• No results found

Gevecht om het Nederlandse hart Onderzoek naar de Duitse propaganda en de geallieerde reactie na geallieerde bombardementen op Nederland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gevecht om het Nederlandse hart Onderzoek naar de Duitse propaganda en de geallieerde reactie na geallieerde bombardementen op Nederland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog."

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gevecht om het Nederlandse hart

Onderzoek naar de Duitse propaganda en de geallieerde reactie na geallieerde bombardementen op Nederland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

Dennis Schröder 10013245 Universiteit van Amsterdam 19-07-2017 Masterscriptie 2e versie

Dhr. S. Kruizinga Aantal woorden: 16.862

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. Duitse propaganda 7

2. Het dilemma van de Geallieerden 24

Conclusie 42

Lijst van archivalia 47

Lijst van niet gedrukte bronnen 48

(4)
(5)
(6)

Inleiding

Op 27 mei 1940 begon de slag om Duinkerken, een slag die de Britse oorlogsstrategie gedurende de hele oorlog zou bepalen. Het Britse Expeditieleger werd door de Duitse troepen in het nauw gedreven bij Duinkerken, een gigantisch verlies aan mensenlevens lag op de loer voor de Britten. Het Britse leger wist echter het Kanaal over te steken en het grote verlies werd voorkomen. Het Europese vasteland lag nu echter in de handen van de Duitsers. De enige manier waarop de Britten, en later de Amerikanen, wat konden doen tegen de Duitsers was door middel van bombardementen. De meeste bombardementen voerden de Geallieerden uit op Duitsland, maar de bezette gebieden werden ook als legitieme doelwitten gezien. Hoewel de Geallieerden burgerslachtoffers in de bezette gebieden zoveel mogelijk probeerden te voorkomen, was het maken van slachtoffers onontkoombaar. Volgens een schatting van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) stierven er in Nederland tussen de 8.000 en de 10.000 burgers door de geallieerde bombardementen.1

Voor de Geallieerden was het belangrijk dat de Nederlandse bevolking aan hun kant zou staan. Hier ligt ook meteen het probleem voor de Geallieerden, zij wilden de Nederlanders aan hun kant hebben, maar zagen zich ook genoodzaakt om bombardementen uit te voeren op doelen in bezet Nederland. Dit zorgde voor een wrijving, aan de ene kant lieten de Geallieerden met hun bombardementen zien dat zij de Nederlanders niet waren vergeten en streden voor hun vrijheid. Aan de andere kant waren het de Geallieerden die voor leed onder de burgerbevolking zorgden. Naast de wrijving die kon ontstaan waren er andere vragen die gesteld moesten worden bij bombardementen op een bevriende natie. Allereerst staat de effectiviteit van de bombardementen centraal. Hoe effectief is een bombardement op een doelwit in bevriend land? Daarnaast was er het morele aspect: was het moreel wel verantwoord om de burgers van een bevriende natie te bombarderen? De Geallieerden konden geen garanties geven dat er bij een bombardement helemaal geen slachtoffers zouden vallen. Het bombarderen van burgers was politiek gezien funest: wanneer een bombardement fout ging, zouden er meer burgerslachtoffers vallen, wat zou leiden tot een grotere kans dat burgers zich tegen de Geallieerden zouden keren.

De burgers zelf zaten ook in een moeilijke positie. Aan de ene kant zorgde het zien van de geallieerde vliegtuigen en de bombardementen op Nederland door de Geallieerden 1 Nederlands Instituut Oorlogsdocumentatie:

(7)

voor hoop bij de burgers, hoop op een bevrijding, het liet de burgers zien dat zij niet aan hun lot werden overgelaten en dat de Geallieerden acties ondernamen tegen de Duitse bezetting2

Maar aan de andere kant zorgden deze bombardementen wel voor een reëel gevaar, bij een bombardement konden de burgers alles verliezen wat zij hadden.

De Duitsers hadden er ook baat bij wanneer de Nederlanders aan hun kant zouden staan. Aan het begin van de oorlog werden de Nederlanders gezien als een soort Germaans broedervolk, waarvan zij graag wilden dat de Nederlanders zich bij de Duitsers zouden aansluiten. Naarmate de oorlog vorderde werd voor de Duitsers duidelijk dat dit niet zou gebeuren. Belangrijker nog voor de Duitsers was het inschakelen van de Nederlandse industrie voor de Duitse oorlogsindustrie. Een goede samenwerking zou dit efficiënter en makkelijker maken voor de Duitsers. Daarnaast stelden de Duitsers dat de Nederlanders zich in een zelfde soort situatie bevonden als het Duitse volk. Beide waren slachtoffers van geallieerde bombardementen, een feit waar de Duitsers graag de nadruk op legden.

Vandaag de dag zijn de geallieerde bombardementen nog een beladen onderwerp. Tijdens de herdenking van het bombardement op Leiden (2007), waarbij in 1944 bommen vielen op verschillende woonwijken, verwoorde de historicus Hans Blom het treffend: ‘Als het om Duitse bombardementen was gegaan, zou over felle afkeuring geen twijfel hebben bestaan.’3 Deze houding zorgt ervoor dat de geallieerde bombardementen op Nederlandse

steden veelal een verzwegen onderwerp was binnen de Nederlandse geschiedschrijving. Niet alleen in de Nederlandse geschiedschrijving zijn de geallieerde bombardementen een verzwegen onderwerp. In de internationale geschiedschrijving over de strategische luchtoorlog komen de geallieerde bombardementen op bezette gebieden in Europa bijna niet voor.4 De historiografie richt zich vooral op de Duitse bombardementen op bijvoorbeeld

Londen of Rotterdam, of het richt zich op de geallieerde bombardementen op Duitsland. Bij dergelijke beschrijvingen staan vaak twee vragen centraal: hoe effectief was het bombarderen en was dit bombarderen wel moreel verantwoord?5

Met het boek The Bombers and the Bombed, Allied Air War over Europe 1940-1945 doet de militair historicus Richard Overy een poging om een overzicht te geven van de strategische luchtoorlog en hoe deze door de Geallieerden boven Europa uitvochten. Overy benoemt in zijn studie een interessant fenomeen: de Geallieerden worden veelal geportretteerd als de helden, de bevrijders van het bezette Europa. Maar het waren de Geallieerden die met 2 A. Korthals, Luchtgevaar: luchtaanvallen op Nederland 1940-1945 (Amsterdam 1984) 74.

3 H. Blom, ‘De Duitsers waren fout, ‘wij’ waren goed.’

http://www.nrc.nl/handelsblad/2007/05/03/de-duitsers-waren-fout-wij-waren-goed-11317414 gezien op 13-03-2016.

4 R. Overy, The Bombers and the Bombed: allied air war over Europe, 1940-1945 (New York 2013) xiii. 5 Overy, The Bombers and the Bombed, xiii.

(8)

hun bommenwerpers dood en verderf zaaiden in de Europese steden. Juist deze dubbelzinnigheid maakt de geallieerde bombardementen tot een interessant studieobject. Tegenwoordig zijn er in Nederland verschillende studies verschenen die zich richten op deze bombardementen. Van gedenkboeken, die een bombardement een plaats proberen te geven in de collectieve herinnering, tot studies die zich richten op de besluitvorming achter de bombardementen. Maar het fenomeen dat Overy benoemt wordt nagenoeg niet genoemd in deze studies, naar mijn mening is dat een gemiste kans.6

Waarom is het onderwerp van de geallieerde bombardementen in Nederland zo lang een onderbelicht onderwerp gebleven? Dit komt door het goed-fout debat dat de Nederlandse historiografie van de Tweede Wereldoorlog decennia lang domineerde. Tijdens zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Amsterdam benoemde Hans Blom dit debat. Hij was van mening dat geschiedschrijving zoveel mogelijk naar objectiviteit moest streven, maar de naoorlogse geschiedschrijving kenmerkte zich door een moraliserende benadering. De Duitsers en de collaborateurs waren fout, de Geallieerden en het verzet waren goed.7 Dit

zwart-wit denken maakte de bombardementen tot een moeilijk onderwerp, het was moeilijk de Geallieerden nog als helemaal goed te bestempelen wanneer zij verantwoordelijk waren voor de grote hoeveelheid burgerdoden in Nederland.

Nederland zou er goed aan doen om een voorbeeld te nemen aan Duitsland. In Duitsland zijn de geallieerde bombardementen een bespreekbaar onderwerp geworden, hoewel ze een fel onderwerp van debat blijven. In de Duitse historiografie wordt vaak verwezen naar de Duitse literatuurwetenschapper W.G. Sebald als degene die de bombardementen in Duitsland bespreekbaar maakte. In 1999 kwam zijn boek Luftkrieg und

Literatur uit, hierin verweet hij de Duitse schrijvende elite dat zij in zowel moreel als ethisch

opzicht in gebreke zijn gebleven bij de verwerking van het slachtofferschap van de Duitse bevolking als gevolg van de geallieerde bombardementen. Deze opvatting zou het beginpunt zijn van een levendige discussie: mag er gesproken worden van een Duits slachtofferschap?8

De historicus Bas von Benda-Beckmann is het echter niet eens met de opmerking van Sebald dat de strategische luchtoorlog een taboe was in de naoorlogse Duitse samenleving. In zijn boek A German catastrophe? German historians and the Allied bombings 1945-2010 6 A. Korthals, Luchtgevaar: luchtaanvallen op Nederland 1940-1945 (Amsterdam 1984); P. van Loo, ‘Eenige wakkere jongens’: Nederlandse oorlogsvliegers in de Britse luchtstrijdkrachten 1940-1945(Amsterdam 2013; A.

Brinkhuis, De fatale aanval: 22 februari 1944: de waarheid over de mysterieuze Amerikaanse bombardementen

op Nijmegen, Arnhem, Enschede en Deventer (Nijmegen 1989); J. Rosendaal , Nijmegen ’44: verwoesting, verdriet en verwerking (Nijmegen 2009);

7 H. Blom, ‘Nog altijd in de ban van goed en fout’

http://www.volkskrant.nl/archief/nog-altijd-in-de-ban-van-goed-en-fout~a861913/ gezien op 13-3-2016.

(9)

concludeert hij dat de herinnering aan de bombardementen in Duitsland helemaal geen taboe onderwerp is geweest. In zowel de BRD als de DDR was de luchtoorlog onderwerp van politieke en publieke interesse en het onderwerp van populaire en academische historische werken.9

Oost- en West-Duitse historiografie richtte zich op twee verschillende perspectieven van de strategische luchtoorlog: Oost-Duitse auteurs integreerden de geallieerde bombardementen in een centraal ‘antifascistisch’ narratief van de Duitse geschiedenis en de Tweede Wereldoorlog. Hierin deelde westers imperialisme karakteristieken met het nazisme. Het bombarderen bestempelde de Anglo-Amerikanen als onmenselijk, terwijl de Sovjets als humaan gezien werden. De West-Duitse historiografie kenmerkt zich door de verwerping van het naziverleden. De luchtoorlog was een catastrofe welke beschreven werd vanuit het verlies en het lijden van de Duitse bevolking. De Duitse “ramp” benadrukte de moeilijke positie van het Duitse volk, welke geterroriseerd werd door een crimineel regime, een oorlog verloor en de schuld kreeg van grote misdrijven. Daarnaast werden de bombardementen vaak gezien als een oorlogsmisdaad. De bombardementen werden een argument tegen het narratief van de Duitse schuld.10

In de loop van de jaren vervaagde de publieke interesse in de bombardementen en groeide er een kritische blik op de Duitse geschiedenis en voornamelijk op de Duitse verantwoordelijkheid. Beckman beargumenteert aan het einde van zijn analyse dat de Duitse historici de bombardementen niet integreren in het narratief van de Duitse verantwoordelijkheid, in plaats daarvan bekritiseren de historici het schulddebat door aan te tonen dat de Duitsers net zo geleden hebben als de slachtoffers van het Nazisme, of door alle Duitsers te portretteren als een collectiviteit van slachtoffers.11

Naar mijn mening is het een goed idee om, zoals Hans Blom oproept, het goed-fout denken in zijn geheel los te laten. In een oorlog zijn veel verschillende verhalen te vertellen vanuit veel verschillende perspectieven. Niet iedereen was altijd goed of altijd fout. Het loslaten van het goed-fout denken opent de weg voor de bestudering van nieuwe onderwerpen, onderwerpen die voorheen als een taboe werden beschouwd omdat deze ingingen tegen het bestaande narratief van de oorlog. Daar wil ik met deze scriptie aan bij dragen.

9 B. von Benda-Beckman, A German catastrophe? German historians and the Allied bombings, 1945-2010

(Amsterdam 2010) 339.

10 Von Benda-Beckman, A German catastrophe? 340-343. 11 Von Benda-Beckman, A German catastrophe?, 344; 358.

(10)

De Geallieerden zaten in een moeilijke positie tijdens de oorlog, zij moesten kiezen tussen het aanvallen van bevriende naties of de Duitsers hun gang te laten gaan in deze gebieden. Deze keuze kon de verhoudingen tussen het Nederlandse volk en de Geallieerden op scherp zetten. Om dit te onderzoeken heb ik de volgende hoofdvraag gesteld: op welke manier probeerden zowel de Duitsers als de Geallieerden de Nederlandse burgers aan hun zijde te krijgen of te houden na een bombardement? Om deze vraag te beantwoorden is de vraag in twee delen opgedeeld. In het eerste hoofdstuk zal de Duitse kant centraal staan, hoe probeerden zij de Nederlanders te beïnvloeden? Wat gebruikten zij hiervoor en hoe zag dit eruit? In het tweede hoofdstuk zullen de Geallieerden centraal staan, hoe probeerden zij dit te doen? Er zal hierbij vooral aandacht worden besteed aan het beleid rondom de bombardementen en de positie van de Nederlandse regering hierin.

Om de hierboven genoemde vragen te beantwoorden zal ik verschillende vormen van propaganda analyseren. Denk hierbij aan bijvoorbeeld krantenberichten die de bombardementen beschrijven, uitzendingen van Radio Oranje, filmmateriaal en officiële berichten van zowel de Geallieerden en de Duitsers. Er zijn tijdens de oorlog ongeveer 600 geallieerde bombardementen uitgevoerd op Nederland. Dit zijn er te veel om allemaal te kunnen behandelen. Daarom heb ik een selectie van een aantal bombardementen gemaakt Voor mijn selectie heb ik een aantal criteria opgesteld. Allereerst is er voor elk oorlogsjaar een bombardement gekozen. Hierdoor kan er een analyse gemaakt worden van de berichtgeving in de loop van de jaren. Een van de belangrijkste criteria voor mijn keuze is dat een bombardement burgerslachtoffers moet hebben gemaakt. Deze slachtoffers waren voor de Duitsers de motivatie om de aanvallen te streng te veroordelen. Daarnaast moesten De bombardementen gepland zijn, een bombardement uitgevoerd door een enkel vliegtuig opzoek naar een enkel doel zal ik niet behandelen.

Uiteindelijk heb ik voor de volgende bombardementen gekozen: de aanval op Den Helder van 25 juni 1940. Het havengebied was hierbij het doelwit, maar bij het bombardement kwam veel bijkomende schade waarbij 38 burgers om het leven kwamen. Dit was één van de allereerste geallieerde bombardementen op Nederland, net iets langer dan een maand na de capitulatie. Omdat dit bombardement zo vroeg in de oorlog plaats vond, is het een ideaal begin voor de analyse van de berichtgeving.

Door de jaren heen vonden er verschillende aanvallen op Rotterdam plaats, waarbij vooral het havengebied een gewild doelwit was. Rotterdam is een moeilijk onderwerp voor de Duitsers omdat zij de stad in de meidagen van de oorlog hebben gebombardeerd. Dat maakt de geallieerde aanvallen op Rotterdam erg interessant, want hoe ging de berichtgeving om

(11)

met de geallieerde en de Duitse bombardementen? Daarom heb ik gekozen voor de bombardementen van 4 oktober 1941 en 31 maart 1943. Bij deze twee aanvallen vielen veel burgerslachtoffers, respectievelijk 130 en 400 doden.

De aanval op de Fokkerfabriek in Amsterdam van 17 juli 1943. Dit was één van de dodelijkste bombardementen die de hoofdstad heeft getroffen tijdens de oorlog. Bij deze aanval vielen er 158 burgerslachtoffers. Het geplande doelwit werd gemist en de bommen troffen alleen burgerdoelen.

Tot slot zal ik de aanvallen op Nijmegen, Arnhem en Enschede van 22 februari 1944 en de aanval op de Haagse wijk Bezuidenhoudt van 3 maart 1945 gebruiken. Deze bombardementen waren een vergissing van de Geallieerden. De Amerikanen zagen Nijmegen, Arnhem en Enschede aan als gelegenheidsdoelen in Duitsland. Vooral het bombardement op Nijmegen was zwaar, hierbij vielen circa 800 doden. Bij het bombardement op de Haagse wijk vielen520 doden. Het eigenlijke doel was een V-2 opslag in het Haagsche Bosch.12

12 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie:

(12)

Hoofdstuk 1 Duitse propaganda

Drie maanden na de capitulatie van Nederland begonnen de Geallieerden met het bombarderen van Nederlandse doelen. Bij deze bombardementen kwamen de bommen vaak ver van hun beoogde doel terecht, het waren de Nederlandse burgers die hier het slachtoffer van werden. Zij verloren alles wat zij hadden en in het ergste geval, hun leven. Dit gaf de Duitsers een krachtig propagandawapen waar zij gretig gebruik van maakten. De Duitsers probeerden met hun propagandamachine een anti-Engels sentiment te creëren bij de Nederlandse bevolking. Hoe zij dit probeerden te bereiken zal centraal staan in dit hoofdstuk. Om dit te kunnen beantwoorden zullen verschillende bronnen zoals krantenartikelen, posters, radio en bioscoopjournaals gebruikt worden. Deze media waren uiterst toegankelijk, hiermee de Duitsers gemakkelijk een grote hoeveelheid Nederlanders konden bereiken. De kranten waren in die tijd gelijkgeschakeld, dat betekent dat zij moesten schrijven wat de bezetter wilde. Aan de ene kant is dit een nadeel, in deze krantenartikelen is de kans om een eigen mening te vinden over de bombardementen erg klein. Maar het voordeel is dat deze kranten juist het verhaal vertellen wat de Duitsers verteld wilden hebben. Dat maakt de Nederlandse kranten een zeer bruikbare bron voor dit onderzoek.

Propaganda was voor Hitler erg belangrijk; hij was van mening dat het van essentieel belang was om zijn doelstellingen te bereiken. Hij vond propaganda zo belangrijk dat hij in zijn boek Mein Kampf een heel hoofdstuk aan dit onderwerp wijdde. Hitler hechtte veel waarde aan de invloed van de massamedia; dit werd een belangrijk onderdeel van zijn nazipolitiek. Hitler zag het grote succes van de vijandelijke propaganda tijdens de Eerste Wereldoorlog als één van de redenen voor het verlies van de oorlog.13

Nederland kreeg al vroeg in de oorlog te maken met de Duitse propagandamachine. Al op 16 mei, de eerste dag na de Nederlandse capitulatie, begonnen de Duitsers met het aanpassen van het Nederlandse persbeleid. De Duitsers vormden dit beleid niet alleen naar de militaire situatie, nog belangrijker waren de politieke en de ideologische doelstellingen. Vanaf het begin gebruikten de Duitsers de Nederlandse pers om hun doeleinden te bereiken: de nazificatie van Nederland en de inschakeling van de Nederlandse industrie voor de Duitse oorlogsindustrie.

Op 16 mei werd in Den Haag een speciale Presse-Abteilung opgezet. Via deze organisatie kregen alle Nederlandse kranten te horen wat zij wel en wat niet mochten publiceren. Berichten die Duitsland, de Duitse politiek of de Wehrmacht in een kwaad 13 L. Zweers , Foute foto’s: de geïllustreerde pers tijdens de Tweede Wereldoorlog (Zuthpen 1993) 10.

(13)

daglicht zouden zetten, mochten de kranten niet publiceren. Berichten over verkeer en gevechtshandelingen in Nederland werden verboden. Daarnaast mocht het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) alleen nog maar berichten van het Deutsches Nachrichtenbüro (DNB) publiceren. Berichten van het Franse Havas en het Engelse Reuters werden verboden. Hiermee wisten de Duitsers de Nederlandse pers af te sluiten van de buitenwereld. Door middel van persconferenties lieten de Duitsers weten wat er wel en wat er niet door de kranten gepubliceerd mocht worden. Samenvattingen van deze conferenties werden door het ANP via de telex naar de provinciale kranten gestuurd.14

De bezetter benadrukte dat er geen sprake was van censuur, de Presse-Abteilung gaf alleen suggesties over wat er geschreven moest worden en hoe er over geschreven moest worden. Deze instructies waren echter allesbehalve vrijblijvend, er ging een bepaalde dwang vanuit. De dag- en weekbladen werden dagelijks gecontroleerd op hun inhoud. Wanneer de berichten de Presse-Abteilung niet aanstonden, konden er verschillende straffen worden opgelegd, van waarschuwingen tot een verschijningsverbod van de desbetreffende krant. Veel kranten werkten samen met de bezetter vanuit eigenbelang om het bedrijf draaiende te houden.15

De Duitse bezetter werd bijgestaan door de Raad van Voorlichting der Nederlandse pers (RvV). De RvV had de gelijkschakeling van de Nederlandse pers en persorganisaties tot doel. Om dit te bereiken werd op 24 augustus 1940 het Verbond van Nederlandse Journalisten (VNJ) opgericht als de nationaalsocialistische tegenhanger van de Nederlandse Journalisten Kring (NJK). De NJK werd in november 1940 opgeheven. Op 3 mei 1941 trad het Journalistenbesluit inwerking, dit besluit betekende dat alleen geregistreerde journalisten het vak nog mochten uitoefenen.16 Dit beperkte de journalisten nog meer in hun verslaggeving.

Een kritisch bericht over de bezetter werd alleen maar gevaarlijker omdat de journalist nu geregistreerd stond en makkelijker te achterhalen was. Dit zorgde ervoor dat de journalisten zich genoodzaakt zagen samen te werken met de bezetter.

Hierdoor verschenen er twee verschillende soorten artikelen in de kranten: artikelen die direct overgenomen zijn van het ANP en artikelen geschreven door gelijkgeschakelde journalisten. Direct overgenomen artikelen zijn te herkennen aan de opsomming van gebeurtenissen zonder een eigen bijdrage van de journalist. Dit zorgt ervoor dat er in verschillende kranten precies hetzelfde bericht kon staan, een andere aanwijzing dat het 14 R. Vos, Niet voor publicatie: de legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting (Amsterdam 1988) 58-59;

70.

15 Wolf, Het geheim van De Telegraaf 241-242 ;247.

16 Vos , Niet voor publicatie 111, 197; M. Wolf, Het geheim van De Telegraaf, geschiedenis van een krant

(14)

desbetreffende bericht direct van het ANP is overgenomen. De artikelen van gelijkgeschakelde journalisten zijn vooral te herkennen aan de moraliserende lading. De journalist baseert zich op informatie van het ANP waar hij vervolgens een eigen bijdrage aan toevoegt.

Kranten

In de kranten werden de Geallieerden op verschillende manieren aangevallen. Na een bombardement werden er journalisten uitgenodigd om de rampplek te bezoeken zodat zij over het door de Geallieerden aangedane leed konden schrijven. Een van de populairste onderwerpen voor de journalisten was het feit dat er onschuldige burgers het slachtoffer waren geworden van een bombardement. De kranten verwezen in vrijwel elk artikel naar deze slachtoffers. Aan het begin van de oorlog waren de berichten vooral zakelijk, wat er vernietigd was en hoeveel slachtoffers er waren gevallen. Op 28 juni 1940 schreef een journalist van het Dagblad nieuwe Hoornsche courant dat de Geallieerden het specifiek gemunt hadden op de Nederlandse bevolking. Vervolgens beschrijft hij hoeveel slachtoffers er waren gevallen.17 Waarschijnlijk is dit een door de Duitse bezettingsmacht gedicteerd stuk,

er worden vooral gegevens opgesomd en het lijkt niet of het artikel een eigen bijdrage van de journalist bevat. Dit artikel is zoals veel artikelen die de bombardementen beschreven. Er wordt opgemerkt dat de Geallieerden de Nederlandse burgers met opzet aanvallen en vervolgens volgt een samenvatting van wat er vernietigd is en hoeveel slachtoffers er waren gevallen. De Delftse courant schrijft bijvoorbeeld over het bombardement op Amsterdam van 1943 dat de Amerikanen maar lukraak hun bommen afwerpen: ‘Wanneer oorlogsvliegers op een dergelijk groote hoogte hun bommen uitgooien, dat richten practisch onmogelijk is, kan men veilig aannemen dat de levens van vrouwen en kinderen en van alle Nederlanders, die buiten hun strijd zijn, voor hen geen enkele waarde heeft.’18 Een ander voorbeeld is een

artikel in het Dagblad voor Noord-Holland over het bombardement op Nijmegen van 1944. In dit artikel wordt gesteld dat de bombardementen op de burgers een soort chantage middel is waarmee de Nederlandse burgers gedwongen worden om de Geallieerden te steunen.19 In

tegenstelling met het eerst genoemde artikel lijken deze artikelen geschreven door een gelijkgeschakelde journalist omdat er een duidelijke eigen bijdrage in de artikelen is te zien.

17 ‘Bommen op Nederland’ in: Dagblad Nieuwe Hoornsche Courant 28-06-1940. 18 ‘Zware luchtaanval op Amsterdam’ in: Delftse Courant 19-07-1943

(15)

In de loop van de oorlog werden de beschrijvingen van de burgerslachtoffers steeds grimmiger.

Een goed voorbeeld van het grimmiger worden van de artikelen is het artikel ‘De Britsche dood’ in het Dagblad van Rotterdam. Hierin beschrijft de gelijkgeschakelde journalist het bombardement op Rotterdam van 31 maart 1943. De journalist hanteerde de retoriek van verwoeste arbeiderswijken en vernietigd cultureel erfgoed. Maar hij ging verder; om zijn lezers duidelijk te maken hoe gruwelijk de Britten waren met hun bombardementen illustreerde hij de situatie met een jong meisje dat hij zag in de ruïnes van Rotterdam: ‘een half opgegroeid meisje, met afgezakte kousen, een gescheurde rok, roodbehuilde oogen, de bloedige neus vluchtig verbonden met een stukje gaas, heeft uit de puinen van haar vernielde huis een pop, een teddybeer en een prentenboek gered van haar broertje of zusje en deze schatten draagt zij nu op een smal dienblad naar een stapel huisraad dat staat te wachten op vervoer. Misschien had deze kinderlijke liefdesdienst reeds geen zin meer. Misschien waren haar broer of zuster wel ergens mede onder het puin bedolven.’20

Met deze retoriek probeerde de gelijkgeschakelde kranten de Nederlanders er van te overtuigen dat de Geallieerden bewust een oorlog voerden tegen de Nederlandse bevolking. Door het constant verwijzen naar de burgerslachtoffers, het aangedane leed onder de bevolking, het verwoeste cultureel erfgoed en de vernietigde woonwijken probeelden zij een beeld te schetsen waarin het de Geallieerden waren die de eigenlijke vijand waren van het Nederlandse volk.

Naast de aanvallen op de burgers verwezen de journalisten naar de Geallieerden zelf. Ze probeerden in de artikelen te laten zien hoe onprofessioneel de Geallieerden waren en dat zij met opzet de Nederlandse burgers bombarderen. Na het bombardement op Rotterdam van 1941 verontschuldigden de Britten zich over de radio voor de vele burgerslachtoffers die hierbij gevallen waren. Het artikel ‘De Engelsche Luchtaanvallen op Rotterdam’ in de

Arnhemsche courant behandelde de journalist deze excuses. Hij stelt dat de motivering van de

Engelsen over de aanval en waarom er zoveel burgers getroffen waren alles behalve overtuigend waren. ‘Een onmenselijk en meedogenloze optreden van de “Engelse vrienden” ’schrijft hij. Een van de Britse argumenten was dat de Duitsers de hoeveelheid slachtoffers overdreven, volgens de journalist zagen de inwoners van Rotterdam zelf wel dat de Duitsers de waarheid spraken. Hij is van mening dat het aangedane leed de Nederlanders bespaard zou

(16)

zijn gebleven wanneer de Engelsen Duitsland de “oer-Duitse” stad Dantzig hadden laten insluiten.21

Een andere manier om de Geallieerden aan te vallen was door ze neer te zetten als moordenaars. In een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden schrijft een gelijkgeschakelde journalist dat het de schuld van de Engelsen is dat Nederland te maken heeft met bombardementen. Het was volgens hem Groot-Brittannië die op de ontwapeningsconferentie van 1932 de pogingen om de luchtoorlog te humaniseren deed mislukken. Hiermee insinueert de journalist dat deze luchtoorlog al een langer lopend plan was van de Britten. Het bombarderen ‘der Anglo-Amerikanen’ kon volgens de journalist geen oorlogsvoeren meer genoemd worden, maar was een gruwelijke massamoord.22 Met deze retoriek probeerden de

journalisten de Nederlanders bang te maken voor de Geallieerden.

Daarnaast bestempelen de journalisten de bombardementen regelmatig als een teken van zwakte van de Geallieerden. Na de Engelse aanval op de Philipsfabrieken op 5 december 1942 waren de kranten het over een tweetal dingen eens. Ten eerste was het belachelijk dat de Geallieerden een bombardement uitvoerden op een feestavond. De kinderen die cadeaus verwachtten werden getrakteerd op bommen. Het artikel ‘Zinlooze vernieling en verdelging’ in De provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant zag in de aanval alleen een poging van de Geallieerden om het Nederlandse volk te schokken. Niemand zou een overwinning kunnen zien in dit bombardement. De auteur van het artikel noemt het dan ook het breken van alle internationale wetten van elementaire volkenrechten. ‘Churchill heeft den treurigen moed, dit alles een “verdediging van de zaak der vrijheid en gerechtigheid” te noemen. Ons dunkt, dat de zoo zwaar getroffen bevolking in Noord- en Zuid-Europa er wel anders over zal denken.’23

De journalisten maakten ook regelmatig vergelijkingen tussen het handelen van de Duitsers in Rotterdam in 1940 en de bombardementen op Rotterdam van de Geallieerden. Het bombardement van Rotterdam tijdens de meidagen van 1940 was voor de Duitsers een lastig onderwerp. De Duitse Luftwaffe heeft de halve stad gebombardeerd waarbij veel burgerslachtoffers zijn gevallen. Daarom probeerden de kranten dit goed te praten door vergelijkingen te maken met het handelen van de Geallieerden. Na de geallieerde aanval op Rotterdam in 1941 haalde het Dagblad nieuwe Hoornsche courant het Duitse bombardement aan. In tegenstelling tot de Geallieerden vochten de Nederlanders wel moedig. Er was daardoor sprake van een militaire noodzaak voor de Duitsers om Rotterdam te bombarderen. Rotterdam bood heldhaftig verzet en dat moesten de Duitsers zien te breken. De Duitsers 21 ‘De Engelse luchtaanvallen op Rotterdam’ in: Arnhemsche Courant 14-10-1941.

22 ‘Massamoord’ in: Nieuwsblad van het Noorden 01-07-1943.

(17)

konden niet anders dan de militaire doelen bombarderen, zo schrijft de krant. Een andere reden om tot een bombardement over te gaan was dat de Duitse Wehrmacht zich niet kon laten ophouden door ‘een democratische Engelsch gezinde Nederlandse regering die blind was voor de grote belangen, waarvoor Duitsland vocht’. Terwijl de journalist het bombardement van de Duitsers goedpraat en dat van de Geallieerden veroordeelt maakt hij een vergelijking tussen het handelen van de Duitsers en de Geallieerden. De Duitse piloten waagden moedig hun leven door op hun doel af te duiken en zo alleen het militaire doel te raken. De Geallieerden echter wierpen hun lading op goed geluk af op een veilige hoogte, de journalist noemt de Engelse piloten daarom ook ‘verachtelijke lafaards’.24

Er was in de kranten niet alleen kritiek op de Geallieerden, de Nederlandse regering in ballingschap en het koninklijk huis moesten het ook ontgelden. De kranten creëerden een beeld waarin de Nederlandse regering de belangen van de Engelsen boven de belangen van het Nederlandse volk zouden plaatsen. . Na het bombardement op Rotterdam in oktober 1941 publiceerde de Arnhemsche courant een artikel waarin het handelen van de regering in ballingschap bekritiseerd werd. De Nederlandse ‘emigrantenregering’ zou koud en onverschillig staan tegenover het Nederlandse leed. De Engelse belangen zouden voorop staan, de Nederlandse burger kwam op een tweede plaats. Via Radio Oranje had de regering laten weten dat het helaas voor zou kunnen komen dat bommen vaker hun doel missen dan dat zij hun doel raakten. De journalist grijpt deze opmerking aan om zowel de Geallieerden en de regering als incompetent te bestempelen. De bommen hoeven namelijk hun doel niet te missen, de Duitsers hebben al laten zien dat zij met hun Stuka’s bommen wel precies wisten af te werpen.25

Op deze manier konden de Duitsers een beeld creëren waarin de Geallieerden werden neergezet als de vijand van het Nederlandse volk. De regering was zich ervan bewust dat de Geallieerden het Nederlandse volk met opzet aanvielen, maar weigerden daar iets tegen te doen. Zij waren of veranderd in marionetten van de Geallieerden die de belangen van het Nederlandse volk als ondergeschikt zagen aan die van de Geallieerden. Of de Nederlandse regering was zo incompetent dat zij niets te zeggen hadden over de bombardementen op hun eigen land.

De Nederlanders die de Geallieerden steunden moesten het ook ontgelden in de kranten. Zij werden in verschillende artikelen bespot en geportretteerd alsof zij totaal geen idee hadden waar zij het over hadden; alsof zij niet konden zien wat de geallieerde 24 ‘Zware luchtaanval op Rotterdam’ in: Dagblad Nieuwe Hoornsche Courant 06-10-1941.

(18)

bombardementen aanrichtten onder de Nederlandse bevolking. Een journalist van het

Dagblad van Rotterdam richtte zich tot het Nederlandse volk na het Rotterdamse

bombardement van 1943. De journalist was van mening dat de mensen die niet tot de dommen behoorden wel wisten dat de oorlog die de Engelsen uitvechten waanzin was. ‘Het Nederlandsche volk, dat eens den Brit als bondgenoot vertrouwde, mag zich gezien het stijgende aantal van zijn gedoode vrouwen en kinderen en zijn vernielde woningen afvragen of deze waanzin zelfs nog methode heeft of dat hij allang reeds is uitgegroeid tot ongebreidelde misdaad.’ De journalist is van mening dat Nederlanders die de bombardementen verwelkomen en spreken van een tweede front nog eens goed moeten gaan nadenken over de feiten en zich moeten gaan afvragen of een tweede front nog steeds heugelijk is wanneer de Geallieerden heel Nederland zullen gaan bombarderen.26

De journalisten deden hun best om de geallieerd gezinde burger te beledigen en te kleineren. Wanner je Engels gezind was werd je neergezet als dom en zwakzinnig. Je behoorde niet meer toe tot het Nederlandse volk, je was een landverrader. Een journalist van het Nationale dagblad veroordeelde iedereen die de bombardementen steunde. Hij noemde iedereen die het luchtwapen probeerde te verdedigen, een landverrader, iemand die geen onderdeel was van het Nederlandse volk.27 Deze Nederlanders werden gezien als landverrader

omdat zij met hun steun, volgens de journalisten, de bombardementen goedkeuren, ook wanneer daar onschuldige landgenoten bij omkomen.

Posters

Kranten waren niet de enige manier waarop de Duitsers de geallieerde bombardementen probeerden uit te buiten. Posters waren een ander medium voor de Duisters om hun boodschap over te brengen. Het doel van deze posters was het achterlaten van een verpletterende indruk. De posters waren ongeveer een meter groot en de boodschap in woord en beeld was vaak simpel, maar sluw opgesteld en de oplages waren hoog.28 Het grootste

voordeel van de posters was dat er heel gemakkelijk een groot publiek bereikt kon worden door simpelweg de posters op een drukke locatie op te hangen. De posters moesten vooral laten zien dat de Geallieerden de eigenlijke vijand waren. Dat zij verantwoordelijk waren voor al het lijden van de Nederlandse burgers. Tijdens de oorlog zijn er veel verschillende posters 26 ‘De Britsche Dood’ in: Dagblad van Rotterdam 02-04-1943.

27 ‘Moord’ in: Het Nationale Dagblad 04-10-1941.

28 E. Smit , De propagandaoorlog: oorlogsaffiches en verzetsdrukwerk 1940-1945 uit de collectie van Stadsarchief Athenaeumbibliotheek (Deventer 2009) 11.

(19)

ontworpen door de Duitsers, posters die opriepen om ’s nachts goed te verduisteren of ontworpen waren voor de inzamelingen van de winterhulp. Maar ook voor de geallieerde bombardementen hadden de Duitsers een aantal posters ontwikkeld.

De posters gericht op deze bombardementen gebruikten veelal dezelfde retoriek als de kranten. Gericht op de verwoesting van de stad, het lukraak bombarderen of het doden van onschuldige burgers zijn elementen die regelmatig terugkomen in de posters. Een poster uit 1940 richt zich bijvoorbeeld op een nachtbombardement. Een donkere hemel boven een stad. De hemel wordt opengebroken door drie zoeklichten die een vliegtuig verlichten, welke net zijn bomlading afwerpt. Dit tafereel wordt bijgestaan met de tekst ‘Engelsche vliegers kennen geen genade voor vreedzame burgers daarom blijft in huis’. De boodschap is simpel, het maakt de Geallieerden niet uit wat zij bombarderen, zij werpen hun lading af. Ongeacht of er burgers het slachtoffer zouden worden van het bombardement.29

Er waren ook posters die zich specifiek op een bombardement richtten. Zoals de poster hiernaast afgebeeld. De poster komt uit 1943 en beeldt het bombardement dat Rotterdam heeft getroffen af. De poster is rood, op de achtergrond branden de overgebleven restanten van een gebombardeerd huis. Op de voorgrond zit een jongentje voorovergebogen over zijn moeder die voor hem op de grond ligt. De jongen probeert zijn moeder een vraag te stellen: ‘Moeder, is dát nu het tweede front waarover pappie zoo vaak gesproken heeft?’. De moeder zal niet antwoorden, zij is

omgekomen door het puin dat op haar gevallen is.30 De boodschap is duidelijk, is een tweede

front wel zo wenselijk? Wanneer er een tweede front geopend wordt zullen veel meer mensen sterven. Het is een grimmige boodschap over wat de Nederlanders te wachten staat. Daarnaast is de poster een kritiek op de Nederlanders die hopen op een tweede front. Hoe kan je hopen op een tweede front wanneer dit zal betekenen dat onschuldige burgers komen te sterven? De poster dient als een goed voorbeeld voor terreurpropaganda. Propaganda specifiek gericht op het bang maken van de bevolking.

Na het bombardement op Nijmegen verschenen een aantal posters die zich op de verwoesting van de stad richtten. Op de eerste poster, welke drie dagen na het bombardement 29 Smit, De Propagandaoorlog, 8.

30 Stadsarchief Rotterdam: http://www.brandgrens.nl/bombardement-en-brandgrens#rotterdam-14-mei-1940

(20)

verscheen, waren alleen vallende bommen afgebeeld, vergezeld met de tekst: ‘van je vrienden moet je ’t hebben! Nijmegen, Enschede, Arnhem’. Ook hier is de boodschap simpel, er worden alleen vallende bommen afgebeeld, er is geen doel te zien. Het is weer eenzelfde boodschap van de Geallieerden die maar lukraak hun bomlading uitwerpen zonder dat het ze uitmaakt waar deze neerkomen. Vooral de opmerking ‘van je vrienden moet je ’t hebben!’ valt op. Dit is een boodschap aan degenen die de Geallieerden zien als bondgenoten, ook deze boodschap is simpel. Kijk wat je vrienden ons aangedaan hebben, kan je ze nog steeds zien als vrienden?

Ook de hiernaast afgebeelde poster is gemaakt voor het bombardement op Nijmegen. Op de poster is een kerk afgebeeld. Door de kerk staat een groot kruis, want de kerk bestaat niet meer. Onder de afbeelding staan de brandende ruïnes van dezelfde kerk afgebeeld. Door het geallieerde bombardement is de kerk verwoest. Op de poster staat de tekst ‘Nijmegen 22-2-44 Anglo-Amerikaansche oorlogsvoering.31

De boodschap die hier overgebracht wordt is dat het de Geallieerden niet uitmaakt wat zij bombarderen. Daarnaast laat de poster zien dat de Geallieerden, al dan niet met opzet, religieuze en culturele gebouwen bombarderen.

De boodschap op deze posters zijn over het algemeen hetzelfde: kijk wat de Geallieerden jullie aandoen. Het maakt ze niet uit wat er gebombardeerd wordt of wie daar het slachtoffer van wordt. De Geallieerden worden hier neergezet als de enige echte vijand van de Nederlanders.

Radio

De radio werd ook door de bezetter gebruikt om zijn propaganda te verspreiden. Een van de meest prominente stemmen op de radio was die van Max Blokzijl. Blokzijl was de stem van het nationaalsocialisme op de radio, hij was binnen de NSB de leider van de hoofdafdeling Pers en Propaganda. Na de oorlog werd hij gefusilleerd voor zijn collaboratie met de bezetter. Blokzijl had een wekelijks radiopraatje bij de Nederlandse Omroep (NO) genaamd

Brandende Kwesties, hierin behandelde hij verschillende onderwerpen zoals de winterhulp,

31 Verzetsmuseum Amsterdam: https://www.verzetsmuseum.org/jongeren/inval/vergissingsbombardement

(21)

het gevaar van het bolsjewisme en de geallieerde bombardementen. Daarnaast behandelde hij regelmatig ingezonden brieven om zo de stem van de gewone Nederlandse burger te doen horen. Brandende Kwesties werd door de Nederlandse bevolking goed beluisterd, dit omdat Blokzijl hij inspeelde op de twijfel van de Nederlandse bevolking.32

In de uitzendingen over de geallieerde bombardementen had Blokzijl geen goed woord over voor de Geallieerden. Tijdens de uitzending van 9 april 1943 behandelde hij het bombardement op Rotterdam. Blokzijl doet tijdens deze uitzending precies hetzelfde als wat er in de andere media wordt gedaan. Hij benadrukt dat de Geallieerden met opzet de Nederlandse burgerbevolking aanvallen. Volgens Blokzijl hadden de politieke en militaire leiders in Londen gezegd dat de bommenwerpers het terroriseren en ondermijnen van de burgerbevolking als doel hebben. Hij is van mening dat de bomaanvallen op de rest van Europa, waaronder Duitsland en Italië, het bewijs zijn van het opzettelijk bombarderen van burgers.33

In de brieven die hij tijdens deze uitzending behandelde ging het vooral over de verwoesting die had plaatsgevonden en over de groei van een anti-Engelse sentiment onder de inwoners van Rotterdam. In één van de ingezonden brieven vroeg de schrijver zich af of de koningin überhaupt medelijden heeft met de Nederlandse bevolking. Blokzijl had deze brieven zelf uitgekozen voor de uitzending. Op deze manier viel hij, via de gewone man, de Geallieerden en het koningshuis aan. Hij viel ook de Nederlanders aan die de Geallieerden nog wel steunden aan. Blokzijl noemde in zijn uitzending het hebben van sympathie voor de Engelsen systematisch de ‘Engelse ziekte’. De schrijvers van de brieven die het geallieerde bombardement probeerden te verdedigen, brieven die Blokzijl tijdens de uitzending niet behandelde, noemt hij geestesziek.34

Helaas zijn er nog weinig radiofragmenten van Brandende Kwesties die zich richten op de bombardementen overgebleven. Gelukkig stond er in de kranten regelmatig een transcript van de uitzendingen van Blokzijl. Vooral na 1943 was dit belangrijk toen het overgrote deel van de Nederlandse burgers hun radio moesten inleveren. In zijn radiopraatje na het bombardement op Eindhoven van 6 december 1942 had hij vooral commentaar op Radio Oranje en de koningin. De koningin had een toespraak gehouden om de RAF te feliciteren met zijn 25 jarig bestaan. Volgens Blokzijl begrijpt koningin Wilhelmina niet meer wat er in Europa afspeelt, de ‘spreekster neemt kritiekloos alle vervalsingen der historie over’. Hij heeft voornamelijk kritiek op de timing van de toespraak: de uitzending was namelijk op 6 32 Beeld en Geluid: http://www.beeldengeluidwiki.nl/index.php/Brandende_kwesties gezien op 11-7-2017. 33 M. Blokzijl in: Brandende Kwesties 09-04-1943.

(22)

december, een dag na het bombardement waarbij veel burgers omkwamen. De koningin had dit moeten weten, Blokzijl noemt het daarom tactloos dat de koningin met ophitsende woorden en valse beloften kwam na de aanval. Volgens hem namen Nederlandse piloten deel aan de ‘moordpartij’ boven Eindhoven. Zowel de ‘emigrantenregering’ als de koningin waren hiervan op de hoogte, maar zij hebben geen poging gedaan om dit ‘laffe gedoe’ te verhinderen. Blokhuis probeert een beeld te creëren waarin de regering en het koninklijk huis overkomen als marionetten van de Geallieerden. Zij zijn zich bewust van de bombardementen en het leed onder de bevolking, maar zij weigeren in te grijpen.35

Blokzijl doet in zijn uitzendingen nog iets opmerkelijks, hij behandelde af en toe illegale pamfletten. Dit is opmerkelijk omdat alleen al het in bezit hebben van deze pamfletten strafbaar was. Blokzijl bespreekt deze pamfletten echter in detail. Hoewel hij er een nationaalsocialistische draai aangeeft door de schrijvers belachelijk te maken en hun argumenten tegen te spreken geeft hij op deze manier de pamfletten de mogelijkheid om een groter publiek te bereiken. Dit doet Blokzijl bijvoorbeeld in de uitzending na het bombardement op Nijmegen van 22 februari 1944. Hierin bespreekt hij dat de officiële instellingen het bombardement zien als een gericht en bewust bombardement, mede door het gebruik van splinterbommen. Maar, zo stelt Blokzijl, hij wil geen eenzijdig beeld geven van wat er gebeurd is en haalt daarom graag andere persstemmen aan, in dit geval twee illegaal verspreide pamfletten. Dit op zichzelf is erg opmerkelijk, alleen al het in je bezit hebben van een dergelijk pamflet werd door de Duitsers zwaar bestraft.

Blokzijl heeft geen goed woord over voor de schrijvers van het pamflet. Het pamflet spreekt over een lelijke misser van de Amerikanen. Alles wat er in de kranten over het bombardement zou staan is waar, er was inderdaad veel schade aangericht en er waren veel mensen omgekomen. De schrijver stelt dat het oorlog is en tijdens de oorlog vallen er doden. Maar, zo stelt de schrijver, de Nederlanders moeten niet overdrijven, zo heel verschrikkelijk ging het er nog niet aan toe in Nederland. Daarnaast kosten de gevlogen missies de Geallieerden veel mensenlevens. Blokzijl merkt hierbij op dat deze ‘antinationaalsocialistische Nederlander’ geen verschil ziet tussen omgekomen ongewapende burgers en gewapende militairen. Volgens de schrijver worden er nou eenmaal fouten gemaakt, zo ook onder de Amerikanen. Blokzijl is het hier niet over eens, naar zijn mening konden alle bombardementen op Nederland voorkomen worden als Engeland was ingegaan op Hitlers voorstel om het bombarderen van steden na te laten en streng te verbieden. Blokzijl 35 ‘Max Blokzijl over: De Engelsche luchtaanvallen op Nederlandsche bevolking’ in: Dagblad van het Zuiden

(23)

is van mening dat het de Geallieerden waren die hiermee in 1939 en 1940 boven Duitse bodem begonnen. Blokzijl stelt dat de illegale pamfletten het doel hebben om wanhoop en vertwijfeling onder de bevolking te zaaien, zij willen de volksstemming prikkelen en tegelijkertijd de moordenaars vrijpleiten. Blokzijl sluit af met de opmerking: ‘van je vrienden moet je het maar hebben.’36

Polygoon bioscoopjournaal

Film was een totaal andere manier voor de Duitsers om hun propaganda over te brengen. Film was hier namelijk ideaal voor door de combinatie van beelden en geluid was het makkelijker om de gedachten van de kijker te manipuleren. Deze combinatie maakte het mogelijk om een krachtige boodschap over te brengen en in te spelen op de emoties van de kijker.

Voorafgaand aan een film kregen de bezoekers een kort nieuwsfilmfragment te zien, dit werd het Polygoon Hollands Nieuws genoemd. Een berichtgeving dat voor de oorlog al bestond. In deze nieuwsfragmenten werden verschillende onderwerpen behandeld zoals de winterhulp, het Nederlandse Vrijwilligerslegioen en de geallieerde bombardementen. Het

Polygoon Hollands Nieuws werd ontwikkeld door het Duitse staatsbedrijf TOBIS, dit

betekende dat de Duitse bezetter totale controle had over de ontwikkeling van het programma en daardoor er op kon toezien dat de Geallieerden precies werden geportretteerd zoals zij dat wilden.

Het Polygoon Hollands Nieuws werd door de Duitse bezetter gebruikt om de geallieerde bombardementen te veroordelen. In de fragmenten over de bombardementen werden de argumenten en opmerkingen uit de hiervoor behandelde media gecombineerd, de Geallieerden vielen alleen burgers aan, er waren geen militaire doelen. Ze bombarderen op heldere dagen met goed zicht en werpen lukraak hun bommen af. Maar de nadruk lag echter op de aangerichte vernietiging en de gevallen slachtoffers. In de fragmenten zijn constant de vernietigde woningen, scholen en kerken te zien en er is altijd een opsomming van de hoeveelheid burgerdoden. In het Polygoon Hollands Nieuws van 21 februari 1944 is de nasleep van het bombardement op Nijmegen te zien. Onder bombastische en melodramatische muziek wordt de vuurzee die in de stad is ontstaan getoond. De verschillende beelden leiden de kijker door de stad waarin woonwijken en oude culturele gebouwen in de as zijn gelegd. Op de beelden zijn ook de burgers te zien die radeloos om zich heen kijken, zoeken naar nog bruikbare spullen of aan het puinruimen zijn, geholpen door Duitse instanties. Aan het eind 36 ‘Leelijk er langs gegooid’ in: Drentsch Dagblad 18-03-1944.

(24)

van het fragment is de begrafenis van de slachtoffers te zien. Het fragment sluit af met het beeld van een krans met daarop de tekst ‘Emieltje tot ziens’.37

Zoals gezegd naast de verwoesting staan de slachtoffers centraal. In het Polygoon

Hollands Nieuws van 8 maart 1943 wordt dit net iets anders aangepakt dan in de andere

fragmenten. In dit fragment wordt een bombardement op Brielle afgebeeld. Hierbij zijn er bommen gevallen op verschillende scholen. Bijna alle leerlingen van een van de scholen zijn omgekomen. De commentator noemt dit: ‘De jonge doden van Brielle zijn een afschrikwekkend voorbeeld van de brutale terreuraanvallen waarmede de Engelsen stelselmatig ook de vredelievende bevolking van Nederland treffen.’ De meeste nieuwsfragmenten laten hierna beelden zien van de begrafenissen die plaats vinden met rijen aan rijen aan doodskisten. In dit fragment echter worden de woorden van de commentator kracht bijgezet door te eindigen met het in beeld brengen van de lijken van de omgekomen kinderen. Netjes in een rij neergelegd zodat de kijkers goed kunnen zien hoeveel schade de Geallieerden aanrichtten.38

In de fragmenten werd ook uitgehaald naar de regering in Londen, Radio Oranje of de Geallieerden zelf. In het Polygoon Hollands Nieuws van 5 april 1943 bespreekt de commentator een bericht van Radio Oranje dat de RAF verschillende schepen en werven heeft gebombardeerd in Rotterdam. Volgens de commentator is de waarheid echter geheel anders, de beelden laten vervolgens de vernietiging van Rotterdamse woonwijken zien. De commentator vervolgt over een bief van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Eelco Van Kleffens die hij naar de Britse politiek had gestuurd om er over te klagen dat de Geallieerden Europa in de handen van de Bolsjewisten zouden laten vallen. Volgens de commentator begon nu ook Van Kleffens in te zien hoe de Engelsen opereerden. Als antwoord haalden de Britten de Nederlanders af van de lijst met bondgenoten. Van Kleffens zou nu ook inzien dat de Britten niet te vertrouwen waren, aldus de commentator.39

Een laatste onderwerp dat regelmatig terugkwam in de nieuwsfragmenten waren de begrafenissen. Lange rouwstoeten waar geen eind aan lijkt te komen met allemaal mensen langs de weg die de slachtoffers een laatste groet brengen. Wat vooral opvalt bij de verslaggeving van deze begrafenissen is de prominente rol van de Duitsers. Zij lopen meestal vooraan bij de processie. Daarnaast worden ze regelmatig in beeld gebracht. Bij de begrafenis 37 Beeld en Geluid: collectie Polygoon Hollands Nieuws, weeknummer 44-09 inv. nr. 510215:

‘Brits-Amerikaanse bomaanval op Enschede en Nijmegen’ 21-02-1944.

38 Beeld en Geluid: collectie Polygoon Hollands Nieuws weeknummer 43-11 inv. nr. 525270: ‘Luchtaanval’

08-03-1943.

39 Beeld en Geluid: collectie Polygoon Hollands Nieuws weeknummer 43-15 inv. nr. 512295: ‘Bombardement’

(25)

van de slachtoffers van het bombardement van Den Haag zoomt de camera in op de kransen die gelegd zijn door Der Höhere SS- und Polizeiführer Nordwest en Der Befehlshaber der

Ordnungspolizei Den Haag en de burgermeester van Den Haag. In een ander fragment wordt

er ingezoomd op een krans die gelegd is in naam van de Rijkscommissaris Arthus Seys-Inquart en bij een andere begrafenis zoomt de camera in op Seys-Seys-Inquart die aanwezig is bij een van de begrafenissen.40 Met deze beelden probeerden de makers te laten zien dat de

Duitse bezetter niet de vijand is. Het zijn de Geallieerden die voor al het leed zorgen terwijl de Duitsers er voor de Nederlandse bevolking is en mee rouwt om hun slachtoffers.

De illegale pers

Niet iedereen nam hetgeen dat in de kranten was geschreven voor lief. Omdat de bezetters bepaalden wat er in de media werd toegelaten, verschenen in de loop van de oorlog steeds meer illegale bladen. Het eerste illegale blad, De Geuzenactie, verscheen al vijf dagen na de capitulatie.41

In de nazomer en herfst van 1940 nam het aantal illegale bladen toe. De bezetter begon strenger op te treden in Nederland, joden werden ontslagen uit publieke functies, politieke partijen werden verboden – op de NSB na - en de Nederlandse pers kreeg steeds meer met censuur te maken. De Nederlanders die begonnen met het publiceren van illegale bladen deden dit veelal uit onvrede over de gang van zaken, om de Nederlanders de slechtheid van het nazisme in te laten zien of om een kritisch tegengeluid te geven op de legale pers.42

Tijdens de oorlog verschenen verschillende soorten bladen, bladen die het doel hadden om de Nederlanders te waarschuwen voor de Duitse praktijken en om het moreel hoog te houden, bijvoorbeeld de eerste uitgave van De Geuzenactie waarin de boodschap simpelweg ‘laat de moed niet zakken’ was.43 Andere bladen richtten zich voornamelijk op het verspreiden

van nieuws dat door de legale pers niet meer genoemd werd.

Vooral deze laatste bladen werden in de loop van de oorlog steeds belangrijker voor de Nederlandse bevolking. Na de inbeslagname van de radio’s in 1943 was er een groeiende behoefte aan nieuws. Het weinige nieuws dat de Nederlanders kregen via Radio Oranje was 40 Beeld en Geluid: collectie Polygoon Hollands Nieuws weeknummer 43-15 inv. nr. 512295 ‘Bombardement’

05-04-1943; weeknummer 40-41 inv. nr. 523271: ‘Engelse bommen op Haarlem’ 07-10-1940; weeknummer 41-42 inv. nr. 506713: ‘Rotterdam gevolgen van het Engelse bombardement, begrafenis van de slachtoffers’ 13-10-1941.

41 L. Winkel, De ondergrondse pers 1940-1945 (Den Haag 1954) 7, 13.

42 H. van den Heuvel e.a., Het vrije woord: de illegale pers in Nederland 1940-1945 (Den Haag 1990) , 24-25. 43 De Geuzenactie zoals geciteerd in: H. van den Heuvel e.a., Het vrije woord: de illegale pers in Nederland 1940-1945 (Den Haag 1990), 11.

(26)

nu verdwenen. Dit ontstane gat werd mede door de illegale pers opgevuld. Er waren geen officiële bronnen, persbureaus of persconferenties waar de journalisten aan informatie konden komen. De informatie moesten ze zelf verzamelen. Hiervoor luisterden zij bijvoorbeeld naar de Britse, Franse en Duitse radio. De Geallieerden probeerden de illegale bladen wel te helpen door perspakketten uit te werpen. In deze pakketten zaten radio’s met kristalontvangers, persoverzichten, recente bladen uit Engeland – of later in de oorlog bladen uit het bevrijde zuiden - en andere zaken.44

De illegale bladen schreven over veel verschillende onderwerpen, van politieke kwesties in Groot-Brittannië tot hoe de oorlog vorderde in de rest van Europa. De geallieerde bombardementen waren ook een onderwerp die de illegale bladen behandelden. Wanneer er over de bombardementen geschreven werd, was dit veelal een reactie op de legale pers. Vooral wanneer dat artikel ging over een bombardement op Rotterdam kwam er vaak een felle reactie vanuit de illegale pers. Er werd vaak op gewezen dat de Duitsers de Geallieerden hier niet over mochten bekritiseren omdat zij Rotterdam zelf hadden gebombardeerd. Daarnaast wordt de schuld voor de bombardementen vaak bij de bezetter gelegd wanneer er burgerslachtoffers waren gevallen. Het was namelijk door de bezetter dat er militaire doelen waren midden in de stad. In een artikel in De Waarheid van 17 oktober 1941 gaat de auteur in op een dergelijke opmerking over het bombardement op Rotterdam. Naast de schuld te leggen bij de Duitsers zegt hij echter wat interessants. Hij vindt het logisch dat de Engelse bommenwerpers de burgers niet altijd kunnen het ontzien, het was namelijk oorlog. De enige manier om de bombardementen te stoppen was het verslaan van nazi-Duitsland.45

Dit sentiment dat de burgerslachtoffers onvermijdelijk of zelfs een noodzakelijk kwaad waren, komt vaker voor in de bladen. Bij het bombardement op de Philipsfabrieken van 6 december 1942 vielen er verschillende burgerslachtoffers. Maar volgens Het Parool van 23 december 1942 werden deze bombardementen juist toegejuicht, ongeacht de slachtoffers. Het was voor de burgers namelijk een teken dat er wat gedaan werd tegen de Duitse bezetting. De Geallieerden kregen niet de schuld van de burgerslachtoffers, dat was de schuld van de Duitsers want zij hadden de fabriek, welke midden in de stad staat, in gebruik genomen.46

In De nieuwe Amsterdammer van 9 maart 1945 schrijft de auteur naar aanleiding van het bombardement op Den Haag. In het artikel verwijst hij naar verschillende oproepen vanuit Londen waarin opgeroepen wordt om weg te gaan uit de omgeving van potentiële doelen. Volgens de auteur zijn bombardementen altijd gevaarlijk voor de burgerij. De 44 Winkel, De ondergrondse pers, 32.

45 ‘Het bombardement van Rotterdam’ in: De Waarheid 17-10-1941. 46 ‘Het bombardement van de Philipsfabrieken’ in: Het Parool 23-12-1942.

(27)

nauwkeurigheid van de bommenwerpers was gering, maar ‘zonder bommenwerpers echter zou deze oorlog nog tien jaar duren.’ Nederland bevindt zich niet heel ver achter het front en dat brengt gevaren met zich mee, de auteur noemt dit onvermijdelijk.47

In de legale pers werd constant vermeld dat er vooral op burgerdoelen werd gebombardeerd en dat er totaal geen sprake was van militaire doelen. Daarnaast waren er genoeg Nederlanders die klaagden over de misworpen van de bombardementen. De auteur van het hierboven genoemde artikel doet zijn best om de piloten die het bombardement hebben uitgevoerd te verdedigen. Wie handelt, maakt namelijk fouten, aldus de auteur. Daarnaast schrijft hij: ‘Het is niet zo eenvoudig om boven een stad, die reeds zwaar geleden heeft door mislukte V1 en V2 projectielen en daardoor van aanzien veranderd is, het doel precies vast te stellen.’ De auteur gaat echter verder, hij probeert de lezers er aan te herinneren dat de piloten eigenlijk ook maar burgers zijn die vanuit een ander land zijn gekomen om de Nederlanders te bevrijden. ‘Laten wij echter niet vergeten, dat de mannen, die -ook voor onze vrijheid- strijden, burgers zijn in uniform. Van deze burgers vallen er duizenden en duizenden.’48

In Het Parool van 10 oktober 1941 verdedigt de auteur ook de Geallieerden. Allereerst heeft de auteur het volgende te zeggen over de bezetters: ‘Zoolang nog één Duitscher op Nederlandsch grondgebied staat, vergete men dit simpele; alles beheerschende feit niet: de oorlog duurt nog steeds voort.’De Duitsers zijn de vijand, de Geallieerden zijn bondgenoten. Men wordt erop gewezen dat de ‘vijand’ de pers beheerst en deze verplicht wordt tot het verspreiden van leugens. Daarnaast noemt hij een ieder die gelooft dat de Britten opzettelijk burgers bombarderen een landverrader. Hij is van mening dat de RAF de bombardementen nodig heeft om de Duitse bezetter te verslaan, daarbij kan een misworp plaatsvinden. Maar, zo schrijft hij, elk druppel bloed dat vloeit is de schuld van de Duitsers.49

In De Waarheid van 10 maart 1944 schrijft de auteur waarom de Nederlanders ontevreden zijn met de bombardementen: ‘Als er onder ons volk grieven tegen de Brits-Amerikaanse oorlogsvoering bestaan, dan treffen die niet de bombardementen, hoe verschrikkelijk zij in hun uitwerking ook mogen zijn, omdat men weet, dat zij door de moffen, met hun verstoppertje-spelen tussen de burgerbevolking, als het ware worden uitgelokt. De grief is veeleer dat de Britten en Amerikanen niets anders doen dan vliegen!’.50

De auteur is van mening dat de Geallieerden meer actie zouden moeten ondernemen dan 47 ‘Het bombardement op Den Haag’ in: De Nieuwe Amsterdammer 09-03-1945.

48 ‘Het bombardement op Den Haag’ in: De Nieuwe Amsterdammer 09-03-1945. 49 ‘Bommen of Rotterdam’ in: Het Parool 10-10-1941.

(28)

alleen bombardementen, iets dat enkele maanden later ook zou gebeuren met de geallieerde landingen in Normandië.

Hoewel de illegale bladen over het algemeen de Geallieerden verdedigden en de

burgerslachtoffers bij de bombardementen als onvermijdelijk werden gezien was er soms ook een kritische noot te horen. In De Fakkel van 7 maart 1945 schrijft de auteur over het bombardement op Den Haag. Hij probeert verschillende redenen te bedenken waardoor dit bombardement zo desastreus had kunnen verlopen. Maar hij sluit zijn artikel af met een kritische toon: ‘ Wij zijn altijd een volk geweest, met een sterke drang tot uiting van eigen vrije meening. Alle dwang op woord en geest hebben wij hartgrondig verfoeid. Wij wensen niet op commando ja of nee te knikken, te prijzen of te laken. Ook deze rampzalige vergissing van de geallieerde piloten zullen wij critisch beoordelen en niet blindelings verontschuldigen omdat zij onze bondgenoten zijn.’ Voor de auteur verandert de oorzaak van het bombardement niets op hoe hij in de oorlog staat, hij zal aan de kant van de Geallieerden staan. ‘Strijdend tegen tirannie en onderdrukking.’51 Dergelijke kritische noten kwamen echter

weinig voor in de illegale bladen. De meeste bladen kozen ervoor om de Geallieerden te beschermen.

Via de verschillende media probeerden de Duitsers op allerlei manieren de Geallieerden in een kwaaddaglicht te zetten. De boodschap in alle media is eigenlijk hetzelfde: de Geallieerden zijn de echte vijand, zij zijn degenen die ervoor zorgen dat er zo veel slachtoffers onder de burgerbevolking vallen. De Duitsers worden echter neergezet als de grote vrienden. Om dit beeld te creëren wordt er in de media vooral nadruk gelegd op de burgerslachtoffers die vallen. Er wordt constant op gewezen dat de Geallieerden dit met opzet doen en dat het de Nederlandse regering in Londen niets uitmaakt wat er met de burgers gebeurd. Maar de Duitse bezetter is er wel voor de Nederlandse burgers. Als tegengeluid verschenen er verschillende illegale kranten en pamfletten die juist het handelen van de Duitsers aanvielen en het handelen van de Geallieerden probeerden te verdedigen.

Hoofdstuk 2. Het dilemma van de Geallieerden.

Al vroeg in de oorlog waren de Geallieerden van het Europese vasteland verdreven. Totdat zij in staat waren een grote invasie te ondernemen, werd de luchtmacht gezien als de enige manier om Duitse militaire doelen aan te vallen. Deze doelen waren echter verspreid door 51 ‘Rouwdag voor Den Haag’ in: De Fakkel 07-03-1945.

(29)

heel Europa en veelal in bezet gebied. Door het bereik van de vliegtuigen en het gevaar van het langdurig vliegen boven zwaar beschermd grondgebied was het in de eerste oorlogsjaren alleen mogelijk om doelen in West- en Noord-Europa te bombarderen.52 De Geallieerden

stonden hierdoor bij elk bombardement voor een moeilijke beslissing: welk niveau van schade is acceptabel om aan te richten onder een bevriende bevolking?

Het Air Ministry bepaalde wat wel en niet toegestaan was bij de bombardementen. Aan het begin van de oorlog mochten er bij bombardementen op Duitsland alleen puur militaire doelen aangevallen worden, hierbij mochten geen burgerslachtoffers vallen. Op deze manier hoopten de Britten een onbeperkte luchtoorlog te voorkomen. De Britten probeerden dit te voorkomen omdat er onder de Britse bevolking een grote angst bestond voor massale luchtaanvallen. Deze angst komt uit de Eerste Wereldoorlog, tijdens deze oorlog hebben de Duitsers Londen gebombardeerd. Met een strikt bombardementsbeleid probeerden de Britten een herhaling te voorkomen.53 De RAF was in vier verschillende divisies verdeeld: Bomber

Command, Fighter Command, Coastal Command en Training Command. Op 4 juni 1940

kreeg Bomber Command nieuwe richtlijnen voorgeschreven voor aanvallen op Duitsland. Het met opzet doden van burgers was nog verboden, maar aanvallen waarbij burgerslachtoffers konden vallen werden toegestaan. Wanneer de bommenwerpers hun doelwit niet konden identificeren dienden zij terug te keren naar de basis of hun bomlading op een veilige plek af te werpen. In juli kregen de piloten de vrijheid om in dergelijke gevallen zelf een militair/militair-economisch doel te kiezen.54

Deze veranderingen hadden een aantal oorzaken: allereerst kwam het hoofd van

Bomber Command, Sir Charles Portal, er achter dat zijn vliegeniers hun doelen moeilijk

konden vinden, laat staan raken. Hij zette zich in om niet meer geselecteerde precisie doelen aan te moeten vallen, maar dat de aanvallen veel meer gericht waren op het breken van de vijandelijke moraal. Dit wilde hij bereiken met het bombarderen van stedelijke gebieden.55

In de zomer van 1941 verscheen het zogenoemde Butt-report, vernoemd naar David-Bensusan-Butt, hij had het onderzoek naar de effectiviteit van de bombardementen onderzocht. Dit rapport zou wederom voor een verandering in beleid zou zorgen. Uit het rapport bleek dat maar een klein percentage van de afgeworpen bommen zijn doel raakte. Daarom volgde in februari 1942 een nieuwe koers. Het primaire doel van de bombardementen was nu het ondermijnen van de moraal van de burgerbevolking door het vernietigen van 52 Overy, The Bombers and the Bombed, 362-363.

53 E. van Loo, ‘Eenige wakkere jongens’: Nederlandse oorlogsvliegers in de Britse luchtstrijdkrachten 1940-1945(Amsterdam 2013) 26.

54 Overy, Bombers and the Bombed, 42. 55 Van Loo, ‘Eenige wakkere jongens’ 48.

(30)

zoveel mogelijk stedelijke gebieden. Daarnaast werd een nieuwe commandant aangesteld bij

Bomber Command: Arthus ‘Bomber’ Harris. Hij was een groot voorstander van het

bombarderen. Harris geloofde dat het bombarderen van stedelijke gebieden de vijandelijke infrastructuur, industrie en moraal een zware slag toegediend konden worden.56 De

Geallieerden kwamen snel tot de conclusie dat alleen het bombarderen van Duitsland niet adequaat genoeg was om het Duitse oorlogspotentieel te ondermijnen. De industrie in de bezette gebieden werd ingezet om het Duitse oorlogspotentieel te ondersteunen.

In juni 1940 maakten de Britten de keuze om militaire doelen in bezet Europa te gaan bombarderen. Het probleem was vooral welke doelen konden worden aangevallen met daarbij de minste risico’s voor de burgerbevolking. In het Duitse geval was het uiteindelijk simpel, alles in Duitsland kon gezien worden als een legitiem doelwit. In het bezette gebied ging dit een stuk moeilijker. Niet bombarderen was echter geen optie, het Duitse oorlogspotentieel zou dan nooit vernietigd kunnen worden. Belangrijker nog was dat het bombarderen een propagandamiddel was geworden. Richie Calder, directeur van de afdeling Plans and

Propaganda, zag het niet bombarderen als ondenkbaar: ‘Lack of British activity creates the

impression that we have abandoned the Occupied Territories.’57 Hoe paradoxaal het ook

klinkt, het bombarderen was een noodzakelijk kwaad. Het bombarderen moest een boodschap van hoop overbrengen op de bevolking. Een boodschap dat de bevrijding eraan kwam en dat het in de eerste plaats door de Duitse bezetter kwam dat er gebombardeerd werd.

Bombardementen op bezet gebied waren niet alleen politiek geladen omdat er een bevriende bevolking werd gebombardeerd. Wanneer er burgerslachtoffers vielen in bezet gebied moest het Air Ministry zich daarvoor verantwoorden. Na het geallieerde bombardement op Rotterdam van 31 maart 1943 kwam er van de Franse en Belgische regeringen kritiek op het aantal burgerslachtoffers die vielen bij de verschillende bombardementen, de Nederlandse regering tekende geen protest aan. Er kwam vanuit het Air

Ministry een spijtbetuiging en de toezegging dat al het nodige gedaan zou worden om

herhaling te voorkomen.58

In het bovenstaande voorbeeld tekende de Nederlandse regering in Londen geen protest aan na het dodelijke bombardement op Rotterdam, waar de Belgische en de Franse regeringen dit wel deden na dodelijke bombardementen. Dat de Nederlandse regering geen protest aantekende betekend niet dat zij zich afzijdig hielden van de bombardementen op 56 Van Loo, ‘Eenige wakkere jongens’, 48.

57 Richie Calder zoals geciteerd bij: R. Overy, Bombers and the Bombed, allied air war over Europe, 1940-1945

(New York 2013) p. 367.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The present study examines the relationships between three basic components of toddlersí executive functioning (selective attention, working memory and delay of gratification) and

91 Hoewel veel buitenplaatsen door de Duitsers in gebruik zijn gesteld omdat ze reeds voor de oorlog leeg stonden, 92 kwam het ook voor dat kastelen van eigenaren gevorderd werden

Omdat deze term ook crimineel gedrag kan omvatten, maar niet uitingen van de bevolking tegen de bezetter kan omvatten die formeel niet strafbaar waren, maar wel werden gezien als

Hartog op: „Men kan zelfs de vraag stellen, of de gewone economische analyse, welke gebaseerd is op het winstmotief, hiet nog wel opgaat..." (Problemen der modeme

doorstroming beïnvloeden. Sorbicellen zijn daarom op de manier waarop ze op de Rusthoeve zijn getest niet toepasbaar in systemen waar dit materiaal aanwezig is. Ad 2) Als er

Nadat u de vereiste lettercombinatie hebt ingetikt verschijnt het eerste formulier voor het toevoegen van gegevens van kavels op afstand op het beeldscherm. * Tik

a) bij de beoordeling in het oogstbare stadium: sluiting bovenkant meer sluiting - hoger cijfer kropvulling meer vulling - hoger cijfer aanslag meer aanslag - lager cijfer

Zestiende-eeuwse berichtgeving over buitenlandse conflicten had dus verrassend weinig van doen met onze moderne notie van journalistiek: ‘het verstrekken van informatie over