Scheikunde P3
60 min oefentoets met HINTS
Maak deze zo goed mogelijk dan komen de antwoorden later vermoedelijk
maandag Hints na de %%
Volg Microsoft Team voor verdere uitleg.Succes R2 (inderdaad Ruben en Ruud)
Opgave 1 Concentratie
A We lossen 530 mg Na2CO3 (106 g/mol) op in 250 ml water.
Bereken de actuele concentraties van de ionen in oplossing.
%% eerst naar een liter omrekenen dan massa in gram delen door molmassa levert mol/l dus concentratie. Stel de oplosreactie op en zie de factor 2….
B. Je voegt 150 ml NaOH (c=0,5 mol/l) en 50 ml KOH (c=0,20 mol/l) bij elkaar.
Bereken de actuele concentraties van [OH- ] in oplossing.
%% gebruik Vx c = mmol om totaal aantal mmol te berekenen. dan c= totaal mmol/totaal mL
Opgave 2 Reactiesnelheid
A Geef met een schets het energie diagram van een endotherme reactie? %% links laag rechts hoger
B Welke invloed heeft een katalysator op de ligging van een evenwicht? %% geen evenwicht wordt wel eerder of later bereikt
Opgave 3 Evenwichten
Menging van stikstofgas met zuurstof vormt stikstofmonoxide . Het optredende evenwicht is: N2 + O2
2 NO alles gasvormiga. Geef de evenwichtsvoorwaarde K =. %% K= [NO]2 /( [N
2 ][ O2] geen eenheid !!
b. In een vat van een halve liter blijkt in evenwicht : 0,7 mol N2 , 1,4 mol O2 en 2,8 mol
NO aanwezig. Wat is de waarde van Kev en verklaar de eenheid?
%% eerst naar een liter omrekenen
c Gegeven is het gasevenwicht 2 SO2 + O2
2 SO3In een vat van 2 L blijkt in evenwicht 10 mol zwaveldioxide, 4 mol zuurstof en 20 mol zwaveltrioxide aanwezig te zijn.
d Geef de evenwichtsvoorwaarde K met de juiste eenheid. e Bereken K op een decimaal nauwkeurig
Geef de oplosreactie en bijbehorende evenwichtvoorwaarde K %% splitst in ionen dus AuCl3
Au3+ + 3 Cl-g Als gegeven is dat K= 6,4 10-9
en stel dat x mol zout/L oplost. Bereken dan x. %% [Au3+]= x dan [Cl-] = 3x invullen in de evenwichtsvoorwaarde K (geen vaste stof)
Dab K = x (3x)3 =x (3x)(3x)(3x)= 27 x4 = K K/27 en 4e machtswortel of ^ ¼
Opgave 4 Reacties van zuren en basen
Geef de eventueel optredende reactie volgens: voor/reactie/na A Kwik(II)nitraat oplossing reageert met kaliumchloride
%% neerslaf kwik II chloride
B Een oplossing van natriumcyanide reageert met zoutzuur. %% H+ vormt met CN- het zwak zuur HCN
C Een natriumcarbonaat oplossing reageert met salpeterzuur %% carbonaat met 2H+ tot CO2 en water of H2CO3
D Een natriumsulfide oplossing reageert met koper(II)nitraat %% ontstaat H2S
E Ammoniumchloride met kaliloog waarbij een prikkelend gas vrijkomt. %% ontstaat NH3
F Fosforzuur met voldoende natronloog. %% 3 OH- met H3PO4 - PO43- + 3 H2O
Opgave 5 pH van zuren en basen
A Zoutzuur is een sterk zuur en fosforzuur is een zwak zuur. Als er van beide zuren een oplossing van pH=3 gebruikt wordt, verklaar dan: welke heeft dan de hoogste concentratie in mol/L
%% pH in zwakker zuur even groot maar dat betekent nog veel ongesplitste zuur
moleculen. Buh zoutzuur geldt What you see is what you get maar er is meer zwakzuur! Die heeft hogere c
B Verklaar het verloop van de pH-KCl van grond wanneer gedurende 10 minuten elke minuut gemeten wordt.?
%% zuur komt langzaam vrij door uitwisseling met K+ dus pH zal langzaam dalen en dan stabiel laag blijven.
C Bereken de pH van 0,01 M HCl %% -log [H+] = 2
D Bereken de pH van 0,001 M KOH %% pOH = 3 dan pH = 14-3 = 11
E Bereken de concentratie H+ als de pH=4,5
[H+[ = 10-4,5
F Bereken de concentratie OH- als de pH=12
%% pOH = 2 dan c(OH-) = 10 -2 = 0,01
G Bereken de pH van een oplossing vsn pH=4,6 die 2x wordt verdund.
%% bereken zoals hierboven eerst de concentratie dan deel dat door 2 en neem weer de -log daarvan
Het effect van 2x verdunnen f=2 pH wordt log(2) dichter naar 7 (log 2= 0,3 dus pH= 4,9
H Een kweker van dure Japanse vissen, Koi-karpers, bepaalt de pH van de kweekvijver. De pH is 5,4 maar zou volgens kenners 6,4 moeten zijn voor beste groei en
kleurresultaten. Verklaar welke factor de vijver te zuur of te basisch is. %% 10x zo zuur dan gewenst
I De pK waarde van een reactie is 2,5 wat is dan de waarde van K ? %% K = 10-2,5
J De formule voor een titerstelling luidt: c =(2m)/(214V) m =mg monster V = verbruik in mL Bereken c als V=35 mL en m= 0,3435 g
%% valkuil m moet in mg !!
k Bereken V als c =0,1 en m= 0,3333 g %% gebruik V = 2m/ (214xc)
%% Ter controle kun je de getallen van opgave j
L Na 3 titraties vond met 0,1002 0,1033 en 0,1015 Bereken RSD%
M Bepaal of er een uitschieter is volgens de Q-toets
%% Q = (verdachte-dichtstbije waarde)/(verdachte-verst weg waarde) 0,1033 lijkt de verdachte Q= (0,1033-0,1015) / (0,1033-0,1002) = 18/31 = 0,6
Een verdachte is schuldig bevonden als de uitkomst boven de toegestane waarde ligt. Voor 3 bepalingen is de tabelwaarde 0,94 dus onschuldig.