• No results found

Gebruik van Good Practices in de ouderenzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gebruik van Good Practices in de ouderenzorg"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschreven door: Jill Meijs Begeleid door: Angelie van der Aalst Masterstage Biomedische wetenschappen Anne Marie le Cocq Academisch jaar: 2014-2015

Gebruik van Good Practices in de ouderenzorg

Hoe Good Practices de kwaliteit van ouderenzorg en de kwaliteit van leven van ouderen kunnen verbeteren

(2)
(3)

Diemen, 28 juli 2015

Beste lezer,

Bij dezen presenteer ik het adviesrapport omtrent het gebruik van Good Practices in de ouderenzorg dat ik heb uitgevoerd onder begeleiding van Angelie van der Aalst en Anne Marie le Cocq. Dit adviesrapport bevat een probleemdiagnose, een uitgebreide beschrijving van de bevindingen, een analyse van geopperde

alternatieven en een uiteindelijke aanbeveling. In de tekst zal er regelmatig worden verwezen naar een tabel in een van de appendices. Deze bevatten belangrijke informatie, maar zijn te uitgebreid om op te nemen in het rapport zelf. Om het rapport overzichtelijk te houden zijn ze daarom achteraan bijgevoegd. Ook de beknopte samenvattingen van de interviews zijn daar terug te vinden.

Good Practices in de ouderenzorg is een erg uitgebreid onderwerp, dat blijkt ook uit het aantal pagina’s waaruit dit rapport bestaat. Er is geprobeerd een zo compleet mogelijk beeld te vormen door alle mogelijke beren op de weg van praktijkprobleem tot oplossing (Good Practice) te omvatten. Deze obstakels zijn onder te verdelen in twee voorwaarden waaraan voldaan moet worden om middels Good Practices de kwaliteit van ouderenzorg te verbeteren.

Allereerst moet de Good Practice passen bij hoe instellingen verbeteringen doorvoeren. Om de kwaliteit van instellingen te verbeteren, moeten zij makkelijk kunnen leren van beschikbare Good Practices. De Good Practices moeten dus gedeeld worden op de manier waarop instellingen naar oplossingen voor hun problemen zoeken. Ook moet de Good Practice zelf bruikbaar zijn voor de instelling en passen bij hun manier van implementeren.

Daarnaast moeten instellingen objectief kijken naar de kwaliteit van zorg die zij bieden. Zorgverleners zullen dan eerder problemen signaleren, voelen dat

verandering noodzakelijk is en daardoor sneller leren van Good Practices van andere instellingen. Het is daarnaast belangrijk dat de beschikbare Good Practices ook aansluiten op de ervaren urgentie in de zorg om zo efficiënt mogelijk aan de kwaliteit van zorg te werken.

Elk geopperd alternatief zorgt dat er een klein beetje aan deze twee voorwaarden wordt voldaan. Er moeten echter meerdere alternatieven tegelijk worden ingezet om significant de kwaliteit van zorg te verbeteren. Alleen hulp bieden bij implementeren van een Good Practice zal er bijvoorbeeld niet voor zorgen dat medewerkers van een instelling achter de oplossing staan.

Het Zorginstituut is al behoorlijk op weg om met verschillende projecten de kwaliteit van ouderenzorg positief te beïnvloeden. Deze ontwikkelingen moeten de komende tijd doorgezet worden en eventueel verrijkt worden met aanbevelingen uit dit rapport. Door de vele contacten met onder andere cliëntenorganisaties, beroepsverenigingen en zorgverzekeraars is het Zorginstituut de uitgelezen organisatie om deze ideeën om te zetten in acties en alle betrokken partijen hierin mee te nemen.

Met vriendelijke groet, Jill Meijs

(4)

Inhoud

Managementsamenvatting—6

1 Inleiding—9

1.1 Het Kwaliteitsinstituut—9 1.2 De kwaliteitsbibliotheek—9 1.3 Project Good Practices—9

2 Probleem—11

2.1 Achtergrond—11

2.1.1 Good Practices—11 2.1.2 Ouderenzorg—12

2.2 Gebruik Good Practices—12

2.2.1 Onderzoek Regieraad Kwaliteit van Zorg—13 2.3 Probleemstelling—14 2.4 Doelstellingen—14 2.5 Methode—14 3 Bevindingen—15 3.1 Kwaliteitsverbetering—17 3.1.1 Delen en promoten—17 3.1.1.1 Kwaliteitsbibliotheek—18 3.1.1.2 Netwerken—19 3.1.2 Good Practices—20 3.1.3 Implementeren—20 3.2 Objectieve kwaliteit—21 3.2.1 Zelfanalyse—22 3.2.2 Overtuigen—22 3.2.3 Zorgproblemen—23 4 Alternatieven—25 4.1 Kwaliteitsverbetering—25 4.1.1 Delen en promoten—25 4.1.1.1 Kwaliteitsbibliotheek—25 4.1.1.2 Netwerken—26 4.1.2 Good Practices—28 4.1.3 Implementeren—29 4.2 Objectieve kwaliteit—29 4.2.1 Zelfanalyse—29 4.2.1.1 De opkomende benadering—29 4.2.1.2 Kwaliteitsmanagementsysteem—30 4.2.2 Overtuigen—30 4.2.3 Zorgproblemen—31 5 Aanbeveling—33 5.1 Context—33

5.1.1 Project Good Practices—33 5.1.2 Verbetertafels—34

5.1.3 Verpleeghuistraject—35 5.2 Aanbeveling—36

(5)

Appendix A: Categorieën—39 Appendix B: Mindmap—41

Appendix C: Netwerken in de ouderenzorg—42

Appendix D: Verbeterpunten kwaliteitsbibliotheek—47 Appendix E: Kenmerken Good Practices—49

Appendix F: Onderzoek netwerken—51 Appendix G: Samenvattingen interviews—52 Bibliografie—65

(6)

Managementsamenvatting

Vilans heeft in 2011 in opdracht van de Regieraad Kwaliteit van Zorg een

inventarisatie gedaan naar Good Practices: interventies (in de langdurige zorg) die op basis van ervaring en/of onderzoek, kwalitatief goede zorg opleveren of de kwaliteit van de zorg verbeteren. Uit dit rapport blijkt dat er al veel goede praktijkvoorbeelden zijn ontwikkeld in de langdurige zorg, maar dat die nog lang niet altijd gebruikt worden door andere instellingen. Daarom concludeert het rapport onder andere dat Good Practices beter beschreven moeten worden, dat ze vindbaar moeten zijn voor het veld en dat de ontwikkeling van nieuwe Good Practices gestimuleerd moet worden. Het Zorginstituut probeert dit onder andere uit te voeren door het faciliteren van het erkenningstraject interventies langdurige zorg en de kwaliteitsbibliotheek, een verzamelpunt van Good Practices.

Het rapport concludeert daarnaast dat alleen het tonen van Good Practices niet genoeg is om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Praktijkvoorbeelden moeten ook beter verspreid worden, er moeten netwerken van gedreven leiders georganiseerd worden en er moeten strategische zaken georganiseerd worden om bredere

implementatie te bevorderen. Om te onderzoeken welke rol het Zorginstituut hierin kan spelen, is de volgende probleemstelling geformuleerd:

Hoe kunnen Good Practices een grotere bijdrage leveren aan de kwaliteit van ouderenzorg en/of aan de kwaliteit van leven van ouderen?

Er zijn interviews gehouden met verpleeginstellingen, cliëntenorganisaties, een beroepsvereniging, een zorgverzekeraar en implementatiedeskundigen. Uit deze interviews blijkt dat er twee voorwaarden zijn waaraan voldaan moet worden om de probleemstelling te kunnen oplossen:

1. De Good Practice moet aansluiten bij de manier waarop een instelling veranderingen doorvoert. Om de kwaliteit van instellingen te verbeteren, moeten Good Practices zo makkelijk mogelijk over te nemen zijn. Ook moet de Good Practice zelf bruikbaar zijn voor de instelling en passen bij hoe de

instelling implementeert.

2. Instellingen moeten objectief kijken naar de kwaliteit van zorg die zij bieden. Zorgverleners zullen dan eerder problemen signaleren, voelen dat verandering noodzakelijk is en open staan voor Good Practices van andere instellingen. Het is daarnaast belangrijk dat de beschikbare Good Practices ook aansluiten op de ervaren urgentie in de zorg.

Om zo goed mogelijk aan deze voorwaarden te voldoen, moet het Zorginstituut een aantal acties ondernemen. In het rapport zijn verschillende alternatieven

geformuleerd en met elkaar vergeleken op haalbaarheid, kosten, effectiviteit en externe gevolgen. De volgende alternatieven verdienen een aanbeveling:

o De kwaliteitsbibliotheek moet meer toegespitst worden op de doelgroep die op zoek gaat naar Good Practices: de kwaliteitsmedewerkers. Dit zorgt er voor dat Good Practices eerder gevonden worden en dat de doelgroep de website bruikbaar vindt.

o Het contact met netwerken moet aangehaald worden zodat het Zorginstituut dichter bij de instellingen komt te staan. Op die manier kan kennis die het

(7)

Zorginstituut opdoet door projecten en onderzoeken directer toegepast worden in de praktijk.

Allereerst moet het Zorginstituut middels een oriënterend onderzoek in kaart brengen wat de netwerken momenteel doen om Good Practices beter te verspreiden tussen instellingen. Daarna kan deze rol uitgebouwd worden. Netwerken kunnen bijvoorbeeld de instellingen adviseren om bij elkaar op bezoek te gaan. Het Zorginstituut moet de netwerken overtuigen dat instellingen van elkaars Good Practices kunnen leren en dat hiermee de kwaliteit van zorg waarschijnlijk toe zal nemen.

o Leergemeenschappen kunnen instellingen helpen bij implementatie van Good Practices. Belangrijk hierbij is dat de interesse voor een Good Practice wel vanuit de verpleeginstelling zelf moet komen. Het Zorginstituut kan, samen met andere partijen die zich bezighouden met implementatie, leergemeenschappen oprichten rondom opkomende Good Practices. Dit zal voor instellingen gedeeltelijk de barrière wegnemen om een Good Practice te implementeren.

o Zorgverleners moeten objectief naar de kwaliteit van zorg kijken en moeten hierin gecoacht worden. Het Zorginstituut kan instellingen adviseren deze coaching aan te bieden. Ook in de opleiding van zorgverleners moet hier meer aandacht voor komen. Het Zorginstituut moet onderzoeken op welke manier zelfanalyse in de opleiding verweven kan worden. Hierdoor zijn zorgverleners beter in staat de problemen in de zorg te signaleren en zullen zij waarschijnlijk beter voorbereid zijn op kwaliteitsverbetering.

o Naast het verzamelen van Good Practices moet de kwaliteitsbibliotheek ook knelpunten of dilemma’s in de zorg gaan verzamelen. Innovatoren kunnen daar zien wat de urgente problemen in de ouderenzorg zijn en kunnen gericht Good Practices ontwikkelen. Het Zorginstituut moet onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om ook een verzamelpunt te creëren voor knelpunten of dilemma’s in de zorg.

Momenteel vinden instellingen dat er nog niet altijd persoonsgerichte zorg wordt geleverd. Hier zijn al verschillende Good Practices voor ontwikkeld, maar deze kunnen nog meer verspreid worden. Netwerken moeten hun focus leggen op dit type Good Practices. Door deel te nemen aan de netwerken kan het Zorginstituut hier voor waken.

o Het erkenningstraject moet voorgezet worden en het Zorginstituut moet alternatieven uit dit rapport waar mogelijk meenemen in het traject. Instellingen met Bright spots kunnen worden benaderd voor het

erkenningstraject. Ook kan het Zorginstituut samen met Vilans bekijken of cliëntenervaringen een belangrijke rol kunnen krijgen door het op te nemen als een van de criteria van het erkenningstraject. Daarnaast moet het Zorginstituut er voor waken dat deze interventies voorrang krijgen bij netwerken en leergemeenschappen.

Daarnaast zijn er twee bevindingen te benoemen die belangrijk zijn, maar waar het Zorginstituut als individuele partij geen oplossing voor heeft. Instellingen vinden dat in de ouderenzorg te weinig HBO verpleegkundigen zijn om de complexe problemen structureel te kunnen oplossen. Daarnaast voelen instellingen dat er te weinig geld is om te innoveren. Of deze argumenten gegrond zijn is nog niet onderzocht. Het is toch belangrijk om deze bevinding in acht te nemen omdat meerdere stakeholders dit hebben genoemd als urgente problemen in de ouderenzorg.

(8)
(9)

1

Inleiding

1.1 Het Kwaliteitsinstituut

Het Kwaliteitsinstituut is onderdeel van Zorginstituut Nederland en richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland. Ook moet het Kwaliteitsinstituut ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot begrijpelijke en betrouwbare informatie over de kwaliteit van de geleverde zorg. Hiervoor is onder andere de kwaliteitsbibliotheek opgericht. Deze biedt een overzicht van het bestaande aanbod van richtlijnen, zorgstandaarden, vragenlijsten en indicatoren. Het is dus een verzamelplaats voor gegevens over de kwaliteit van zorg opdat partijen in de zorg van elkaar kunnen leren en cliënten weten welke zorg zij kunnen verwachten. Uiteindelijk kan dit ook de kwaliteit van de zorg verbeteren als

zorgverleners goede voorbeelden van anderen gaan gebruiken of zelf goede ideeën uitwerken. Zo krijgt de cliënt de kwaliteit die hij mag verwachten. 1

1.2 De kwaliteitsbibliotheek

De kwaliteitsbibliotheek bevat kwaliteitsstandaarden en bijbehorende

meetinstrumenten. Een kwaliteitsstandaard beschrijft wat goede zorg is bij een bepaalde ziekte of aandoening en een meetinstrument stelt vast hoe het met deze kwaliteit gesteld is. Beide instrumenten zijn ontwikkeld door zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en zorgverzekeraars en zij bepalen dus samen wat kwalitatief goede zorg is. Voor de cliënt is er een speciale versie die in begrijpelijke taal uitlegt wat de zorg inhoudt. De kwaliteitsbibliotheek wordt gevuld door partijen in de zorg en is toegankelijk voor iedereen via www.zorginzicht.nl. 2

Kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten die voldoen aan de criteria van het toetsingskader worden verzameld in het Register, een onderdeel van de

kwaliteitsbibliotheek. Een van de belangrijkste criteria van dit toetsingskader is dat zowel de zorgaanbieder, cliënt als zorgverzekeraar betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling. Dit zorgt er voor dat zij het allemaal eens zijn dat wat er in de kwaliteitsstandaard staat goede zorg is. Een ander criterium is dat de zorg en de organisatie daarvan goed beschreven zijn. Voor de meetinstrumenten is het daarnaast ook belangrijk dat er een goede instructie bij zit. Figuur 1 toont alle criteria van het toetsingskader.

De kwaliteitsbibliotheek bevat ook Good Practices: interventies (in de langdurige zorg) die op basis van ervaring en/of onderzoek, kwalitatief goede zorg opleveren of de kwaliteit van de zorg verbeteren. Dit kan een werkpraktijk, een organisatievorm of een bepaalde aanpak zijn en is een meer laagdrempelige manier om een

oplossing voor een probleem in de zorg aan te dragen.

1.3 Project Good Practices

Het Kwaliteitsinstituut stimuleert kwaliteitsverbetering van de langdurige zorg en ondersteunt het veld hierbij door middel van het project Good Practices.

(10)

Figuur 1

Dit project kent 3 sporen:

Spoor 1 ‘erkenningtraject’: richt zich op het verzamelen en beoordelen van Good Practices in de langdurige zorg.

Spoor 2 ‘kwaliteit van zorg’: hier staat onderzoek naar kwaliteit van zorg centraal. Het doel is bijvoorbeeld om inzicht te krijgen in methoden om kwaliteit van leven vast te stellen. Ook wordt er onderzoek gedaan naar de relatie tussen cliënt en zorgverlener omdat dit in de langdurige zorg een belangrijk aspect van kwaliteit is. Spoor 3 ‘kwaliteitscyclus’: stimuleert het delen van kennis over

kwaliteitsontwikkeling tussen belangrijke partijen in de zorg. Betrokkenheid wordt gecreëerd door opvattingen over kwaliteit binnen de langdurige zorg te achterhalen in gesprekken met stakeholders en via bijeenkomsten. Daarnaast wordt gefocust op de implementatie van Good Practices in de praktijk.

Als onderdeel van mijn studie Biomedische Wetenschappen heb ik tijdens mijn stage bij Zorginstituut Nederland het gebruik van Good Practices in de ouderenzorg onderzocht. Factoren die een rol spelen bij het gebruik van Good Practices zijn inzichtelijk gemaakt en ik heb een advies uitgebracht over de vraag: hoe kunnen Good Practices een grotere positieve invloed hebben op de kwaliteit van

(11)

2

Probleem

2.1 Achtergrond

2.1.1 Good Practices

Een Good Practice is een voorbeeld van goede zorg of ondersteuning; een

zorgmodule, een product, een behandeling, een organisatievorm, een zorgvorm, een meetinstrument, een richtlijn etc. Het is een breed begrip, maar alle Good Practices hebben gemeenschappelijk dat zij een positieve invloed hebben op de kwaliteit van zorg of kwaliteit van leven van de cliënt. Good Practices kunnen erg variëren in grootte; het kan gaan om een hulpvoorwerp om steunkousen aan te trekken maar ook om een speciaal aangepast huis met technologieën voor een oudere met de ziekte van Parkinson. Ook zelfsturende teams waarin wijkverpleegkundigen meer verantwoordelijke taken krijgen, kunnen een Good Practice zijn.

Als een ontwikkelaar of zorgaanbieder een innovatief idee heeft, kan dat uitgewerkt worden met behulp van de website www.zorgvoorinnoveren.nl. Deze website bevat allerlei informatie over het proces van idee tot toepassing in de praktijk. Dit heeft als doel om het innovatieproces transparanter te maken en het daarmee ook te versnellen. Een innovatie kan in de praktijk gebracht worden via verschillende zorgroutes: via de overheid, de zorgaanbieder, de zorgverzekeraar en de consument. Van deze verschillende manieren is de meest kansrijke route via de consument of zorgaanbieder. Deze partijen moeten uiteindelijk de innovatie

gebruiken in de praktijk, dus als zij overtuigd zijn van de meerwaarde is de grootste stap gezet. Daarna zal de effectiviteit verder onderzocht kunnen worden om

vergoeding door de zorgverzekering te kunnen realiseren. 3

Een innovatie kan door de zorgverlener zelf aangemeld worden voor de kwaliteitsbibliotheek wanneer het in de praktijk goede zorg blijkt. In de kwaliteitsbibliotheek worden Good Practices onderverdeeld in twee categorieën: praktijkvoorbeelden en erkende interventies (zie Figuur 1).

Praktijkvoorbeelden zijn Good Practices die door ontwikkelaars of zorgaanbieders aangedragen zijn als goede zorg zonder dat het beoordeeld is op effectiviteit, kwaliteit of uitvoerbaarheid. De aanmelder wordt gevraagd een beschrijving te geven van de interventie en daarbij aan te geven wat de meerwaarde is voor de cliënt, een aanspreekpunt of organisatie te noemen, te beschrijven of er verder onderzoek gedaan is naar de effectiviteit en of de Good Practice eventueel genomineerd is voor een zorgverbeterprijs (zie Figuur 1).

Wanneer de ontwikkelaar dat wil, kan een Good Practice voor de ‘verpleging en verzorging’ en ‘gehandicaptenzorg’ aangemeld worden voor het erkenningstraject van Vilans. Trimbos gaat over het erkenningstraject van de geestelijke

gezondheidszorg. Als de interventie goed onderbouwd en effectief is, wordt het aangemerkt als erkende interventie. Een onafhankelijke commissie beoordeelt de interventies.

Eventueel kan een erkende interventie doorontwikkelen en onderdeel worden van een kwaliteitsstandaard en op die manier in het Register geplaatst worden.

(12)

2.1.2 Ouderenzorg

Momenteel is 15,6% van de Nederlandse bevolking ouder dan 65 jaar. Dit zal de komende jaren fors toenemen want sinds 2000 is de levensverwachting voor 65-jarigen gestegen met bijna twee jaar. 4 Daarnaast zullen er meer ouderen zijn door

de geboortegolf van na de tweede wereldoorlog. Er zijn toen relatief veel kinderen geboren en die hebben nu de leeftijd 65+ bereikt. 5 Door deze twee genoemde

factoren blijft de zorgvraag de komende jaren toenemen. Er komen steeds meer ouderen en die worden ook nog eens ouder.

Om deze redenen staat ouderenzorg momenteel hoog op de politieke agenda. Staatssecretaris van Rijn heeft onlangs (februari 2015) het plan van aanpak ‘Waardigheid en trots, liefdevolle zorg voor onze ouderen’ geschreven over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg. Hierin beschrijft van Rijn met welke handelingen de ouderenzorg zich voor kan bereiden op de toekomst waarin er ouderen op steeds latere leeftijd in een verpleeghuis komen en een complexere zorgvraag hebben. Speerpunten uit dit beleid zijn meer toezicht op onder de maat presterende instellingen, meer samenwerking met de mantelzorger, meer deskundig personeel en meer betrokken bestuurders. Dit rapport laat zien dat de ouderenzorg aan veranderingen onderhevig is, maar de kwaliteit gewaarborgd moet blijven.

De ouderenzorg is dus een sector die om aandacht vraagt. Ouderen willen en mogen bijvoorbeeld steeds langer thuis wonen. Dit vraagt om meer maatwerk, terwijl tegelijkertijd de arbeidskracht om deze veranderingen te kunnen dragen daalt. 6 De

organisatie moet veranderen om de kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen en de kosten van zorg te beperken. 7

Per 2015 is er veel veranderd in de langdurige zorg. Gemeenten moeten er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarbij kijkt de gemeente wat ouderen zelf nog kunnen en wat eventueel een mantelzorger kan doen. Wanneer nodig kan de gemeente ondersteuning thuis bieden. Via de

zorgverzekering kunnen mensen medische zorg thuis krijgen ofwel wijkverpleging. In de wet langdurige zorg (WLZ) is de zware, intensieve zorg voor kwetsbare ouderen en gehandicapten vastgelegd. 8

Ook Good Practices kunnen een bijdrage leveren aan de efficiëntie en kwaliteit van de ouderenzorg omdat ze problemen in de ouderenzorg ondervangen. Instellingen, beroepsbeoefenaren, financiers (zorgverzekeraars en gemeenten) kunnen leren van andermans goede praktijkvoorbeelden en hoeven niet zelf het wiel opnieuw uit te vinden.

2.2 Gebruik Good Practices

In Nederland zijn heel wat instellingen bezig met innoveren. 9 Ze bedenken oplossingen voor zorgproblemen die zij zelf in de dagelijkse praktijk tegenkomen. Het probleem is echter dat het moeilijk is om ze op grote schaal te verspreiden. 10 Een innovatie blijft bijvoorbeeld vaak een lokaal initiatief dat slechts door een enkele organisatie gebruikt wordt. Een goed voorbeeld hiervan is eHealth waar al enorm veel toepassingen van bestaan, maar nog lang niet in alle instellingen gebruikt wordt.

Om Good Practices wat meer bekendheid te geven zijn er verschillende databanken met effectieve interventies opgericht. Een voorbeeld hiervan is de Databank

(13)

RIVM, NCJ, NISB, NJi). In deze databank zijn al 229 interventies te vinden voor verschillende problemen in de jeugdzorg: signaleren van problemen bij kinderen, ontwikkeling van peuters of richtlijnen die zorg bij kindermishandeling beschrijven.

11 Helaas blijkt dat deze standaarden en richtlijnen nog niet veel gebruikt worden in

de praktijk. Het Zorginstituut verwacht daarom dat alleen het tonen van de Good Practices in de kwaliteitsbibliotheek niet automatisch zal leiden tot het gebruik ervan.

Soms houden zorgaanbieders vast aan oude gewoonten of zijn ze nog niet overtuigd van de meerwaarde van een Good Practice. Verschillende mogelijke oorzaken zijn te bedenken, maar eigenlijk is er nog weinig over bekend. Toch is het belangrijk om inzicht te krijgen in de factoren die een rol spelen bij de verspreiding en het gebruik van Good Practices. Problemen in de zorg zullen sneller opgelost worden, wat ten goede komt aan de kwaliteit van zorg. Daarnaast kunnen Good Practices dienen als inspiratie voor anderen omdat het ze op ideeën kan brengen voor innovaties. Ook kunnen Good Practices helpen de zorgkosten binnen de perken te houden omdat ze de zorg vaak efficiënter maken.

2.2.1 Onderzoek Regieraad Kwaliteit van Zorg

Vilans heeft in opdracht van de Regieraad Kwaliteit van Zorg een inventarisatie gedaan naar Best Practices in de langdurige zorg. 12 De definitie die in dit rapport

gebruikt wordt voor Best Practices komt overeen met de definitie die vaak gehanteerd wordt voor Good Practices en daarom worden deze begrippen in dit geval als synoniemen beschouwd.

Uit dit rapport blijkt dat er al veel goede praktijkvoorbeelden zijn ontwikkeld in de langdurige zorg, maar dat die nog lang niet altijd gebruikt worden door andere instellingen. Belangrijke succesfactoren voor een goede verspreiding van Good Practices zijn onder andere dat er een kartrekker moet zijn die de verspreiding op zich neemt. Daarnaast is het belangrijk dat de kosten en baten inzichtelijk worden gemaakt zodat duidelijk is wat het effect is van de interventie. Communicatie is erg belangrijk om een Good Practice te verspreiden onder meerdere instellingen. De Good Practices moeten bekend worden en het moet aantrekkelijk zijn om ze te gaan gebruiken. Als laatste moet de organisatie of raad van bestuur achter het gebruik van een Good Practice staan om te kunnen verzekeren dat er aandacht, geld en tijd voorhanden is. Het rapport concludeert dat de volgende acties van belang zijn:

- Faciliteer het beschrijven en de beschikbaarheid van Best Practices. De Best Practices die er zijn moeten goed worden onderbouwd door middel van businesscases die de resultaten aantonen.

- Best Practices moeten vindbaar zijn voor het veld.

- Stimuleer en herken het ontstaan van nieuwe Best Practices. - Best Practices moeten breed verspreid worden.

- Bundel de passie: organiseer netwerken van gedreven leiders van Best Practices.

- Organiseer de strategische zaken die nodig zijn voor een bredere implementatie van Best Practices.

De Regieraad Kwaliteit van Zorg is per 1 april 2014 opgenomen in het Zorginstituut. Dit rapport is dan ook aanleiding geweest voor het project Good Practices. De eerste drie actiepunten zijn in ontwikkeling in de vorm van spoor 1 van het project Good Practices, onder andere middels de kwaliteitsbibliotheek en het erkenningstraject. De laatste drie actiepunten vallen onder spoor 3, waar dit rapport een nadere

(14)

uitwerking van is.

2.3 Probleemstelling

Hoe kunnen Good Practices een grotere bijdrage leveren aan de kwaliteit van ouderenzorg en/of aan de kwaliteit van leven van ouderen?

Met ouderenzorg wordt de zorg in een verpleeginstelling bedoeld. Thuiszorg is buiten beschouwing gelaten omdat ouderen die thuiszorg ontvangen een andere doelgroep zijn. Ze zijn meestal vitaler en gezonder dan ouderen in een instelling, waardoor er verschillen kunnen zijn in cliëntparticipatie of de manier waarop organisaties van elkaar leren.

De volgende definitie van ouderenzorg wordt daarom aangehouden: een reeks handelingen die nodig is bij oudere personen met een verlaagde functionele

capaciteit, fysiek of cognitief, waardoor zij afhankelijk zijn van begeleiding bij basale activiteiten in het dagelijks leven voor een onbeperkte duur.

2.4 Doelstellingen

Het Zorginstituut wil de kwaliteit van ouderenzorg en kwaliteit van leven van ouderen verbeteren. Hierbij kunnen Good Practices een belangrijke rol spelen, maar op dit moment wordt daar nog niet optimaal gebruik van gemaakt. Het Zorginstituut wil daarom dat zorgverleners meer buiten de muren van de eigen instelling kijken en leren van goede voorbeelden van andere instellingen.

Hierbij is het belangrijk dat Good Practices aansluiten bij de ervaren problemen in het zorgveld en de manier waarop instellingen veranderingen doorvoeren. De huidige problemen in de ouderenzorg moeten hiervoor worden geïnventariseerd om vervolgens te bepalen op welke manier Good Practices hierop aan kunnen grijpen.

2.5 Methode

Over de genoemde probleemstelling wordt geadviseerd door belanghebbenden te interviewen over het onderwerp. Er is een selectie gemaakt van de belangrijkste stakeholders: het Zorginstituut, verpleeginstellingen, cliëntenorganisaties, beroepsverenigingen, implementatiedeskundigen en zorgverzekeraars.

Vijf medewerkers van verpleeginstellingen in omgeving Amsterdam en omgeving Nijmegen zijn geïnterviewd. Vooral verpleeghuisartsen en kwaliteitsmedewerkers zijn bereid geweest voor het interview. Omdat het erg moeilijk om in contact te komen met verzorgenden of verpleegkundigen is er contact opgenomen met de beroepsvereniging V&VN. Om de visie van de cliënt te omvatten zijn twee

cliëntenorganisaties geïnterviewd, waarvan één specifiek gericht op ouderen. Ook twee medewerkers van een grote zorgverzekeraar zijn geïnterviewd. Daarnaast is gesproken met een implementatiedeskundige over barrières bij implementatie. Alle genoemde stakeholders hebben vragen beantwoord over de kwaliteit van de ouderenzorg, het gebruik en de implementatie van Good Practices en het delen van kennis tussen instellingen. Vervolgens is geïnventariseerd welke netwerken rond ouderenzorg bestaan en of deze netwerken een (grotere) functie kunnen vervullen bij het delen van Good Practices.

(15)

3

Bevindingen

Dit hoofdstuk beschrijft de bevindingen uit de interviews uitgebreider. Het geeft de huidige situatie weer en zet uiteen op welk vlak verbeteringen noodzakelijk zijn. Er worden nog geen concrete alternatieven of

oplossingen besproken.

Good Practices kunnen pas van invloed zijn op de kwaliteit van zorg als ze verspreid worden over meerdere instellingen en daar ook gebruikt worden, al dan niet

omgevormd naar de context van die instelling. Er is heel wat voor nodig om dat in goede banen te leiden. Als een instelling een probleem heeft, moet dat gesignaleerd worden door een zorgverlener, manager, cliënt of familielid. Vervolgens moet er een oplossing voorhanden zijn die gebruiksvriendelijk is en meerwaarde heeft voor de cliënt. Daarnaast moet iemand deze oplossing aandragen bij de instelling en de meeste werknemers moeten achter het idee staan. De Good Practice moet ook op een goede manier in de instelling geïmplementeerd worden en door de hele

organisatie uitgevoerd worden om het gewenste effect te bereiken. Als dit traject op de juiste manier wordt doorlopen, kan de Good Practice effect hebben op de

kwaliteit van ouderenzorg en bijdragen aan het oplossen van het zorgprobleem.

Natuurlijk zijn er op dit traject een aantal kantelpunten. Soms weet een instelling niet hoe ze iets moeten oplossen of staat niet iedereen achter de aangedragen oplossing. Tabel 1 en Figuur 2 geven de problemen weer die kunnen optreden in dit traject. Uit de interviews blijkt dat de problemen in dit traject onder te verdelen zijn in twee voorwaarden waar aan voldaan moet worden om de kwaliteit van zorg te verbeteren met het gebruik van Good Practices.

1. De verandering of Good Practice moet aansluiten bij de manier waarop een instelling veranderingen doorvoert.

2. Instellingen moeten objectief kijken naar de kwaliteit van zorg die ze

bieden. Daarnaast moeten Good Practices aansluiten bij de ervaren urgentie in de zorg.

Een verandering moet aansluiten bij de manier waarop een instelling veranderingen doorvoert. Vrijwel iedereen is voor verbeteren, maar niemand wil de eerste stap zetten. Om de kwaliteit van instellingen te verbeteren, moeten Good Practices zo makkelijk mogelijk over te nemen zijn. Dit kan bijvoorbeeld door Good Practices te delen op een manier waarop een instelling naar oplossingen zoekt. Op die manier vindt de instelling snel een geschikte oplossing voor het zorgprobleem. Ook moet de Good Practice zelf bruikbaar zijn voor de instelling en passen bij hoe de instelling implementeert.

Daarnaast moeten instellingen objectief kijken naar de kwaliteit van zorg die ze bieden. Ze zullen dan eerder problemen signaleren, voelen dat verandering noodzakelijk is en open staan voor Good Practices van andere instellingen. Gedrag verandert pas als de werknemers overtuigd zijn van het nut van een verandering of overtuigd zijn dat iemand ze kan helpen met hun probleem. Het kost energie om een werkwijze af te leren en gewend te raken aan een nieuwe manier van werken.

Een groot deel van de stakeholders noemde dat zorgverleners werkdruk ervaren, wat innovatie in de weg staat. Deze werkdruk ontstaat omdat zorgverleners

(16)

constant achter de feiten aanlopen. De problemen die ze tegenkomen zijn te complex om zelf op te lossen, waardoor het werk opstapelt. Denk bijvoorbeeld aan een instelling waar veel ouderen vallen. Hoe los je dat als zorgverlener op zonder dat je ouderen beperkt in hun vrijheid? Bijna alle stakeholders geven aan dat er meer HBO verpleegkundigen nodig zijn om structurele oplossingen te bedenken voor de problemen die ze tegenkomen. Hoger opgeleiden kunnen beter inschatten hoe het werkproces slimmer ingericht kan worden en wat daarvoor de beste oplossing is. Daarnaast noemen sommige instellingen dat er geen geld is om innovaties in te voeren. Ondanks dat veel Good Practices efficiëntere zorg opleveren en daardoor minder kosten, noemen instellingen dit toch als barrière voor implementatie. Het is nog niet duidelijk waar deze opvatting vandaan komt en of hij gegrond is. Het kan ook een excuus zijn omdat men bang is voor verandering of niet weet hoe men moet beginnen met veranderen.

De ouderenzorg worstelt al langer met zowel het tekort aan personeel met een hoger opleidingsniveau als met een tekort aan geld voor innovatie. Daarom kan dit rapport afzonderlijk geen oplossing bieden voor deze bevindingen. Het advies in dit rapport zal dus bestaan uit alternatieven waar het Zorginstituut direct het gebruik van Good Practices mee kan bevorderen en daarmee de kwaliteit van ouderenzorg of kwaliteit van leven van ouderen.

Tabel 1: Traject Good Practices

Schakel Probleem

Signalering Probleem wordt niet gesignaleerd of erkend Er is geen oplossing beschikbaar

Bekendheid

(passief) Oplossing is beschikbaar, maar niet bekend bij de instelling Instelling deelt de oplossing niet met anderen want:

- weet niet via welke weg

- beseft niet dat de oplossing uniek is -> netwerken Promotie

(actief)

Instelling wil de oplossing niet delen want: - geld geïnvesteerd

- kost tijd

Zorgverlener weet niet hoe een oplossing aan te dragen bij de instelling

Aandragen

Manager of kwaliteitsmedewerker weet niet hoe zorgverleners te overtuigen van een oplossing

Oplossing past niet bij een actueel probleem Er is geen geld om de oplossing te gebruiken Oplossing past niet in de instelling

Ontvangen

Oplossing heeft geen meerwaarde voor de cliënt

Instelling weet niet hoe een oplossing te implementeren Implementeren

Oplossing wordt niet goed geïmplementeerd waardoor het gewenste effect niet wordt bereikt

(17)

Figuur 2: Traject Good Practices

3.1 Kwaliteitsverbetering

Om te onderzoeken hoe Good Practices een grotere rol kunnen spelen bij de kwaliteitsverbetering van ouderenzorg, moet inzichtelijk zijn hoe instellingen veranderingen doorvoeren. Het is belangrijk dat Good Practices en het delen, promoten en implementeren ervan aansluit en bij de manier waarop instellingen veranderingen doorvoeren. Op die manier kunnen instellingen Good Practices makkelijker invoeren en op een laagdrempelige manier van elkaar leren.

Instellingen geven aan dat ze wel eens kijken bij andere instellingen, als ze op zoek zijn naar verbeteringen in de zorg. Toch nemen ze niet snel interventies van een andere instelling over. Ze proberen vooral van de ander te leren, om vervolgens zelf een oplossing te bedenken voor het probleem in hun instelling. De ene instelling kijkt vooral naar de behoefte van zorgverleners en laat hun mening zwaar wegen. De andere instelling vindt het veel belangrijker om de mening van de cliënt over een verandering te horen.

Sommige instellingen weten niet goed te verwoorden op welke manier ze

veranderingen doorvoeren. Instellingen kunnen niet goed aangeven wanneer dit de taak is van managers of wanneer zorgverleners zelf een probleem oplossen. Af en toe wordt in het teamoverleg een oplossing gezocht voor problemen die zich voordoen, maar soms worden de problemen alleen in de wandelgangen besproken. Er kan geconcludeerd worden dat er meer kennis nodig is over hoe instellingen intern oplossingen zoeken en omgaan met verbeteringen. Aan de ene kant kunnen Good Practices dan beter hun weg vinden naar problemen die zich in instellingen voordoen. Aan de andere kant krijgen instellingen meer inzicht in hoe ze omgaan met problemen en hoe dat efficiënter kan.

3.1.1 Delen en promoten

Problemen in verpleeginstellingen worden momenteel vaak intern opgelost. Door mondelinge communicatie tussen zorgverleners en kwaliteitsmedewerkers worden oplossingen bedacht, zowel formeel (teamoverleg) als informeel (in de

wandelgangen). Zorgverleners moeten uiteindelijk de verandering dragen en die zijn het best te bereiken door met ze over een probleem te praten. In het teamoverleg wordt wel eens een praktijkvoorbeeld aangedragen. Soms heeft een zorgverlener een goed idee opgevangen of heeft er bij een andere instelling mee gewerkt. Er kan echter ook op een informele manier een oplossing bedacht worden doordat twee zorgverleners over een probleem praten.

(18)

Over het algemeen gaan zorgverleners niet vaak uit zichzelf op zoek naar verbeteringen die andere instellingen hebben ingevoerd. Het discussiëren over mogelijke oplossingen gebeurt vaak intern en er wordt nog weinig over de grenzen van de eigen instelling gekeken. Er zijn een aantal initiatieven om dit te stimuleren, zoals regionale netwerken in de ouderenzorg. Het Zorginstituut wil het delen van Good Practices stimuleren met onder andere de kwaliteitsbibliotheek.

Daarnaast gebeurt het vaak dat een instelling op een unieke wijze werkt maar dat zelf niet in de gaten heeft. Voor de zorgverleners is het dan de gewoonste zaak van de wereld en ze beseffen niet dat andere instellingen daar van kunnen leren. Het komt dan ook niet in ze op om het een Good Practice te noemen en het te delen met andere instellingen. Deze verborgen voorbeelden moeten dus beter ontdekt worden zodat ze gedeeld kunnen worden met andere instellingen.

3.1.1.1 Kwaliteitsbibliotheek

Een aantal instellingen is positief over het idee van de kwaliteitsbibliotheek op de website www.zorginzicht.nl. Het is een handige manier om goede voorbeelden te delen en instellingen geven aan dat daar behoefte aan is. Andere instellingen vinden de kwaliteitsbibliotheek niet toereikend voor het zoeken naar Good Practices. Ze vragen zich af wat de toegevoegde waarde is van de kwaliteitsbibliotheek ten opzichte van bestaande databanken als Zorg voor Beter Kennisplein. De

kwaliteitsbibliotheek laat nog niet duidelijk zien dat er ook praktijkvoorbeelden te vinden zijn die niet op andere websites getoond worden.

Daarnaast vinden geïnterviewden de doelgroep van de website niet duidelijk naar voren komen, terwijl het wel erg belangrijk is om te weten wie je wilt bereiken met een website. Het maakt namelijk een verschil voor de manier waarop je Good Practices presenteert en de kwaliteitsbibliotheek inricht. Kwaliteitsmedewerkers hebben bijvoorbeeld behoefte aan andere informatie dan zorgverleners.

Vanuit instellingen kwamen ook veel verbeterpunten voor de uitvoering en indeling van de kwaliteitsbibliotheek. Zie Appendix D voor een overzicht van alle feedback die stakeholders hebben gegeven op de kwaliteitsbibliotheek.

Een aantal geïnterviewden vraagt zich af of zorgverleners goede praktijkvoorbeelden gaan delen op een website. Ze denken dat dit niet ligt aan de functionaliteit van de kwaliteitsbibliotheek. De intrinsieke motivatie om buiten de muren van de eigen instelling te kijken mist vaak, laat staan dat zorgverleners hun werkwijzen delen met anderen. Zoals aangegeven in de inleiding van dit hoofdstuk komen

zorgverleners om in het werk. Ze hebben duidelijk andere dingen aan hun hoofd op een dagelijkse werkdag. Daarnaast zijn ze vaak niet opgeleid om te innoveren en te kijken hoe een probleem structureel opgelost kan worden.

Daarnaast hebben instellingen vaak geld geïnvesteerd in een Good Practice en kost het tijd om een innovatie geschikt te maken voor de kwaliteitsbibliotheek. De omschrijving van de Good Practice moet voor iedereen te begrijpen zijn en alle stappen moeten op papier gezet worden. Instellingen missen daarnaast vaak een drive om hun goede idee te delen met anderen. Ze zien een Good Practice niet als een pronkstuk dat ze aan andere instellingen willen laten zien. Vaak hebben ze niet eens door dat andere instellingen wat van hun Good Practice zouden kunnen leren.

Een aantal organisaties heeft ook al een eigen privédatabank ontworpen, die bestemd is voor de aangesloten instellingen. Een redactieteam zoekt naar Good Practices die passen bij de organisatie en zetten deze in de privédatabank. Op die

(19)

manier hebben organisaties zelf de regie over welke Good Practices er in hun instellingen toegepast worden. De privédatabank is ingericht op wat de zorgverlener zoekt, namelijk overzichtelijke informatie in begrijpelijke taal.

3.1.1.2 Netwerken

Er bestaan regionale netwerken met als doel kennisuitwisseling tussen wetenschap en praktijk. Het Nationaal Programma Ouderenzorg heeft geleid tot acht regionale netwerken ouderenzorg, waarin instellingen contact hebben met elkaar en met allerlei andere belangrijke partijen in de ouderenzorg. Zie Appendix C voor een overzicht van alle bestaande ouderenzorgnetwerken in Nederland. De tabel toont de functie van de netwerken en de aangesloten netwerkpartners.

Regionale netwerken zijn direct verbonden met verpleeginstellingen in de regio en daardoor ook met zorgverleners van die instellingen. Netwerken hebben dus veel invloed op de kwaliteit van zorg die geboden wordt door aangesloten organisaties. Ondanks dat het Zorginstituut veel onderzoek doet naar kwaliteit van zorg, is er nog niet structureel contact met de netwerken. Hierdoor verspreiden de netwerken niet automatisch de kennis die het Zorginstituut opdoet door middel van onderzoeken.

In Appendix C is te zien dat de meeste netwerken al op een bepaalde manier bezig zijn met evalueren en implementeren van Good Practices. Van veel netwerken is echter niet bekend op welke manier ze dat precies doen en hoe dat in de praktijk uitpakt. Deze informatie is wel noodzakelijk is om te bepalen op welke manier netwerken nog meer kunnen bijdragen aan de verspreiding van Good Practices.

De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat wanneer netwerken zich gaan focussen op het verspreiden van bestaande Good Practices, instellingen misschien minder geneigd zullen zijn zelf te innoveren. Als er elders oplossingen worden bedacht voor een probleem, kan het innoverend vermogen van andere instellingen wat uitdoven. Daarom is het van groot belang dat netwerken ook bewaken dat instellingen zelf blijven innoveren.

Zichtbaarheid

Een van de academische netwerken heeft in een interview aangegeven dat er nog maar weinig gebruik wordt gemaakt van uitwisseling van goede voorbeelden, binnen het netwerk. Er wordt nog niet structureel contact gezocht met andere instellingen om van elkaar te leren. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn:

- Netwerken in de ouderenzorg zijn nog niet altijd goed zichtbaar, waardoor instellingen andere wegen zoeken om van elkaar te leren. Bij vragen over Good Practices en kwaliteit van zorg heeft geen van de geïnterviewde instellingen een regionaal netwerk genoemd. Dit kan betekenen dat instellingen de netwerken niet als eerste manier zien om in contact te komen met andere instellingen. Misschien is het nog niet voor alle instellingen duidelijk dat netwerken ook kunnen helpen bij het uitwisselen van Good Practices.

- Het gaat soms mis bij de manier waarop een instelling de kennis intern verspreidt. Vaak heeft een kwaliteitsmedewerker contact met het netwerk, waar dus kennis wordt uitgewisseld met andere instellingen. Vervolgens worden de ideeën en praktijkvoorbeelden die in het netwerk zijn opgedaan, niet goed verspreid naar de

(20)

zorgverleners. Dit kan veel verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld een hoge werkdruk of geen belangstelling vanuit de zorgverlener. Een andere oorzaak kan zijn dat de verbindingen tussen de medewerkers niet optimaal is waardoor de

kwaliteitsmedewerker niet goed in contact komt met de zorgverlener. De

problemen, ideeën, meningen en ervaringen van de werkvloer komen vervolgens niet goed in het netwerk terecht. Hierdoor loopt het netwerk kostbare informatie mis, want zorgverleners kunnen vaak goed inschatten hoe een Good Practice zal uitpakken in de praktijk.

3.1.2 Good Practices

Om in kaart te brengen welke Good Practices geschikt zijn om te delen tussen instellingen, moeten kenmerken van succesvolle Good Practices verzameld worden. Zorgverleners weten heel goed wat zij een bruikbare Good Practice vinden en welke kenmerken daar bij horen. In het begin van hoofdstuk 4 ‘Bevindingen’ is

aangegeven dat een Good Practice toepasbaar is als hij gebruiksvriendelijk is en meerwaarde heeft voor de cliënt. Een succesvolle Good Practice moet daarnaast overzichtelijk zijn, moet stap voor stap beschrijven wat er moet gebeuren, moet worden opgepakt door een enthousiaste kartrekker en moet een positieve

cliëntenervaring bevatten. Good Practices die voldoen aan deze kenmerken zullen sneller door andere instellingen gebruikt worden. Zie Appendix E voor een overzicht van kenmerken die Good Practices beter bruikbaar maken voor andere instellingen.

Daarnaast geven instellingen aan dat het vaak niet mogelijk is om een Good Practice in zijn geheel over te nemen. Elke instelling heeft andere medewerkers en cliënten die gewend zijn aan een andere routine. Vaak wordt er dus van goede voorbeelden geleerd door er bouwstenen uit te gebruiken die nuttig zijn voor de instelling. De instelling krijgt dan de ruimte om onderdelen van de werkwijze over te nemen of aan te passen. Dit zal er ook toe leiden dat het not-invented-here syndrome wordt omzeild. Instellingen hebben vaak de neiging om ideeën van andere instellingen minder slagingskans te geven dan ideeën van de eigen instelling. Omdat ze geen rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de Good Practice, zullen ze het minder snel omarmen. Door een halffabricaat te implementeren kunnen instellingen de Good Practice verder ontwikkelen en eigen maken.

Het maakt het voor instellingen makkelijker om van een Good Practice te leren die voldoet aan de kenmerken die in deze subparagraaf genoemd zijn. Toch voldoen nog niet alle Good Practices die ontwikkeld worden aan deze kenmerken. Sommige Good Practices bevatten bijvoorbeeld geen stappenplan, wat het voor zorgverleners erg moeilijk maakt het te gebruiken. Ontwikkelaars zijn dus nog niet goed op de hoogte waar een succesvolle Good Practice aan moet voldoen.

3.1.3 Implementeren

De manier waarop een Good Practice wordt geïmplementeerd, moet passen bij de instelling. Instellingen weten vaak niet goed hoe ze een Good Practice op een efficiënte manier moeten implementeren. Dit kan een grote barrière zijn om een Good Practice toe te passen. Instellingen hebben hier hulp bij nodig van

(21)

kans groot dat de implementatie niet optimaal verloopt, waardoor het effect van de Good Practice niet tot uiting komt.

Tijdens het Nationaal Programma Ouderenzorg zijn leergemeenschappen opgezet rondom Good Practices:

- Transmurale zorgbrug

- Vroegsignalering en samenwerken in de wijk.

Een leergemeenschap is een groep instellingen die een specifieke Good Practice gebruikt. Ze helpen andere instellingen om de Good Practice ook te implementeren, door bijvoorbeeld ervaringen te delen of te helpen bij problemen. Zie Appendix C voor meer informatie over deze leergemeenschappen. xiii

Deze leergemeenschappen zijn enkel nog voor de genoemde Good Practices ontwikkeld. Het gaat hier om een beginnend project en er is dan ook nog weinig bekend over het effect van deze leergemeenschappen. Wat wel bekend is, is dat veel instellingen moeite hebben met de implementatie van Good Practices. Leergemeenschappen zouden waarschijnlijk nog een grotere bijdrage kunnen leveren aan de verspreiding van Good Practices.

Good Practices kunnen niet zomaar geïmplementeerd worden. De

implementatiestrategie van een Good Practice moet aansluiten bij de instelling en de barrières die daar verwacht worden. Een grote barrière bij de implementatie van Good Practices van andere instellingen is het eerder genoemde not-invented-here syndrome. In de leergemeenschappen moeten instellingen altijd de ruimte krijgen om een Good Practice aan te passen aan de eigen situatie.

3.2 Objectieve kwaliteit

De andere voorwaarde om de kwaliteit van ouderenzorg te verbeteren met Good Practices is dat instellingen in de spiegel gaan kijken naar de kwaliteit van zorg die ze bieden. Hierdoor zullen medewerkers eerder problemen signaleren en inzien dat verandering noodzakelijk is. Zorgverleners zullen dan een meer open houding hebben naar oplossingen die andere instellingen gebruiken. Daarnaast is het belangrijk om er achter te komen waar de urgentie in de ouderenzorg ligt. Als duidelijk is welke problemen in de ouderenzorg voorkomen, kunnen Good Practices hierop aangrijpen. Op die manier kunnen ze zo efficiënt mogelijk de kwaliteit van zorg bevorderen.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg die instellingen leveren. Er wordt vooral gefocust op cliëntdossier,

medicatieveiligheid, deskundigheid van personeel en vrijheidsbeperking. xiv De zorgverzekeraar fungeert momenteel ook als een externe prikkel voor

kwaliteitsverbetering door organisaties te laten uitleggen hoe ze bezig zijn met kwaliteit. Een zelfanalyse van een instelling is noodzakelijk om een meerjarig

contract af te kunnen sluiten met de zorgverzekeraar. Dat spoort de instellingen aan om goed na te denken over haalbare plannen. Instellingen komen ook in

aanmerking komen voor tariefopslag wanneer verbeterplannen goed uitgevoerd zijn.

(22)

3.2.1 Zelfanalyse

Niet alle werknemers in een organisatie zijn in staat om objectief naar de kwaliteit van de instelling te kijken. Het is natuurlijk erg moeilijk om objectief naar iets te kijken als je er dagelijks in werkt, maar het is wel een belangrijke factor voor verbetering. De Niet schrijft in zijn artikel dat de hele instelling de noodzaak tot veranderen moet zien om een interventie succesvol te implementeren. xvi Wanneer dit mist zullen er verschillende opvattingen bestaan over het probleem en de beschikbare oplossingen. Hierdoor zullen zorgverleners zich allemaal op een andere manier inzetten voor de interventie, waardoor het effect op de kwaliteit van zorg teniet wordt gedaan. Om dit te voorkomen is er bij succesvolle implementaties vaak iemand die zorgt dat zorgverleners de interventie op een goede manier uitvoeren. Ook de instelling als geheel moet een duidelijke visie hebben om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Verschillende stakeholders noemen dat instellingen vaak niet beseffen dat verandering noodzakelijk is of dat ze niet precies weten waar het probleem zit. Dit komt omdat de verpleeghuiszorg nog niet zo ver is in het meten van kwaliteit van zorg als de ziekenhuiszorg. Momenteel zijn verpleeginstellingen alleen nog verplicht om de gegevens van de jaarlijkse CQ meting aan te leveren. xvii

Dit is ook de enige mogelijkheid om hun gegevens te vergelijken met andere instellingen.

Daarnaast zijn er ook instellingen die wel zien dat er een probleem is, maar die de oplossing niet bij zichzelf zoeken. Zorgverleners vragen zich nog niet altijd af wat de instelling zelf kan doen om het op te lossen. Vaak wordt de oorzaak eerst bij externe factoren gezocht, zoals “het mag niet van de wet” en “we hebben er geen geld voor”. Omdat deze externe belemmeringen vaak moeilijk te beïnvloeden zijn, kun je ze beter accepteren en kijken wat er daarnaast wél mogelijk is.

3.2.2 Overtuigen

Sommige medewerkers van een instelling voelen uit zichzelf niet de urgentie om te verbeteren. Stakeholders noemen dat er bij vernieuwingen vaak gereageerd wordt met uitspraken als: ‘moeten we nou alweer veranderen?’. Zorgverleners die zo reageren, zullen door anderen gemotiveerd en overtuigd moeten worden dat verandering noodzakelijk is. Veel zorgverleners en managers weten echter niet hoe ze hun idee moeten verspreiden in de instelling waar ze werken.

Een manager kan bijvoorbeeld zorgverleners overtuigen door te zorgen dat een Good Practice aansluit bij de motivatie van de zorgverlener om te werken in de ouderenzorg. De zorgverleners zijn degenen die hun werkwijze moeten aanpassen en moeten daarom achter het idee staan. Dit is lastig om van bovenaf te

beïnvloeden omdat het gaat om intrinsieke motivatie. Momenteel wordt hier te weinig aandacht aan besteed met als gevolg dat ideeën soms zomaar over de werkvloer worden uitgestrooid.

Zorgverleners kunnen ook een Good Practice aandragen bij een instelling. Een voorbeeld hiervan is het project ‘Mis ze niet!’ waarmee de herkenning van een delier bij ouderen wordt bevorderd. De Omring heeft in 2013 met dit project de Jenneke van Veen-Verbeterprijs gewonnen. Zorgverleners hebben gesignaleerd dat een delier bij ouderen wel eens over het hoofd wordt gezien en hebben daarom enkele praktische materialen ontworpen, zoals een poster en een flyer om de herkenning van een delier te vergroten.

(23)

probleem aan dat ze niet de middelen en de invloed hebben om een idee verder te verspreiden in de instelling. Dit weerhoudt veel zorgverleners ervan om interesse in een Good Practice uit te werken naar een concreet plan. Zorgverleners worden hier momenteel niet goed in ondersteund.

3.2.3 Zorgproblemen

Het is belangrijk dat Good Practices die ontwikkeld worden ook echt aangrijpen op urgente problemen in de ouderenzorg. Op die manier wordt er zo effectief mogelijk aan de kwaliteit van zorg gewerkt en zijn zorgverleners gemotiveerd om met de vernieuwing te werken.

Stakeholders noemen dat er veel verbetering te halen is in de houding en cultuur binnen instellingen. Uit interviews blijkt dat instellingen het belangrijk vinden dat de bejegening richting ouderen verandert en dat de cliënt in het middelpunt komt te staan. Er mag best wat levendigheid in instellingen komen om het ouderen naar hun zin te maken. Helaas wordt er nog al eens bezuinigd op activiteiten omdat men zorggerelateerde zaken belangrijker vindt. De ouderenbond signaleerde ook dat ouderen in sommige instellingen hun manier van leven moeten aanpassen. Zij vinden echter dat een oudere in een instelling moet kunnen leven zoals hij dat altijd gedaan heeft, omdat dat van belang is voor de kwaliteit van leven. Een bekend voorbeeld hiervan is ‘het harinkje van de markt’.

‘Persoonsgerichte zorg’, dat is hoe ouderenzorg er in de toekomst uit moet zien. Er zijn al verschillende initiatieven om dit in de praktijk te brengen. Onder andere is de verbetertafel ‘Persoonsgerichte zorg’ bezig om concrete plannen te ontwikkelen binnen dit onderwerp.1 Daarnaast gaat het programma ‘Kwaliteit van zorg’ van

ZonMw aan de slag met de kwaliteit van de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Het programma probeert vast te stellen wat de kwaliteit van de relatie bepaalt en hoe die te meten is. Er worden ook steeds meer Good Practices rond dit thema ontwikkeld en een aantal instellingen maakt daar al gebruik van.

Instellingen kunnen nog veel veranderen in de houding richting ouderen. Zowel individuele zorgverleners als instellingen als geheel moeten bewust worden van de invloed die zij kunnen hebben op de kwaliteit van leven van de cliënt. Problemen zullen eerder gesignaleerd worden en zorgverleners zullen dan eerder zelf naar oplossingen zoeken en die aandragen bij andere zorgverleners omdat ze bewust zijn dat verandering noodzakelijk is.

Meten

Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ) meet jaarlijks zorgproblemen in instellingen. De selectie van zorgproblemen die gemeten wordt, is gebaseerd op de behoefte van instellingen en op actualiteit. De problemen die in 2015 gemeten worden in instellingen zijn decubitus, incontinentie, smetten, ondervoeding, vallen, vrijheidsbeperkende maatregelen en chronische wonden. Instellingen geven aan dat er al veel aandacht is voor deze problemen. Veel instellingen werken bijvoorbeeld al met speciale matrassen om decubitus te voorkomen, en er wordt streng

gecontroleerd op het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen.

De urgentie in de ouderenzorg ligt volgens zorgverleners en instellingen niet bij deze praktijkproblemen. Desondanks is het belangrijk om deze problemen te blijven meten. Op die manier worden veranderingen in de frequentie snel herkend en

1

(24)

kunnen er innovaties bedacht worden.

Ook is het belangrijk om te weten welke problemen cliënten ervaren. Het aansluiten op dit urgentiegevoel bij de zorgvrager zal een instelling aansporen om te

veranderen. De PCOB en Unie KBO hebben samengewerkt aan het Nationaal Meldpunt Ouderenzorg, waar vanaf december 2014 tot maart 2015 ruim 400 meldingen zijn binnengekomen over zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. Er werden meldingen gedaan over de hoge eigen bijdrage, maar ook over de kwaliteit van zorg.

Het meten van meldingen over problemen die door cliënten ervaren worden, gebeurt nog niet systematisch. Dit is echter wel belangrijk om Good Practices te kunnen ontwikkelen die aansluiten bij de problemen die cliënten ervaren.

(25)

4

Alternatieven

Het vorige hoofdstuk beschreef dat het gebruik en de implementatie van Good Practices in de ouderenzorg op meerdere vlakken te verbeteren is. Dit hoofdstuk beschrijft de alternatieven die daar voor mogelijk zijn. Dezelfde paragrafen zullen opnieuw aan de orde komen. Ditmaal worden concrete oplossingen aangedragen en wordt beschreven welke rol het Zorginstituut hierin heeft.

4.1 Kwaliteitsverbetering

Het is belangrijk dat Good Practices en het delen, promoten en implementeren ervan aansluit bij de manier waarop instellingen veranderingen doorvoeren. Er is geconcludeerd dat er meer kennis nodig is over hoe instellingen omgaan met verbeteringen om Good Practices hierop aan te kunnen sluiten. Daarom moet het Zorginstituut dit verder onderzoeken in instellingen. Dit nog op te zetten onderzoek zal verder in dit rapport ‘de Verbeterstudie’ genoemd worden. Door middel van interviews kan er dieper ingegaan worden op de vraag hoe verbeteringen in instellingen worden doorgevoerd.

4.1.1 Delen en promoten

4.1.1.1 Kwaliteitsbibliotheek

Het Zorginstituut hoopt met de kwaliteitsbibliotheek een overzicht te bieden van Good Practices en op die manier instellingen te inspireren. Uit interviews blijkt echter dat de kwaliteitsbibliotheek niet toereikend is voor het zoeken naar Good Practices. Het Zorginstituut moet het doel van de kwaliteitsbibliotheek daarom beter omschrijven om bezoekers te trekken en zorgverleners te stimuleren Good Practices te delen.

Ook moet het Zorginstituut de doelgroep van de kwaliteitsbibliotheek bepalen. Kwaliteitsmedewerkers zullen andere verwachtingen hebben van de website dan zorgverleners omdat ze op zoek zijn naar andere informatie. Het advies is dus om een keuze te maken in de doelgroep: zorgverleners of kwaliteitsmedewerkers / managers. De website kan dan beter afgestemd worden op de doelgroep en dus effectiever zijn in het inspireren met goede voorbeelden. De verbeterpunten die stakeholders genoemd hebben zijn getoond in Appendix D

Een vraag die dan overblijft is hoe je bezoekers naar de website trekt. De website moet niet alleen functioneel en bruikbaar zijn. Zorgverleners en instellingen moeten ook op de hoogte zijn van de mogelijkheid om hun goede voorbeelden te delen. Het Zorginstituut heeft al geïnvesteerd in een symposium om de aanwezigen in te lichten over de kwaliteitsbibliotheek. De komende maanden moet er nog meer aandacht komen voor de bekendheid van de website www.zorginzicht.nl. Dit kan door de kwaliteitsbibliotheek via de regionale netwerken te promoten bij de

instellingen. Dit zal leiden tot een betere bekendheid onder de instellingen en meer bezoekers. Daarnaast zullen de verbeteringen op de website er voor zorgen dat bezoekers een positieve indruk hebben en weer andere instellingen zullen informeren over de website.

(26)

Verzamelpunt

Een aantal stakeholders vraagt zich af of zorgverleners wel hun praktijkvoorbeelden uit zichzelf gaan uploaden. Soms hebben ze niet in de gaten dat ze op een unieke wijze werken, soms willen ze hun voorbeeld niet delen omdat ze er geld in

geïnvesteerd hebben en het kost ook nog eens tijd om een Good Practice geschikt te maken voor de kwaliteitsbibliotheek. Een oplossing hiervoor is om op de website www.zorginzicht.nl knelpunten of dilemma’s in de ouderenzorg te verzamelen. Zorgverleners kunnen (anoniem) aangeven waar zij tegenaan lopen, wat ze een enorme duw in de rug zal geven om dat daadwerkelijk te doen. Ze kunnen namelijk geholpen worden bij de praktijkproblemen in hun instelling doordat anderen tips geven of Good Practices opperen. Daarnaast zullen Good Practice ontwikkelaars weten waar de knelpunten in de zorg liggen. Dit geeft hen de mogelijkheid om gericht onderzoek te doen en innovatieve ideeën te ontwikkelen voor urgentie problemen. De functie van de kwaliteitsbibliotheek als verzamelpunt van Good Practices kan daarnaast blijven bestaan of het Zorginstituut kan er voor kiezen om Good Practices te delen via andere media die beter passen bij de doelgroep.

Stakeholders hebben een aantal manieren genoemd waarop zij graag nieuwe ideeën tot zich nemen. Om artsen te bereiken is het mogelijk om Good Practices te

publiceren in vakbladen. Ook nieuwsbrieven of e-mailberichten van regionale netwerken werden genoemd.

Privédatabank

Zorggroep Alliade heeft een privédatabank opgericht en er zijn organisaties die ook interesse hebben om de databank over te nemen. Het voordeel van zo’n databank is dat organisaties zelf kunnen selecteren welke Good Practices passen bij het beleid dat ze uitvoeren. Als het Zorginstituut de kwaliteitsbibliotheek wil richten op zorgverleners, is het goed om te kijken hoe privédatabanken zijn ingedeeld. Deze databanken zijn namelijk aangepast aan wat de zorgverlener zoekt. Het

Zorginstituut kan de gebruikers en de ontwerpers van die databanken interviewen om informatie op te doen over wat de databank zo bruikbaar en succesvol maakt. Daarnaast moet het Zorginstituut de mogelijkheid onderzoeken om de

kwaliteitsbibliotheek te koppelen aan privédatabanken. Good Practices die nieuw op de kwaliteitsbibliotheek komen worden automatisch doorgestuurd naar de

databanken van instellingen. Het Zorginstituut moet onderzoeken of die instellingen daarin geïnteresseerd zijn en of zij toegang willen geven tot de databank. Er kan ook gedacht worden aan een automatische update voor de privédatabanken, zodat ze op die manier gevoed worden met nieuwe Good Practices op de

kwaliteitsbibliotheek.

4.1.1.2 Netwerken

Om meer invloed te kunnen uitoefenen op wat netwerken doen op het gebied van Good Practices, zou het Zorginstituut de banden met de regionale netwerken moeten aanhalen. Een intensiever contact zal er daarnaast voor zorgen dat het Zorginstituut dichter bij de verpleeginstellingen staat en daardoor meer invloed kan hebben op de kwaliteit van zorg. Instellingen kunnen bijvoorbeeld betere gewezen worden op Good Practices uit de kwaliteitsbibliotheek.

(27)

De functie van netwerken kan verbeterd worden door in kaart te brengen welke netwerken er zijn en hoe die momenteel gebruikt worden. Het Zorginstituut kan dit zelf onderzoeken door netwerken te interviewen. Zie Appendix F voor voorbeelden van vragen die tijdens deze interviews gesteld kunnen worden. Eventueel kan dit onderzoek tegelijk worden uitgevoerd met de Verbeterstudie.2 Vervolgens moet bepaald worden op welke manier het netwerk intensiever benut kan worden voor het delen, promoten of implementeren van Good Practices.

Het Zorginstituut kan netwerken hierin op verschillende manieren stimuleren:

Bijeenkomsten

Netwerken kunnen structureel bijeenkomsten organiseren waar Good Practices worden gepresenteerd aan kwaliteitsmedewerkers, zorgverleners en managers. Door dit regionaal te organiseren zal de drempel voor instellingen lager zijn om eens zo’n bijeenkomst bij te wonen. Het wordt op die manier laagdrempelig, al is het maar om de kortere afstand die ze moeten overbruggen of de ‘bekenden’ die er ook naartoe gaan. Het Zorginstituut kan de netwerken aansporen om zo’n bijeenkomst te organiseren voor de aangesloten organisaties.

De focus moet vooral liggen op de zorgverlener. Dit kan gerealiseerd worden door Good Practices op een toegankelijke manier te presenteren, bijvoorbeeld in de vorm van een marktje. Dit is voor zorgverleners een veel prettigere manier om informatie te ontvangen dan via een website of een symposium met presentaties. Het

Zorginstituut heeft dit al vaker op deze manier georganiseerd, bijvoorbeeld voor de Jenneke van Veen-verbeterprijs in 2014. Zulke bijeenkomsten zouden structureel georganiseerd kunnen worden.

Plan van verspreiding

Instellingen weten vaak niet hoe ze een goed idee onder de aandacht kunnen brengen bij collega-instellingen. Hoe bereik je de juiste personen en hoe breng je een goed idee over? Netwerken kunnen hier een begeleidende rol in spelen door een plan op te stellen voor de verspreiding van een Good Practice. Het plan voor

verspreiding moet beschrijven waar een praktijkvoorbeeld aan moet voldoen om het aantrekkelijk te maken voor andere instellingen (zie subparagraaf 3.1.2 ‘Good Practices’). Het plan moet ook beschrijven hoe het contact met instellingen gelegd kan worden en welke personen daarvoor zijn aangewezen. Het Zorginstituut kan de netwerken adviseren zo’n plan te ontwikkelen samen met de aangesloten

instellingen. Daarnaast heeft het Zorginstituut kennis over hoe instellingen

veranderingen doorvoeren uit de Verbeterstudie.3 Instellingen geven verder ook aan

dat het promoten van een Good Practice veel tijd kost. Het verspreidingsplan kan de werkdruk deels verlichten.

Bezoeken

Uit een recent onderzoek van de universiteit van Maastricht blijkt dat er relatief weinig bewijs is over de effectiviteit van innovaties. Dit is een van de redenen dat innovaties moeilijk hun weg vinden naar de praktijk. 6 Een manier om instellingen toch te overtuigen van de meerwaarde van een Good Practice is om het ze in de praktijk te tonen. Netwerken kunnen instellingen adviseren bij elkaar op bezoek te

2

Zie paragraaf 4.1 ’Kwaliteitsverbetering’

3

(28)

gaan en kunnen dit faciliteren door instellingen aan elkaar te koppelen die van elkaar kunnen leren. Deze bezoeken zullen veel opleveren omdat zorgverleners praktijkmensen zijn en op de werkvloer willen zien of iets werkt. Het Zorginstituut kan netwerken aansporen dit te organiseren door duidelijk te maken dat het de kennisoverdracht tussen instellingen vergroot en daarmee de samenwerking binnen het netwerk. Momenteel worden vaak dezelfde soort innovaties ontwikkeld door verschillende instellingen. 6 Als instellingen vaker bij elkaar op bezoek gaan zal dit er voor zorgen dat ze op de hoogte zijn van elkaars ontwikkelingen en niet zelf een oplossing gaan bedenken.

Bright spots

Het komt ook vaak voor dat instellingen zelf niet beseffen dat ze op een unieke wijze werken, waar anderen van zouden kunnen leren. Netwerken kunnen hier een grote rol in spelen door op zoek te gaan naar de Bright spots. Ze moeten ontdekken welke instelling een specifiek zorgprobleem niet ervaren en wat zij anders doen dan de instellingen die dat probleem wel ervaren. Met deze aanpak wordt duidelijk wat een instelling moet veranderen om het zorgprobleem op te lossen. Het Zorginstituut kan hierbij ondersteunen door kennis over de koplopers in de verpleeghuiszorg beschikbaar te stellen.4 Een plek in de Task Force zorgt voor een kennis van de 200

instellingen die op meerdere vlakken voorlopen in het leveren van kwalitatief goede zorg.

Zichtbaarheid

Geen enkele geïnterviewde instelling noemde een van de netwerken waar ze bij aangesloten waren. Bij het onderwerp kwaliteitsverbetering en Good Practices denken ze er dus niet meteen aan om in contact te komen met andere instellingen via deze netwerken. Dit kan komen omdat ze niet precies weten wat de netwerken nou eigenlijk doen. Is dat vooral onderzoek, implementatie of verbinden? Het Zorginstituut moet netwerken bewust maken van deze bevinding en adviseren hun doel specifieker en duidelijker te beschrijven voor instellingen.

Ook zullen de netwerken beter functioneren als de contactpersoon uit de instelling de informatie intern beter verspreidt. Netwerken moeten daarom onderzoeken hoe de informatie intern stroomt, hoe de werknemers binnen instellingen verbonden zijn met elkaar, en waar de zogenaamde weak ties zitten. De punten waar de

samenwerking stroef verloopt moeten beter verbonden worden. Het Zorginstituut kan de netwerken bewust maken van de noodzaak om informatie ook in de instellingen te verspreiden. Door onderzoek naar hoe instellingen veranderingen doorvoeren, kan het Zorginstituut deze kennis delen met netwerken zodat ze beter inzicht hebben in de informatiestroom binnen instellingen.

4.1.2 Good Practices

Er worden nog Good Practices ontwikkeld die niet voldoen aan de kenmerken zoals genoemd in paragraaf 3.1.2 ‘Good Practices’. Hierdoor zijn sommige Good Practices moeilijk te implementeren, verbeteren ze niet duidelijk de kwaliteit van zorg of zijn ze niet duidelijk beschreven. Een lijst met deze kenmerken moet doorgespeeld worden naar innovatoren of instellingen met een praktijkvoorbeeld zodat zij hier beter van op de hoogte zijn. De Good Practice die vervolgens ontwikkeld worden

4

(29)

kunnen dan nog aantrekkelijker gemaakt worden voor instellingen om van te leren. Het Zorginstituut kan deze taak op zich nemen en tevens de lijst publiceren op de website van de kwaliteitsbibliotheek zodat instellingen met een Good Practice bereikt worden.

Een van de kenmerken van een succesvolle Good Practice is dat er

cliëntenervaringen zijn die zorgverleners overtuigen van de meerwaarde voor de cliënt. De ouderenbond kan zich inzetten om deze cliëntenervaringen te verzamelen en te publiceren. Het Zorginstituut kan deze ervaringen bijvoorbeeld delen in de kwaliteitsbibliotheek of doorspelen naar regionale netwerken. En Vilans kan deze cliënt ervaringen als voorwaarde stellen voor opname van de interventie (Good Practice) in het erkenningstraject. Daarnaast kan Vilans op de kennispleinen aandacht besteden aan de kenmerken van succesvolle Good Practices; bijvoorbeeld via nieuwsberichten.

4.1.3 Implementeren

Leergemeenschappen kunnen een nog grotere bijdrage leveren aan de verspreiding van Good Practices.5 Het Zorginstituut kan zich samen met andere partijen die zich

bezighouden met implementatie inzetten om leergemeenschappen meer bekendheid te geven. De meest opkomende Good Practices kunnen geselecteerd worden en daar kunnen leergemeenschappen omheen georganiseerd worden.

4.2 Objectieve kwaliteit 4.2.1 Zelfanalyse

De houding van instellingen moet veranderen om mee te kunnen met verwachtingen van de maatschappij op het gebied van kwaliteit. Instellingen moeten aan de slag met zelfanalyse omdat het kwaliteitsverbetering stimuleert. Als inzichtelijk is gemaakt waar de verbeterpunten van een instelling liggen, zullen zorgverleners daar eerder mee aan de slag gaan. Instellingen moeten daarom onderzoeken hoe ze hun zorgverleners kunnen coachen in het objectief beoordelen van kwaliteit.

Daarnaast kunnen instellingen als geheel aan de slag met zelfanalyse:

4.2.1.1 De opkomende benadering

Helen Bevan heeft onderzoek gedaan naar hoe instellingen georganiseerd zijn en hoe ze met verbeteringen omgaan. xviii Ze beschrijft in haar artikel ‘The new era of

thinking and practice in change and transformation’ twee benaderingen op

veranderen in de zorg. De ‘dominante benadering’ is de manier waarop de meeste instellingen momenteel veranderen en de ‘opkomende benadering’ is in lijn met de laatste ideeën over verandering.

De dominante benadering gaat er van uit dat instellingen werken vanuit een hiërarchie en dat ze een visie hebben die vooral onderbouwd is met rationele argumenten. Innovatie komt vanuit de managers en er wordt alleen verandering doorgevoerd als een interventie bewezen effectief is. Bevan zet deze dominante benadering niet per se tegenover de opkomende benadering, maar zegt dat ze elkaar aanvullen.

De opkomende benadering houdt in dat verandering in instellingen bereikt kan

5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vilans onderzocht welke regels, registraties en werkprocessen in de langdurige zorg voor regeldruk zorgen en waarom en hoe de regeldruk tot stand komt.. In dit rapport vindt u

Bij actief wachtenden die geen voorkeursaanbieder hebben opgegeven of in het geval dat de voorkeursaanbieder niet (tijdig) de passende zorg kan leveren, is dat het zorgkantoor..

Ouderen blijven langer thuis wonen en ook voor anderen die zorg nodig hebben is het eigen huis in de eigen buurt dé plek om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven

Door zorgverleners wordt echter aangegeven dat zij het idee hebben dat bepaalde vormen van registratie niet wettelijk verplicht zijn, maar door de instelling worden opgelegd

Hiermee voldoe ik aan mijn toezegging tijdens het het Wetgevingsoverleg van 10 juni 2014 (Kamerstuk 33 930 XVI, nr. 8) dat de Kamer te zijner tijd zal worden bericht over de analyse

In het vervolg op deze publicatie willen we meer aandacht bieden voor het delen van voorbeelden, en op zoek gaan naar passende oplossingen bij de verschillende obstakels.. Ook

Een van deze onderdelen is ophalen en prioriteren van kennisvragen van zorgmedewerkers in de langdurige ouderen- en gehandicap- tenzorg als input voor onderzoek.. Dit

We verwachten dat zorgkantoren regionaal inzicht hebben in welke zorg de zorgaanbieders aanbieden, wat de cliënten qua zorg nodig hebben en waar deze vraag en aanbod niet aansluit..