• No results found

Bewerkte bewegingsvrijheid : een kwalitatief onderzoek naar het effect van heersende sociale normen en stigma’s op het gedrag van homoseksuele mannen in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bewerkte bewegingsvrijheid : een kwalitatief onderzoek naar het effect van heersende sociale normen en stigma’s op het gedrag van homoseksuele mannen in Amsterdam"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beperkte bewegingsvrijheid

Een kwalitatief onderzoek naar het effect van heersende sociale normen en stigma’s

op het gedrag van homoseksuele mannen in Amsterdam

(NRC, 2018)

Marie von Meijenfeldt - 10811729 Bachelorscriptie Sociologie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: Anna Aalten 18 juni 2018 11347 woorden

(2)

1

Voorwoord

Deze bachelorscriptie ‘beperkte bewegingsvrijheid’ is het slotstuk van mijn studie sociologie. Ik heb tijdens de drie jaar studie enorm veel geleerd en ben op een andere manier naar mijzelf en naar de wereld gaan kijken. Het schrijven van deze scriptie was voor mij een grote uitdaging. Ik vond het hele proces intensief, maar tegelijkertijd ook heel leerzaam; ik ben heel veel nieuwe, interessante dingen te weten gekomen. Het onderwerp van mijn scriptie sluit perfect aan bij waarom ik deze studie ben gaan doen. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in onrecht en ongelijkheid en hoe dit verklaard en opgelost kan worden. Inclusie, rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid in deze

samenleving zijn voor mij belangrijke maatschappelijke waarden en de reden dat ik dit onderwerp heb gekozen.

Ten eerste wil ik mijn respondenten bedanken voor hun bereidheid om mee te werken aan mijn onderzoek. Ik wil hen bedanken voor het delen van persoonlijke verhalen en het vertrouwen dat zij in mij hadden. Hun enthousiasme en interesse hebben mij enorm gestimuleerd. Zonder hen had ik het niet kunnen doen.

Ook wil ik mijn begeleider Anna Aalten bedanken voor haar betrokkenheid bij dit hele proces. Tijdens het schrijven was het soms moeilijk om hoofd- en bijzaken te onderscheiden, maar door de waardevolle feedback kon ik steeds weer een volgende stap maken. Ook wil ik iedereen uit mijn werkgroep bedanken voor hun suggesties, de motivatie en hun luisterend oor.

Tot slot wil ik mijn vrienden en mijn familie bedanken die mij de laatste maanden enorm hebben gesteund. De vele gesprekken en discussies zorgden ervoor dat ik weer met een frisse blik naar mijn onderzoek kon kijken. In het bijzonder wil ik mijn vader en zus bedanken voor het meedenken tijdens het schrijfproces. Iriée, die altijd vertrouwen in mij heeft, ook als ik dat zelf niet had. En Gi, die een grote bron van inspiratie voor deze scriptie is geweest.

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. Heteronormativiteit en de openbare ruimte 4

2.1 Leven in een heteronormatieve samenleving 4

2.2 Aanpassen aan de norm 5

2.3 Geïnternaliseerde homonegativiteit 6

2.4 Zichtbaarheid en gender non-conformiteit 7

2.5 Onzichtbare en zichtbare stigma’s 8

3. Methodologische verantwoording 10

3.1 Beleefde werkelijkheid 10

3.2 De interviews 10

3.3 Keuze voor de onderzoeksgroep 11

3.4 Werving van de respondenten en toegang tot het veld 11

3.5 Interview vorm en belangrijkste thema’s 12

3.6 Data analyse 13

3.7 Reflectie 14

4. Afwijken van de norm 14

4.1 Bewustzijn van de omgeving 15

4.2 Een opgelegd gevoel van anders-zijn 16

4.3 Gewoon doen 18

5. Stigma’s 20

5.1 Aanpassen aan de norm 20

5.1.1 De rol van zichtbaarheid 22

5.2 Verzetten tegen de norm 24

6. Conclusie 28

7. Literatuurlijst 30

(4)

3

1. Inleiding

Nederland staat wereldwijd bekend als het walhalla voor homo’s. Met Amsterdam als gay capital van de wereld en de jaarlijkse gay-parade door de grachten wordt vooral Amsterdam geassocieerd met homo-emancipatie (van Wijk, van de Meerendonk, Bakker & Vanwesenbeeck, 2005, p. 19). Daarnaast is het grootste deel van de juridische discriminatie naar homoseksuelen verdwenen toen het ‘homo huwelijk’ in 2001 in Nederland werd gelegaliseerd. Nederland was hiermee het eerste land ter wereld en koploper op het gebied van gelijke rechten voor homostellen (Ibid.). Bovendien blijkt uit onderzoek van onder andere het SCP dat homo tolerantie in Nederland sinds de jaren ’70 enorm is toegenomen en vandaag de dag nog lichtelijk stijgt. In vergelijking met andere Europese landen is in Nederland homoseksualiteit meer geaccepteerd en bestaat er een grote steun voor homorechten onder de Nederlandse bevolking (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2011, p. 633). De progressieve en tolerante waarden lijken kenmerkend voor de Nederlandse cultuur, met homo tolerantie als pronkstuk.

Het merk SuitSupply heeft begin dit jaar voor enorm veel oproer gezorgd met hun reclamecampagne. Op de campagne foto’s zijn twee mannen te zien die elkaar zoenen en elkaar omhelzen (zie voorblad). Volgens de CEO van het bedrijf gaat het net als bij eerdere campagnes om de aantrekkingskracht tussen twee mensen en wilde hij met deze campagne de liefde tussen twee mannen belichten. Er kwamen in een korte tijd enorm veel reacties. Aan de ene kant reageerden mensen positief. Ze hoopten dat hiermee homo-emancipatie wereldwijd onder de aandacht zou worden gebracht. Anderen zeiden dat met de campagne homo-emancipatie misbruikt werd om een product te verkopen. Ook werden er online enorm veel homofobe reacties geplaatst en posters werden door het hele land beklad, afgeplakt en vernield (Paauwe, 2018). Dit gaat tegen het bestaande homo-tolerante beeld van Nederland in. Ook het rapport Wel trouwen, niet zoenen van het SCP (2015) laat tegenstrijdigheden zien. Er is onderzoek gedaan naar de houding van de

Nederlandse burger tegenover lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen. Uit het onderzoek blijkt dat 92% van de Nederlandse bevolking het er helemaal mee eens is dat

homoseksuele mannen en lesbische vrouwen vrij moeten zijn om een leven te leiden zoals zij dat willen (Kuyper, 2015, p. 8). Wel geeft 35% van de respondenten aan het aanstootgevend te vinden wanneer twee mannen in het openbaar zoenen. Wanneer een man en een vrouw in het openbaar zoenen vindt 12% dit aanstootgevend (Ibid., p. 14). Een duidelijk verschil. De negatieve reacties op de reclamecampagne van SuitSupply en de bevindingen uit het SCP rapport Wel trouwen, niet zoenen botsen met de progressieve, tolerante waarden die Nederland zichzelf toedicht en met het homo-vriendelijke imago wat Nederland wereldwijd heeft. Ook de recente berichten in de pers over homostellen die worden belaagd onderstrepen deze tegenstrijdigheid. Hoe kan het dat in een land

(5)

4 als Nederland mensen toch nog moeite hebben met het zien van uitingen van homoseksualiteit in de publieke ruimte?

2. Heteronormativiteit en de openbare ruimte

Het gay-vriendelijke imago van Nederland komt niet overeen met de dagelijkse ervaringen van homoseksuele mannen. Geweld tegen homoseksuele mannen is een ernstig probleem in Amsterdam (Buijs et al., 2011, p. 633). In het theoretisch kader zal het dominante gay-vriendelijk discours in twijfel worden getrokken door te laten zien dat er grenzen zitten aan tolerantie en acceptatie van homoseksuele mannen. Er zal worden gekeken naar hoe er vandaag de dag over homoseksualiteit wordt gedacht en hoe homoseksuele mannen door deze denkbeelden bewust en onbewust worden beïnvloed. Zo kan er worden achterhaald hoe de heersende sociale normen in onze samenleving effect hebben op homoseksuele mannen.

2.1 Leven in een heteronormatieve samenleving

Heteronormativiteit is het idee of de aanname dat heteroseksualiteit de standaard is. Het concept verwijst aan de ene kant naar het idee dat er een genderbinair model bestaat. Dit wil zeggen dat mensen opgedeeld kunnen worden in twee verschillende categorieën: man en vrouw. Bij deze twee genders horen bepaalde geslachtsrollen die als een natuurlijk gegeven worden gezien. De aanname is dat mensen zich identificeren met en zich gedragen als het gender dat ze toegewezen hebben gekregen bij de geboorte (van der Toorn, 2018, p. 3). Aan de andere kant verwijst

heteronormativiteit naar de aanname dat heteroseksualiteit normaal, natuurlijk en correct is. Dit betekent dat in deze context iemand met een andere geaardheid als afwijkend wordt gezien.

Heteronormativiteit is ingebed in de samenleving waardoor heteroseksualiteit als vanzelfsprekendheid wordt gezien. Heteroseksualiteit vormt de basis waarop onder andere de samenleving, instituties en de publieke ruimte worden geordend (Bulkens, 2010, p. 23). Een proces dat ten grondslag ligt aan de heteronormatieve constructie van de publieke ruimte is dat groepen met de meeste macht in de samenleving meer rechten hebben om bepaalde sociale en fysieke ruimtes toe te eigenen en te domineren (Ibid., p. 24). Vanuit het dominantie, heteroseksuele

perspefctief beschouwt men het uiten van homoseksualiteit als iets dat beperkt moet blijven tot de privé-sfeer (Buijs et al., 2011, p. 637). Niet-heteroseksuele uitingen en gedragingen zijn in de publieke ruimte out-of-place. Een mogelijk gevolg hiervan is dat homoseksuelen hun eigen seksuele geaardheid als out-of-place gaan zien en ervaren (Bulkens, 2010, p. 24). Het publiekelijk uiten van homoseksualiteit is dus strijdig met het heteroseksuele systeem. Voorbeelden hiervan zijn gay pride, een man die ‘nichterige’ kleding draagt en een homoseksueel stel dat affectie toont. Deze zichtbare

(6)

5 uitingen van homoseksualiteit worden geproblematiseerd. Op het moment dat homoseksuele

mannen ‘normaal’ gedrag vertonen en zich dus gedragen als de heteroseksuele meerderheid, worden zij niet meer als afwijkend gezien (Buijs et al., 2011, p. 638).

2.2 Aanpassen aan de norm

Het normaliseren van gedrag heeft als gevolg dat homoseksualiteit in de publieke ruimte vaker onzichtbaar blijft en dat homoseksuele mannen worden beperkt in het uiten van hun seksuele geaardheid (Buijs et al., 2011, p. 637). Veel homoseksuele mannen voelen zich gedwongen hun seksuele geaardheid te verbergen of te ontkennen in de publieke ruimte. Ze passen hun gedrag en houding aan aan wat als ‘normaal’ wordt gezien. Dit kan in verband worden gebracht met de theorie Discipline and Punish (1975) van Foucault. Hij stelt dat macht vanzelf is gaan werken en dat er een disciplinerende samenleving is ontstaan. Mensen houden elkaar in de gaten wanneer zij door de publieke ruimte bewegen en ze normaliseren elkaar constant door hoe ze zijn en door hoe ze zich gedragen. Dit zorgt ervoor dat gedrag en het lichaam worden aangepast aan wat als sociaal

wenselijk wordt gezien. Door dit mechanisme wordt het heteronormatieve karakter van de publieke ruimte continu bevestigd en in stand gehouden. Er bestaat dus een duidelijk idee over wat ‘normaal’ gedrag is en over hoe iemand zich wel of niet in de publieke ruimte mag gedragen. Het is

interessant om te kijken naar welk gedrag als gepast en welk gedrag als ongepast wordt gezien. Wanneer iemand van de norm afwijkt moet diegene zich aanpassen. Maar hoe doet diegene dat? Hoe heeft het heteronormatieve karakter van de publieke ruimte effect op hoe homoseksuele mannen zich gedragen?

Volgens de theorie The Social Constraint towards Self-Constraint (1937) van Elias leren mensen hoe zij hun persoonlijke impulsen moeten organiseren in een breed scala van situaties. Ze kijken naar de sociale omstandigheden en weten wat er van hen wordt verwacht. Er is constant een druk van buitenaf die de mens dwingt een sociale situatie te definiëren en impulsen, oftewel gedrag, aan te passen aan de norm (Ibid., p.505). Wanneer dit generaties lang doorgaat worden mensen hierin getraind en wordt dit uiteindelijk deel van henzelf. Iets wat van buitenaf is opgelegd wordt uiteindelijk zelfdwang. Zo weten ook homoseksuele mannen wat als normaal en wat als afwijkend gedrag in de openbare ruimte wordt gezien. Uit eerdere kwantitatieve onderzoeken blijkt dat homoseksuele mannen zich nog vaak aanpassen in de publieke ruimte. Homoseksuele mannen passen zich voornamelijk aan om negatieve confrontaties te voorkomen (Keuzenkamp, Kooiman & van Lisdonk, 2012, p. 35). Een negatieve confrontatie kan verschillende dingen betekenen, zoals: afkeurende blikken, ongewenste vragen, uitschelden, bedreigingen en fysiek geweld. Ondanks de lichtelijke groei in tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit in Nederland zijn de laatste jaren

(7)

6 homoseksuele mannen in Nederland zich over het algemeen eerder onveiliger dan veiliger gaan voelen. Het heersende intolerante klimaat draagt bij aan het onveilige gevoel. Ook de

homovijandigheid die door bepaalde groepen nadrukkelijker wordt geuit heeft een negatief effect op de veiligheidsbeleving (Ibid., p. 33).

Uit de resultaten van de Roze Vragenlijst, een enquête afgenomen onder lesbische,

homoseksuele, biseksuele en transgender personen in 2010 in Nederland, komt naar voren dat 60% van de respondenten zich in dat jaar in de publieke ruimte weleens heeft aangepast. Het aanpassen gebeurt op verschillende manieren. De meest voorkomende vorm van gedrag aanpassen is het niet aanraken van de partner in de publieke ruimte, oftewel geen affectie tonen. Daarnaast worden bepaalde plekken of bepaalde mensen ontweken en wordt kleding, gedrag en de manier van bewegen of praten aangepast. Ook geeft een deel van de respondenten aan dat discussies over vervelende grappen of het onderwerp homoseksualiteit worden vermeden. (Keuzenkamp et al., 2012, pp. 36-37). Door de kwantitatieve methode die in dit onderzoek wordt gehanteerd is het niet mogelijk te achterhalen hoe het aanpassen precies in zijn werk gaat. Hoe veranderen zij hun gedrag, kleding en bewegingen en wat voor gevoel brengt dit teweeg? Wat zijn de beweegredenen? En wat voor rol spelen tijd en plaats in dit geheel? Het doel is om met mijn onderzoek dit te achterhalen.

2.3 Geïnternaliseerde homonegativiteit

Heteroseksualiteit is in een heteronormatieve samenleving maatschappelijk geïnstitutionaliseerd en genormaliseerd. Hierdoor wordt er van mensen verwacht dat ze heteroseksueel zijn. Homoseksuele mannen zijn een onderdeel van dit sociale systeem en groeien op in een heteroseksuele

maatschappij (van der Toorn, 2018, p. 9). Betekent dit dat ook zij heteronormatief gesocialiseerd zijn?

De houding tegenover homoseksualiteit van de gemiddelde Nederlander is dat

homoseksuelen mogen bestaan, zolang er in het openbaar geen affectie zichtbaar is (van Wijk et al., 2005, p. 19). Deze houding is een vorm van moderne homonegativiteit. De traditionele vorm van homonegativiteit is gebaseerd op moralistische en religieuze ideeën en op misvattingen over homoseksualiteit. Homoseksualiteit wordt volgens deze ideeën als zonde of ziekte gezien. Het aantal aanhangers van dit gedachtegoed neemt in Nederland af (Ibid., p. 20). De moderne vorm van homonegativiteit is abstracter. Het uit zich bijvoorbeeld in het idee dat homoseksuelen teveel rechten eisen en dat ze het belang van hun seksuele voorkeur overdrijven. Het is een afkeer van de zichtbare lichamelijke uitingen van homoseksualiteit, zoals bijvoorbeeld ‘overdreven’ en/of

‘vrouwelijk’ gedrag. Deze negatieve houding ten aanzien van homoseksuelen is ingebed in culturele en maatschappelijke normen waardoor de afkeuring als gewoon wordt gezien (Ibid.). Dit heeft als

(8)

7 uiterste consequentie dat homonegativteit door sommige homoseksuele mannen wordt

geïnternaliseerd (van der Toorn, 2018, p. 9). Voor individuen die deel uit maken van een

minderheidsgroep kan een geïnternaliseerd stigma zowel naar binnen als naar buiten gericht zijn. Ze groeien op in een samenleving waar ze seksuele stigma’s en vooroordelen aangeleerd krijgen. Hierdoor zijn ze in staat negatieve attitudes te behouden ten opzichte van andere homoseksuelen, oftewel ze kunnen het eens zijn het met de negatieve oordelen die de samenleving over hun groep heeft (Mayfield, 2001, pp. 53-54). Dit kan bijvoorbeeld voortkomen uit de angst om zelf niet geaccepteerd of opgenomen te worden in een samenleving waar heteroseksualiteit de norm is (Wijk et al., 2005, p. 25). Voor anderen is homonegativitieit naar binnen gekeerd. Zo hebben sommige homoseksuele mannen een negatieve attitude naar hun eigen homoseksuele verlangens toe (Herek, Gilles & Cogan, 2009, p. 33). Wanneer iemand moeite heeft met zijn eigen seksuele geaardheid is dat deels te verklaren uit een gevoel dat de samenleving homoseksualiteit afkeurt. Daarnaast wordt zelfacceptatie in de weg gezeten door gevoelens van ongemak en onveiligheid (van der Toorn, 2018, p. 9) .

Goffman beschrijft in zijn boek Stigma (1963) het effect van stigma’s op het gedrag van een minderheidsgroep. Hij bespreekt de gevoelens die een persoon heeft over zichzelf heeft maar

bekijkt een persoon ook in relatie tot mensen die door de maatschappij als ‘normaal’ worden gezien. Stigmatisering is afhankelijk van een sociale context; wat als normaal of als abnormaal wordt gezien verschilt per tijdsperiode en per plek. Gestigmatiseerden kunnen ervoor kiezen om sociale informatie achter te houden om zo hun ‘anders zijn’ te verbergen (Ibid., p. 43). Met dit onderzoek zal er worden geprobeerd te achterhalen wat voor effect stigma’s hebben op het gedrag van homoseksuele mannen in de publieke ruimte. Zijn er bepaalde plekken of situaties waar homoseksuele mannen zich aanpassen of juist verzetten tegen stigma’s?

2.4 Zichtbaarheid en gender non-conformiteit

Met het concept zichtbaarheid wordt in deze context bedoeld: het als homoseksueel worden herkend in de publieke ruimte. Dit kan door onderling genegenheid tonen, maar ook door bepaald uiterlijk of gedrag (Keuzenkamp et al., 2012, p. 35). De zichtbare kenmerken die aan seksuele geaardheid worden toegeschreven zijn nauw verbonden met het heersende idee van mannelijkheid. Niet-mannelijk gedrag van homoseksuele mannen wordt ook wel ‘verwijfd’, ‘nichterig’ of ‘overdreven’ genoemd. Gedrag dat wordt geassocieerd met onmannelijkheid is bijvoorbeeld het veel met de handen praten, met de heupen wiegen tijdens het lopen en een hoog stemgeluid hebben. Ook het dragen van strakke, korte of uitgesproken kledingstukken en het bezig zijn met uiterlijke verzorging wordt gezien als nichterig gedrag (Hekma, 2007, p. 87). Dit stereotype beeld van ‘de homoseksuele

(9)

8 man’ is gecreëerd door de maatschappelijke norm van mannelijkheid die weer sterk in verband staat met de seksuele norm: heteroseksualiteit (van Lisdonk, Nencel & Keuzenkamp, 2017, p. 9).

Mannelijkheid en heteroseksualiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn voor de heteroman vanzelfsprekend. Voor een homoseksuele man is dit het tegenovergestelde. Het zijn het thema’s waar voortdurend op gereflecteerd wordt. Mannelijkheid en homoseksualiteit staan op gespannen voet met elkaar (Hekma, 2007, p. 82). Er is vanuit de samenleving een enorme druk op jongeren om zich op het gebied van gender en seksualiteit te conformeren (Ibid., p. 91). Maar homoseksuele mannen hebben geen ‘normale’ relatie want ze wijken af van de heteroseksuele norm. Daarnaast worden homoseksuele mannen vaak getypeerd als wat wel genoemd wordt ‘vrouwelijk’ en gedragen ze zich niet zoals traditioneel van een man verwacht wordt. Dit leidt tot het denkbeeld dat een homoseksuele man geen ‘echte’ man kan zijn (Buijs et al., p. 637).

Zoals eerder gesteld wordt de zichtbaarheid van homoseksualiteit geproblematiseerd in de publieke ruimte. Veel mensen hebben moeite met het zien van affectieve expressies van

homoseksuele mannen en hebben een afkeer tegen het niet-mannelijke gedrag van homo’s. Het gedrag wordt als onnodig, irritant en overdreven gezien (Buijs et al., 2011, p. 636). Mensen aanvaarden en tolereren op abstract niveau homoseksualiteit, maar wanneer seksuele en gender diversiteit zichtbaar worden in de publieke ruimte voelen zij zich hier vaak ongemakkelijk bij. Je mag dus homo zijn zolang je ‘normaal’ doet en de traditionele gender regels volgt (van der Toorn, 2018, p. 8). Uit een onderzoek van Buijs, Hekma en Duyvendak (2011) blijkt dat onder

Amsterdamse jongeren over het algemeen ‘gender afwijkend’ gedrag als een groter probleem wordt gezien dan homoseksualiteit. Een nichterige man wordt niet geaccepteerd (Ibid., p. 636). Een opvallende bevinding uit het onderzoek is dat heteroseksuele nichterige mannen niet veel meer worden geaccepteerd dan homoseksuele nichterige mannen. Hieruit blijkt dat niet de seksuele geaardheid de reden is tot discriminatie, maar de schending van traditionele gendercodes. Het zichtbaar afwijken van de norm is dan ook de belangrijkste reden waarom homoseksuele mannen worden veroordeeld (Ibid., p. 642).

2.5 Onzichtbare en zichtbare stigma’s

Stigmatisering is een sociaal proces. Stigmatisering vindt plaats in interacties en heeft een beperkend effect. In een interactie wil men graag weten of ze wel of niet worden geaccepteerd. Wanneer iemand onderdeel uitmaakt van een minderheidsgroep bestaat de mogelijkheid niet

geaccepteerd te worden en dit creëert een bepaald bewustzijn. Homoseksuele mannen zijn zich door stigma’s ervan bewust dat anderen hen kunnen afkeuren op grond van hun seksuele geaardheid (Kuyper & Bakker, 2006, p. 31). Een homoseksuele man hoeft zelf geen ervaring te hebben met

(10)

9 anti-homo geweld om zich constant ervan bewust te zijn dat dit wel een mogelijkheid is. De

mogelijkheid tot afkeuring leidt tot een verhoogd bewustzijn wanneer iemand die tot een minderheidsgroep behoort zich door de openbare ruimte beweegt (Ibid).

Seksuele geaardheid is in tegenstelling tot andere sociaal-demografische kenmerken iets wat kan worden verborgen. Homoseksualiteit is onzichtbaar. Dit betekent dat homo’s de ‘keuze’ hebben om hun seksuele geaardheid zichtbaar of onzichtbaar te maken. De manier van praten, lopen en kleden kunnen allemaal worden gecontroleerd. Zo onderscheidt het zich bijvoorbeeld van stigma’s op basis van huidskleur of een fysieke beperking die niet verborgen kunnen worden. Homoseksuele mannen hebben dan ook de keuze om in de publieke ruimte niet expliciet voor hun seksuele

geaardheid uit te komen, ze kunnen over het algemeen doorgaan voor een heteroseksuele man (van der Toorn, 2018, p. 5). Het verbergen, oftewel het onzichtbaar maken van seksuele geaardheid is een strategie om om te gaan met stigmatisering, discriminatie en negatieve confrontaties. Het zichtbaar maken van seksuele geaardheid, of het zichtbaar worden van een voorheen onzichtbaar stigma, vergroot namelijk de kans op veroordeling (van Wijk et al., 2005, p. 25). Homoseksuele mannen die hun seksuele geaardheid zichtbaar maken worden sneller gediscrimineerd en krijgen meer homonegatieve reacties. Daarnaast is homofoob geweld over het algemeen een reactie op zichtbare kenmerken en uitingen van seksuele geaardheid (Skeggs, 1999, p. 221). Een groot deel van deze minderheidsgroep maakt dan ook de keuze om het eigen gedrag aan te passen aan de maatschappelijke norm en bij wijze van spreken onzichtbaar te blijven (Furlong, 2012, p. 206).

De keuze om een onzichtbaar stigma zichtbaar te maken maakt de onderzoeksgroep

interessant. Want hoe houden respondenten hun homoseksualiteit onzichtbaar en waarom? En hoe laten ze hun homoseksualiteit zichtbaar worden en waarom?

Uit de theorie blijkt dat heteronormativiteit effect heeft op homoseksuele mannen. Ik wil met mijn onderzoek de focus leggen op hoe dit in zijn werk gaat en de ervaringen van homoseksuele mannen in de publieke ruimte in kaart brengen. De kwantitatieve studies gebruikt in dit theoretisch kader vormen een goed uitgangspunt voor mijn onderzoek. De belangrijkste concepten verkregen uit de theorie zijn: heteronormativiteit, normalisering, homonegativiteit, zichtbaarheid en stigma. Op basis van het hiervoor gepresenteerde theoretisch kader luidt mijn onderzoeksvraag:

Hoe beïnvloeden heersende sociale normen en stigmatisering van homoseksualiteit de manier waarop homoseksuele mannen in Amsterdam in de publieke ruimte bewegen?

(11)

10

3. Methodologische verantwoording

In dit hoofdstuk beargumenteer ik de methodologische keuzes die ik tijdens de dataverzameling en analyse heb gemaakt. Het hiervoor gepresenteerde theoretisch kader dient als basis van mijn kwalitatieve onderzoek. Ook reflecteer ik op de keuzes die ik tijdens mijn onderzoek heb gemaakt en bespreek ik de voor- en nadelen hiervan.

3.1 Beleefde werkelijkheid

In mijn kwalitatieve onderzoek heb ik geprobeerd de ervaringen van homoseksuele mannen in de publieke ruimte in Amsterdam vast te leggen. Ik wilde met interviews achterhalen wat voor betekenis de respondenten aan hun ervaringen geven, oftewel ik was benieuwd naar hun beleefde werkelijkheid. Ik heb aan de ene kant gevraagd naar het gebruik van het lichaam in de publieke ruimte. Ik was benieuwd naar het gevoel dat homoseksuele mannen hebben wanneer zij zich in de publieke ruimte begeven. Ik heb gevraagd naar hoe zij in bepaalde situaties hun gedrag of houding aanpassen en hoe en waar ze hun seksuele geaardheid zichtbaar of juist onzichtbaar maken. Zijn er gevoelens van onveiligheid, van schaamte of trots en van gemak of ongemak?

Omdat iedere respondent zijn eigen ervaringen heeft en spreekt vanuit zijn sociale context is het niet mogelijk om te generaliseren naar alle homoseksuele mannen in Amsterdam. Dit is echter ook nooit het doel geweest. Met dit onderzoek heb ik geprobeerd de ervaring van een individu vast te leggen. Vervolgens heb ik gekeken naar overkoepelende thema’s binnen de interviews. De extra informatie die ik met deze manier van onderzoeken heb verkregen kan heel bruikbaar zijn en eventueel iets bijdragen aan bestaande literatuur over de ervaringen van homoseksuele mannen in Amsterdam.

3.2 De interviews

De benaderingswijze die ik heb gebruikt is purposive sampling, ook wel een selecte steekproef genoemd. Dit wil zeggen dat ik respondenten bewust heb geselecteerd op basis van bepaalde eigenschappen, in mijn geval hun seksuele geaardheid. Door deze methode te gebruiken werd de mogelijkheid gecreëerd om een zo’n breed mogelijk scala aan individuen te verkrijgen met verschillende perspectieven (Bryman, 2012, p. 416).

Mijn onderzoek bevat acht interviews met homoseksuele mannen. De interviews duurde gemiddeld een uur. De keuze voor interviews was voor mij voor de hand liggend. Alleen op deze manier was het mogelijk om te achterhalen hoe de respondent de publieke ruimte ervaart, waarom hij dat op zijn manier doet en wat voor gevoel dit teweeg brengen. Zo kon ik de ervaringen in de

(12)

11 publieke ruimte het beste in kaart brengen. Ik ging opzoek naar de betekenis achter een antwoord. Veel vervolgvragen stellen was hierbij cruciaal.

Het was van groot belang dat de respondent zich prettig voelde in de omgeving waar het interview werd afgenomen zodat er openlijk over thema’s gerelateerd aan seksuele geaardheid kon worden gepraat. Ik was me ervan bewust dat de setting invloed kon hebben op of de respondent op zijn gemak is of niet. Daarom heb ik de respondent zelf de locatie laten kiezen. Uiteindelijk heb ik zes interviews bij de respondent thuis afgenomen en twee interviews bij mij thuis.

3.3 Keuze voor de onderzoeksgroep

Ik heb tijdens het selecteren van respondenten rekening gehouden met verschillende aspecten. Ik heb ervoor gekozen om homoseksuele mannen van verschillende leeftijden te interviewen. Amsterdam werd altijd als gay capital van de wereld gezien, maar deze titel verdient de stad volgens veel homoseksuelen niet meer. Het leek mij interessant om naast jongere ook oudere

mannen te interviewen om te achterhalen of zij de stad in het verleden op een andere manier hebben ervaren en of er naar hun mening vandaag de dag minder acceptatie en tolerantie op het gebied van homoseksualiteit is in Amsterdam. Naast diversiteit op het gebied van leeftijd heb ik ook rekening gehouden met verschil in opleiding en werk. Ik heb deze keuze gemaakt omdat ik vanuit meerdere perspectieven de ervaring van homoseksuele mannen in kaart wil brengen.

Ik heb ervoor gekozen om lesbiennes, en andere seksuele minderheden, niet mee te nemen in mijn onderzoek en mij te beperken tot homoseksuele mannen. Ondanks dat heteronormativiteit ook deze groepen beïnvloed heeft iedereen verschillende ervaringen in de publieke ruimte. Er bestaan andere stigma’s rondom bijvoorbeeld lesbiennes. Zij worden geconfronteerd met andere vooroordelen en vormen van geweld. Het is zeker interessant, maar tegelijkertijd ook moeilijk om in een klein kwalitatief onderzoek een vergelijking te maken tussen verschillende

minderheidsgroepen. Daarnaast blijkt uit eerder onderzoek dat heteroseksuelen zich over het algemeen minder storen aan de zichtbaarheid van vrouwelijke homoseksualiteit in vergelijking met mannelijke homoseksualiteit (Keuzenkamp et al., 2012, p. 37). Dit was voor mij een reden om mij te focussen op deze specifieke groep.

3.4 Werving van de respondenten en toegang tot het veld

Het werven van de respondenten heb ik gedaan door gebruik te maken van mijn eigen netwerk. Ik heb respondenten uit mijn eigen kenniskring geselecteerd en vervolgens weer vrienden of kennissen daarvan. Dit wordt ook wel snowball sampling genoemd. Omdat vrienden van mij homoseksueel zijn heb ik in de afgelopen jaren veel homoseksuele jongens leren kennen en een netwerk

(13)

12 opgebouwd. Het was voor mij dan ook makkelijk om in contact te komen met homoseksuele

jongens van mijn leeftijd. Het grootste deel heb ik zelf benaderd via Facebook en een klein deel is via via geregeld. De oudere respondenten ben ik via mijn ouders en de ouders van vrienden mee in contact gekomen. Ik heb uiteindelijk via de mail afspraken kunnen maken met deze respondenten. Dit was moeilijker inplannen in vergelijking met de jongere respondenten. Een potentiële

respondent heb ik bijvoorbeeld moeten afzeggen omdat hij anderhalve maand later pas kon afspreken.

Er werd over het algemeen enthousiast gereageerd en de respondenten waren erg benieuwd naar het onderzoek. Iedereen die ik heb benaderd wilde graag meewerken. Ik heb van tevoren beperkte informatie gegeven over de inhoud van het interview zodat de antwoorden niet doordacht en voorbereid waren. Ook heb ik sociologische of wetenschappelijke termen die ik gebruik in mijn onderzoek, zoals heteronormativiteit en homonegativiteit, niet gebruikt om te voorkomen dat respondenten die niet bekend zijn met deze termen werden afgeschrikt.

3.5 Interview vorm en belangrijkste thema’s

Ik heb de keuze gemaakt om gestructureerde interviews af te nemen. Bij een

semi-gestructureerd interview wordt er gebruik gemaakt van een topiclijst waar de belangrijkste thema’s en vragen opstaan, maar is er geen vaste structuur waar de interviewer zich aan houdt (Bryman, 2012, p. 470). De volgorde van de interviews liepen vaak door elkaar omdat de verschillende thema’s nauw met elkaar verbonden zijn. Er was door deze vorm van interviewen genoeg ruimte voor flexibiliteit en eigen invulling van de respondent. Ik liet de respondent vrijuit vertellen over zijn eigen ervaringen, ook als zij over een ander onderwerp begonnen, en vroeg door over het thema wat op dat moment werd besproken. Vaak werden er interessante thema’s door de respondent zelf naar voren gebracht (Bryman, 2012, p. 471). Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat ik tot nieuwe inzichten ben gekomen en het heeft informatie opgeleverd die ik met het gebruiken van een andere methode niet had gehad.

De belangrijkste thema’s die in het interview aan bod kwamen waren: de coming-out, zelf-acceptatie en zelf-acceptatie van de sociale omgeving, de zichtbaarheid van seksuele geaardheid, de veiligheidsbeleving en gedragsaanpassingen in de openbare ruimte. Aan het begin van het interview heb ik onder andere gevraagd naar hoe de respondent is opgegroeid en naar het moment van ‘uit de kast komen’. Door te vragen naar het levensverhaal van de respondent kon er worden achterhaald of de respondent werd geaccepteerd door zichzelf, zijn sociale omgeving en door de samenleving in het algemeen. Vervolgens heb ik gevraagd naar hoe mensen aan de respondent zouden kunnen zien dat hij homoseksueel is en of er bepaalde momenten zijn dat hij zijn seksuele geaardheid zichtbaar

(14)

13 of juist onzichtbaar maakt. Hierdoor kon ik kijken in hoeverre heteronormativiteit en heersende ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid effect hadden op het gedrag, de houding en het uiterlijk van de respondent. Met het topic veiligheidsbeleving werd er aan de respondent gevraagd een concrete situatie te beschrijven waarin hij zich in de openbare ruimte ongemakkelijk en/of onveilig heeft gevoeld. Hier werd voornamelijk doorgevraagd over of een negatieve confrontaties het gedrag van de respondent had veranderd en of er werd geprobeerd een gevoel van ongemak of onveiligheid te voorkomen. Tot slot werd er dieper ingegaan op gedragsaanpassingen in de

openbare ruimte. Door bijvoorbeeld te vragen naar of de respondent zich op zijn gemak voelde om affectie te tonen in het openbaar kon er worden achterhaald of de respondent zijn seksuele

geaardheid wel eens probeerde te verbergen en of hij het gevoel had dat hij zich op een bepaalde plek of tijdstip moest inhouden.

3.6 Data analyse

Van tevoren had ik niet bedacht hoeveel ik moest interviewen om een goed, overtuigend antwoord op mijn onderzoeksvraag te kunnen geven. Door de beschikbare tijd leek het echter onmogelijk heel veel interviews af te nemen. Naast het korte tijdsbestek leek het mij ook verstandiger de tijd te nemen om een kleiner aantal interviews goed uit te werken en te analyseren. Kwaliteit was voor mij belangrijker dan kwantiteit. Na acht interviews te hebben gedaan merkte ik dat er veel overlap was in de data. Er kwam weinig nieuwe informatie naar voren. Daarnaast was mijn doel om een diverse groep respondenten te verwezenlijken bereikt. Ik had een duidelijk beeld van de belangrijkste thema’s en heb mij vervolgens gericht op het verder uitwerken van mijn theorie, het analyseren van de interviews en een koppeling maken tussen de twee.

Tijdens de analyse heb ik me gericht op hoe de respondenten zich verhouden tot de

heteronormatieve maatschappelijke norm. Een centrale vraag die ik tijdens het analyseren in mijn achterhoofd had was: hoe gaan homoseksuele mannen om met het feit dat ze afwijken van de norm? De respondenten gebruikten verschillende strategieën, wat interessante informatie opleverde.

Tijdens het analyseren bleek dat naast het concept zichtbaarheid ook het concept gender non-conformiteit een cruciale rol speelde bij hoe iemand door de publieke ruimte beweegt. Ook dat ‘homoseksueel’ gedrag en uiterlijk door sommige homoseksuelen zelf wordt veroordeeld bleek een belangrijk thema te zijn. Mijn focus is tijdens het analyseren van de data dan ook verschoven. Een aantal concepten zijn herzien omdat deze minder belangrijk bleken te zijn en tegelijkertijd zijn de nieuwe thema’s die meer prioriteit hadden verder uitgewerkt.

(15)

14 3.7 Reflectie

Tijdens het interviewen heb ik geprobeerd mij zo neutraal mogelijk op te stellen. Door mijn persoonlijke betrokkenheid, mening en mijn kennis over het onderwerp was dit echter weleens moeilijk. Mijn persoonlijke betrokkenheid had zowel positieve als negatieve kanten. De

respondenten gingen er vanuit dat ikzelf progressieve ideeën had over homoseksualiteit. Dit is deels te verklaren door mijn scriptie-onderwerp en doordat ik elke respondent via via kende. Dit zorgde ervoor dat de respondenten zich makkelijk openstelden en persoonlijke verhalen deelden, ondanks de gevoeligheid van het onderwerp. Ze voelden zich op hun gemak en vertelden openlijk over hun ervaringen. Ik werd meermaals betrokken in het interview en zo werd het interview meer een gesprek dan op een gestructureerde manier een vragenlijst afwerken. Omdat ik voorkennis had over het onderwerp was het moeilijk, en misschien niet haalbaar om dit los te laten tijdens de

dataverzameling en analyse. Wel was ik me hiervan bewust. Ik heb tijdens de dataverzameling en analyse dan ook rekening gehouden met mijn bias. Het is als onderzoeker niet mogelijk om waardevrij onderzoek te doen. Wel is het mogelijk transparant te zijn over je positie als

onderzoeker. Dit levert uiteindelijk meer betrouwbaarheid op dan wanneer je jezelf zou presenteren als onbevooroordeeld.

Daarnaast ben ik ook beïnvloed door mijn eigen vrienden die homoseksueel zijn. Wat zij hebben ervaren in de publieke ruimte heeft mij op een bepaalde manier gestuurd. Mijn vragenlijst was bijvoorbeeld deels gebaseerd op wat zij hebben meegemaakt. Hierdoor waren sommige vragen niet duidelijk voor de respondenten die andere ervaringen hebben en waren hun antwoorden soms kort omdat een onderdeel uit het interview niet relevant was voor hun. Ik had van tevoren dan ook meer rekening kunnen houden met hoeveel ervaringen van elkaar kunnen verschillen.

Waar ik tot slot tegenaan liep tijdens het interviewen was dat ik sommige vragen moeilijk of onduidelijk had verwoord. Niet alle vragen waren volledig uitgewerkt en werden dan ook niet altijd begrepen. Ook antwoordden een aantal respondenten in het algemeen terwijl ik juist op zoek was naar concrete, eigen ervaringen. Een aantal vragen heb ik verduidelijkt en in de volgende interviews aangepast, andere vragen heb ik er helemaal uitgehaald.

4. Afwijken van de norm

Een belangrijke bevinding in mijn onderzoek is dat respondenten door hun seksuele geaardheid zich bewust zijn van dat ze afwijken van de maatschappelijke, heteroseksuele norm. Dit uit zich op verschillende manieren en heeft verschillende gevolgen. In dit hoofdstuk zal ik laten zien hoe dit in zijn werk gaat en wat voor effect het ‘afwijken van de norm’ heeft op onder andere het gedrag, de houding en het uiterlijk van homoseksuele mannen in Amsterdam.

(16)

15 4.1 Bewustzijn van de omgeving

Een terugkerend thema in de interviews is dat in de publieke ruimte de omgeving continu wordt ingeschat. Dit sluit aan bij het onderzoek Niet te ver uit de kast (2012) van het SCP waarin wordt aangegeven dat onder andere homoseksuele mannen vaak alert zijn in de openbare ruimte. Het is een gevolg van leven in een heteronormatieve samenleving. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat wanneer zij door de publieke ruimte bewegen, zij veelal onbewust voelen dat zij afwijken van de norm. Zo wordt er bijvoorbeeld meermaals genoemd dat er geen volledige acceptatie en tolerantie is in Amsterdam. De verhalen van vrienden, eigen ervaringen en nieuwsberichten over anti-homo geweld versterken dit gevoel. Het gevoel van niet weten of je geaccepteerd of

getolereerd wordt zorgt ervoor dat je bewust bezig bent met je omgeving. Zo geeft respondent Levi (22 jaar) aan dat hij probeert te voorspellen of mensen homoseksualiteit accepteren:

Als er heel veel heteroseksuele mannen in een ruimte zijn, dat vind ik niet eng, maar dan heb ik wel een soort van even kijken van wat voor soort, hoe die mensen in het leven staan.

Ook Benjamin (21 jaar) benoemt dat hij probeert in te schatten hoe mensen over homoseksualiteit denken:

Je hebt wel een soort kleine radar daarvoor, dat is er dus wel aan de hand. Dus het is zo, niet dat ik er vaak echt mee geconfronteerd ben of dat ik me echt onveilig voel, maar je hebt wel een soort, ehm, je beoordeelt de situatie vaak wel, of je probeert in te schatten of je op basis van je geaardheid beoordeeld zou kunnen worden op een plek.

Een aspect van homoseksualiteit dat strijdig is met het heteroseksuele systeem is het publiekelijk uiten van homoseksualiteit. Dit kan door affectie te tonen, maar ook door ander gedrag of door uiterlijk. Op het moment dat homoseksuele mannen ‘normaal’ gedrag vertonen wordt dit niet afgewezen, maar wanneer ze ‘afwijkend’ gedrag vertonen wordt dit wel veroordeeld (Buijs et al., 2011, p. 637). Meerdere respondenten geven aan dat dit een beperkend effect op hun gedrag heeft. Je mogelijkheden in de publieke ruimte worden beperkt wanneer je afwijkt van de norm. Er wordt door respondent Levi (22 jaar) benoemd dat het een nadeel is dat je als homoseksuele man moet nadenken over wat mogelijk is de openbare ruimte. Naast het proberen in te schatten of een ander homoseksualiteit accepteert wordt er ook geprobeerd in te schatten waar wat wel kan en waar wat niet:

(17)

16 Altijd, dus altijd voorafgaand aan acties is er een observatie, van wat zijn hier de

mogelijkheden, van eh, dat ik, dat er wordt altijd nagedacht van wat is er mogelijk, is alles mogelijk, is, weet ik veel 70 procent van wat ik wil is dat mogelijk. Dus ik schat wel altijd een beetje in, vooral in een ruimte met veel mensen, publieke ruimte eigenlijk of openbare ruimtes.

Met het antwoord op de vraag of de respondent het gevoel heeft dat hij minder intimiteit kan tonen in het openbaar in vergelijking met een heteroseksueel persoon bevestigt Dave (23 jaar) de in zijn ervaring beperkte mogelijkheden in de publieke ruimte:

Ik heb bijvoorbeeld wel als ik een scharrel heb en ik loop op straat of ik zit in een parkje dat ik wel, ehm, ook altijd wel even aftast van, wat, wie zit er om me heen. Ehm, ja, of in een bus of in een tram. Dat je wel, als je een beetje tegen elkaar aanligt of zo, dat je altijd een beetje rekening houdt met wie er om je heen zitten. […] Je moet altijd wel erover nadenken. Je bent altijd bewust. Dat eh, je houdt ook altijd rekening met je omgeving.

4.2 Een opgelegd gevoel van anders-zijn

Heteronormativiteit verwijst zoals eerder gesteld naar de aanname dat heteroseksualiteit normaal, natuurlijk en correct is. Hiermee wordt tegelijkertijd geïmpliceerd dat iedereen die afwijkt van deze heteroseksuele norm dit niet is. Het afwijken van de norm creëert een gevoel van anders zijn

(Bulkens, 2010, p. 23). Dit komt deels overeen met mijn bevindingen verkregen uit de interviews. Een deel van de respondenten lijkt zich bewust te zijn van dat ze van de maatschappelijke norm afwijken. Het gevoel van anders-zijn wordt hiermee niet zozeer bevestigd. Er wordt

voornamelijk benadrukt dat er maatschappelijk wordt opgelegd dat je ‘de ander’ bent. Zo antwoord Dave (23 jaar) op de vraag of hij zich anders voelt:“het is gewoon, je bent in de minderheid dus het is.. Daardoor wordt je bijna automatisch ‘de andere’’. Het ‘anders zijn’ wordt versterkt doordat er maatschappelijk van homoseksuelen wordt verwacht dat zij op een gegeven moment uit de kast komen. Zij moeten hun omgeving bij wijze van spreken op de hoogte stellen dat ze andere keuzes zullen maken dan wordt verwacht op basis van hun geslacht. Levi (22 jaar) bevestigt dit fenomeen:

Als iemand zegt van.. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: oh ik ben hetero. En ja, als je dat zou zeggen is het een soort van ja tuurlijk, dat hoef je toch niet te zeggen? En dat betekent dus ook dat ik dat dan zou moeten zeggen van oh, ik ben homoseksueel of zo.

(18)

17 De vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit wordt ook door respondent Nico (49 jaar) bevestigd. Hij geeft aan dat wanneer hij mensen voor het eerst ontmoet dat zij er altijd vanuit gaan dat hij hetero is:

Ik ga er zelf eigenlijk vanuit, dat ze dat wel weten [dat hij homo is]. Ik doe me nooit anders voor, maar dat ze dan toch kennelijk, mensen gaan dan toch, mensen gaan er altijd van uit dat je ‘normaal’ bent. En met vrienden was dat ook zo van hè? Die waren dan verbaasd.

Het ‘anders zijn’ wordt door mensen in de openbare ruimte nog vaak benadrukt. Dit gebeurt met bepaalde blikken, vriendelijk lachen en door extra interesse te tonen. Zo vertellen enkele

respondenten dat hun uiterlijk ‘bijzonder’ en ‘eigenzinnig’ is genoemd. Respondent David (26 jaar) geeft aan dat onbekende mensen op straat hem weleens ‘een leuke verschijning’ vinden. Het is op een positieve manier benadrukken dat iemand anders is. Dit wordt over het algemeen als niet heel erg ervaren. Zo wordt er gezegd: “het is altijd beter dan een negatieve reactie” en “mensen weten niet beter, ze bedoelen het goed”. Zo geeft Marcus (40 jaar) bijvoorbeeld aan niet heel veel moeite te hebben wanneer hij om zijn seksuele geaardheid positief wordt benaderd. Wel zegt hij: “Maar het is wel benadrukken dat het anders is dan normaal”.

Ook lijkt een deel van de respondenten zich niet zozeer bewust te zijn van het feit dat ze afwijken van de norm, maar geven ze wel aan zich anders te voelen. Wanneer er wordt gevraagd naar het gevoel wat iemand krijgt in een volledig heteroseksuele omgeving wordt er onder andere genoemd: “het gevoel hebben dat je ergens niet bij hoort”, “je niet op je plek voelen” of “ik pas hier niet tussen”. Het gevoel van anders zijn wordt door een ander deel van de respondenten niet per se gekoppeld aan seksuele geaardheid. Zo geeft bijvoorbeeld respondent David (26 jaar) aan: “ik voel me anders, maar ik zie er niet anders uit op straat. Je voelt het, ja als je echt op gaat letten voel je het.” Ook Nico (49 jaar) geeft aan zich anders te voelen, maar heeft hier geen directe verklaring voor:

Ja dat heb ik de rest van m’n leven gehad. Zo voel ik, gewoon altijd een beetje.. Ik weet niet of het komt door homo zijn of dat het komt door andere dingen die, door andere dingen.. Maar gewoon in m’n werk, in m’n dingen, ik voel me altijd de ander.

Het is mogelijk dat heteronormativiteit onbewust invloed op ‘het gevoel van anders zijn’ uitoefent. Volgens Buijs, Hekma en Duyvendak (2011) wijst alles erop dat heteronormativiteit een druk uitoefent op homoseksuele mannen om ‘normaal te doen’. Zij stellen dat heteronormativiteit in

(19)

18 toenemende mate door homoseksuele mannen wordt geïnternaliseerd (Ibid., p. 647). Dit betekent dat je als homoseksuele man heteroseksualiteit associeert met wat normaal is en homoseksualiteit met afwijkend. Dit zie je terug bij respondent Rick (50 jaar) die zijn eerste relatie beschrijft:

Ik kreeg vrij snel na mijn coming out een relatie, met Jeroen. En wij, wij leefden vrij normaal, beetje als hetero’s. Ik bedoel we wilden niet te veel opvallen. […] We waren een keurig stel. En je hebt ook weleens homo’s waaraan je het heel goed kan zien dat ze

homoseksueel zijn, dat ze zich heel erg zo kleden. Ehm, of wat vrouwelijker zijn of iets, dat was bij ons niet zo.

4.3 Gewoon doen

Uit de interviews blijkt dat homonegativiteit voorkomt in de publieke ruimte. De respondenten geven aan dat ze vandaag de dag worden geconfronteerd met scheldwoorden als: homo, flikker, kankerhomo en mietje. Ook is een groot deel van de respondenten geconfronteerd met afkeurende blikken, vervelende opmerkingen en fysiek geweld. De vervelende opmerkingen, het uitschelden en de afkeurende blikken worden veelal omschreven als iets wat erbij hoort en waar weinig tegen te doen is. Het wordt over het algemeen gezien als betekenisloos en het heeft weinig tot geen zin om je ertegen te verzetten. Ze horen het aan en vergeten het meteen weer.

Ondanks deze bevindingen lijkt de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland te groeien. Sinds de jaren ’60 denkt de Nederlandse bevolking steeds positiever over homoseksualiteit, en ook recentelijk neemt de positieve houding toe (Keuzenkamp, 2015, p. 30). Een andere belangrijke ontwikkeling is dat tegelijkertijd de afkeer tegen het ‘nichterige’ gedrag van mannen groeit. Deze afkeer bestaat niet alleen onder hetero’s, ook binnen de homogemeenschap wordt dit gedrag veroordeeld (Hekma, 2007, p. 87). Zo geeft respondent David (26 jaar) toe dat hij in het verleden bepaald gedrag en uiterlijk van homoseksuele mannen veroordeelde:

Nou ja, ik vond dat ook altijd, van die, van ja, ik veroordeelde ook van die extreem

vrouwelijke jongens. Ja kies gewoon weet je, of een vrouw of een man. Zo van, kijk dat nou, een beetje uitlachen. Beetje zo van, slaat toch nergens op, beetje triest vond ik dat..

Overdreven, aandachtstrekken.

Homonegativiteit binnen de homogemeenschap wordt verder door het merendeel van de

respondenten afgewezen. Ze geven aan zelf niet zo te denken en zetten zich hiertegen af. Wel zien ze het veel om hun heen gebeuren. Het gaat hier dus niet om de eigen ervaring, maar ze bekijken

(20)

19 vanuit een breder maatschappelijk perspectief. Ze bevestigen het idee dat nichterige homoseksuele mannen binnen de homogemeenschap worden veroordeeld op basis van hun uiterlijk en gedrag. Uit de interviews blijkt dat het veroordelen van nichterige homo’s nauw is verbonden met wat er over het algemeen aantrekkelijk wordt gevonden. Zo stelt respondent Levi (22 jaar):

Ook vooral binnen, ja binnen de gay community wordt er ook wel een beetje over geshamed [nichterigheid]. Het is allemaal wel prima live your life en iedereen mag zijn wie die wil, maar als het gaat over op wat voor iemand je valt of zo, dan is het vaak zo van ik zoek een mannelijk iemand, ik wil niet een vrouwelijk iemand en zo. En dan maar oh, lekker, iedereen mag zijn die die wil zijn. En dan ook, ja ik denk toch dat er heel veel jongens ook die al uit de kast zijn nog een soort van mannelijker voor doen dan dat ze eigenlijk zijn omdat ze daarmee hun kansen willen vergroten. Van: oh dan kan ik nog een leuke vriend vinden die ook, eh, ook mannelijk is.

Wanneer respondent Robert (68 jaar) wordt gevraagd wat hij vindt van het zichtbaar maken van seksuele geaardheid door bijvoorbeeld meer uitgesproken, niet-mannelijke kleding te dragen laat hij duidelijk weten dat hij een afkeer hiertegen heeft. Hij bevestigt hiermee het beeld dat Levi (22 jaar) schetst:

Ja, verschrikkelijk vind ik dat, ja walgelijk. Nou, dat soort mensen verkleden zich echt. Ik heb daar weerzin tegen moet ik je eerlijk zeggen. […] Ja, nou weerzin is misschien weer een veel te groot woord, ze mogen van mij doen wat ze willen maar, nee ik vind het.. Zo weinig, nou ja ik vind het ook niet aantrekkelijk, het zegt zo weinig van, van iemand.”

In de theorie over zelfstigma van seksuele minderheden komt naar voren dat homonegativiteit niet alleen, zoals hiervoor genoemd, naar buiten gekeerd kan zijn, maar ook naar binnen gekeerd (Herek et al., 2009, p. 33). Het merendeel van de respondenten geeft aan blij te zijn met hun seksuele voorkeur en daar geen problemen mee te hebben. Voor de een was zelfacceptatie vanzelfsprekend, terwijl het voor een ander een langere weg was. Respondent Marcus (40 jaar) geeft aan wel moeite te hebben met zijn seksuele geaardheid:

Het gaat er meer over, trots op zijn dat.. Dat ik dus niet heel trots ben op dat ik homo ben. Het is iets persoonlijks dat ik niet.. Dat is het, denk ik. Het heeft er mee te maken dat ik het niet leuk vind om homo te zijn. En waarom vind ik het niet leuk om homo te zijn, omdat ik

(21)

20 toch een oordeel heb over homo’s. En ik heb een oordeel dus over homo’s maar ik ben er zelf een. Dus ik veroordeel mezelf zal ik maar zeggen.

5. Stigma’s

Uit het voorgaande hoofdstuk komt naar voren dat het gevoel van afwijken van de norm in de interviews wordt bevestigd en dat de heteroseksuele norm duidelijk effect heeft op homoseksuele mannen. Maar hoe gaan zij hiermee om? Homoseksuele mannen zijn er zich ervan bewust dat anderen hen kunnen afkeuren op grond van hun seksuele geaardheid (Kuyper & Bakker, 2006, p. 31). De mogelijkheid om niet geaccepteerd te worden zorgt voor dat bewustzijn. Er kan op verschillende manieren met dit bewustzijn worden omgegaan want iedereen verhoudt zich op een eigen manier tot de heteroseksuele norm. Grofweg kan er een onderverdeling worden gemaakt tussen: aanpassen aan de norm en verzetten tegen de norm. Er zijn gradaties in de mate van verzet en aanpassing en er kan onderscheid worden gemaakt tussen of dit bewust of onbewust gebeurt. In dit hoofdstuk zal ik verder uitweiden over hoe, waarom en waar er verzet of aanpassing plaatsvindt.

5.1 Aanpassen aan de norm

Een belangrijk thema in de interviews is dat respondenten zich aanpassen aan de heteroseksuele norm. Het verbergen van de seksuele geaardheid is een eerste vorm van aanpassing. Er worden in de interviews specifieke situaties omschreven waar de seksuele geaardheid wordt verborgen. Dit gebeurt op verschillende manieren. Zo vertelt respondent Rick (50 jaar) dat hij zijn seksuele

geaardheid vijf jaar lang bewust verborgen heeft gehouden op zijn werk door niet te vertellen dat hij op mannen valt. Op de vraag waarom hij dat heeft gedaan antwoordde hij:

Ik voelde me heel ongemakkelijk daarbij. Toch schaamte. In toch een mannenwereld, het was een architectenbureau, had ik daar wel moeite mee. […] Ik heb wel eerder de keuze willen maken, door het gewoon te zeggen. Ja dat is toch moeilijk.

Gevoelens van schaamte en ongemak waren voor Rick (50 jaar) de reden om te zwijgen over zijn seksuele geaardheid. Later vertelt hij dat toen hij zijn vriend meenam naar zijn werk dat er heel positief werd gereageerd. Dat hij zo lang heeft gewacht was vooral uit voorzorg. De angst om niet geaccepteerd te worden speelde voor hem een belangrijke rol. Gevoelens van ongemak en schaamte kunnen ontstaan wanneer iemand zich bewust is van dat hij afwijkt van de heteroseksuele norm. Hierdoor kan er door een homoseksuele man worden verwacht dat hij negatief geconfronteerd zal worden en is hij hierom ook meer op zijn hoede (Keuzenkamp et al., 2012, p. 66).

(22)

21 Naast schaamte en ongemak lijken vooral gevoelens van onveiligheid een grote rol te

spelen bij het verbergen van de seksuele geaardheid. Vaak passen homoseksuele mannen zich aan om negatieve confrontaties te voorkomen (Keuzenkamp et al., 2012, p. 35). Respondent David (26 jaar) vertelt dat eerdere negatieve confrontaties een effect hebben gehad op zijn gedrag. Hij kiest er bewust voor om op bepaalde plekken zijn seksuele geaardheid te verbergen door geen affectie te tonen:

Het is gewoon niet slim om in bepaalde situaties bepaalde dingen te doen. Ik noem maar, ik ga nooit naar voetbal, want ik vind het niet leuk, maar stel ik zou naar de Kuip gaan voor een wedstrijd. Ik ga daar niet met mijn vriend hand in hand lopen of elkaar een kus geven als er een goal wordt gescoord. Niet zozeer omdat ik niet durf, ik durf bijna alles, ik ben echt niet bang en ook echt niet bang om een klap te vangen, maar waarom zou je? […] Er is nog best wel veel onwetendheid over homoseksualiteit en dan kan er negatief op gereageerd worden en ik heb geen zin in problemen. Ik heb het in het verleden wel een paar keer gehad en dat wil ik gewoon nooit meer want dat is niet leuk. Dat is echt naar. Het is gewoon, nou dan zou ik liever gewoon, oké dan zijn we daar, effe, effe wat afstand.

Tijdstip en plaats zijn alles bepalend. Er wordt meermaals genoemd dat ’s nachts op drukke plekken als het Leidseplein en het Rembrandtplein geen affectie wordt getoond. Er wordt voornamelijk verwacht dat mensen die dronken zijn sneller gewelddadig worden of sneller een vervelende opmerking zullen maken. Het risico om slachtoffer te worden van fysiek of verbaal geweld is in de ervaring van de respondenten op deze plekken groot. Zo stelt Levi (22 jaar):

Nou ja ik zou bijvoorbeeld. Ik zou me niet veilig voelen als ik bijvoorbeeld midden in de nacht op een Rembrandtplein of een Leidseplein een half uur met m'n vriend tegen de muur ga staan zoenen. En ik denk wel dat ik me veiliger zou voelen als ik met m'n vriendin tegen een muur zou gaan staan en een half uur gaan staan zoenen heel dronken allebei.

Ook wordt er door een aantal respondenten aangegeven dat zij in sommige wijken in stadsdeel Amsterdam Nieuw-West hun gedrag aanpassen. Rick (50 jaar) vertelt dat hij hier niet snel affectie zou tonen. Dit wordt door hem in verband gebracht met religie: “Homoseksualiteit is volgens het geloof verboden en dat brengt risico’s met zich mee.” Opnieuw is de angst niet geaccepteerd te worden, met als mogelijk gevolg een onveilige situatie, de reden om het gedrag aan te passen. Dave

(23)

22 (23 jaar) benoemt dat hij zich bewust is van zijn vooroordelen maar verklaart dat het gevoel van moeten overleven dit overstijgt:

Het is iets waar ik ook zelf probeer tegen te vechten, tegen m’n eigen vooroordelen maar uiteindelijk, je hebt ook nog een soort van gevoel en een soort van overlevingsdrang

misschien, overlevingsmechanismes. Ik denk dat dat op zo’n moment vaak dan de overhand neemt terwijl je eigenlijk weet en dat het misschien ongegrond is en dat je, dat je niet per se moet oordelen op waar die vandaan komt of misschien is ‘ie wel helemaal niet religieus of misschien is ‘ie religieus en is ‘ie nog steeds heel open minded. Maar het is gewoon denk ik een soort van, ja onbewust overlevingsmechanisme of zo.

5.1.1 De rol van zichtbaarheid

Een andere vorm van het verbergen van de seksuele geaardheid is ‘je inhouden’. Het wordt door de respondenten omschreven als “op je teentjes lopen”, “rekening houden met je omgeving” of “een tandje minder”. Benjamin (21 jaar) vertelt dat hij met zijn eindexamenreis zijn gedrag aan zijn omgeving aanpaste:

Dat je een beetje op je teentjes, moest, nou het moest van niemand, maar ging lopen omdat er dus een hele heteroseksuele, een heel heteroseksueel klimaat was eigenlijk. En dat werd ook heel erg benadrukt, letterlijk. […] Ik had dan nog meer dat bewustzijn, of inhouden, ja, klein beetje aan het inhouden. Dat was het vooral.

Het gevoel van je moeten inhouden kan in verband worden gebracht met de zichtbaarheid van homoseksualiteit. Volgens verschillende theorieën zitten er voorwaarden aan acceptatie van homoseksualiteit vast. Homoseksualiteit wordt op een abstract niveau geaccepteerd, maar op het moment dat de seksuele voorkeur zichtbaar wordt uitgedragen hebben mensen hier vaak wel moeite mee (van der Toorn, 2018, p. 8). Naast het tonen van affectie wordt het concept zichtbaarheid door de respondenten veelal gekoppeld aan kleding, sieraden, haarstijl en uiterlijke verzorging. Ook de lichaamshouding, manier van bewegen, praten, zitten en lopen laten volgens de respondenten homoseksualiteit zichtbaar worden. Zo vertelt bijvoorbeeld respondent David (26 jaar) dat hij zich in het verleden in heeft gehouden wanneer hij terugkeerde naar zijn geboortedorp. Hij liet dan een ‘toned down’ versie van zichzelf zien:

(24)

23 Ja, dan ging ik niet op plateaus. Ook geen make-up. Want ja je wordt toch raar aangekeken in zekere zin, door bepaalde mensen, lang niet door iedereen hoor.

Ook Levi (22 jaar) vertelt dat hij buiten Amsterdam meer rekening houdt met zijn omgeving door zich ‘rustiger’ te kleden en te gedragen. Opvallend is dat hij zich voornamelijk inhoudt op het moment dat hij kans wil maken op een potentiële liefdes kandidaat:

De momenten dat ik misschien me wat rustiger kleed is echt als ik een soort van kans wil maken op een andere homoseksueel die misschien wat minder open minded is en wat minder kan omarmen wat ik juist zo leuk vindt. Om daar, ehm, om daar gewoon een wat nuchtere versie van mezelf te laten zien.

Er bestaat een weerzin bij zowel hetero’s als homo’s tegen nichterig gedrag (Hekma, 2007, p. 87). Uit eerder onderzoek blijkt dat er bij kinderen al een sterke neiging is homoseksualiteit met

‘vrouwelijkheid’ te associëren. Door de associatie van homoseksualiteit en ‘vrouwelijkheid’ worden vooroordelen over homoseksualiteit bevestigd. Tegelijkertijd bevestigt het heteroseksualiteit als de norm (Ibid., pp. 89-91). In de interviews wordt ‘zichtbaar homoseksueel gedrag’ door elke

respondent omschreven als of wel ‘vrouwelijk’, ‘overdreven’ of ‘heel gay’ gedrag.

Om een ongemakkelijke of onveilige situatie te voorkomen wordt er veelal geprobeerd de seksuele geaardheid onzichtbaar te maken. Respondent Dave (23 jaar) doet dit door wanneer hij ’s nachts alleen over straat loopt extra mannelijk over te komen:

Ja als ik alleen ’s nachts op straat loop dan, dan ga ik niet, weet ik veel, dansend, nou, oké misschien, dan probeer ik wel een beetje mannelijker te gedragen of zo. Maar ja het is misschien ook, ik ben altijd een beetje bang in de nacht. Ik ben wat dat betreft ook een soort angsthaas want dan ga ik misschien extra mannelijk of extra.. Dan doe ik eh, weet ik veel, dan doe ik een muts op [lacht]. Ja het is heel triest, maar ik doe dat wel een beetje. En ook als ik met vriendinnen uitga en ze praten met een paar van die, gewoon van die staatjongens dan ga ik ook mezelf onbewust wel anders gedragen denk ik. Ja ik merk wel dat ik me in bepaalde situaties wel anders, nog steeds wel anders gedraag. Maar dit ligt ook aan de groep mensen, aan de setting.

Respondent Levi (22 jaar) geeft aan dat in een situatie waar hij zich niet veilig voelt zijn lichaamshouding en gedrag aanpast:

(25)

24 Ja ik denk dat dat echt kleine dingetjes zijn. Nou ik moet wel zeggen dat ik bijvoorbeeld, als ik me wat minder prettig voel dat ik dan niet heel uitgesproken met m'n benen over elkaar ga zitten. En dat ik dan een soort van, ik pas wel m'n houding aan van hoe ik zit soms. Ehm, lopen niet echt. Ik denk ook dat ik wel normaal loop. Praten ook niet echt. Misschien de onderwerpen waarover ik zou praten of ehm, de manier waarop ik reageer misschien wat genuanceerder of wat, wat eh, misschien ander taalgebruik of zo. Ja, dat is toch eigenlijk misschien best wel veel.

5.2 Verzetten tegen de norm

Een ander belangrijk thema dat naar voren kwam in de interviews was het verzet tegen de dominantie van de heteroseksuele norm. Opmerkelijk is dat in de eerder besproken theorie over heteronormativiteit vrijwel geen oog is voor de verschillende manieren waarop door homoseksuele mannen hier weerstand tegen wordt geboden. Een eerste door de responderen getoonde vorm van verzet is het zichtbaar maken van de seksuele geaardheid. Een deel van de respondenten gaf aan door middel van kleding of gedrag homoseksualiteit zichtbaar te maken. Een belangrijk element is dat dit voornamelijk gebeurt op plekken waar zij zich op hun gemak voelen, oftewel met mensen in hun omgeving waarbij zij het gevoel hebben dat ze worden geaccepteerd. Ondanks dat zij niet willen toegeven aan de heteroseksuele norm speelt veiligheid en je comfortabel voelen een cruciale rol. Zo vertelt Dave (23 jaar) dat hij als hij uitgaat in een gay club zich vrijer voelt en door zijn manier van bewegen en gedrag zijn seksuele geaardheid meer zichtbaar maakt:

Hmm, nou ik denk als je in een gay club bent of je bent met gay friends dan ga je dan, dan kom je wel in een soort van, ik bedoel dan ga je los dansen en dan merk ik wel bij mezelf dat ik wat gayer wordt dan als ik met andere mensen ben. Dan kan je lekker staren en flirten en dan kan je ook gewoon openlijk zoenen.

Levi (22 jaar) vertelt dat hij voornamelijk door middel van kleding zijn seksuele geaardheid meer zichtbaar maakt. Ook speelt voor hem de omgeving waarin hij zich bevindt een rol:

De momenten dat ik wel wil opvallen zijn gewoon momenten waar ik ehm, plekken vooral, en met mensen waar ik volledig wordt geaccepteerd en ook wordt geliefd om wie ik ben en om de dingen die ik leuk vind. En dan weer over kleding, wat ik leuk vind om aan te doen. Dat dat ook, dat, hoe zeg je dat, dat het wordt geacknowledged [erkent] als iets moois en iets, dat ik dat dan durf of zo. En dat is vaak denk ik met uitgaan en dan bepaalde feesten

(26)

25 waar ik naartoe ga. Of ik vind het eigenlijk ook leuk om gewoon overdag in de stad op te vallen.

Het niet voldoen aan de norm gaat gepaard met gevolgen. De kans op verbaal en/of fysiek geweld wordt vergroot wanneer de seksuele geaardheid zichtbaar is (van Wijk et al., 2005, p. 25). De respondenten lijken zich hier bewust van te zijn en houden hier rekening mee. Het ‘laten zien’ lijkt een keuze te zijn die alleen wordt gemaakt wanneer iemand zich veilig en comfortabel voelt. Door de gevolgen die vastzitten aan de zichtbaarheid van homoseksualiteit kan het zichtbaar maken van homoseksualiteit worden gezien als protest tegen het heteronormatieve karakter van de publieke ruimte (Bulkens, 2010, p. 25). Respondent Nico (49 jaar) vertelt dat hij voor de afkeuring van een ander zich niet zou aanpassen. Hij weigert rekening te houden met wat een ander van hem denkt. Door een ‘tandje erbij’ te doen en zijn seksuele geaardheid bewust meer zichtbaar te maken verzet hij zich tegen de afkeuring van een ander. Wel laat hij door zijn antwoord heen schemeren dat opnieuw veiligheid hierbij een belangrijke rol speelt:

[r] En afkeurende blikken, pff ja dag, who care’s dat Mien uit Appelscha het.. Ja daar deed je het vaak ook om, dat was ook een beetje trappen. Maar er was nooit agressie. Dat is

misschien.. Hooguit afkeurend.

[i] Maar voor afkeuring ging je nooit..

[r] Nee daar pas je je niet voor aan, nee natuurlijk niet. […] Wat ik ook net zei helemaal aan het begin, dat je er soms nog een tandje erbij doet. Dat is gewoon, ja dag, dit ben ik en ik ga me niet anders voordoen.

Levi (22 jaar) vertelt dat juist een negatieve confrontatie in het verleden ervoor heeft gezorgd dat hij zich niet in laat perken:

Ik denk juist dat het een soort van encouragement [aanmoediging] voor mij was om een soort van nog extravaganter en nog meer te doen wat ik zelf zou willen. Omdat ik gewoon niet iemand anders voor mij grenzen laat bepalen. Nee, nee ik denk juist ook wel als ik zo terugkijk dat ik een soort van trots ben op m'n jongere zelf dat ik gewoon daar heb gestaan met wat ik aan wou en dat ik zat van ja, maar ja, ik ben gay.

(27)

26 Zoals eerder gesteld wordt niet-mannelijk gedrag geproblematiseerd in de publieke ruimte. Mensen hebben moeite met het zien van ‘gender afwijkend’ gedrag of uiterlijk (Buijs et al., 2011, p. 636). Respondent David (26 jaar) is zich ervan bewust dat hij niet voldoet aan de maatschappelijke norm van mannelijkheid. Hij benoemt eigenschappen en gedragingen die worden gekoppeld aan

mannelijkheid en verzet zich hiertegen. Hij weigert zich aan te passen aan wat er volgens traditionele gendercodes verwacht wordt van een man en laat een ‘afwijkende’ vorm van mannelijkheid zien:

Het is allemaal denk ik vanuit niet zozeer zijn wie ze zijn maar vanuit een soort van idee wat een man moet zijn in hun ogen. Dus dat ben ik niet en dat zal ik ook nooit zijn want ik laat mezelf niet in zo’n rol drukken. Want ik ben echt mezelf. En dat heeft een tijd geduurd voordat ik dat echt kon vinden maar, ja, ik ga me niet, ik ga niet lager praten, ik ga niet stoerder lopen, ik ga niet extra gewicht, weet ik veel, om een soort super buff [gespierd] te zijn en daardoor zogenaamd meer mannelijk. Nee dat is echt totaal niet mijn intentie.

Een andere vorm van verzet tegen de dominantie van heteronormativitieit komt voort uit het gelijkheidsdenken. Hetero’s en homo’s hebben juridisch gezien dezelfde rechten. In 1971 werd wettelijke discriminatie en strafbaarstelling van homoseksualiteit afgeschaft, in 1994 werd er in de Wet gelijke behandeling vastgesteld dat iemands seksuele geaardheid nooit de reden mag zijn tot achterstelling of onderscheid en in 2001 werd het huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht gelegaliseerd (van Wijk et al., 2005, p. 19). Dat iedereen wettelijk gelijke rechten heeft is een reden voor onder andere respondenten Levi (22 jaar) en Benjamin (21 jaar) om ruimte op te eisen in de publieke ruimte. Zij hebben evenveel recht op bewegingsvrijheid en ondanks dat ze verwachten dat er negatief kan worden gereageerd op het tonen van bijvoorbeeld intimiteit weigeren zij rekening te houden met een ander:

Levi: Wanneer ik me veilig voel dan neem ik gewoon die ruimte, ook al is die ruimte er niet. Dan, dan ben ik maar degene aan wie mensen moeten wennen. En dat, dan mogen ze dat ook een keertje zien.

Benjamin: Ik geef, gun mezelf gewoon evenveel vrijheid om dat te doen als heteroseksuelen zeg maar. Maar er zal echt wel anders op gereageerd worden heb ik het idee, of ik heb wel het idee dat dat nog een ding is. Veel meer blikken, dat, dat gebeurt. Als ik midden op straat met iemand zou zoenen zeg maar.

(28)

27 Respondent Robert (68 jaar) vertelt dat hij in het verleden zich meermaals actief heeft verzet door de confrontatie aan te gaan met jongens die doelbewust de stad in gingen om homoseksuele mannen in elkaar te slaan. Hij weigerde zich aan te passen ook al bracht hij zijn eigen veiligheid hiermee in gevaar. Als antwoord op de vraag of hij weleens slachtoffer is geworden van fysiek geweld

antwoordde hij:

[r] Eind jaren ’70 had je veel van die potenrammers. Dat waren een beetje van die

Ajacieden-achtige jongens die dan gewoon botweg de stad in gingen om poten in elkaar te slaan. Ik heb wel een paar keer, groepjes tegenover me gehad. En één keer ook echt heel link, dan kwam ik aanlopen en kwam er zo’n groepje op me af. En toen heb ik m’n fiets naar voren geschoven en van wat moeten jullie. En toen, ja, ik denk dat ik de leider had of zo, weet je wel. En toen dropen ze dus af. Maar ik ken dus echt jongens ook die, dat hun kaak echt kapot geslagen, nee dat was behoorlijk flink hoor. […] Ik heb het wel twee keer echt zo goed meegemaakt, maar ik bleef gewoon staan.

[i] En toen deden ze niets?

[r] Nee uiteindelijk niet. Ik gaf gewoon altijd meteen een grote bek. Want ja, wat moet je doen? Wegrennen? Waarom? Ik heb toch niks gedaan.

Ook vertelt Robert (68 jaar) dat hij in deze periode heeft gestreden voor homo-emancipatie. Hij laat met zijn activisme een uiterste vorm van verzet zien:

Ik heb zelfs op een gegeven moment ook meegedaan aan een soort actiegroep. Het was een soort studentenvereniging voor homo’s, was maar heel klein. En die gingen dan dansacties houden. En dan werden we uit een club geflikkerd. Een heel agressief publiek kreeg je dan op je af als je met een jongen ging dansen. Dat was bijna een soort politieke actie om meer aandacht te vragen voor gelijke rechten. Het was wel een soort activistische groep.

(29)

28

6. Conclusie

In dit onderzoek heb ik geprobeerd antwoord te vinden op de vraag: Hoe beïnvloeden de heersende sociale normen en stigmatisering van homoseksualiteit de manier waarop homoseksuele mannen in Amsterdam in de publieke ruimte bewegen. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zullen de belangrijkste resultaten verkregen uit de analyse en een interpretatie van de belangrijkste theoretisch concepten hieronder besproken worden.

Een eerste bevinding is dat de respondenten aangeven dat zij zich extra bewust zijn van hun omgeving wanneer zij door de publieke ruimte bewegen. Zij geven aan dat ze continu proberen in te schatten of homoseksualiteit door mensen wordt geaccepteerd. Ze zijn zich door stigma’s bewust van het feit dat ze kunnen worden afgekeurd op basis van hun seksuele geaardheid. Wanneer er wordt verwacht dat er weinig of geen acceptatie in een bepaalde omgeving is passen ze hun gedrag aan op wat er in de publieke ruimte als ‘normaal’ gedrag wordt gezien. Een homoseksuele man hoeft niet daadwerkelijk een negatieve confrontatie te hebben meegemaakt om zich bewust te zijn dat in sommige situaties zijn gedragsmogelijkheden beperkt zijn. Uit de analyse kwam ook naar voren dat de respondenten een gevoel van anders-zijn wordt opgelegd. Een aantal respondenten geeft aan dat ze in een heteroseksuele omgeving het gevoel hebben dat ze er niet bijhoren of zich niet op hun plek voelen. Ook vertellen zij dat het ‘anders-zijn’ op zowel positeve als negatieve manieren wordt benadrukt. Het bewustzijn van de omgeving en het bewustzijn van anders-zijn zijn beide een gevolg van het afwijken van de maatschappelijke norm.

Een tweede bevinding is dat uitingen van homoseksualiteit in de publieke ruimte worden geproblematiseerd. Mensen hebben moeite met het zien van homoseksualitieit. Door de dominantie van heteroseksualiteit in de publieke ruimte zijn niet-heteroseksuele uitingen en gedragingen out-of-place. Homoseksualiteit wordt zichtbaar door onderling genegenheid tonen, maar ook door

‘nichterig’ uiterlijk of gedrag. Uit de analyse blijkt dat de respondenten over zichzelf niet denken in termen als mannelijk en vrouwelijk. Ze beschrijven het gedrag en uiterlijk van sommige andere homoseksuele mannen wel als ‘vrouwelijk’. Ze hebben een duidelijk beeld van welke kenmerken er bij een man en een vrouw horen en merken het op wanneer iemand van de traditionele binaire tweedeling ‘afwijkt’. Dit toont aan dat heteronormativiteit een belangrijke rol speelt bij hoe mensen worden gecategoriseerd. Je mag concluderen dat het idee van wat ‘normaal’ uiterlijk en gedrag is voor een man, ook door deze respondenten is geïnternaliseerd. Uit de analyse kwam tevens naar voren dat een klein deel van de respondenten ‘nichterig’ gedrag veroordeelt. Ze hebben

vooroordelen over de groep waar zij zelf deel van uitmaken. Ze noemen het nichterige gedrag ‘aandachtstrekkerij’ of ‘overdreven gedrag’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

rondingsstraal 6 m) en twee inrijcondities.. Gegevens van de proeflocaties voor de proeven op ware schaal.. Wegens te geringe capaciteit van de aandrijfunit, is

Als bepaalde soorten bodemorganismen minder vitaal of afwezig zijn door verzuring, verdroging of vernatting, dan hapert de wisselwerking tussen het boven- en ondergrondse leven

We attempt to address this gap by presenting an evaluation framework for assessing the effectiveness of research networks and using it to evaluate two New Partnership for

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

According to 1271: Tier 1 (Tl) cousists of conimon equity capihl plus noncun~ulative perpetual preferred stock plus minority interest in consolidated

In tegenstelling tot de proef in voedingsfilm in de herfst van 1985, werd in deze proef geen relatie gevonden tussen de EC in de grond en de mate van bolrot. De

Three main differences can be pointed out from the internal vari- ability test: simulations using a narrow beach (150 m) present higher internal variability than a wider beach (500

Model results are used to verify the effect of preferences in residential location choice and trip frequency, via self selection test.. The test for self selection was carried