• No results found

De Duitse bezetting van Nederland en Estland in de Tweede Wereldoorlog: accommodatie, collaboratie, passief en actief verzet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Duitse bezetting van Nederland en Estland in de Tweede Wereldoorlog: accommodatie, collaboratie, passief en actief verzet."

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Duitse bezetting van Nederland en

Estland in de Tweede Wereldoorlog:

accommodatie, collaboratie, passief

en actief verzet.

Rijksuniversiteit Groningen: Masterscriptie Geschiedenis Afstudeerrichting: Geschiedenis van de politieke cultuur Auteur: Martin John Smith

Scriptiebegeleider: Prof. Dr. H. Renner Datum: 31-10-2010

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 5

Inleiding ... 7

De Nederlandse historiografie over de periode 1940-1945... 8

Historisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Estland ... 10

Doel en relevantie van het onderzoek ... 13

Definities collaboratie, accommodatie, actief en passief verzet ... 13

Structuur ... 14

Bronnen ... 15

Hoofdstuk 1: Accommodatie, collaboratie en verzet tijdens de Duitse

bezetting in Nederland ... 17

§1.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Nederland ... 18

§1.1.1 Aanpassing ... 18

§1.1.2 Anjerdag en ander geweldloos verzet ... 18

§1.1.3 Februaristaking 1941 ... 20

§1.1.4 Studentenverzet ... 21

§1.1.5 April-Mei-stakingen 1943 ... 22

§1.1.6 Het georganiseerde verzet ... 24

§1.1.7 Spoorwegstaking 1944 ... 26

§1.1.8 Welke factoren beïnvloedden de mate van het actieve verzet van de bevolking? .... 27

§1.2 Nederlanders in Duitse militaire dienst ... 29

§1.2.1 Demobilisatie van de krijgsmacht en de erewoordverklaring ... 29

§1.2.2 Nederlanders in de Waffen-SS ... 30

§1.2.3 Aantallen Nederlanders in andere Duitse (para)militaire eenheden ... 31

§1.2.4 Geüniformeerde collaborateurs ... 32

§1.3 De Jodenvervolging in Nederland ... 34

§1.3.1 Antisemitisme in Nederland vóór 1940. ... 34 §1.3.2 De NSB vóór de Tweede Wereldoorlog ... 35 §1.3.3 Jodenvervolging in Nederland... 35 §1.3.4 De Joodse Raad ... 36 §1.3.5 Joodse onderduikers ... 39

(3)

3

§1.4 Noodzakelijke accommodatie van de politieke elite in Nederland ... 44

§1.4.1 Onduidelijke orders en aanwijzingen ... 44

§1.4.2 Secretarissen-generaal ... 44

§1.4.3 De Nederlandse Unie ... 48

Hoofdstuk 2: Accommodatie, collaboratie en verzet tijdens de Duitse

bezetting in Estland ... 51

§2.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Estland ... 52

§2.1.1 Repressie tijdens de eerste Sovjetbezetting 1940-1941 ... 52

§2.1.2 De Duitse opmars ... 53

§2.1.3 Gematigd actief verzet tegen de Duitsers ... 55

§2.1.4 Esten in dienst van de Sovjet-Unie ... 56

§2.1.5 Het verzet van de destructiebataljons en communistische partizanen in Estland ... 58

§2.1.6 Verzet tegen de Sovjet-Unie en accommodatie met de Duitsers ... 59

§2.2 Esten in Duitse militaire dienst ... 61

§2.2.1 De Omakaitse ... 61

§2.2.2 Schutzmannschaften ... 62

§2.2.3 Waffen-SS: Het Estse Legioen ... 63

§2.2.4 Werken voor de Duitsers ... 64

§2.2.5 Mobilisatie onder het mom van de arbeidsdienst ... 65

§2.2.6 De mobilisatie van 1944 ... 66

§2.3 De vervolging van Joden en andere “vijanden” van het

bezettingsregime ... 69

§2.3.1 Estland „judenfrei‟ ... 69

§2.3.2 De positie van Joden in Estland tot de Duitse machtsovername ... 70

§2.3.3 „Estse Unie van Veteranen van de Onafhankelijkheidsoorlog‟... 71

§2.3.4 EVK tijdens de Duitse bezetting ... 72

§2.3.5 De Estse SD ... 73

§2.3.6 De schuldvraag volgens de „Estse Internationale Commissie voor het onderzoeken van Misdaden tegen de Menselijkheid‟ ... 74

§2.3.7 Schuld aan misdaden tijdens de Duitse bezetting ... 75

(4)

4

Literatuur ... 86

Monografieën en artikelen ... 86 Onderzoeksrapporten ... 92 Interviews ... 92 Internetbronnen ... 93

(5)

5

Voorwoord

De keuze om over de Duitse bezetting te schrijven heb ik in het najaar van 2007 gemaakt. Toen studeerde ik voor een periode van een half jaar in Tartu en volgde onder andere een college over de rol van geschiedenis in de politiek. Tijdens één van de colleges werd ons door dr. E.C. Onken gevraagd wat ons te binnen schiet wanneer wij denken aan een oude veewagen op een stuk rails. De studenten uit Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië antwoordden: “de Holocaust”. Tegen mijn verwachting in antwoordden alle Esten en studenten die uit landen kwamen die tot de Sovjet-Unie of haar invloedssfeer behoorden: “de deportaties naar Siberië”.

Door dit heldere voorbeeld begon ik te begrijpen wat het betekent om een geheel ander zicht op de geschiedenis te hebben. Ik merkte tijdens mijn colleges in Tartu dat ik als „West-Europese en Nederlandse historicus‟ een groot belang hecht aan de misdaden begaan door Nazi-Duitsland. In Estland wordt, in tegenstelling tot Nederland en de rest van West-Europa, het communisme gezien als een erger kwaad dan het nationaalsocialisme. De Sovjet-Unie heeft in Estland immers voor meer slachtoffers gezorgd dan Nazi-Duitsland.

Bij terugkeer in Nederland speelde de gedachte door mijn hoofd om mijn masterscriptie te wijden aan Estland of de gehele Baltische regio ten tijde van de Duitse bezetting. Vooral de wijze waarop Estse, Letse en Litouwse historici omgaan met de minder fraaie kant van het oorlogsverleden van hun landen trok mijn interesse. Tijdens één van mijn gesprekken met mijn scriptiebegeleider, prof. dr. H.Renner, gaf hij mij het idee om de Duitse bezetting in Estland en Nederland met elkaar te vergelijken. Met dit idee ben ik verder gegaan en maanden later leest u nu het eindproduct.

In het voorjaar van 2010 ging ik opnieuw voor vijf maanden naar Estland om stage te lopen bij de Nederlandse Ambassade in Tallinn. Tijdens mijn stage heb ik aan mijn scriptie kunnen werken en de collecties van de Estse staatsbibliotheek, de Universiteit Tartu, de Universiteit Tallinn geraadpleegd en historici kunnen interviewen. Ik wil mijn stagebegeleider H. van der Zwan bedanken voor de mogelijkheid die hij mij gaf om tijdens mijn stage aan mijn scriptie te werken.

Ik wil mijn scriptiebegeleider H. Renner bedanken voor zijn begeleiding, geduld, persoonlijke betrokkenheid. Hij verzekerde mij dat ik, vaste klant van zijn colleges, mijn scriptie tot een goed einde kon brengen. Het is mij inderdaad gelukt.

(6)

6 Jeroen Bult voor zijn literatuurtips en voor de kennis over de Estse historiografie en cultuur die hij met mij deelde. Drs. Toomas Hiio wil ik bedanken voor zijn bereidheid mee te werken aan een interview en mij een kijkje te gunnen in The Estonian Institute of Historical Memory. Dank aan dr. Indrek Paavle voor zijn interview en de relevante informatie die hij mij gaf.

Dank ben ik verschuldigd aan mijn vrienden, in het bijzonder Peter Koning, Tjerk van den Berg, Jan-Willem Bosselaar, Durk-Rein Lolkema en Bart Vlek de Coningh die een klankbord waren toen ik er één nodig had en mij kritiek gaven toen ik er (niet) om vroeg. Mijn ouders wil ik bedanken voor hun steun en bemoedigende woorden gedurende mijn hele studieperiode.

Als laatste wil ik mijn vriendin, Kaire Lehtorg bedanken. Bedank voor jouw (Estse) kritiek op de ideeën die ik voor mijn scriptie had en het verbeteren van mijn Engelstalige conclusie. Aan jou draag ik deze scriptie op, omdat jij mij gedurende het hele schrijfproces hebt gesteund en mij een luisterend oor bood.

Groningen, 31 oktober 2010,

(7)

7

Inleiding

„Als je beide regimes overleefd hebt, zou je begrijpen dat ze beide even duivels zijn – er was geen verschil tussen de twee behalve dan dat Stalin sluwer was.‟1

In mei 1940 werd Nederland overrompeld door het veel grotere en technisch superieure leger van Duitsland. Op 14 mei, vier dagen na aanvang van de Duitse invasie, gaf Nederland zich over. Het merendeel van de Nederlanders haalde “opgelucht adem en dankte de hemel dat zij het er levend van afgebracht hadden”.2 Men voelde zich machteloos, omdat men niet wist hoe de verstandhouding met de Duitse bezetters zich zou ontwikkelen.3 Een jaar en drie maanden later bereikten de Duitse legers de Estse grens en in augustus 1941 kwam Tallinn in Duitse handen.4 De meeste Esten zagen de Duitse bezetting van hun land, in tegenstelling tot de Nederlandse bevolking, als een bevrijding.5

Estland had voor de Duitse bezetting zijn soevereiniteit al verloren. In september 1939 werd Estland onder dreiging van militair ingrijpen, gedwongen 25.000 Sovjetmilitairen op zijn grondgebied toe te laten.6 Minder dan een jaar later werd Estland opnieuw gedwongen concessies te doen aan de Sovjet-Unie en staken er nog eens 90.000 soldaten de grens over.7 Op deze geweldloze invasie volgden „democratische‟ verkiezingen, waarin een coalitie van communistischgezinde partijen de overwinning behaalde. Zij besloten vervolgens tot de toetreding van Estland in de Sovjet-Unie.8

Het verlies van soevereiniteit werd gevolgd door een groot aantal arrestaties en executies van aanhangers van het voormalige regime – ongeveer 8.000 vonden de dood. De

1 „When giants fought in Estonia‟, 9 mei 2007, geraadpleegd via http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/6637895.stm

op 7-7-2010.

2 Chris van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam en Antwerpen

2001) 118.

3 Van der Heijden, Grijs verleden, 118, en H.C. Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire

onderzoek naar het regeringsbeleid in de oorlogsjaren (Arnhem en Amsterdam 1985) 13 en J.C.H. Blom, In de ban van goed en fout (Amsterdam 2007) 93.

4 Olaf Mertelsmann, Der stalinistische Umbau in Estland: Von der Markt- zur Kommandowirtschaft (Hamburg

2006) 76 en Rein Taagepera, Return to independence (Boulder en Oxford 1993) 68.

5 Graham Smith, The Baltic States: The national selfdetermination of Estonia, Latvia and Lithuania (New York

2006) 35.

6 Alan Palmer, Northern shores of the Baltic Sea and its people (Londen 2005) 330.

7 Toivu U.Raun, Estonia and the Estonians (Stanford 1987) 144-146 en Andres Kasekamp, The radical right in

interwar Estonia (Londen en New York 2000) 132-133.

(8)

8 culturele en economische elite werd niet gespaard. Ook werden ruim 30.000 Esten gedwongen om te dienen in het Russische leger.9

De meerderheid van de Nederlandse en Estse bevolking paste zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan en deed waartoe zij gedwongen werd, of wat hen de meest voor de hand liggende optie leek. In tegenstelling tot wat heldenverhalen en patriottische verzetsmythes ons doen geloven was er slechts een handjevol heldhaftige verzetslieden.10

De Nederlandse historiografie over de periode 1940-1945

In Nederland was er kort na de oorlog, ondanks de oprichting van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en het plaatsvinden van een parlementaire enquête die onderzoek deed naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog, een geringe behoefte om terug te kijken naar het bewogen verleden.11

Het overheersende geschiedbeeld schreef voor dat „De Nederlanders‟ goed waren geweest in de oorlog en tijdens de bezetting niet hadden geweten wat de gevolgen waren van de vervolging van Joden in Nederland. “Het „niet geweten‟-beeld was (…) politiek-correct en bood een uitstekende oplossing voor een collectief gewetensprobleem.”12

Ies Vuisje, auteur van Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving

over de Jodenvervolging 1940-1945, stelt dat de gezaghebbende historici Jacques Presser,

Abel Herzberg en Loe de Jong bronnen negeerden waaruit zij hadden kunnen concluderen dat een groot aantal Nederlanders wel degelijk wist welk lot gedeporteerde Joden te wachten stond.13

Door de ontkenning van een verleden dat men niet wilde of kon geloven, kon omstanders, overheidspersoneel en de regering geen medeplichtigheid aan moord worden aangerekend. De Joodse bevolkingsgroep in Nederland kon tevens geen gebrek aan verzet

9

Lauri Mälksoo, „Soviet genocide? Communist mass deportations in the Baltic states and international law‟,

Leiden Journal of International Law 14 (2001) 757-787 aldaar 763 en 764. Naar schatting werden er naast de in

de tekst genoemde aantallen 25.000 burgers geëvacueerd. Een merendeel van hen was na de Sovjet bezetting naar Estland gekomen. Het is onduidelijk hoeveel van deze groep vrijwillig Estland verliet. Naar schatting overleed 20% van de geëvacueerde op de weg naar hun eindbestemming. Zie: Estonian State Commission on Examination of the Policies of Repression, The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by

occupation regimes: 1940-1991 (Vertaling uit het Ests; plaats onbekend 2006) 28.

10

Van der Heijden, Grijs verleden, 125, 126 en 130.

11 Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de

oorlogsjaren, 13.

12 Ies Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de

Jodenvervolging, (Amsterdam 2006) 208.

13

Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de

(9)

9 worden verweten. Joden wisten immers niet wat gedeporteerden te wachten stond. Verzet tegen de maatregelen van de Duitse en Nederlandse autoriteiten werd niet noodzakelijk geacht.14

In de historiografie van de bezetting werd het geschiedbeeld lang verwoord in morele oordelen in termen van „goed‟ en „fout‟.15 De publieke opinie over de Duitse bezetting wordt nog steeds door deze termen gedomineerd. Hier lijkt geleidelijk aan verandering in te komen. De populaire documentaireserie De Oorlog, die in 2010 op de publieke omroep te zien was, laat zien dat er meer begrip begint te ontstaan voor de moeilijke keuzes waarvoor mensen, maar ook bedrijven en instanties tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen te staan. De vraag of mensen goed of fout waren, is niet zozeer van belang, maar de overwegingen waarom mensen op een bepaalde manier handelden, staan zowel in de serie als in het bijbehorende boek centraal.16

Het tot nu toe meest uitgebreide en complete standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog is Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, geschreven door Louis de Jong. Hij verbond het analytische perspectief van onderdrukking, collaboratie en verzet met morele en politieke beoordelingen van „goed‟ en „fout‟.17 Alternatieve visies ontbraken niet in de academische literatuur, maar hadden tot omstreeks halverwege de jaren tachtig van de twintigste eeuw geringe invloed in de historiografie.18

In de jaren zeventig en tachtig nam het aantal publicaties over de bezettingsperiode enorm toe. Chris van der Heijden typeerde deze toename in Grijs verleden, Nederland en de

Tweede Wereldoorlog als “een groeiende groep hele en halve collega‟s, [van De Jong]

autobiografen, interviewers, archivarissen, huismoeders, studenten en gepensioneerden” die hun eigen bijdrage aan de geschiedschrijving leverden. In deze publicaties lag de nadruk meestal op spannende details, interessante anekdotes en kwamen weinig schurken, maar veel helden voor.19

Vanaf begin jaren tachtig werd het denken in goed en fout in de historiografie geleidelijk aan doorbroken en zagen nieuwe thema‟s het licht.20

Volgens Jan Blom, die met

14

Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de

Jodenvervolging, 208.

15 Blom, In de ban van goed en fout, geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, 93-95, 104.en De

Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.

16 Ad van Liempt, De oorlog (Amsterdam 2009) 7-8 en http://deoorlog.nps.nl/ geraadpleegd op 21-10-2010. 17

Blom, In de ban van goed en fout, geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, 93-95 en 104. Zie ook: De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.

18 Blom, In de ban van goed en fout, 95. 19

Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog, 11-13.

(10)

10 zijn oratie In de ban van goed en fout in 1983 een lans brak voor het doorbreken van de “politiek-morele vraag naar goed en fout”, zijn de historische werken over de bezetting de laatste vijfentwintig jaar analytischer geworden en wordt er een breder tijdsperspectief behandeld dan voorheen dikwijls het geval was. Ook wordt er in de recente literatuur meer belang gehecht aan de waarnemingen en ideeën van mensen tijdens de bezetting. Echter, de historiografie die Nederland in de Tweede Wereldoorlog behandelt, is ondanks een toename van internationaal vergelijkend onderzoek nog steeds overwegend zeer Nederlands van aard.21

De laatste jaren wordt de typering van de bezettingstijd in Nederland vaker aangeduid in verschillende tinten grijs. Wanneer men bijvoorbeeld kijkt naar het eerder genoemde Grijs

verleden of „We leven nog‟ de stemming in bezet Nederland geschreven door Bart van der

Boom lijkt het alsof er geen helden en schurken waren in de periode 1940-1945, maar alleen mensen die er het beste van probeerden te maken.22

De doorberekening van de politiek-morele goed-fout-analyse waar Blom in 1983 toe opriep, vond de afgelopen vijfentwintig jaar plaats en het lijkt er zelfs op dat het denken in termen van goed en fout ook in de populaire media aan het verdwijnen is. Daarvoor is een grijs verleden met veel „foutjes en verzetjes‟ in de plaats gekomen.23 Het denken en handelen van mensen ten tijde van de Duitse bezetting wordt in de nieuwe literatuur bezien met de ogen van toen. Morele dilemma‟s worden nog steeds onderzocht, maar mondjesmaat voorzien van morele oordelen.24

Historisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Estland

In Estland was het tot de hernieuwde onafhankelijkheid in 1991 onmogelijk om op een onafhankelijke en objectieve manier onderzoek te doen naar het verleden. Estland kwam in 1944 opnieuw onder bewind van de Sovjets en kreeg een officiële geschiedenis opgedrongen. Dit bewind dicteerde dat de „succesvolle ontwikkeling‟ van Estland in 1941 ten einde kwam met de aanval van het fascistische Duitsland op de Volksrepubliek Estland en dat een groot aantal Esten vrijwillig vocht aan de kant van de Sovjet-Unie tegen de fascistische bezetters.25

In de officiële Sovjetgeschiedenisboeken ontbrak het volledig aan een kritische blik op de misdaden die de Sovjet-Unie beging in de Baltische staten vóór, tijdens en na de Tweede

21 Blom, In de ban van goed en fout¸ 103.

22 Bart van der Boom, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland (Amsterdam 2003).

23 De termen foutjes en verzetjes zijn ontleend aan Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede

Wereldoorlog.

24 Blom, In de ban van goed en fout, 160-162.

25 Auteur onbekend, Estonian Soviet Socialist Republic (Moskou 1972) 18-19 en Graham Lyons, e.d., The

Russian version of the Second World War: The history of the war as taught to Soviet schoolchildren (London

(11)

11 Wereldoorlog.26 Het gegeven dat het merendeel van de Esten het Rode Leger met vreugde zag vertrekken en het overgrote deel van de Esten liever met de Duitse bezetters wilde samenwerken in plaats van met de Sovjets, was niet terug te vinden in de officiële lezing van de geschiedenis. 27

Literatuur die afweek van de officiële Sovjetgeschiedenis over de Baltische regio was tot 1991 voornamelijk afkomstig van Estse, Letse en Litouwse emigranten. De overzichtswerken die zij over Estland en de andere Baltische staten schreven, veroordeelden de Sovjet-Unie en besteedden geringe aandacht aan de Duitse bezetting. Het Molotov-von-Ribbentroppact toonde volgens deze werken terecht aan dat de Sovjet-Unie, net als Nazi-Duitsland, geen respect had voor het recht op zelfbeschikking van de Baltische volken. De Sovjet-Unie wordt in deze werken beoordeeld als het ergere van twee kwaden, omdat dit regime getalsmatig meer slachtoffers maakte in de Baltische regio dan Duitsland.28

Een jaar na de herwinning van de onafhankelijkheid werd door het Estse parlement De

Estse Staatscommissie voor Onderzoek naar het Beleid van Onderdrukking in het leven

geroepen. Deze commissie had als doel had: “to publish a scientific investigation into all the losses and damages suffered by the Estonian nation during the occupation regimes”.29 Het rapport dat de staatscommissie in 2004 publiceerde biedt bruikbaar feitenmateriaal over het aantal slachtoffers van Nazi- en Sovjetmisdaden in Estland en over de economische schade die in Estland werd aangericht, maar geeft geen inzage in de rol die Esten hebben gespeeld bij het plegen van deze misdaden. Met het rapport, The White Book: losses inflicted on the

Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, leek de commissie die het publiceerde

voor eens en altijd aan de wereld te willen tonen hoe sterk Estland geleden had onder de Sovjetbezetting en in minder mate ook onder de Duitse bezetting.30

In 1998 besloot de Estse president Lennart Meri de Estse Internationale Commissie

voor het onderzoeken van Misdaden tegen de Menselijkheid (EICOMM) in het leven te

roepen. De EICOMM kreeg als doel: “het onderzoeken van misdaden tegen de menselijkheid die gericht waren op Estse burgers of plaatsvonden op het Estse grondgebied gedurende de bezetting door de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland”.31

26Graham Lyons, e.d., The Russian version of the Second World War: The history of the war taught to Soviet

schoolchildren (Londen 1976).

27 Smith, The Baltic States: The national selfdetermination of Estonia, Latvia and Lithuania, 35.

28 John Hiden en Patrick Salmon, The Baltic Nations and Europe, Estonia, Latvia and Lithuania in the Twentieth

Century (Londen en New York 1991) 109-115.

29 The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 7. 30 The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991. 31

(12)

12 Het tweedelige rapport dat de EICOMM publiceerde heeft een sterk encyclopedisch karakter en behandelt de periode vanaf 1940 tot en met halverwege de jaren vijftig van de twintigste eeuw.32 Het gehele onderzoek van de commissie beslaat ruim 2.000 bladzijden en geeft een grote hoeveelheid feitelijke informatie over de Duitse en Sovjetbezetting van Estland. De betrokkenheid van Estse burgers bij deze bezettingen komt aan de hand van uitgebreide lijsten en omschrijvingen van gevechtshandelingen, bevelstructuren en de samenstelling van organisaties aan bod.33

Naast de publicaties en bevindingen van de twee bovengenoemde commissies kwam er vanaf 1991 een stroom van historische, vaak nationalistisch gekleurde, literatuur op gang. Deze werken geven een patriottisch getinte benadering van het Estse verzet tegen de Sovjettroepen en de accommodatie van Esten met de Duitse bezetters. Een goed voorbeeld hiervan is War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 geschreven door Mart Laar.34

Het historisch onderzoek met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en de Sovjetbezetting is in Estland richt zich in het algemeen op archiefonderzoek en de interpretatie van primair bronnenmateriaal, waaronder memoires en dagboeken. Estse historici vinden weliswaar interessante bronnen en kleuren de historiografie met nuances in, maar zij dragen slechts mondjesmaat bij aan het historisch discours. Onderzoek lijkt er bewust of onbewust op gericht te zijn om vooringenomen standpunten te bevestigen.

Esten collaboreerden tijdens de Tweede Wereldoorlog met het mindere kwaad en deden dit uit noodzaak.35 Er waren enige rotte appels die zich misdroegen en oorlogsmisdaden begingen onder leiding van Duitse leidinggevenden.36 Kritiek van buitenlandse onderzoekers die een aanzet geven voor een nieuwe kijk op de mate van collaboratie en verzet van de Estse bevolking wordt door Estse historici in de academische literatuur nauwelijks gereageerd. De meeste nieuwe inzichten met betrekking tot de Duitse bezettingsperiode zijn niet in de Estse

32

Hiio, Toomas, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006) en Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia since 1944: reports of the Estonian International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2009).

33 Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia since 1944: reports of the Estonian International

Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2009).

34 Mart Laar, War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 (Washington 1992).

35 Olaf Mertelsmann, „Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im estnischen

Vergangenheitsdiskurs‟, (ongepubliceerde uitgave; in archief auteur 2010).

(13)

13 literatuur tot stand gekomen, maar zijn afkomstig van academici uit het buitenland en worden meestal in het Engels of Duits gepubliceerd.37

Doel en relevantie van het onderzoek

In deze scriptie zal onderzocht worden in hoeverre collaboratie en verzet tijdens de Duitse

bezetting in Nederland en Estland van elkaar verschilden. Door deze twee landen met elkaar

te vergelijken zal er een vergelijkend perspectief geboden worden op de mate van accommodatie, collaboratie en verzet in Estland en Nederland. Geprobeerd zal worden parallellen te trekken waar dat mogelijk is en waar dat niet kan gezocht worden naar argumenten die de verschillen in de mate van accommodatie, collaboratie en verzet verklaren. Tevens wil dit werk bijdragen aan de nuancering van de Estse geschiedenis over de Duitse bezetting. De collaboratie met de Duitsers wordt in de Estse opinie en historische werken veelal gezien als een strikt noodzakelijk kwaad dat nodig was om Estland te beschermen tegen de Sovjet-Unie.38 Onderzocht zal worden of samenwerking met de Duitsers in Estland accommodatie betrof óf dat er sprake was van collaboratie.

Het gegeven dat één van de twee landen door zowel de Sovjet-Unie als door Nazi-Duitsland is bezet, kan nieuwe verhelderende inzichten geven over de Duitse bezettingsperiode in Estland en Nederland. Het kan aantonen dat de mate van verzet en collaboratie in Estland het gevolg was van de bezetting door de Sovjet-Unie of juist het tegendeel daarvan bewijzen.

Definities collaboratie, accommodatie, actief en passief verzet

Met het begrip collaboratie wordt het samenwerken van een persoon, of van een groep, met de bezetter omschreven die verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Ook moet de samenwerking de bezetter helpen bij het behalen van zijn doelstellingen. Samenwerking wordt als noodzakelijk aangeduid als er een grote kans is dat repressieve maatregelen volgen indien samenwerking uitblijft. Collaboratie kent een zekere mate van politieke overtuiging, machtsstreven of materieel winstbejag. Indien een persoon zijn of haar dagelijkse

37 Mertelsmann, „Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im estnischen

Vergangenheitsdiskurs‟. Een belangrijke uitzondering op deze bevinding is de monografie Anton Weiss-Wendt,

Murder without hatred: Estonians and the Holocaust (New York 2009). Weiss-Wendt besteedt veel aandacht

aan de betrokkenheid van Esten bij de misdaden van de Duitse bezetters. Eerdere publicaties van hem werden in Estland genegeerd omdat deze controversieel waren. Zie: Merteslmann, Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im estnischen Vergangenheitsdiskurs‟, 8.

(14)

14 werkzaamheden uitvoert, of onder dwang van repressieve maatregelen werk verricht voor de bezetter, wordt dit aangeduid met de term accommodatie.39

Tevens zullen twee vormen van verzet onderscheiden worden. De term actief verzet wordt gebruikt om alle handelingen, die als doel hebben de doelstellingen van de bezetter te dwarsbomen, te omschrijven.40 Dit kan zowel gewelddadig verzet zijn, zoals het plegen van aanslagen op legerofficieren, spoorlijnen saboteren, maar ook geweldloos verzet behelzen, zoals het bieden van schuilplaatsen aan onderduikers.

Naast actief verzet kan er in een bezet land passief verzet plaatsvinden. Deze vorm van verzet omvat handelingen die de doelstelling van de bezetter indirect ondermijnen zonder dat er een grote kans is voor het verrichten ervan geconfronteerd te worden met repressieve maatregelen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het luisteren naar buitenlandse radio, grapjes maken over de bezetter, langzamer werken om zodoende de productie te belemmeren, het tonen van nationale symbolen of het bezitten van verboden literatuur.41

Structuur

In het eerste hoofdstuk wordt de situatie in het door de Duitsers bezette Nederland behandeld en in hoofdstuk twee Estland onder Duitse bezetting. In het Estse hoofdstuk zal tevens aandacht geschonken worden aan de eerste bezetting van Estland door de Sovjet-Unie om op deze wijze het handelen van de Estse bevolking in de periode 1941 tot 1944 beter te kunnen doorgronden.

In de paragrafen 1.1 en 2.2 wordt onderzocht in welke mate de Nederlandse en Estse bevolking actief en passief verzet bood tegen de Duitse bezetter. In de paragrafen 1.2 en 2.2 wordt nagegaan hoeveel inwoners van beide landen bijdroegen aan het militaire potentieel van het Duitse leger en welke beweegredenen zij hadden om in Duitse dienst te gaan. In de paragrafen 1.3 en 2.3 wordt er aandacht besteed aan de Jodenvervolging in beide landen. In paragraaf 1.4 komt de wijze van handelen van de Nederlandse topambtenaren, de secretarissen-generaal aan bod. Ook wordt er aandacht besteed aan de Nederlandse Unie en

39 Blom In de ban van goed en fout, 18, 19, 158 en 159. Blom is van mening dat met de introductie van de term

„accommodatie‟ door E.H. Kossmann in de Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden in 1977 het eenvoudiger werd de wijze waarop werd omgegaan met de bezetter te omschrijven zonder er een negatief moraliserende beoordeling aan te geven zoals het geval was met de daarvoor vaak gebruikte term „aanpassing‟.

40 L. de Jong, „Verzet en illegaliteit‟, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,

afd. Letterkunde: Nieuwe reeks 39 (1976) 203-221 aldaar 212-213. De wijze waarop de Jong verzet definieert is overgenomen maar hier benoemd als „actief verzet‟.

41

(15)

15 vooral aan haar oprichters. Wat waren zij van plan met deze massabeweging? In de conclusie zal antwoord gegeven worden op de hoofdvraag en een overzicht gegeven worden van de stand van zaken in de historiografie van de Duitse bezetting in Nederland en Estland.

Bronnen

Voor het onderzoek naar Nederland is voornamelijk gebruik gemaakt van een aantal secundaire bronnen. In het bijzonder het standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de

Tweede Wereldoorlog van De Jong is veelvuldig gebruikt, omdat het veel relevante feitelijke

informatie bevat.42 Om een tegenwicht te bieden aan de conclusies van De Jong, die vaak elementen van denken in „goed‟ en „fout‟ bevatten, is gegrepen naar de monografie Grijs

Verleden.43 Van der Heijden verzet zich in zijn monografie op een bijna polemische wijze tegen het goed en fout denken en is het dikwijls niet eens met de conclusies van De Jong.

Voor het Estse deel van deze scriptie is veelvuldig gebruik gemaakt van het onderzoeksrapport van de EICOMM. Doordat het rapport veel feitelijke informatie bevat en passages weergeeft uit archiefstukken, is het in combinatie met andere secundaire bronnen een bruikbare bron voor betrouwbare cijfermatige en feitelijke informatie. Daarnaast bevat het passages uit memoires en andere verslagen van personen die de oorlog hebben meegemaakt. Voor cijfermatig materiaal over het aantal Estse slachtoffers in de Tweede Wereldoorlog is voornamelijk The White Book geraadpleegd.44

De auteur heeft in de periode februari tot en met medio juli 2010 twee interviews afgenomen met onderzoekers van de EICOMM die gewerkt hebben aan Estonia 1940-1945:

reports of the Estonian International Commission for the investigation of crimes against humanity. Dit zijn de hoofdredacteur van dit rapport, Toomas Hiio én specialist op het gebied

van Estse militaire geschiedenis in de Tweede Wereldoorlog, dr. Indrek Paavle. De interviews met Hiio en Paavle hebben inzichten gegeven die voor de totstandkoming van de argumentatie in het tweede deel van deze scriptie en de conclusie van groot belang zijn geweest.

Daarnaast heeft een uitgebreid interview met dr. Olaf Mertelsmann geholpen bij het begrijpen van de Estse historiografie en de context waarin Estonia 1940-1945 geschreven is. Hij is specialist op het gebied van de Duitse bezetting in Estland en doceert moderne geschiedenis aan de Tartu Ülikool.

42 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 43 Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog. 44

Estonian State Commission on Examination of the Policies of Repression, The White Book: losses inflicted on

(16)
(17)

17

Hoofdstuk 1

Accommodatie, collaboratie en verzet

tijdens de Duitse bezetting in

(18)

18

§1.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Nederland

“Tijdens het gesprek vroeg hij of ik er een idee van had hoeveel Nederlanders deel hadden genomen aan het verzet. Dat was een populair onderwerp in die dagen. Ik had er geen idee van. De cijfers, die ik had gezien, vond ik wat laag, zoals nu nog altijd. „Weet u het?‟ De echte cijfer kende hij ook niet. „Maar‟ zo zei hij [de prins], „vóór 5 mei 1945 waren er niet zo heel veel verzetslieden, na 5 mei waren er ineens een paar miljoen. „We lachten, nog een campari en een whisky, maar zo is het wel geweest.”45

§1.1.1 Aanpassing

De Duitse invasie van Nederland kwam, ondanks de internationale ontwikkelingen in de periode die daar aan voorafging, voor de meeste Nederlanders als een grote verrassing. De slecht voorbereide Nederlandse krijgsmacht werd door de technisch superieure Duitse legers binnen vijf dagen verslagen. In de daaropvolgende maanden heerste er onder de bevolking een gevoel van verslagenheid.46

Enkele dagen na de capitulatie riepen de opperbevelhebber van het leger, Henri Winkelman en de regering in Londen, de bevolking op om zich bij de nieuwe situatie neer te leggen. Premier Dirk Jan de Geer verklaarde vanuit Londen dat het de plicht was van ambtenaren om zo goed mogelijk met de Duitse autoriteiten samen te werken. De bevolking werd opgedragen rustig te blijven en af te zien van het plegen van verzet. De relaties met de bezetter moesten niet verstoord worden.47

Vanwege plichtsbesef, (gevoelde) dwang, pragmatisme of uit angst pasten de meeste Nederlanders zich aan de omstandigheden aan.48 Dit betekende niet dat er geen actief of passief verzet plaatsvond.

§1.1.2 Anjerdag en ander geweldloos verzet

Op 13 mei 1940 vertrok het Koninklijk Huis en de zittende regering naar Groot-Brittannië. Op dit vertrek werd aanvankelijk door de Nederlandse bevolking verontwaardigd gereageerd. Al snel ontstond er echter begrip voor de genomen beslissing van het kabinet. In de week voorafgaand aan de verjaardag van prins Bernard op 29 juni, loofden enkele invloedrijke personen, bijvoorbeeld de voorzitter van de Tweede Kamer en generaal Winkelman, de rol van het Koninklijk Huis in de samenleving. Zij riepen de bevolking op de monarchie loyaal te

45 Mathieu Smedts, Waarheid en leugen in het verzet geciteerd in: Van der Heijden, Grijs verleden, 276. 46

Gerard Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945 (Haarlem 1991) 22-23 en Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de

oorlogsjaren, 13.

47

Van der Heijden, Grijs verleden, 131-132.

(19)

19 steunen. Op de verjaardag van prins Bernard werd er gehoor gegeven aan deze woorden en uitten Nederlanders hun gevoelens van nationale verbondenheid.49

In een groot aantal plaatsen in Nederland ging men in het oranje de straat op. Er werden vazen met oranje bloemen voor het raam gezet en mensen zongen patriottische liederen. Nederlanders droegen de favoriete bloem van prins Bernard, de Anjer, opzichtig in het knoopsgat.Er werden boeketten gelegd bij monumenten en in Paleis Noordeinde werd een felicitatieregister geopend.50

De Duitsers verwachtten dit „massale protest‟ niet, maar traden mild op. Zij waarschuwden voor strenge maatregelen indien soortgelijke demonstraties weer zouden plaatsvinden tijdens verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis.51 Ook kwam er een verbod op het noemen van de namen van leden van het Koninklijk Huis en leden van de Nederlandse regering in persberichten.52

Verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis leidden na Anjerdag niet tot grootschalige demonstraties, omdat de kans door represaillemaatregelen getroffen te worden voor demonstranten toenam. De bevolking was er van overtuigd dat de Duitsers het een volgende keer niet bij waarschuwingen zouden laten.53

Om toch uiting te kunnen geven aan gevoelens van onvrede vonden er op grote schaal vormen van passief verzet plaats. Voorbeelden hiervan waren: het vernielen van verkeersborden op verlaten wegen, het spugen op een bord met Duits opschrift, de tong uitsteken achter de rug om van een Duitse soldaat en fanatiek mattenkloppen op het moment dat een groepje Duitse soldaten voorbij kwam. De autoriteit van de bezetter werd door deze symbolische „verzetsacties‟ indirect ondermijnd. Van de zijde van de bezetter werd zelden overgegaan tot represailles. De verzetjes brachten een gevoel van voldoening bij de „verzetplegers‟ teweeg en bezorgden de bezetters mogelijk een ongemakkelijk gevoel.54

Burgemeester van Den Haag S.J.R. de Monchy werd na Anjerdag in tegenstelling tot de overgrote meerderheid van de demonstranten bestraft voor zijn handelen met ontslag. Hij had het felicitatieregister op Paleis Noordeinde ondertekend en stoutmoedig orders gegeven, om op beveel van de hoofdcommissaris, in beslag genomen bloemen weer buiten te laten

49 C.M. Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945 (Den Haag 1995) 53.

50 Werner, Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945 (vertaling uit het Engels;

Amsterdam 1964) 104, Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 53-54 en „De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/ op 10-12-2009.

51

„De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/.

52 Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 54 en De Jong, Het Koninkrijk der

Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 294-295.

53

„De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/.

(20)

20 leggen. De burgemeester protesteerde tegen zijn ontslag en gaf te kennen dat hij de massale verzetsdemonstratie niet had willen uitlokken. Hij was naar eigen zeggen een voorstander van “correcte samenwerking met de bezetter”.55

Net als de meeste Nederlanders was Monchy bereid passief verzet, maar niet bereid actief verzet, te plegen.

§1.1.3 Februaristaking 1941

Begin februari 1941 vonden in Amsterdam gevechten plaats tussen nationaalsocialisten en knokploegen bestaande uit Joden en arbeiders. Tijdens één van deze gevechten overleed een NSB-er. Hierop volgde een inval van de Duitse politie in het vermeende hoofdkwartier van een knokploeg. Een Duitser werd tijdens de inval aangevallen en zwaar verwond. Als represaille werden 425 Joodse mannen gearresteerd.56

Op 25 februari werd er door leden van de Communistische Partij Nederland in Amsterdam als reactie hierop een manifest verspreid waarin opgeroepen werd te protesteren “tegen de Jodenvervolgingen!!” Kleine groepjes communisten wachtten werkers voor de poorten van hun fabriek of bedrijf op en overtuigden hen de straat op te gaan. Over het totale aantal stakers geven auteurs die over de Februaristaking hebben geschreven geen accurate schattingen. Annet Mooij, auteur van De strijd om de Februaristaking schrijft dat “tienduizenden” de straat op gingen in Amsterdam.57

Gerard Maas, auteur van Kroniek van de

Februari-staking 1941 meent dat “vele tienduizenden” in Amsterdam de straat opgingen.58 Op de eerste dag van de staking traden de Duitsers gematigd op. Iedereen werd opgeroepen voor half acht ‟s avonds thuis te zijn. Er werd gedreigd driehonderd Joden te arresteren en alle ambtenaren te ontslaan wanneer de ambtenaren bleven staken. De meeste ambtenaren waren de volgende dag weer op hun werk, maar werknemers van particuliere bedrijven hervatten hun arbeid niet. Op de tweede dag van de staking maakten waarschuwingen van de Duitse autoriteiten en het doodschieten van twee stakers in Amsterdam een einde aan de Februaristaking.59

De Februaristaking toonde aan dat verzet in het openbaar tegen de Duitsers niet mogelijk was. Het harde optreden van de Duitse autoriteiten tijdens de Februaristaking was de belangrijkste reden voor het uitblijven van grote demonstraties in Nederland tot april 1943. In

55 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2) 293-294. 56

B.A. Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941 (derde druk; Amsterdam 1978) 218-220.

57 Annet Mooij, De strijd om de Februaristaking (Amsterdam 2006) 13-14.

58 Gerard Maas, Kroniek van de Februari-staking 1941(derde druk; plaats onbekend 1961) 150. 59

(21)

21 Amsterdam zat de schrik er zelfs zo goed in dat er tot en met het eind van de oorlog geen demonstraties meer plaatsvonden.60

Het eerste historische werk over de Februaristaking verscheen in opdracht van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.61 In deze monografie wordt door de auteur B.A. Sijes de conclusie getrokken dat de Februaristaking “een daad van solidariteit, een hartverwarmend optreden, [was] waarmee de Amsterdamse bevolking voor de vervolgde Joden in de bres sprong”.62 Friso Roes en Jos Scheren, auteurs van Oorlog in de stad,

Amsterdam 1939-1941, zijn echter van mening dat er slechts sprake was van een grote

chaotische staking zonder duidelijk doel die achteraf werd geïnterpreteerd als de eerste uiting van “nationaal verzet” tegen de Duitse bezetter.63 De Februaristaking was een grote demonstratie, die voor een groot deel van de stakers een uiting van ongenoegen was tegen de wijze waarop de Joodse medeburgers werden behandeld.

De meeste stakers pleegden ondanks dat zij het gezag van de bezetter direct ondermijnden, passief verzet. Zij staakten alleen op het moment dat er weinig kans was op represailles. De harde kern van communisten die de staking voorbereidde, vertoonde actief verzet. Deze Nederlanders konden voor de staking weten dat hun voorbereidende werk zwaar gestraft zou worden. Ruim twintig stakingsleiders werden gearresteerd en een aantal werd zelfs geëxecuteerd.64

§1.1.4 Studentenverzet

Op 22 oktober 1940 verplichtte Seyss-Inquart alle ambtenaren in overheidsdienst een formulier in te vullen waarop zij moesten aangeven of zij al dan niet Joods waren. Het aantal ambtenaren dat weigerde dit formulier in te vullen was op twee handen te tellen.65

Studenten en docenten protesteerden voornamelijk met het geschreven woord tegen deze verplichte verklaring, welke in de literatuur bekend staat onder de naam „Ariërverklaring‟. De helft van alle Nederlandse hoogleraren ondertekende een verklaring waarin zij hun verontwaardiging lieten blijken aan Seyss-Inquart. De overkoepelende organisatie voor alle studentenorganisaties liet van zich horen door een protestbrief uit te laten gaan naar de bestuurders die opdracht hadden gegeven tot ondertekening van de

60 Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 111 en Mooij, De strijd om de

Februaristaking, 18.

61 Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941, voorwoord. 62

Mooij, De strijd om de Februaristaking, 108 en Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941, 227.

63 Friso Roest en Jos Scheren, Oorlog in de stad, Amsterdam 1939-1941 (Amsterdam 1998) 283. 64 Mooij, De strijd om de Februaristaking, 15.

65

(22)

22 Ariërverklaring. Alleen in Delft en Leiden braken er naar aanleiding van de Ariërverklaring studentenstakingen uit.66

Twee en een half jaar later waren het de studenten zelf die verplicht werden een verklaring te ondertekenen. De ondergetekende moest verklaren dat hij/zij alle regels en wetten die in Nederland golden trouw zou gehoorzamen. Daarnaast zou hij/zij geen handelingen verrichten die tegen de Duitse bezetter gericht waren. Indien een student een loyaliteitsverklaring tekende, was hij gevrijwaard van arbeidsdienst tot het eind van zijn studie.67

Van de 14.600 Nederlandse studenten tekenden na aansporing om niet te tekenen door de regering in ballingschap, kardinaal De Jong en het georganiseerde studentenverzet, aanvankelijk slechts 2.048 studenten. Nadat de Duitsers alle niet-ondertekenaars hadden opgeroepen voor de arbeidsdienst in Duitsland en hen naar Duitsland stuurden, zette een groot aantal studenten zijn handtekening alsnog onder de loyaliteitsverklaring en stemde zodoende in met arbeidsdienst in Duitsland na afronding van de studie. Ongeveer 45% van de studenten tekende niet en dook onder.68

Studenten pleegden tijdens de Tweede Wereldoorlog zowel passief als actief verzet. Toen studenten demonstreerden tegen de Ariërverklaring pleegden zij passief verzet, omdat de kans om door represailles getroffen te worden gering was. Op het moment dat studenten weigerden een loyaliteitsverklaring te ondertekenen en onderdoken pleegden zij actief verzet omdat zij de belangen van de bezetter direct ondermijnden.

§1.1.5 April-Mei-stakingen 1943

Eind april en begin mei 1943 vonden er in een groot aantal steden en op het platteland stakingen plaats. Directe aanleiding hiervoor was de bekendmaking op 29 april 1943 aan alle voormalige Nederlandse militairen dat zij alsnog naar Duitsland moesten. Officieel was de maatregel een reactie op de acties van een kleine groep militairen die het gezag van de Duitse autoriteiten ondermijnde.69 Het potentieel aan arbeidskrachten welke de groep militairen vertegenwoordigde, was de werkelijke reden voor de afkondiging. Op basis van de

66 J.C.H. Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989) 152 en

159, De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2) 789-792 en Joke Bosch, Liesbeth van der Horst en Ted Schoonenberg, Heden geen college, studentenverzet 40-45 (Amsterdam 1990) 27.

67

De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 706-707 en Blom, Crisis,

bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 154.

68 Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 154-155 en Heden geen college

29.

(23)

23 bekendmaking konden alle nog niet krijgsgevangen genomen oud-militairen opgepakt worden en vervolgens in Duitsland te werk worden gesteld.70

Nog diezelfde dag vonden er in Twente stakingen plaats in enkele grote bedrijven. Tegen het einde van de middag hadden ongeveer 25.000 arbeiders hun werk neergelegd.71 De volgende dag breidden de stakingen zich over meer steden uit.72 De Duitse autoriteiten reageerden door het politiestandrecht af te kondigen in de provincies Noord-Holland, Limburg, Overijssel en Gelderland. Een dag later werd het politiestandrecht in heel Nederland afgekondigd. Het executeren van onruststokers werd een geoorloofd middel om de staking te beëindigen.

Op 1 mei bleek dat het spoorwegpersoneel niet ging staken en de treinen bleven rijden. Volgens P.J. Bouman, auteur van De April-Mei-stakingen van 1943 heeft het optreden van het spoorwegpersoneel “vermoedelijk het meest bijgedragen tot het verloren gaan van de illusie, dat de stakingsactie tot een werkelijk nationale staking zou uitdijen”.73 De Duitse autoriteiten pasten, enkele uitzonderingen daargelaten, het politiestandrecht niet excessief toe, maar arresteerden willekeurig enkele stakers om angst in te boezemen. In totaal werden ongeveer honderdzestig mensen doodgeschoten en enkele honderden gearresteerd waarvan het merendeel na enkele maanden weer werd vrijgelaten.74

Op maandag 3 mei waren de meeste stakers weer op hun werk, maar op het platteland hielden de stakingen vanwege de afwezigheid van lokale Duitse autoriteiten langer stand. Op 6 mei werden de laatste stakingen de kop ingedrukt.75 Ongeveer 100.000 Nederlanders staakten en pleegden actief verzet. Toen de Duisters toonden dat zij bereid waren om stakers te doden, of te arresteren, wanneer zij geen gehoor gaven aan de oproep weer aan het werk te gaan, gingen de meeste stakers weer aan het werk.76 Na het harde optreden in Februari 1941 in Amsterdam was bekend dat de Duitsers geweld niet schroomden om protesten te beëindigden. Na februari 1941 was staken daarom een vorm van actief verzet geworden.

70

De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 793. In 1942 werd het leidinggevende personeel van de krijgsmacht krijgsgevangen genomen. In 1943 werden de overige militairen opgeroepen om zich te melden voor krijgsgevangenschap. In totaal dienden er beroepsmatig of dienstplichtig ongeveer 300.000 personen in het Nederlandse leger ten tijde van de Duitse inval. In april 1943 probeerden de bezetters alle Nederlandse militairen krijgsgevangen te nemen en het merendeel te werk te stellen in Duitsland. Zie: Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 63-75.

71 Bouma, De April-Mei-stakingen, 21 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,

deel 6 (2) 767

72 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 773. 73

Bouma, De April-Mei-stakingen, 27.

74 Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 116, Schulten, „En verpletterd wordt het

juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945,160 en Bouma, De April-Mei-stakingen 27, 30-31.

75

Bouma, De April-Mei-stakingen, 32-36.

(24)

24 De auteurs Werner Warmbrunn auteur van De Nederlanders onder Duitse bezetting

1940-1945 en De Jong zien de April-Mei-stakingen als het begin van een nieuwe periode in

de oorlog. De Jong is van mening dat de Nederlander tot 1943 “vaak met lood in de schoenen, met de bezetter in de pas liep”, maar zich vanaf het vierde jaar van de bezetting vaker is gaan verzetten én de bezetter meer ging tegenwerken.77 Warmbrunn is van mening dat het de Duitsers duidelijk werd dat zij de harten van de Nederlanders niet konden winnen en dat de de geallieerden actief zouden helpen in het geval er een invasie zou plaatsvinden.78

Niet zo zeer de April-Mei-stakingen maar het voorjaar van 1943 dient als omslagpunt gezien te worden. Naast de April-Mei-stakingen was er een toename van actief verzet op andere manieren waar te nemen. Artsen sloten zich niet aan bij de Artsenkamer zoals hen gesommeerd werd en studenten doken, net als steeds meer andere mensen die gezocht werden voor de arbeidsdienst, onder.79

§1.1.6 Het georganiseerde verzet

In Nederland beperkte het aantal personen dat deel uitmaakte van georganiseerde verzetsgroepen zich tot de zomer van 1942 tot enkele honderden personen. Betrouwbare gegevens over het exacte aantal is vanwege overdrijving achteraf en geheimhouding tijdens de oorlog niet te achterhalen.80 Het aantal mensen dat een onderdeel was van georganiseerde verzetsorganisatie groeide na 1942 gestaag en nam vanaf het voorjaar van 1943 sterk toe tot ongeveer 25.000 personen in september 1944.81

De Jong, schat dat na het weglaten van dubbeltellingen er tot het eind van de oorlog in totaal 45.000 mensen actief zijn geweest in het georganiseerde verzet. De organisaties waar zij actief in waren pleegden ondermeer sabotage en spionage.82 Personen die onderduikers voor korte of lange tijd een onderduikadres boden en geen andere verzetswerkzaamheden verrichten, maakten volgens de Jong geen onderdeel uit van het georganiseerde verzet en waren daarom ook geen “illegale werkers” ofwel verzetstrijders.83 Deze personen vertoonden

7777 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 824-825. 78 Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 118.

79

Bouma, De April-Mei-stakingen,14 en J.C.H.Blom, „Exploitatie en nazificatie‟, in: Henk Flap en Wil Arts, red., De organisatie van de bezetting (Amsterdam 1997) 17-30 aldaar 21 en 23.

80 Van der Heijden, Grijs verleden, 280.

81 Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 88 en De Jong, „Verzet en

illegaliteit‟, 214-215.

82

De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 214-215. De Jong gebruikt de term illegale werkers en niet de hier gebruikte term verzetstrijders. Zie notenapparaat bladzijde 7 voor uitleg. Het begrip verzetsrijders is hier gebruikt om personen aan te duiden die in georganiseerd verband actief verzet boden tegen de bezetter.

83

De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 215-216 en Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland

(25)

25 echter wel actief verzet. Zij verrichten handelingen die voor henzelf nadelige consequenties konden hebben en die de doelstellingen van de Duitsers direct ondermijnden.

In Nederland nam tot september 1944, uitgaande van een totaal van 25.000 verzetslieden, ongeveer een kwart procent van de bevolking deel aan het georganiseerde verzet, terwijl dit percentage in Frankrijk en België op ongeveer één procent lag. Bij deze aantallen is een belangrijke kanttekening op zijn plaats. Het aantal Nederlanders dat gewapend was en aan paramilitaire operaties had deelgenomen, deze had gepland of strategische objecten had beschermd toen de geallieerden Nederland binnentrokken, bedroeg ongeveer 7.000 personen.84

Voor het marginale gewapende verzet in Nederland zijn vier verklaringen te geven. Ten eerste hadden weinig Nederlanders de Eerste Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, in tegenstelling tot veel Fransen en Belgen.85 Ten tweede was het aantal gesneuvelde burgers en militairen in de strijd tegen Duitsland kleiner dan in Frankrijk en België.86 Bovendien werden in Nederland minder militairen krijgsgevangen genomen.87 Een derde reden voor het geringe gewapende verzet was de betere voedselvoorziening in Nederland tot september 1944 in vergelijking met de buurlanden.88 Ten vierde was het aantal wapens dat voor handen was in Nederland (tot de herfst 1944) gering vergeleken met Frankrijk en België.89

In november 1943 werd door het Duitse leger gerapporteerd dat de mate van sabotage in Nederland “erstaunlich gering” was. Volgens De Jong paste sociale hulp, welke zijn uiting vond in de hulp aan onderduikers, beter bij het “historisch gegroeide volkskarakter” van de Nederlanders.90 Genoopt door wapentekort en het ontbreken van een „echte verzetstraditie‟ hielpen Nederlandse verzetstrijders medeburgers onderduiken, maar gingen in vergelijking met Fransen en Belgen minder snel over tot het plegen van sabotage, liquidaties en andere

84 Van der Heijden, Grijs verleden, 281. Van der Heijden baseert zich op gegevens van de regio Rotterdam die

hij gebruikt voor een schatting voor heel Nederland.

85

Ibidem, 285-288 en Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een

verzetsorganisatie, 75.

86 Bob de Graaf, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, in: J.P.B. Jonker, A.R. Kersten en G.N.

van der Plaat, Vijftig jaar na de inval: Geschiedschrijving en Tweede Wereldoorlog (‟s-Gravenhage 1990) 95-114 aldaar 97.

87

Van der Heijden, Grijs verleden, 285-288 en Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe

werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 75.

88 Liempt. van, De oorlog, 206. 89

Graaf, de, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, 96.

(26)

26 vormen van paramilitair verzet.91 Het paramilitaire verzet droeg in Nederland dan ook nauwelijks bij aan de bevrijding van Nederland.92

§1.1.7 Spoorwegstaking 1944

Op zondag 17 mei 1944 kondigde de regering in Londen via de radio een spoorwegstaking in Nederland af. Met de spoorwegstaking werd getracht het Duitse transport te bemoeilijken en zodoende de geallieerde opmars te vergemakkelijken.93 In mei 1943 hadden de Duitsers nog getoond dat zij voor harde repressie niet terugdeinsden.94 De oproep tot staking resulteerde ondanks een gebrek aan directe leiding en angst voor represailles in een grote landelijke staking.

Veel personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen (NS) doken tijdens de staking onder. Toen de noodzaak om onder te duiken voor veel werknemers uitbleef, omdat er in hun woonplaats niet gezocht werd naar NS-stakers en de schaarse voedselvoorziening hen dwong op zoek te gaan naar voedsel, kwamen veel werknemers weer tevoorschijn. De aantallen ondergedoken personeelsleden verschilden sterk per regio en hingen af van de mate waarin de lokale Duitse autoriteiten de stakers zochten en de maatregelen die zij namen wanneer zij stakers vonden.95

Al snel wisten de Duitsers 4.500 Duits spoorwegpersoneel uit Duitsland over te brengen en in Nederland aan het werk te stellen. De meeste treinen die zij wilden laten rijden, reden weer. Als antwoord op de staking sneden de Duitsers de voedsel- en brandstofvoorziening naar West-Nederland af. 96

De staking had de Duitsers de eerste dagen last bezorgd, maar grootschalige luchtaanvallen van de geallieerden hadden waarschijnlijk hetzelfde effect gehad. De militaire betekenis van de spoorwegstaking was gering, maar kweekte goodwill bij de geallieerden.97

De deelnemers aan de spoorwegstaking pleegden actief verzet, omdat zij het doel hadden de belangen van de Duitse bezetters, namelijk het efficiënt laten werken van de Nederlandse Spoorwegen, te ondermijnen. Zij konden op harde repressiemaatregelen rekenen. Deze bleven voor een groot deel van Nederland uit. Vanaf dat moment pleegden de weer in het openbaar vertonende treinwerknemers passief verzet.

91 Graaf, de, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, 101.

92 Johannes Wilhelmus Maria Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een

verzetsorganisatie (Leiden 1998) 352.

93 Bouma, De April-Mei-stakingen, 471. 94

A.J.C. Rüter, Rijden en staken: De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd („s-Gravenhage 1960) 226.

95 Ibidem, 240-242. In Utrecht werd er vrijwel niet gezocht naar het personeel, terwijl in Overijssel gevonden

stakers graafwerk moesten verrichtten.

96

Rüter, Rijden en staken: De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd, 475-476.

(27)

27

§1.1.8 Welke factoren beïnvloedden de mate van het actieve verzet van de bevolking?

Van der Boom komt in zijn monografie We leven nog tot twee conclusies die ingaan tegen het heersende beeld in de historiografie van de bezettingstijd. Hij is van mening dat de situatie aan het front de perceptie van de bevolking over de krijgskansen niet beïnvloedde. Ook was volgens hem de stemming in Nederland al in een vroeg stadium van de bezetting zeer anti-Duits. Hij betwijfelt dan ook of de stemming tijdens de oorlog nog anti-Duitsers kon worden. Indien de stemming van de bevolking tijdens de jaren van de bezetting nauwelijks veranderde, omdat deze vanaf het begin van de bezetting zeer anti-Duits was, kan de stemming van de bevolking geen aanleiding zijn geweest voor de toename van het actieve verzet in Nederland na het voorjaar van 1943.98

Van der Heijden is met betrekking tot de invloed van de situatie aan het front op het actieve verzet een tegenovergestelde mening toegedaan. De toename van het verzet was volgens hem het gevolg van “het simpele feit dat de [krijgs]kansen keerden en (...) het verzet [daardoor] ook zin” kreeg.99

Het is aannemelijk dat de stemming van het volk wel degelijk sterker anti-Duits werd gedurende de oorlog. Momenten van actief verzet zoals de Februaristaking, het studentenverzet en de April-Mei-stakingen vonden plaats nadat de Duitse autoriteiten maatregelen namen die de vrijheid van de bevolking inperkten. De als maar sterker wordende gevoelens van ongenoegen waren een belangrijke reden voor de groei van het passieve en actieve verzet.

Op het moment dat er in iedere familie een familielid en in iedere straat een buurjongen was die een schuilplaats nodig had, kwamen de maatregelen van de bezetter dichtbij en werd er meer actief verzet gepleegd. De meeste Nederlanders werden niet geleid door idealen maar bekommerden zich om hun eigen “hachje, natje en droogje”.100 Zodra dit in gevaar kwam, was men meer geneigd over te gaan tot actief verzet.

Voor de mate van actief verzet waren drie factoren van doorslaggevend belang. Ten eerste de situatie aan het front. De April-Mei-staking in 1943 vond enkele maanden plaats nadat de Duitsers de Slag om Stalingrad hadden verloren.101 Ten tweede de mate waarin de maatregelen van de bezetter mensen persoonlijk raakten. Bijvoorbeeld, de verplichting die studenten werd opgedragen om de loyaliteitsverklaring te tekenen maakten het voor hen

98

Boom, van der, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland, 98 en 123.

99 Van der Heijden, Grijs verleden, 280.

100 Boom, van der, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland, 98 en 135. 101

(28)
(29)

29

§1.2 Nederlanders in Duitse militaire dienst

“Een oorlog is verschrikkelijk. Dat weten wij net zo goed als iedere burger. Wij weten het beter, want wij zijn opgemarcheerd met de dood, dag in, dag uit. Naast ons vielen mensen weg, waar we een sekonde tevoren nog mee hadden gesproken. Hun belangen gingen uit naar hun vrouw of hun meisje of hun moeder, waar ze ons deelgenoot van hadden gemaakt… en nou was zo‟n leven weg!”102

§1.2.1 Demobilisatie van de krijgsmacht en de erewoordverklaring

Na de capitulatie van Nederland werden wapens en ander militair materieel overhandigd aan de Duitsers en de kazernes werden door de bezetters in gebruik genomen. Op enkele uitzonderingen na vonden er tijdens de overdracht van materieel geen ongeregeldheden plaats.103

Twee weken later begon na overleg tussen de Duitse en Nederlandse autoriteiten de demobilisatie van 300.000 dienstplichtige- en beroepsmilitairen.104 De beroepsmilitairen werden vrijgelaten na het tekenen van de volgende erewoordverklaring: “Hierdoor verzeker ik op eerewoord, dat ik gedurende dezen oorlog althans zoolang Nederland zich met het Duitsche Rijk in oorlogstoestand bevindt, aan geen enkel front noch direct noch indirect zal deelnemen aan den strijd tegen Duitschland. Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen, waardoor het Duitsche Rijk, schade van welken aard ook, zou kunnen lijden.”105 Slechts een

enkeling weigerde zijn handtekening onder de verklaring te zetten.106

Twee jaar later werden alle beroepsofficieren opgeroepen om zich alsnog te melden voor krijgsgevangenschap. De officiële reden hiervoor waren “de misdragingen van een kleine groep oud-militairen” tegen de bezetters. In werkelijkheid was het potentieel aan werkkrachten, dat de oud-militairen konden leveren het werkelijke doel om hun alsnog in krijgsgevangenschap te nemen. De meerderheid van de opgeroepen officieren legde de oproep naast zich neer en liet niets van zich horen.107

102 Armando en Hans Sleutelaar, De SS‟ers: Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam

1967) 364. Het betreffende citaat is afkomstig van een niet bij naam genoemde Nederlandse soldaat die vocht in de Waffen SS.

103 Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 59. 104

Ibidem, 63.

105 Ibidem, 63.

106 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 326. Binnen twee maanden

na de capitulatie was de demobilisatie van het Nederlandse leger voltooid. Zie: Ibidem 262-263.

(30)

30 In 1943 werd de overige oud-militairen verzocht zich te melden voor krijgsgevangenschap - 11.000 van hen kwamen opdagen.108 Duidelijke aanwijzingen vanuit Londen om geen gehoor te geven aan de Duitse oproep en de toegenomen mogelijkheden om onder te duiken, hadden hun beslissing om zich al dan niet te melden bij de autoriteiten sterk beïnvloed.109 Door geen gehoor te geven aan de Duitse proclamatie, vertoonde een overgrote meerderheid van de in 1943 opgeroepen militairen actief verzet. Zij wisten immers niet of én hoe zij gestraft zouden kunnen worden voor hun ongehoorzaamheid.

§1.2.2 Nederlanders in de Waffen-SS

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben 30.000 Nederlanders zich gemeld bij de Waffen-SS.110 Van hen traden 22.000 tot 25.000 in dienst. De meeste van hen hebben gedurende hun diensttijd gevochten aan het oostfront tegen de legers van de Sovjet-Unie. Duizenden Nederlandse Waffen-SS-ers hebben echter nooit het oostfront gezien en hebben zich beziggehouden met het bewaken van strategische militaire objecten. De Duitse SS-ers keken op deze groep neer, omdat zij de voordelen genoten van dienst in de Waffen-SS, sigaretten, prestige, voedsel en drank, maar niet aan het front vochten.111

Tot de Waffen-SS traden de meeste van de 6.000 leden van de Nederlandse SS toe. Zij waren overtuigde aanhangers van het nationaalsocialisme en zagen het als hun plicht te dienen aan het oostfront in de strijd tegen het communisme: zij moesten het goede voorbeeld geven en voorop gaan in de strijd.112

Naast idealistische Nederlandse SS-ers en een groot aantal NSB-ers bestond de groep Waffen-SS-vrijwilligers voor ruim zestig procent uit een bonte verzameling van personen welke een afspiegeling van de Nederlandse samenleving vormden wanneer er gekeken werd naar de sociale milieus waar zij uit voort kwamen.113 Onder hen bevonden zich avonturiers, carrièrezoekers, werkelozen en personen die problemen hadden met justitie of gegrepen waren door nazipropaganda, etc.114

108 Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 161. Zie voor het aantal militairen

in het Nederlandse leger: Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een

verzetsorganisatie, 63.

109

Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 67-68.

110 Sytze van der Zee, 25.000 landverraders, De SS in Nederland/Nederland en de SS (Den Haag 1967) 59. 111 N.K.C.A. In ‟t Veld, De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945 (‟s-Gravenhage 1967)

373-374.

112 Ibidem, 410-411 en Perry Pierik, Van Lenningrad tot Berlijn, Nederlandse vrijwilligers in dienst van de

Duitse Waffen-SS 1941-1945, (Nieuwegein) 63, 65 en 70.

113 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (1), 442 en In „t Veld, De SS en

Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 406-408.

114

In „t Veld, De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 354 en Jasper Keizer, Dienen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maastricht en Luik bezet : een comparatief onderzoek naar vijf aspecten van de duitse bezetting van Maastricht en Luik tijdens de tweede wereldoorlog..

Dans le droit fil de cette idée le choix a été fait d’examiner et d’analyser, dans une comparaison, aussi bien les péripéties de la ville de Maastricht pendant la Deuxième

Maastricht en Luik bezet : een comparatief onderzoek naar vijf aspecten van de duitse bezetting van Maastricht en Luik tijdens de tweede wereldoorlog..

Maastricht en Luik bezet : een comparatief onderzoek naar vijf aspecten van de duitse bezetting van Maastricht en Luik tijdens de tweede wereldoorlog..

BVB schatte in dat de treures door de essentaksterfte nog zo’n vijftien jaar te gaan heeft en was bereid om bomengrond te doneren, om de groeiplaats van de boom te verbeteren

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

“Een eerste voorwaarde is dat processen moeten leiden tot een perfecte order. Margekillers zitten in orders die niet vol- doen aan de criteria voor de perfecte order: on time, in