een stedelijke middenklasse ontwikkeld die in de landbouw investeringen kon doen; bovendien waren de fruitmaatachappij~n

tot het inzicht gekomen dat het voordeliger was zich te concentreren op de handel, en de ptaduktie aan inheemse planters over te laten.

Men heeft wel gemeend dat kleine bananenproducenten zich niet zouden kunnen handhaven9 zodat de produktie naar grotere bedrijven zou

verschui-ven. "De economische kwetsbaarheid van kleine bananenproducenten~zegt

Redclift (1978: 52),"en hun onvermogen voordeel te trekken van economies of scala en technische vooruitgang ••• hebben de schaal ten gunste van de gtote producenten doen doorslaan". Ook Barraclough meende begin jaren

zes-tig, dat de produktie van bananen zich geleidelijk aan zou concentreren op enkele grootschalige bedrijven, omdat de middenklasse over te weinig kapitaal zou beschikken om technische vernieuwingen door te voeren23•

Deze voorspelling ls niet uitgekomen. Vanaf 1966, het jaar waarin voor het eerst gedetailleerde gegevens werden verzameld over de grootte

van bananenaanplanten9 is de gemiddelde grootte bijna voortdurend gedaald.

(28)

- 21 ""

24

in 1978 was dat nog slechts 26,6 hectare, een daling met 60

% .

In alle bananenproducerende provincies

nam

de gemiddelde grootte van de aanplanten

af~ bovendien verplaatste de produktie zich naar provincies waar de aan-planten al in 1966 gering in omvang waren, in het bijzonder de provincie El Oro. De binnenlandse verschuivingen van de bananenteelt valt te volgen vanaf 19541 het jaar waarin de eerste landbouwtelling werd gehouden. Tabel 3 Bananenareaal per provincie 1954-1978 (in duizenden hectari:in).

...__

__

---,

1954 1961 1966 1972 1978 provincies ha

%

ha

%

ha

%

ha

%

ha

%

El Oro 13,6 8,5 25 16,8 15,2 9,6 17,6 19"3 19,4 34,8 Los Rios 28,2 17,6 60 40g3 78,6 49,6 40,0 4490 .10,0 17,9 Guayas 33,5 20,9 19 12,8 13,0

s,2

13,0 14,3 15,3 27, 6 Esmeraldas 36,3 22,7 16 10,7 9,3 5,9 2t4 2,6 3,2 5,8

Manab.! 27,5 17,2 3 2,0 0,2 092

o,s o,s

0,5 D,9

a a 7"28 overigen 20,9 13,l 26 17,4 42,0 26,5 17,5 19,4 13,0 "'"""' ~ llilll ...

- -

- -

-totaal 160,0bl00110 149 100,0 15893 100,IJ 91,0 100,0 55,5 100,0

-bronnen: I Censo Agropecuario 1954; Junta de Planificación (geciteerd door Watkins 1967: 12) en PNB (geciteerd door Silverman 1980: 47).

a) onder •overigen' vallen in deze kolommen de Sierra-provincies (resp 22.000~ 6.000 en 2900 hectare, afgerond) en aanplanten die in twee verschil-lende provincies liggen, in de meeste gevallen de provincies Guayas-Los Rios en Pichniche-Los Rios.

b) dit betreft het geplante areaal. Het geoogste areaal was aanzienlijk minder, namelijk 115.130 hectare.

In 1954 was de bananenproduktie gelijkmatig over de gehele Costa ver-deeld. In de periode 1954-66 werd het areaal in de provincie Los Rios enorm uitgebreid~ terwijl de bananenteelt in Manab! bijna geheel verdween en in Guayas en Esmeraldas sterk aan belang inboette. In El Oro werd het areaal in de jaren 1954-61 uitgebreid; in de vijf jaar daarna zakte haar aandeel in de totale produktie weer naar het niveau van 1954 terug9 maar de teruggang in absolute cijfers was, anders dan uit de tabel blijkt, waarschijnlijk slechts gering. De opgaven betreffen in ieder geval vanaf 1966 slechts een deel van het totale areaal, namelijk dat van de planters

25

die ingeschreven stonden bij het Programa Nacional del Banano • Volgens de II Censo Agropecuario (1974) waren er in El Oro ruim 25~000 hectaren beplant met bananen, beduidend meer dan door het PNB wordt opgegeven, zowel voor 1972 als voor 1978. Het is daarom waarschijnlijk dat het areaal in El Oro tussen 1961 en 1966 slechts weinig, of helemaal niet, inkromp26• In de periode 1966-78 vonden nieuwe verschuivingen plaats. In Los Rios werd de expansie van de voorafgaande periode weer geheel teniet gedaan. In Los Rios herstelde de produktie zich, in Esmeraldas bleef ze van weinig betekenis. El Oro werd in deze periode de grootste bananenproducent, niet

(29)

zozeer omdat het areaal er uitgebreid werd, maar omdat het aantal hectaren bananen in Ecuador als geheel sterk terugliep: in 1978 bedroeg het nog maar

één derde van wat het in 1966 was.

De belangrijkste oorzaak van de verschuivingen waren planteziekten en de daaruit vloeiende noodzaak over te schakelen op een nieuwe vari~teit

bananen. In Esmeraldas heerste de Sigatoka-ziekte, waardoor in de tweede helft van de jaren vijftig veel aanplanten moesten worden opgegeven. In andere delen van het land stak aan het begin van de jaren zestig de Panama-ziekte de kop op, waartegen geen bestrijding mogelijk was. In 1967 werd begonnen met de aanplant van een tegen de Panama- en Sigatoka-ziekte resis-tente vari~teit, de Cavendish. In 12 jaar tijd werden 160.000 hectaren van de oude vari~teit Gros Michel vervangen door 55.000 hectaren Cavendish. De Cavendish heeft naast het fait dat zij resistent is tegen de gevreesde bananenziekten, het voordeel dat de opbrengst per hectare aanzienlijk groter is. Nadelen zijng dat de vari~teit slecht bestand is tegen droogte, en teerder ia dan de Gros Michel: bij een lang transport over de weg gaat de kwaliteit sterk achteruito De produktie verschoof om deze redenen na het midden van de jaren zestig naar gebieden met een betere infrastructuur - vooral irrigatiewerken en wegen - en dichter bij zeehavens gelegen gebie-den: Guayas en El Oro (Silverman 1980: 11). Zoals we in het volgende hoofd-stuk zullen zien, bracht de overgang naar de cavendiah varilteit ook ver-anderingen in de organisatie van het werk met zich mee.

(30)

III. ARBEIDERS EN PLANTERS

Een oude arbeider vertelde me over de tijd dat de bananenteelt in opkomst was in El Dra: "Vroeger mocht elke arbeider van de baas een stukje land voor zichzelf bewerken, een halve tot anderhalve hectare land. Daarop werd alles voor eigen gebruik geteeld: bananen, yucca, rijst, zelfs koffie. Bijna niets moest gekocht worden, alleen suiker. De pro5lemen kwamen toen ze bananen begonnen te verbouwen. De bazen begonnen al hun land te gebruiken voor bananen - er bleef geen land voor de arbeiders over. Van toen af moesten we alles zelf kopen .•. Toen begon de ellende".

ZÓ winstgevend was in de jaren vijftig de bananenteelt, dat elk stuk land dat maar enigszins geschikt was met bananen beplant werd. In 1963 werd in opdracht van het CIDA een onderzoek gedaan in een sector van de provincie

El Dro - gedeelten van de kantons Pasaje, Santa Rosa en Machala, waar toendertijd ook Guabo toe behoorde. De rapporteur trof in het onderzochte gebied, dat 32.000 hectaren groot was, blijkbaar zoveel bananen aan dat hij dacht dat er 25.000 hectaren van aangeplant waren: het totale opper-vlak van het gebied verminderd met enkele gedeelten koffie en cacao, wat weidegebied en een paar stukken die nog onontgonnen waren (CIDA 1965: 292). In feite was die 25.000 hectaren het geschatte areaal van de provincie El Oro in haar geheel, maar de vergissing van de rapporteur is wel begrij-pelijk. In de kuststreek was - en is - de bananenteelt van zo'n overheer-send belang dat men bijna van een monocultuur kan spreken. In het bijzon-der geldt dit voor enkele kerngebieden, zoals de gemeenten Pasaje en Guabo.

In de sector Guabo, een gebied dat het huidige kanton Guabo plus een gedeelte van het ten noorden ervan gelegen kanton Naranjal beslaat, ston-den in 1962-3 ongeveer 9000 hectaren bananen aangeplant1• Hoewel dit are-aal na die tijd niet meer werd uitgebreid, had de bananenteelt zich nog geenszins gestabiliseerd. Enerzijds verschoof de produktie binnen de sector. Er waren gebieden waarin door verzilting van de bodem en door onvoldoende drainage de bananen niet erg gedijden, en de teelt moest worden opgegeven. In andere gebieden nam de produktie toe. Anderzijds vonden er ingrijpende veranderingen in de landbezitsverhoudingen plaats.

Ik kan slechts een globaal beeld geven van de verande~ingen die in de verdeling van het landbezit binnen de gemeente Guabo hebben plaatsge-vonden, omdat ik verzuimd heb de kadasters in te kijken2, en van de land-bouwcensus van 1954 slechts de gegevens op provincieniveau beschikbaar waren. Volgens deze census besloegen bedrijven groter dan 100 hectaren, in totaal 277 bedrijven, iUim 58

%

van het land in El Dra dat in priv'-bezit was. Aan de andere kant van de schaal besloegen 4.269 bedrijfjes van minder dan 5 hectaren (ruim de helft van het totale aantal bedrijven) slechts 595

%

van het totale areaal, dat bijna 200.000 hectaren groot

(31)

was. De verdeling van hst landbezit was in feite nog ongelijker omdat bij de cijfers ook de pachtbedrijven, tien procent ongeveer van het t t l o a e aan a t l b d .. e rijven , 1n egrepen waren3 ' b 9 en om a d t er an e genaren l d i waren met meer dan één bedrijf. In de bananenproducerende streek schijnt bovendien de landconcentratie groter te zijn geweest dan elders in de pro-vincie. Er wordt in het eerder aangehaalde CIDA rapport gsl§Chflt dat de helft

van de 25.000 hectaren die aan het begin van de jaren zestig met bananen beplant waren, in handen was van 4 families.4 Een zeer grote landconcen-tratie binnen de gemeente Guabo is ook aannemelijk, als men bedenkt dat deze gemeente binnen de oude cacao-producerende streek ligt. En zoals in het vorige hoofdstuk werd opgemerkt kwam het in El Oro waarschijnlijk weinig voor dat de traditionele cacaohacienda's in de jaren na de cacao-crisls werden opgedeeld. Dat gebeurde pas na de opkomst van de bananen-teelt.

In de gehele periode van omstreeks 1950 tot op heden heeft er een proces van landopdeling plaats gevonden dat men 'normaal' kan noemen: de

verdalin~ van hacienda's onder meerdere erfgenamen, en de verkoop van land door grootgrondbezitters die wilden profiteren van de hoge prijs die voor bananenland betaald warde

Na

het midden van de jaren zestig werden veel hacienda's opgedeeld en verkocht door landeigenaren die daartoe min of

meer gedwongen waren: door de landhervormingswetten van 1964 en 1970 en door de zogenaamde bananencrisis die omstreeks het midden van de jaren zestig begon.

Aan het begin van de jaren zestig werd in El Dra het merendeel van de bananen (ongeveer zestig procent) geteeld op pachtbedrijven. Het ver-pachten van land was lucratief geworden, omdat de vraag naar geschikt bananenland erg hoog wasg terwijl het aanbod gecontroleerd werd door een kleine groep grootgrondbezitters" Oe;pachtsommen waren hoog. Wanneer de pacht voldaan moest worden in contanten - een vast bedrag per hectare of per bananenplant - moest de pachter over een aanzienlijk werkkapitaal be-schikken9 te meer omdat pas na één jaar de eerste bananen geoogst kunnen worden. Er waren echter ook andere vormen van pacht in zwang waarbij min-der van de kapitaalkracht van de pachters werd ge~ist. Zo kwam het voor dat een bepaald bedrag per ge~xporteerde hoeveelheid bananen werd betaald; een zuiverder vorm van deelbouw waren de gevallen waarin de pachter kosten en opbrengsten met de landeigenaar deelde. En tenslotte was er da eigenaar-dige vorm van pacht - goedbeschouwd een mengsel van vruchtgebruik en loon-arbeid met uitgestelde betaling - die ook in de cacaoteelt gebruik was. Het verschil met de redenci6n bestond eruit dat de 'pachter, nu sembrador genaamd, de jonge bananenaanplant slechts gedurende één jaar onderhield,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze ziet zich immers geconfronteerd met professionele standaarden waarop hij of zij geen (directe) invloed heeft gehad, en waaraan niettemin de kwaliteit van zijn of haar werk

Internationale schakelklassen (isk’s) bereiden leerlingen die nog maar kort in Nederland zijn en het Nederlands nog moeten leren, voor op het reguliere onderwijs.. Door het

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Bijna alle voorzitters en leden van het gemeentelijk stembureau geven aan dat ze goed toezicht kon den houden (95%). Alleen in de gemeente Heerlen en Rhenen werd door een lid van

Tevens heeft het kabinet nu de besluitvorming afgerond over de voorstellen die de commissie Elektronisch stemmen in het stemlokaal (commissie Van Beek) heeft gedaan met betrekking

De slag die heeft vier uur geduurt Daar nog geen Hollands Bloed om treurt Schep moet ‘t is ons meer gebeurt, De Leeuw is niet vervaart, Heeft nog krullen in zyn staart.. hier op

Ze helpen om samen de onderliggende waarden onder de sinterklaasviering boven tafel te krijgen (2a), om deze langs de meetlat van de kern- waarden openbaar onderwijs te leggen (2b)

Dat de schenkingen zijn aangewend voor consumptieve bestedingen, doet volgens de Hoge Raad niet af aan het vergoedingsrecht van de vrouw.. Het gaat erom of de