• No results found

Stapje voor stapje : een kwalitatief onderzoek naar hoe samenwonen met huisgenoten begrepen kan worden in de context van wooncarrières van Amsterdamse young professionals

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stapje voor stapje : een kwalitatief onderzoek naar hoe samenwonen met huisgenoten begrepen kan worden in de context van wooncarrières van Amsterdamse young professionals"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stapje voor stapje

Een kwalitatief onderzoek naar hoe samenwonen met huisgenoten begrepen kan worden in de context van wooncarrières van Amsterdamse young professionals

Bachelorscriptie Armelle Wijnhoven 10206744

Universiteit van Amsterdam 1 augustus 2015

Scriptiebegeleider: T. Franssen Tweede lezer: L. Verplanke

(2)

Inleiding ... 3

1. Theoretisch kader ... 5

1.1. Levenslooptheorie ... 5

1.2. Woonpaden van Amsterdamse starters ... 7

1.3. Individualisering en vriendschappen ... 8 1.4. Thuis ... 10 2. Context ... 12 3. Methode ... 14 3.1. Respondenten ... 14 3.2. Dataverzameling ... 15 3.3. Data analyse ... 16 4. Thuisgevoelens ... 18 4.1. Routines ... 18 4.2. De insiders en outsiders ... 20

4.3. Een ideaal thuis ... 24

5. Levensfases ... 26

5.1. De studententijd ... 26

5.2. Het leven nu: de carrière en relaties ... 29

5.3. Het leven in de toekomst ... 32

6. Conclusie... 35 Discussie ... 38 Literatuur... 39 Internet ... 40 Bijlage ... 41 Topiclijst interviews ... 41 Overzicht interviews ... 43

(3)

Inleiding

Woning delen Amsterdam. Deze zoekterm op Google levert zo’n 528.000 resultaten op.

Websites als woondetective.nl en een Facebookpagina voor woningdelers in Amsterdam laten zien dat er veel interesse is voor het delen van een woning in Amsterdam. De Amsterdamse woningcorporatie Stadgenoot speelt in op deze markt en heeft bijvoorbeeld speciale ‘’Friends-contracten, vernoemd naar de gelijknamige tv serie’’ (Stadgenoot 2013: 47). Toch was tot voor kort deze vorm van samenwonen in Amsterdam illegaal.

Op 19 april 2011 werd het begrip huishouden verruimd door de gemeente Amsterdam. Sindsdien luidt de definitie: ‘’Een huishouden is een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren” (Gemeente Amsterdam, 2013). In de jaren voor deze verruiming moest men een duurzame relatie hebben om samen in een woning te kunnen leven waardoor het nog niet mogelijk was om met meer dan twee mensen een woning te delen.

De problematiek rondom het delen van een woning werd ook aan de kaak gesteld door VVD-raadslid Van der Ree. Hij vroeg zich af waarom woningdelen na de verruiming van het begrip huishouden met maximaal twee personen en niet met drie of vier personen als acceptabel werd ervaren door de gemeente Amsterdam (Nul 20, 2013). Van der Ree ondernam actie en deed een voordracht in de raadsvergadering voor de versoepeling van de regels rondom woningdelen. Het belang van woningdelen voor young urban

professionals maakte hij duidelijk door te stellen dat deze:

‘’Onvoldoende wachttijd hebben voor sociale woningbouw, een te hoog inkomen hebben voor de sociale sector, een te laag inkomen hebben voor de vrije sector en daarnaast geen vast arbeidscontract hebben waardoor zij geen hypotheek kunnen krijgen. Daarnaast is woningdelen voor veel jonge Amsterdammers een eigen keuze. Men prefereert het samenwonen met vrienden of collega’s vaak boven het alleen wonen.’’ (Gemeente Amsterdam 2013: 1).

Als reactie op deze voordracht kwam de Gemeente Amsterdam in januari 2014 met de notitie Ruimte voor woningdelers. De gemeente erkent de opkomst van nieuwe vormen van wonen in de stad. Daarnaast stellen zij dat de komst van starters in

(4)

buurten en kan bijdragen aan de sponswerking van de stad (Gemeente Amsterdam, 2014: 3). De belangrijkste conclusie van de notitie is dat samen wonen met vrienden mag, maar in de vorm van ‘’woongroep in zelfstandige woning’’ (Gemeente Amsterdam, 2014: 4). Deze woongroep moet zelf gemeld worden bij de gemeente en dit initiatief moet komen vanuit de bewoners, in plaats van de verhuurder. Deze woongroepen zijn enkel mogelijk in woningen die boven de geliberaliseerde huurgrens vallen. Deze grens is in 2015 vastgesteld op €710,68 (Gemeente Amsterdam, 2015). De woongroep kan simpelweg aangemeld worden via de website van de gemeente Amsterdam. Voor mensen die in deze vorm samenwoonden voor 13 februari 2014 is er een overgangsregeling ingesteld (Gemeente Amsterdam, 2015). In tegenstelling tot vier jaar geleden is samenwonen met vrienden nu dus mogelijk in Amsterdam. Blijkbaar is er een nieuwe vorm van wonen en huishoudsamenstelling in opkomst. Tussen 2006 en 2012 is er een groei te zien van 20% (Gemeente Amsterdam, 2014: 31).

Er is nog weinig inzicht in de ervaringen van young professionals met deze vorm van wonen in de Nederlandse context en wat dit betekent voor wooncarrières. Deze inzichten kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld het ontwikkelen van nieuwe woningen en het gevoerde beleid. Daarnaast is deze nieuwe woonvorm academisch gezien interessant omdat ze breekt met traditionele opvattingen over wonen en lineaire wooncarrières, die er vanuit gaan dat er altijd een verbetering ten opzichte van de vorige situatie is en dat de carrière niet onderbroken wordt. Daarbij veronderstellen deze traditionele opvattingen ook dat iedereen uiteindelijk trouwt en kinderen krijgt. In deze scriptie wordt daarom de vraag onderzocht:

Hoe valt het samenwonen met huisgenoten te begrijpen in de context van wooncarrières van young professionals in Amsterdam?

(5)

1. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader worden begrippen en concepten uitgelegd die belangrijk zijn wanneer we het samenwonen van young professionals met huisgenoten willen begrijpen. Het geeft inzicht in wat we over woonpaden weten. Als eerste wordt dit gedaan aan de hand van de levenslooptheorie van Hooijmeijer en Mulder (1999). Hierdoor kan begrepen worden op wat voor een manier individuen zich bewegen op de woningmarkt en wat impulsen kunnen zijn voor het bewandelen van een bepaald pad. Vervolgens wordt beschreven hoe de wooncarrière van starters in specifieke Amsterdamse context verloopt aan de hand van onderzoek van Hochstenbach en Boterman uit 2011. De positie van de young professional op de Amsterdamse woningmarkt wordt hierdoor verhelderd. Ook wordt eerder onderzoek naar ervaringen met het samenwonen met huisgenoten besproken. Ten slotte wordt het onderzoek The Politics of home van Duyvendak uit 2013 besproken. Dit onderzoek geeft inzicht in de manier waarop mensen zich thuis kunnen voelen.

1.1. Levenslooptheorie

De levenslooptheorie (Hooijmeijer & Mulder, 1999) beschrijft de manier waarop verschillende carrières in de levensloop van individuen ervoor zorgen dat zij getriggerd worden om keuzes te maken op de woningmarkt. Zij omschrijven het bewandelde pad op de woningmarkt als de wooncarrière. Hierbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van een kind dat nog bij zijn ouders woont, daarna een huis huurt en vervolgens een huis koopt. De huishoudcarrière is de ontwikkeling van opgroeien, eventueel een relatie krijgen en trouwen, mogelijk het krijgen van kinderen en samen oud worden of bijvoorbeeld een echtscheiding. Ten slotte wordt de werkcarrière beschreven die begint bij het studeren, vervolgens overgaat naar de loopbaan en eindigt bij het pensioen (Clark & Dieleman, 1996).

Deze verschillende carrières lopen door elkaar heen en zijn onderdeel van de levensloop van een individu. Ook hebben deze carrières onderling invloed op elkaar. Het krijgen van kinderen kan mensen bijvoorbeeld doen besluiten om te verhuizen naar een grotere woning. Op een dergelijk moment is er een trigger vanuit de huishoudcarrière terwijl de werkcarrière en wooncarrière op dat moment conditionerende carrières zijn. Een individu maakt dus keuzes op de woningmarkt die afhankelijk zijn van meerdere factoren

(6)

die tezamen mogelijkheden en beperkingen creëren (Boumeester, 2004). Het woord carrière impliceert dat er altijd een groei is waar te nemen in bewegingen op de woningmarkt. Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. Bij een echtscheiding die gezien kan worden als een verandering in de huishoudencarrière, kan men er bijvoorbeeld voor kiezen om kleiner te gaan wonen. Niet elke stap die wordt gezet betekent dus een positieve verandering of groei.

Realiserende dat deze carrières allemaal meespelen in beslissingen op de woningmarkt, is de overgang van student naar werkende in meerdere opzichten een belangrijk punt in de levensloop van mensen. Een trigger die mensen doet besluiten te verhuizen komt voor op het moment dat sprake is van een verandering in de levensloop waardoor men andere woonwensen krijgt. Deze trigger kan voortkomen uit verschillende carrières, namelijk de werkcarrière en de huishoudcarrière. In het geval van de young professional is er sprake van meerdere triggers tegelijk. Er kan bijvoorbeeld niet meer gebruik gemaakt worden van speciale huisvestingsvoorzieningen voor studenten (Boterman e.a., 2013). Daarbij kan het traditioneel gezien een belangrijke stap zijn richting het ‘volwassen’ worden en het vormen van een familie met eventuele kinderen (Mulder, 2006: 293). Er zijn dus op meerdere carrièrevlakken veranderingen gaande.

Daarnaast blijkt dat de latrelatie steeds vaker voor komt. Jongere generaties stellen wonen langer samen voordat zij trouwen of trouwen helemaal niet (Duin e.a., 2013: 5). Latten stelt dat deze processen afhankelijk zijn van onder andere ontwikkelingen betreffende emancipatie en individualisering (Latten, 2004: 58). Volgens Boumeester (2004) heeft de emancipatie en individualisering van jongeren er ook ervoor gezorgd dat deze steeds hoger opgeleid zijn en langer studeren. ‘’Het volgen van een opleiding/studie sluit goed aan bij het streven naar zelfontplooiing en is een van de paden, waarlangs men zijn of haar maatschappelijke positie kan vormgeven’’ (Boumeester 2004, 43). Omdat zij meer kansen hebben dan vorige generaties studeren zij langer door en starten zijn hun werkcarrière op oudere leeftijd. Een gevolg hiervan is een steeds langere en instabiele oriëntatiefase (Boumeester 2004: 41). Deze verschillende ontwikkelingen duiden erop dat het waarschijnlijk is dat de samenstelling van huishoudens op den duur zullen veranderen of al veranderd zijn. Hierdoor wordt het ook aannemelijk dat de wooncarrière anders zal gaan verlopen.

Ook Feijten en Mulder (2002: 774) stellen dat de wooncarrière afhankelijk is van de samenstelling van het huishouden. Daarnaast merken zij op dat alleenstaanden veel

(7)

minder vaak huizen bezitten dan stellen, wat onder andere kan komen doordat stellen vaak over een dubbel inkomen beschikken, hierdoor hebben ze meer economisch kapitaal beschikbaar om over te gaan op de aankoop van een woning (Ibidem 2002: 789). Ook kent het onderzoek waarde toe aan de mate waarin men zich wilt binden aan een bepaalde plek. Het kopen van een huis is niet alleen een financiële transactie maar ook een investering in stabiliteit. Deze commitment is bij stellen (met kinderen) veelal hoger dan bij alleenstaanden omdat deze stellen vaker reeds stabiliteit hebben bereikt in hun werk en huishoudenssituatie (Mulder 2006). Hierdoor hebben zij meer zekerheid betreffende de waarde van hun investering.

1.2. Woonpaden van Amsterdamse starters

De woonpaden van starters op de Amsterdamse woningmarkt zijn in 2014 onderzocht

door Hochstenbach en Boterman. Zij beschrijven onder andere belemmeringen, veroorzaakt door de financiële crisis, die het moeilijk maken voor de starter om de woningmarkt te betreden. Ook is het voor starters lastig om een sociale huurwoning te betreden vanwege lange wachtlijsten voor de sociale huursector (Hochstenbach & Boterman, 2014: 15). Daarbij beschrijven zij dat deze groep een voorkeur heeft om te wonen in de binnenstedelijke Amsterdamse wijken.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende paden die bewandeld kunnen worden op de woningmarkt. De reden dat het woord pad gebruikt wordt in plaats van carrière, is omdat er in het woord carrière een veronderstelling zit dat iets altijd groeit of beter wordt, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn.

Het lineaire pad wordt omschreven als het pad waarop men steeds verder doorgroeit op de woningmarkt, iedere verhuizing brengt een verbetering met zich mee ten opzichte van de vorige situatie en kwaliteit van de woning (Boterman e.a., 2013: 81). Bij het lineaire pad wordt er weinig verhuisd en wordt er voornamelijk gebruik gemaakt van huisvesting in de formele sector die bestaat uit de koopsector, sociale huursector, studentenhuisvesting en de vrije sector verhuur (Hochstenbach & Boterman, 2014: 8; Boterman e.a., 2013: 80). Het beschikken over sociaal en cultureel kapitaal is erg belangrijk indien men het lineaire pad wilt volgen maar dit blijkt moeilijk te zijn.

Daarnaast worden er twee vormen van chaotische woonpaden omschreven: het progressieve en het reproductieve (Hochstenbach & Boterman, 2014: 8). In deze

(8)

chaotische paden wordt er gebruik gemaakt van de informele sector in de vorm van onderhuur en antikraak verhuur. Het verschil tussen deze chaotische twee paden is dat bij het progressieve pad keuzes vaker vrijwillig worden gemaakt, doorgaans omwille van een meer comfortabele woning of aantrekkelijkere locatie, terwijl bij het reproductieve de keuzes vaker gedwongen worden gemaakt omdat er bijvoorbeeld een tijdelijk huurcontract afloopt.

Veel Amsterdamse starters bewandelen het chaotisch progressieve woonpad. Met hun sociale en culturele kapitaal hebben zij kennis van de woningmarkt en weten zij een toegang tot woningen te bereiken. Soms resulteert dit in het gebruik van crimineel kapitaal en wordt er bijvoorbeeld sleutelgeld betaald om op die manier toegang te krijgen tot een woning. Op deze manier zorgen zij ervoor dat zij uiteindelijk in een stabiele en wenselijke woonsituatie uitkomen. Starters die van buiten Amsterdam komen worden beschreven als outsiders. Deze groep heeft minder kennis van de woningmarkt, hierdoor wordt er een chaotisch reproductief pad bewandeld. Zij zijn toegewezen op hun persoonlijke netwerk en maken keuzes op basis wat op dat moment beschikbaar is. Dit resulteert erin dat deze groep vaker te maken heeft met illegale onderverhuur of tijdelijke woningen.

1.3. Individualisering en vriendschappen

Brits onderzoek uit 2001 schetst een beeld van de young professional als iemand die zeer betrokken is bij zijn of haar carrière. Ook heeft deze groep te maken met veranderende traditionele patronen (Heath & Kenyon, 2001: 78). Omdat de nucleaire familie steeds meer aan het verdwijnen is, vindt deze groep zijn banden in het persoonlijke netwerk. Individualisering van de samenleving zou er ook voor kunnen zorgen dat de banden met vrienden extra intens worden. Ook Mulder (2006) en Latten (2004) beschrijven deze trends van individualisering. Een goedlopende carrière en het samenwonen met vrienden vormt een balans voor deze groep. Aan de ene kant kunnen zij zich volledig richten op hun carrière, omdat zij niet geografisch gebonden zijn aan een plek (Heath & Kenyon, 2001: 90). Aan de andere kan zijn er altijd vrienden aanwezig in huis waar bijvoorbeeld een praatje mee kan worden gemaakt. (Heath & Kenyon, 2001: 92). Het hebben van non-seksuele banden met vrienden wordt gezien als een mechanisme tegen het verlaten en alleen zijn, wat eventuele gevolgen van individualisering zijn (Heath & Kenyon 2001: 87).

(9)

Het altijd aanwezig zijn van huisgenoten is één van de grote voordelen van deze vorm van wonen bijvoorbeeld voor emotionele ondersteuning die niet uit familiaire banden gehaald kan worden. Maar tegelijkertijd is dit ook één van de zwaktes van deze vorm van wonen omdat er bijvoorbeeld druk kan ontstaan op relaties door het altijd aanwezig zijn van huisgenoten. Het feit dat er altijd rekening met elkaar gehouden moet worden kan dus vervelend zijn, maar is uiteindelijk ook een les voor het opbouwen van een huishouden in de toekomst (Heath & Kenyon 2001: 97).

Ook in Australië is er onderzoek gedaan naar deze opkomende woonvorm. McNamara en Connell (2007) gaan verder in op dit onderwerp, gebaseerd op de bevindingen van Heath & Kenyon. Zij kijken of dezelfde gevonden waarden die omschreven worden door Heath en Kenyon in Groot-Brittannië ook terug te vinden zijn in de Australische samenleving. Zij omschrijven nieuwe waarden van de samenleving zoals dalende huwelijkscijfers, die ook omschreven worden in Brits en Nederlands onderzoek (McNamara & Connell, 2007: 73; Mulder, 2006; Latten, 2004).

‘’ ‘Home’ in the share houses of contemporary Sydney is substantially reliant on the ideology of friendship. Friends have a great influence on the decision to live in a share house and the intimacy of relations between housemates blurs the boundary between friendship and family’’ (McNamara & Connell, 2007: 88). Huisgenoten of vrienden kunnen dus functioneren als een familie in moderne geïndividualiseerde tijden waarbij er steeds minder traditionele patronen van gezinsvormen waar te nemen zijn. Daarnaast blijkt dat een gedeelde woning wordt gezien als een transitionele of liminele fase. Deze fase is onderdeel van een rite de passage (McNamara & Connell, 2007: 82) en wordt gekenmerkt doordat deze groep nog leuke dingen kan doen voordat het ‘echte leven’ begint. Er worden sterke banden ontwikkeld met huisgenoten, die tussen vriendschap en familie inzitten (McNamara & Connel, 2007: 88). ‘’ It’s sort of like the fun you have between growing up, having money and being able to do what you want before restrictions of marriage and family set in. (Male professional, age 25)’’ (McNamara & Connel, 2007: 83). Het wordt dus gezien als een tijdelijke fase, die eindigt wanneer men volwassen wordt en een partner krijgt. De liminele fase uit zich dus in het gedrag op de woningmarkt. Deze rite de passage op de woningmarkt wordt ook in andere literatuur beschreven, bijvoorbeeld door Rohe, Van Zandt & McCarthy (2010). Zij beschrijven bijvoorbeeld het kopen van een huis als het bereiken van een bepaalde status en het afsluiten van een rite de passage.

(10)

1.4. Thuis

Socioloog Duyvendak heeft in zijn onderzoek The politics of home (2011) gepoogd te omschrijven op welke manier thuis voelen gezien kan worden in een steeds mobielere wereld. Hij stelt dat thuis voelen een belangrijk thema is in zowel het publieke als politieke debat in een globaliserende wereld. In zijn onderzoek kijkt hij naar thuisgevoelens op zowel micro als macroniveau en richt hij zicht op de krachten die deze gevoelens kunnen beïnvloeden (Duyvendak 2011: 5).

Duyvendak geeft een schematische weergave voor de manier waarop mensen zich thuis kunnen voelen in een mobiele wereld. De eerste groep bestaat uit mensen die zich niet richten op een specifieke plek en die mobiliteit als iets negatiefs zien. Deze groep zal zich verloren voelen en geen strategieën hebben om zich ergens thuis te kunnen voelen. De tweede groep bestaat uit mensen die zich niet richten op een specifieke plek en die mobiliteit als iets positiefs zien. Deze groep wordt omschreven als de chronisch mobielen en voelen zich thuis op plekken die voor hen herkenbaar zijn. De derde groep heeft een specifieke plek nodig om zich thuis te voelen en ziet mobiliteit als iets negatiefs. Deze groep ziet zijn eigen huis als thuis. De vierde groep heeft een specifieke plek nodig om zich thuis te voelen en ziet mobiliteit als iets positiefs. Deze groep kan zich thuis voelen op iedere plek, maar zal proberen om aspecten van het eigen huis mee te brengen (Duyvendak 2011: 29). Met uitzondering van de eerste groep kan gesteld worden dat mensen een specifieke plek nodig hebben om zich thuis te kunnen voelen.

Bij het thuis voelen op een specifieke plek is het belangrijk dat er relationeel gezien een bepaalde herkenbaarheid of vertrouwdheid aanwezig is. Mensen creëren deze vertrouwdheid gezamenlijk en thuis wordt een specifieke en exclusieve plek, waar buitenstaanders buitengesloten van kunnen worden (Duyvendak 2011: 31). Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen mensen die wel bij deze plek horen en wie niet. De discrepantie tussen wij – the insiders- en zij –the outsiders- wordt versterkt naarmate thuis gevoelens sterker worden, buitenstaanders kunnen deze gevoelens zelfs verstoren. Waar Hochstenbach en Boterman deze outsiders op de woningmarkt beschrijven, gebruikt Duyvendak deze term op microniveau.

Ook ruimtelijke psychologen benadrukken het belang van deze vertrouwdheid en veiligheid. De manier waarop mensen zich aan een specifieke plek hechten wordt omschreven als een sentiment dat volgt uit herkenbare dagelijkse routines en plekken

(11)

voor activiteiten en interacties (Fried 2000 uit Duyvendak 2011: 27). Deze routines en interactie creëren mensen zelf met hun huisgenoten. Hierdoor wordt de band tot de specifieke plek versterkt. Home then is an inclusive and distinctive sort of place with which people have strong social, psychological and emotional attachments (Easthope, 2004, p. 136 uit Duyvendak 2011: 27).

(12)

2. Context

In de inleiding werd beschreven dat samenwonen met huisgenoten een opkomende en wenselijke woonvorm is voor young professionals in Amsterdam. Om erachter te komen wat deze vorm van wonen betekent voor hun wooncarrière, is het interessant voor u als lezer om te weten hoe deze huizen eruit zien en wat mijn ervaringen waren in dit veldwerk.

Bij het maken van afspraken voor interviews bleek al snel dat de respondentengroep een erg druk leven leidt. Zo heb ik te maken gehad met een respondent die nog in een werkbespreking zat om tien uur ’s avonds. Maar het was geen probleem om later op de avond elkaar nog te ontmoeten in een café dicht bij huis. Ook stond er een afspraak gepland met twee huisgenoten, maar door het mooie weer zaten zij op het terras een biertje te drinken. Ik mocht mij als onderzoeker bij hun aansluiten en buiten in de avondzon het interview afnemen. Deze manier van afspraken maken zegt iets over de levensstijl van respondenten. Even ergens een drankje doen in de doordeweekse avonduren is geen uitzondering voor deze groep.

Hoewel ik dus niet alle huizen van binnen heb gezien, is het wel mogelijk geweest om een bepaald beeld te vormen. Bij binnenkomst werd mij vaak gevraagd of ik eerst een rondleiding door het huis wou hebben. Op de manier kon ik zien hoeveel slaapkamers er waren en hoe de keuken er bijvoorbeeld uit zag. De young professional hecht veel waarde aan een comfortabele woning met bijvoorbeeld een vaatwasser en een balkon of dakterras. Dit was vaak ook een grote trots voor deze groep.

De inrichting van huizen was vaak redelijk rommelig. Ondanks dat veel respondenten aangaven dat zij iets anders van dit huis wilden maken dan dat zij in hun studententijd hadden, werden er vaak spullen vanuit het studentenhuis meegenomen naar het huis met nieuwe huisgenoten. Sommigen wilden wel iets veranderen aan de inrichting, maar gaven ook toe dat ze daar op dit moment geen zin in hadden omdat het de investering niet waard zou zijn. Wel waren de woningen vaak persoonlijk gemaakt door middel van posters, schilderijen en planten die samen met huisgenoten werden uitgezocht.

De locaties van huizen varieerden nogal. De Amsterdamse young professional is niet geconcentreerd in een wijk of stadsdeel. De stadsdelen die ik heb bezocht zijn de Oosterparkbuurt, de Weesperzijde, Slotervaart, de Kinkerbuurt, de Jordaan, de Van der Pek buurt, de Baarsjes en de Pijp. Wel kan er gesteld worden dat de groep over het

(13)

algemeen in de meer gegentrificeerde wijken wonen. Ook varieerde de staat van de woningen nogal. Zo ben ik in een zeer luxe nieuwbouwappartement geweest met lift, maar heb ik ook in een geheel kaal trappenhuis gelopen.

(14)

3. Methode

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe respondenten zijn verkregen, op wat voor een manier de dataverzameling is verlopen en welke methodologische keuzes er zijn gemaakt.

3.1. Respondenten

Voor dit onderzoek is de keuze gemaakt om interviews af te nemen bij afgestudeerden, in de leeftijdscategorie tussen de 22 en 35 jaar oud, die samen met huisgenoten wonen in Amsterdam. Alle respondenten zijn via mijn persoonlijke netwerk verkregen. Geen van de respondenten zijn mensen waar ik persoonlijk contact mee heb. Ze zijn dus wel via mijn netwerk benaderd maar in totaal had ik 3 van de 16 respondenten eerder ontmoet. Het vinden van respondenten is convenient verlopen (Bryman, 2008). Dat wil zeggen dat ik gebruik heb gemaakt van de respondenten die op dat moment beschikbaar waren. De respondenten zijn benaderd via email of telefoon. Over het algemeen was de bereidheid om mee te werken aan de interviews vrij hoog. Van de 19 personen die zijn benaderd is er 1 afwijzing binnengekomen en 2 hebben niet gereageerd. Het totale aantal respondenten kwam daardoor neer op 16. Het totale aantal interviews komt neer op 11, doordat er bij een aantal interviews meerdere bewoners van een huishouden mee hebben gewerkt. Veel respondenten gaven aan het een interessant onderzoek te vinden en graag hun ervaringen te willen delen. Duidelijk werd dat het onderzoek actueel en relevant is voor de respondenten. De actualiteit van het onderwerp hielp in dat opzicht ook bij de bereidbaarheid tot meewerken van respondenten. Ondanks dat bij 9 van de 11 interviews de respondenten benaderd zijn via mijn persoonlijke netwerk, heeft dit in mijn opinie geen tot weinig invloed gehad op de kwaliteit van de interviews. De overige 2 interviews zijn verkregen via de verhuurmakelaar van Stadgenoot. Hieronder ziet u een overzicht van de geïnterviewde huishoudens.

In totaal zijn er 11 huishoudens benaderd die met zijn allen een omvang hebben van 29 bewoners. Hiervan hebben 16 bewoners meegewerkt aan een interview. Van alle bewoners die onder de respondentengroep vallen, zijn er in totaal 20 mannen en 9 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de bewoners is 27 jaar. Alle bewoners hebben een HBO of WO opleiding, waarbij de WO’ers sterker vertegenwoordigd zijn dan de HBO’ers. Daarnaast wordt er overwegend gehuurd in de vrije sector. Bij een huishouden heeft een

(15)

van de huisgenoten het huis gekocht, bij een ander huishouden wordt het huis gehuurd in de sociale sector onder de leegstandswet. Daarnaast hebben 9 mensen een relatie (40 %) tegenover 14 mensen die geen relatie hebben (60 %).

Tabel 1: overzicht huishoudens.

Huishouden 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Bewoners 2 2 3 2 3 2 2 3 4 4 2 Totaal: 29 Gemidde ld: 2,64 Respondenten 1 2 2 2 1 2 1 2 1 1 1 Totaal: 16 Geslacht Vrou w Vrou w Man Man Man Man

Man Man Man Man Man

Man Man Man Vrouw Vrou w Man Man Man Man Man Man Man Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Man Totaal: 29 Man: 20 Vrouw: 9 Leeftijd 30 27 26 27 24 25 26 32 26 28 (o.n.b .) 28 29 27 (o.n.b .) 27 27 (o.n.b) 25 26 28 31 26 (o.n.b) 23 (o.n.b. ) Gemidde ld: 27,04 Opleidingsniv

eau HBO WO HBO HBO HBO WO WO WO WO WO HBO WO HBO WO WO WO WO (o.n.b. ) WO (o.n.b. ) WO (o.n.b. ) HBO

HBO Totaal HBO: 8 WO: 13 Huur/koop Vrije secto r huur Vrije sect or huur Vrije sect or huur Koo p Vrije secto r huur Socia le huur Vrije secto r huur Vrije sector verhu ur Vrije sector verhu ur Vrije sector verhu ur Vrije sector verhu ur Totaal Vrije sector: 9 Sociale huur: 1 Koop: 1 Relatie Ja

Ja Nee Nee Nee Nee Nee

Nee Nee Nee Nee

nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja (o.n.b. ) Nee

(o.n.b) Nee Nee Totaal Relatie: 9 Geen Relatie: 14 Bron: eigen onderzoek.

3.2. Dataverzameling

Alvorens het veldwerk gestart werd is er een topiclijst opgesteld met punten die meer inzicht zouden kunnen geven in de manier waarop de respondenten het samenwonen met huisgenoten ervaren. De semigestructureerde interviews hadden een open karakter, om op deze manier werd getracht de respondenten zo vrij mogelijk te laten spreken over hun ervaringen met het samenwonen met huisgenoten. Bij het krijgen van antwoorden was er dus deels een afhankelijkheid van de respondenten en de mate waarin zij open spraken. Bijna alle interviews zijn afgenomen in een ontspannen setting, bij de respondenten thuis

(16)

of in een café. Er is één interview afgenomen op een kantoor van een respondent. Voordat het interview te begon werd er vaak over andere zaken gesproken of kreeg ik bijvoorbeeld een rondleiding door het huis. Op deze manier werd een vertrouwde band gecreëerd tussen interviewer en respondent. De interviews variëren in lengte. Het kortste interview duurt zo’n 20 minuten en de langste 45 minuten. De kortere interviews zijn veroorzaakt door een gebrek aan tijd.

In totaal zijn er twee interviews geweest waarbij een young professional samenwoonde met een student. Toch heb ik deze interviews wel afgenomen, aangezien het eventueel interessant zou kunnen zijn om ook de ervaringen van een gecombineerd huishouden te ontdekken. Daarnaast kwam ik bij beide interviews er pas achter toen ik al op locatie was. Deze unieke case versterkt dus juist de validiteit van de andere interviews.

De opzet van dit onderzoek had de intentie om huisgenoten gezamenlijk te interviewen. Tijdens de veldwerkperiode werd al vrij snel duidelijk dat dit een lastige opgave was. Daarom is er ook voor gekozen om ook met een of enkele bewoners van een huishouden interviews af te nemen. De interviews die met een enkel persoon zijn afgenomen hebben als voordeel dat de respondenten vrijer spraken over hun huisgenoten. Wellicht zijn de antwoorden eerlijker dan bij de interviews die met meerdere huisgenoten tegelijk zijn afgenomen. Tijdens de interviews met meerdere huisgenoten tegelijk vulden huisgenoten elkaar aan en leerden de respondenten ook meer over zichzelf en het huis. Deze interviews hebben meer interactief karakter. Daarnaast bleek dat young professionals een druk sociaal leven hebben en veel werken. Sommigen zijn naast hun baan in loondienst bezig met een eigen bedrijf, anderen wonen in Amsterdam maar werken buiten de stad waardoor zij een lange reistijd hebben. Dit heeft ertoe gedragen dat veel interviews ’s avonds na 20.00 afgenomen zijn. Enige flexibiliteit van zowel onderzoeker als respondent waren hierbij een vereiste.

3.3. Data analyse

Alle interviews zijn opgenomen en volledig getranscribeerd. Vervolgens zijn de interviews meerdere malen doorgelezen en bewerkt in een tekstverwerkingsprogramma. Tijdens het transcriberen zijn belangrijke uitspraken gemarkeerd. Vervolgens was het mogelijk om de belangrijkste concepten waar te nemen, hiervan is meerdere malen een analytisch schema opgesteld. Zo werd het bijvoorbeeld duidelijk dat respondenten

(17)

denken in termen als fases en periodes. Uiteindelijk is er een verdeling gemaakt tussen uitspraken van respondenten die vertellen over de mate waarin zij zich thuis voelen en de manier waarop zij kijken naar het verleden, het heden en de toekomst. Tijdens het analyseren van de transcripten is geprobeerd om de focus te leggen op de ervaringen van de geïnterviewde respondenten. Hierbij was het belangrijk dat er door de ogen van de respondenten werd gekeken. Er is telkens opnieuw gereflecteerd op de data en wat de betekenis zou kunnen zijn voor de onderzoeksgroep, met de onderzoeksvraag en de gebruikte theorieën als framework.

(18)

4. Thuisgevoelens

In dit hoofdstuk wordt beschreven op wat voor een manier de respondenten van dit onderzoek samen met hun huisgenoten een thuis creëren en hoe dit thuisgevoel wordt ervaren. Huiselijke en dagelijkse routines versterken onder andere de emotionele binding aan een specifieke plek. De mate waarin men zich thuis voelt is daardoor afhankelijk van de manier waarop men samen leeft en het huishouden voert. Daardoor is het mogelijk dat in huishoudens waarin huisgenoten met elkaar op één lijn liggen de thuisgevoelens sterker zijn dan in huishoudens waar er geen overeenkomst is tussen huisgenoten. Ook zorgt de omgang met huisgenoten ervoor dat duidelijk wordt wie wel en wie niet bij het huishouden horen; met wie en wanneer voelt men zich thuis? Deze perceptie van insiders en outsiders lijkt erg belangrijk te zijn voor de vertrouwdheid en veiligheid van de bewoners van het huis. Daardoor is het mogelijk dat een herschikking van het huishouden de thuisgevoelens beïnvloedt.

4.1. Routines

Routines komen tot stand op momenten dat huisgenoten samen aanwezig zijn in huis, er is dan namelijk de mogelijkheid tot sociale interactie. Deze momenten zijn bijvoorbeeld in de ochtend voordat zij naar hun werk vertrekken of in de avond wanneer zij thuiskomen van hun werk. Respondent 15 vertelt bijvoorbeeld dat er een vast doucheschema is voor in de ochtend, iets dat ze zich niet had voor kunnen stellen toen zij nog in een studentenhuis woonde. Zij en haar huisgenoten moeten rekening houden met elkaar omdat zij allemaal op tijd op hun werk moeten komen. Wel zit er een verschil in het aantal huisgenoten waarmee respondent 15 woont ten opzichte van de andere geïnterviewde huishoudens. Dit huishouden bestaat namelijk uit vier personen. De andere huishoudens die meegewerkt hebben aan dit onderzoek worden bewoond door twee of drie personen. In dit geval vraagt de drukte in de ochtend om een routine die is vastgelegd in de vorm van een doucheschema.

De meeste sociale interacties lijken plaats te vinden in de avond. In interview 8 wordt bijvoorbeeld verteld dat een van de huisgenoten al boodschappen doet en een berichtje stuurt met de vraag wie er allemaal mee eten die avond. Uit interview 11 met respondent 16 blijkt dat haar huisgenoot elke avond kookt en weet respondent 16 dat het eten voor

(19)

haar klaar staat als zij thuiskomt. Zij doet op haar beurt weer de afwas. Wat deze routines versterkt, is het feit dat de huisgenoten dezelfde verwachtingen hebben van hoe een dergelijke avond zou moeten verlopen. Indien de verwachtingen overeen stemmen met elkaar worden deze sociale routines voortgezet, waardoor hun emotionele band met het huis wordt versterkt en een eigen manier van wonen tot stand kan komen: een thuis. In het interview 8 met respondent 11 kwam naar voren dat zij en haar huisgenoot niet dezelfde verwachtingen en ideeën hebben over dingen. Zo is er bijvoorbeeld onenigheid geweest over de inrichting van het huis, de vriend van haar huisgenoot die met weinig overleg een maand in het huis spendeerde en haar huisgenoot die soms alleen voor zichzelf kookt en geen rekening met respondent 11 houdt. Uit het interview blijkt dat respondent 11 liever samen beslissingen had gemaakt, maar dat haar huisgenoot in haar ogen egoïstisch handelt. In tegenstelling tot haar tijdelijke huisgenoot waar zij een half jaar mee heeft gewoond. Ze vertelt dat zij een betere klik had met haar tijdelijke huisgenoot waardoor zij een eigen manier van wonen creëerden. Die klik zorgde ervoor dat zij op één lijn lagen en samen routines vormden in het huis. Respondent 11:

‘’En ehm, dat klikte eigenlijk heel goed en ja we hadden gewoon een soort van ons maniertje van wonen samen’’.

Ook komt het voor dat huisgenoten verschillen van elkaar maar toch een succesvol thuis ervaren. De huisgenoten uit interview 5 hebben verschillende interesses. Respondent 6 houdt van sporten en gezond eten terwijl de respondent 7 zo druk is met zijn baan dat hij vaak niet eens tijd heeft om boodschappen te doen of om te sporten. Ze vertellen dat zij eigenlijk heel verschillend zijn, maar dat het toch voor hun blijkt te werken in huis. Respondent 6 zegt hier het volgende over:

‘’Mijn vrienden zeggen van ja jullie zijn wel verschillend en dan zeg ik ja hey dat klopt, maar eigenlijk is hij wel een heel goede huisgenoot. Want we hebben dezelfde levensstijl, we hebben alle twee een serieuze baan en tijdens de week als je wilt werken, werk heeft gewoon voorrang dus dan moet je gewoon respect hebben voor de persoon. En dat gaat goed, dat is het allerbelangrijkst’’.

(20)

Ondanks dat deze huisgenoten van elkaar verschillen zien zij zichzelf als goede huisgenoten. Ze hebben dezelfde doelen en voor hun allebei staat hun baan op dit moment op nummer 1. Een open communicatie, flexibel zijn en elkaar vrij laten helpen hierbij. Respondent 6 heeft hiervoor met iemand anders zijn huis gedeeld die hij omschreef als een feestbeest.

‘’En dat was echt een man die in het weekend gewoon om 6 uur thuiskwam om de afterparty in de woonkamer te houden. En dat was echt gewoon heel vervelend voor mij, we waren daar heel anders in’’ (Respondent 6).

Deze huisgenoot heeft dan ook op vriendelijk verzoek het huis verlaten. Respondent 6 heeft ook ervaren hoe het is om een totaal verschillende levensstijl te hebben en niet dezelfde doelen na te streven, hier liep het samenwonen op stuk. Nu hij samenwoont met respondent 7 voelt hij zich prettiger in zijn eigen huis.

De gedeelde routines met huisgenoten lijken dus belangrijk te zijn voor het ervaren van een thuis. De respondenten ervaren het als prettig om op één lijn te zitten met hun huisgenoot waaruit bepaalde routines volgen. Op persoonlijk vlak kan het klikken, maar wanneer men anders denkt over bepaalde dingen kan een thuisgevoel hierop stuklopen. Ze missen dan de sociale en emotionele binding aan de plek die zij thuis noemen. Samenwonen met iemand met een andere levensstijl is mogelijk, als uiteindelijk de huisgenoten dezelfde doelen nastreven.

In de volgende paragraaf wordt toegelicht wie precies onderdeel maken van een thuisgevoel. Het is niet enkel een sociaal proces tussen huisgenoten zelf maar gaat ook over anderen die het huis betreden.

4.2. De insiders en outsiders

Er wordt hier gefocust op insiders en outsiders die al kort in de vorige paragraaf zijn besproken. Hieronder wordt de situatie geschetst van respondent 14, die zich niet thuis voelt in zijn huis terwijl zijn huisgenoten wel degelijk routines lijken te hebben. Het verschil voor respondent 14 is dat hij zich sterk verbonden voelt met zijn werkplek. Hij voert deze routines met zijn collega’s uit. Borrelen, eten en op vakantie gaan doet hij samen met zijn collega’s. Ook heeft hij zijn partner leren kennen op de werkvloer. Op

(21)

sociaal en emotioneel vlak voelt hij zich meer verbonden met zijn collega’s dan zijn huisgenoten. Hij beschrijft zelf zijn werk als zijn thuis:

‘’Dit is eerder thuis, hier waar we nu zitten (het kantoor waar hij werkt), is eerder thuis dan thuis’’ (Respondent 14).

Hij vertelt bijvoorbeeld dat zijn huisgenoten samen voetbal kijken of samen eten. Hij loopt hierlangs en gaat op zijn slaapkamer verder met werken. Hierdoor maakt hij geen deel uit van de routines die zijn huisgenoten samen uitvoeren. Omdat hij veel en tot laat werkt maakt hij geen onderdeel uit van deze activiteiten. Later in het gesprek vertelt hij dat hij op zoek is naar zijn eigen zelfstandig woning, zodat hij –ondanks dat hij weinig met zijn huisgenoten omgaat- zelf kan bepalen wanneer hij wel of geen deel uitmaakt van de sociale gebeurtenissen binnenshuis. Respondent 14 ervaart zijn huis niet als een thuis, maar ervaart zijn werk als thuis. Respondent 14 is een outsider op de plek waar hij slaapt, maar een insider op de plek waar hij werkt. Men kan zich dus thuis voelen op plekken die niet een huis zijn. En het is dus mogelijk om een outsider te zijn in je eigen huis. Dit idee sluit aan op de theorie van Duyvendak, die de binding aan een specifieke plek beschrijft door middel van routines. En op deze plekken wordt bepaald wie de insiders en outsiders zijn, met wie men zich wel en niet thuis voelt. Voor respondent 14 spelen deze routines zich af op zijn werk.

In het huishouden van interview 3 was het tegenovergestelde het geval. Respondent 2 en 3 beschrijven een ander in hun huis als een outsider. Er woont een oudere dame in hun huis waar ze vrij weinig vanaf weten. Deze vrouw komt uit Polen en is erg veel bezig met haar christelijke geloof. De twee geïnterviewde huisgenoten lijken weinig begrip te tonen voor de levensstijl van hun oudere huisgenoot. Zo staat zij bijvoorbeeld vroeg op waarbij ze veel herrie maakt of is zij midden in de nacht aan het Skypen met het thuisfront in Polen. Naarmate de tijd vordert lopen de irritaties jegens de vrouw steeds hoger op en kunnen de twee huisgenoten eigenlijk niks meer van haar verdragen.

Respondent 3: ‘’Als respondent 2 staat te koken weetje no problem, als zij staat

te koken denk ik weer goddamned staat ze weer te koken’’

Interviewer: ‘’Maar dat soort dingen kan je dus van de een wel hebben en van de

(22)

Respondent 3: ‘’Ja omdat ik met haar geen band heb denk ik’’

De irritaties lopen zelfs zo ver op dat respondent 3 overweegt een ander huis te gaan zoeken. Naderhand is er nog een gesprek met respondent 3 geweest waaruit bleek dat de oudere vrouw vertrokken was uit het huis. Beide huisgenoten voelen zich hierdoor veel prettiger in hun eigen huis. In dit geval zorgde de outsider er dus voor dat de thuisgevoelens van de andere twee insiders verstoord werd.

Respondent 15 vertelt dat het belangrijk is dat er een match is tussen huisgenoten. Zo heeft hiervoor een meisje uit China gewoond in het huis, met andere normen en waarden dan de rest van de huisgenoten. De huisgenoten gingen zonder het Chinese meisje dingen ondernemen, zoals borrelen, uit eten gaan en festivals bezoeken.

‘’Wij gingen dan wel een borrel drinken of met elkaar op stap en zij wilde dat niet en dronk geen alcohol. Dus daarmee plaatste ze zichzelf ook een beetje erbuiten denk ik’’ (Respondent 15).

Het Chinese meisje had een andere levensstijl en andere gebruiken. Respondent 15 vertelt dat zij zich daardoor buiten de groep plaatste. Omdat de andere huisgenoten dezelfde interesses hadden zij een sterkere band met elkaar. Hierdoor deelden zij ook meer privé verhalen met elkaar. Huisgenoot 15 vertelde dat haar huisgenoten het meest van haar privéleven afweten, meer dan haar andere vriendinnen. Toen de Chinese huisgenoot vertrok hadden de huisgenoten sterk de wens om iemand te vinden waar het wel mee zou klikken. Dit is uiteindelijk gelukt en respondent 15 zegt hier het volgende over:

‘’Ik denk dat het alleen maar de sfeer verbeterd heeft, doordat je gewoon meer op een lijn ligt’’ (Respondent 15).

De komst van een nieuwe potentiele insider in het huis heeft in dit geval ervoor gezorgd dat de sfeer in het huis verbeterd is. In het begin moest er wel afgetast worden wat de nieuwe huisgenoot wel en niet leuk vond, maar uiteindelijk bleek dat zij dezelfde interesses en levensstijl had als de rest van de huisgenoten. Wie de insiders en outsiders precies zijn wordt bepaald door de huishoudens zelf. Huisgenoten zijn niet per definitie

(23)

insiders, huisgenoten kunnen ook als outsiders ervaren worden, blijkt uit de verhalen van respondent 2, 3 en 15.

Ook kan het zo zijn dat iemand die niet in huis woont ervaren wordt als een insider. Dit is het geval geweest bij respondent 1. Zij woonde samen met haar zus en kende de vriend van haar zus al dermate lang dat zij niet het idee had dat haar persoonlijke ruimte verstoord werd wanneer hij aanwezig was. Doordat zij hem al zo lang kende is hij onderdeel geworden van haar definitie van een insider. Deze respondent vertelt dat zij het erg moeilijk vindt om haar persoonlijke ruimte te delen met mensen die geen familie zijn. Het tot stand komen van insiders en outsiders kan dus ook beïnvloed worden door de persoonlijke voorkeuren van bewoners.

Het lijkt voor huishoudens belangrijk om te weten wie de insiders en outsiders zijn, omdat outsiders de veilige thuishaven van de bewoners van het huis kunnen verstoren. Dit zou één van de redenen kunnen zijn dat veel respondenten vertellen over de ongeschreven regel om te melden dat er vrienden langskomen. Aan de ene kant uit respect voor elkaars rust en aan de andere kant omdat huisgenoten het prettig vinden om te weten wat ze kunnen verwachten wanneer ze thuis komen. Respondent 1 maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen vreemden die haar huis betreden en mensen die zij al langer kent. Zo vind zij het bijvoorbeeld geen probleem dat de vriend van haar huisgenoot over de vloer komt omdat zij deze al langer kent. Maar wanneer er vreemden over de vloer komen en zij weet dit van tevoren, kiest zij er soms voor om na haar werk naar het huis van haar vriend te gaan.

‘’Ik zou het wel bijvoorbeeld shit vinden als ik nu naar huis zou gaan en dat er dan nog allemaal vreemde mensen op de bank zouden zitten. En dat ik denk shit ik wil naar mijn eigen huis, ik wil naar bed en ik heb hier helemaal geen zin in’’

(Respondent 1).

Ook kiest respondent 1 er wel eens voor om zich af te zonderen in haar slaapkamer wanneer er vriendinnen van haar huisgenoot over de vloer komen. Het onderscheid dat zij maakt tussen bekenden en vreemden is erg interessant. Het aanwezig zijn van vreemden in het huis kan het prettig thuiskomen verstoren. Een stukje vertrouwdheid en herkenbaarheid valt op zo’n moment weg.

(24)

Uit de verhalen van de respondenten blijkt dat outsiders het thuisgevoel verstoren. Hierbij zijn outsiders niet per definitie mensen van buitenshuis, maar kunnen het ook de huisgenoten zelf zijn. Daarnaast kan iemand van buiten het huis ook een insider zijn. Het lijkt een combinatie te zijn van persoonlijke voorkeuren en sociale processen die binnen het huishouden worden gevormd. Het lijkt belangrijk te zijn dat huisgenoten weten wat zij van elkaar kunnen verwachten en onderscheid kunnen maken tussen wie wel en wie niet onderdeel uitmaakt van de dagelijkse routines. Het huis waarin huisgenoten samen wonen is een specifieke plek die de context geeft voor het ontstaan van deze routines. Elk huis kent zijn eigen manier van het vormen van routines. Maar het lijkt er ook op dat de huisgenoten samen werken aan een thuisgevoel en dat de mate waarin men op 1 lijn zit bepalend is voor deze gevoelens.

4.3. Een ideaal thuis

Op een enkeling na lijken de meeste respondenten tevreden te zijn over hun huidige woonsituatie. Het thuis, dat samen met huisgenoten wordt gevormd, wordt veelal als prettig ervaren. Toch is uit de interviews weinig gebleken dat het samenwonen met huisgenoten een vrije keuze is. Op de vraag waarom men op deze manier woont, werden vaak antwoorden gegeven van een meer economische aard.

Bij twee respondenten is er bewust de keuze gemaakt om samen te wonen met huisgenoten. Zo heeft respondent 15 een periode alleen gewoond en mistte zij de aanwezigheid van huisgenoten waarmee zij haar verhaal kon delen wanneer zij thuis kwam. Respondent 8 wou ook graag met een vriend samenwonen omdat hij het als prettig ervaart om thuis te komen in een huis waar mensen aanwezig zijn. Een andere positieve bijkomstigheid is voor hem de verschillende typen mensen die bij elkaar komen in het huis. Respondent 15 en 8 ervaren de aanwezigheid van mensen in hun huis allebei als prettig. Dit zou voort kunnen komen uit de eerder besproken routines die zij hebben met hun huisgenoten.

Voor andere respondenten worden deze routines niet perse als negatief ervaren, maar lijken zij toch de voorkeur te hebben voor een zelfstandig huishouden. De hoge prijzen van zelfstandige woningen lijken hierin een rol te spelen. Zo vertelt respondent 1 dat zij het doodzonde vindt om duizend euro van haar salaris uit te geven aan een woning. Ook respondent 5 vertelt dat hij geen zin heeft om duizend euro aan een woning uit te geven.

(25)

Respondent 3 was al lang op zoek naar een woning omdat hij graag wou vertrekken uit het huis van zijn ouders. Voor hem was het niet alleen een financiële overweging, maar speelde ook het kleine aanbod van zelfstandige woningen een rol.

Respondent 3: ‘’Ja lastig want weinig aanbod, toch wel een tijd gezocht. Om iets

relaxed te vinden wat een beetje goed bereikbaar is. Daar moet je of heel veel energie in steken en toch toen deze kans langs kwam, nou ik zat 2 maanden 3 maanden bij mijn ouders al en ik was er wel klaar mee, dus toen had nam ik hem meteen’’.

Interviewer: ‘’En waar was je dan naar op zoek?’’. Respondent 3: ‘’Nou het liefst iets voor mezelf’’.

Ook respondent 13 vertelt over het kleine aanbod van betaalbare, zelfstandige woningen in Amsterdam. Voor hem was de keuze dan ook snel gemaakt om met vrienden een woning te betrekken.

Het valt op dat van de zestien mensen die geïnterviewd zijn voor dit onderzoek maar twee hiervan bewust de keuze hebben gemaakt om samen te gaan wonen met huisgenoten. De respondenten die gedwongen keuzes hebben gemaakt zijn niet ongelukkig in hun huidige situatie, maar hebben wel de voorkeur om zelfstandig te wonen. Voor hun is de ideale woonsituatie nog niet gerealiseerd.

(26)

5. Levensfases

In dit hoofdstuk wordt getracht inzicht te verkregen in de manier waarop de geïnterviewde young professionals zelf hun levensloop construeren. Er wordt door de ogen van de respondenten gekeken, naar het verleden, het heden en de toekomst. Hier uit wordt duidelijk wat belangrijke waarden en wensen zijn van de young professionals en op welke manier deze tot uiting komen op de woningmarkt. Deze levensloop wordt onder andere beïnvloed door stappen die young professionals maken op de arbeidsmarkt, maar zijn ook afhankelijk van bijvoorbeeld het hebben van een relatie. Hoewel elke respondent zijn eigen verhaal heeft, lijkt het erop dat de geïnterviewde young professionals allemaal bewust bezig zijn met volwassen worden. Ze zijn zich bewust van de fases die zij doorlopen. Wat volwassen zijn precies inhoudt is voor iedere geïnterviewde anders en het blijft een lastig eenduidig te omschrijven concept.

Daarnaast word in dit hoofdstuk duidelijk waarom deze huidige levensfase en de manier van wonen belangrijk is voor de young professional. We zien bijvoorbeeld dat respondenten die in hun ogen dichter bij het ‘volwassen worden’ zitten, eerder de neiging hebben om te verhuizen. Het lijkt erop dat bij de eerste verandering van levensfase, van student naar werkende en samenwonen met huisgenoten, er vooral impulsen te zien zijn vanuit de werkcarrière. Voor mensen die plannen hebben om te vertrekken uit het huis met huisgenoten lijkt het erop dat veranderingen in de huishoudenscarrière een impuls geven, hoewel dit niet altijd zo hoeft te zijn.

5.1. De studententijd

Zoals in hoofdstuk 2 (methoden) werd beschreven hebben alle respondenten een HBO of WO opleiding gevolgd en in twee huishoudens woont nog een student. Op een enkeling na, hebben ook bijna alle respondenten in een studentenhuis gewoond in de tijd dat zij nog studeerden. Hoewel er niet expliciet is gevraagd naar verschillen tussen de huidige woonsituatie en de studententijd, gaven respondenten vaak voorbeelden uit het verleden om de verbeteringen van woonsituatie ten opzichte van toen te beschrijven. In eerste instantie lijkt het grootste verschil dat studentenhuizen als minder hygiënisch worden ervaren dan de huizen van werkenden. En zoals de respondenten beschrijven, wil je als je werkt niet thuiskomen in een vies huis, maar in een schoon huis waar je je rust kan vinden

(27)

Toch moeten we verder kijken dan enkel de kwaliteit van huizen, hygiëne en de mate waarin er wordt gefeest in een huis om iets te kunnen zeggen over de manier waarop deze fase van hun leven ervaren werd. Iedere student ervaart immers ook deze fase van zijn leven op zijn eigen manier.

Respondent 1 beschrijft dat haar studententijd eigenlijk een hele zorgeloze tijd was in vergelijking met hoe het is nu zij een vaste baan heeft. Ondanks dat haar huisgenoot aan het afstuderen is, is zij eens stuk serieuzer dan vroeger. De studententijd die ze samen in Den Haag hebben gehad is voorbij. In haar verhaal maakt respondent 1 onderscheid tussen de studententijd in Den Haag en haar huidige carrièregerichte leven in Amsterdam. Ze vertelt dat ze tegenwoordig een stuk serieuzer zijn en brengt dit in verband met haar leeftijd en het feit dat ze nu een carrière opbouwt:

‘’Ik ben 30 en ik heb een hele drukke baan. Ik ben echt volop in de euhmm ja in het proces zeg maar om echt een carrière zeg maar op te bouwen, te maken’’

(Respondent 1).

Respondent 5 beschrijft zijn studententijd als een periode waarin hij vaak in de kroeg te vinden was en iedere avond bier dronk. Hij woonde in een studentenhuis met allemaal macho-mannen waar het werd aangemoedigd om meisjes mee naar huis te nemen. Zijn huisgenoot, respondent 4, had dezelfde levensstijl in zijn studententijd. Hij beschrijft het wonen in een studentenhuis met zeven mannen als een wilde periode in zijn leven. Zij beschrijven beide dat naarmate zij ouder zijn geworden hier minder behoefte aan hebben. Ook beschrijft respondent 5 dat het ook niet meer mogelijk is om elke avond los te gaan omdat hij verantwoordelijkheden heeft op zijn werk.

‘’ Maar ik merk aan mezelf naarmate ik een beetje ouder wordt dat ik daar minder behoefte aan heb haha. Euh ja eigenlijk heel stom om te zeggen want zo oud zijn we helemaal niet’’ (Respondent 5).

Het valt op dat zij een onderscheid maken tussen hun studententijd en nu. Een van de redenen dat de levensstijl is veranderd volgens respondent 5, is het feit dat hij ouder is geworden. Aan de andere kant zegt hij ook, dat ze helemaal nog niet zo oud zijn. Blijkbaar denkt de respondent dat hij op een leeftijd is waarop hij oud is, maar aan de andere kant

(28)

vind hij zichzelf helemaal nog niet oud. Het lijkt erop dat zijn huisgenoot (respondent 4) hier hetzelfde over denkt:

‘’Nee maar ja ik vind het zo stom om weer te zeggen maar ja we zijn toch wat ouder’’ (Respondent 4).

Respondent 9 en 10 zijn de enige respondenten die momenteel nog in het huis wonen waar zij ook woonden in hun studententijd. Inmiddels is het huis ingekrompen van vijf naar twee bewoners en binnen nu en een jaar zullen zij zelf ook het huis gaan verlaten. Toen alle huisgenoten nog studeerden waren er veel feesten en kwamen er vaak vrienden over de vloer. Respondent 9 zegt dat nu hij werkt hij hier doordeweeks veel minder behoefte aan heeft. Hij moet immers ’s ochtends vroeg naar zijn werk en kan het zich niet veroorloven om met een kater op zijn werk aan te komen. Ook respondent 10 ziet het niet meer zitten om in een ‘typisch’ studentenhuis te wonen omdat hij zichzelf te oud vind voor alle feesten die daar gegeven worden. Ook voor hen spelen dus verantwoordelijkheden op het werk en de leeftijd mee, in de veranderingen van de levensstijl.

Niet iedere young professional heeft zijn studententijd op dezelfde manier ervaren. Respondent 2 heeft bijvoorbeeld zijn gehele studententijd bij zijn ouders in Zaandam gewoond om op deze manier een studieschuld te ontwijken. Hij heeft hiervoor dus nooit het huis gedeeld met huisgenoten die in dezelfde levensfase als hijzelf zaten. Zijn huisgenoot respondent 3, heeft zijn studententijd als redelijk onprettig ervaren. Als geboren en getogen Amsterdammer studeerde hij in Den Haag, terwijl zijn sociale leven zich in Amsterdam afspeelde waar de rest van zijn vrienden studeerden. Ook was hij ontevreden over zijn studie en had hij weinig vrienden in Den Haag. Hij was dan ook erg blij dat hij uiteindelijk terug kon verhuizen naar Amsterdam. In het interview met deze respondenten wordt veel minder de vergelijking gemaakt met het ‘onverantwoordelijke’ studentenleven en de huidige fase van hun leven.

Sommige respondenten beschrijven dat zij tegenwoordig een andere levensstijl nastreven dan toen zij nog student waren. Hierbij worden vaak termen gebruikt als periode, tijd en fase. Zij denken in deze termen en maken ook duidelijk onderscheid in verschillende levensfases. In de levensfase van studenten speelde voor velen de feesten een grote rol. Ook zijn er respondenten die de studententijd op een andere manier ervaren hebben. Het

(29)

is dus niet mogelijk om de studententijd eenduidig te beschrijven omdat ieder individu deze fase op een andere manier ervaart.

Opvallend voor de groep ‘studentikozen’ is dat zij voor zichzelf duidelijk een lijn getrokken hebben die bepaalt heeft dat deze levensstijl niet meer gewenst is wanneer zij hun arbeidscarrière hebben gestart en op het moment dat zij een bepaalde leeftijd bereiken. Zij maken zelf de keuze om doordeweeks niet meer te feesten. Dit komt onder andere doordat zij nu andere verantwoordelijkheden hebben. Maar het zegt ook iets over waarden die nagestreefd worden en de manier waarop zij zichzelf zien. Een van deze waarden is verantwoordelijkheden dragen op het werk. Een andere waarde is dat naarmate men ouder wordt het minder wenselijk is om uit de ban te springen. Er kan gesteld worden dat deze respondenten zich bewust zijn van de verantwoordelijkheden en verwachtingen die de maatschappij, familie en vrienden van hen hebben, of waarvan zij denken dat dit van hun wordt verwacht.

5.2. Het leven nu: de carrière en relaties

Nu ze het studentenleven achter zich hebben gelaten is het tijd voor een nieuwe periode van hun leven die samen lijkt te hangen met het starten of nastreven van een carrière op de arbeidsmarkt. Ook lijkt het erop dat partners en relaties een steeds grotere rol beginnen te spelen.

De manier waarop de geïnterviewde young professionals betrokken zijn met hun carrière varieert nogal. Zo is respondent 8 zo betrokken met zijn carrière dat werk en wonen door elkaar heen lopen. Voor hem is zijn werk zijn thuis. Hij is erg betrokken met zijn werk en leeft voor zijn carrière. Daartegenover is respondent 16 eigenlijk toevallig aan het werk gegaan na het afronden van haar studie. Ze had liever nog een reis gemaakt tussen studie en werk door, maar kreeg een baan aangeboden gekregen. Wetende hoe de kansen zijn op de arbeidsmarkt heeft zij deze baan aangenomen, maar ze ziet zichzelf niet tientallen jaren blijven werken bij het huidige bedrijf en is bezig met solliciteren naar een traineeship in een andere sector.

Ook is er gesproken met meerdere respondenten die verschillende vormen van werk combineren, zo is respondent 13 na het afronden van zijn studie neurowetenschappen in een kroeg gaan werken en maakt hij daarnaast muziek. Respondent 4 zet momenteel zijn eigen bedrijf op in Argentinië en is van plan op korte termijn daar naartoe te verhuizen.

(30)

Respondent 3 werkt voor een baas maar heeft hiernaast zijn eigen bedrijf waar hij veel tijd in stopt.

Respondent 1 (werkzaam als consultant) beschrijft dat zij druk bezig is met het opbouwen van een carrière en veel werkdruk ervaart. Ook respondent 4 en 5, beide werkzaam in de financiële branche ervaren een hoge werkdruk. Respondent 5 heeft altijd gewerkt voor een bank en heeft rond zijn dertigste ervoor gekozen om een sabbatical te nemen en een wereldreis te maken. Een goedlopende carrière wordt dus niet enkel als positief ervaren. Uit deze verschillende verhalen komt naar voren dat de werkcarrière, die samenhangt met de levensfase die zij zelf beschrijven niet eenduidig is. Sommigen zijn nog op zoek naar wat zij precies willen van hun carrière, terwijl anderen een eenduidiger beeld hebben van hun carrière en hier al verder in op weg zijn. Hoewel er verschil zit in wat zij nastreven en in welke sector zij werken, zijn ze allemaal bezig zijn met iets opbouwen. Hierbij veronderstellen zij dat zij nog niet bereikt hebben wat zij nastreven. De indruk wordt gewekt dat het opbouwen van een carrière een redelijk grote rol speelt in hun huidige levensfase.

Naast dat de werkcarrière dus van redelijk grote invloed is in deze fase van het leven wordt er ook nagedacht over het al dan niet hebben van een partner. Respondent 11 heeft momenteel 6 jaar lang een vriend. Toen zij vanuit Den Haag naar Amsterdam verhuisde, gingen de meeste vriendinnen vanuit het studentenhuis met hun vriend samenwonen. Respondent 11 vond dit een grote stap om te maken. In deze nieuwe fase in haar leven wilde zij graag nog haar eigen ding doen. In het huis waar respondent 12 en 13 wonen hebben alle huisgenoten een vriendin. Toen het campuscontract van respondent 12 beëindigd werd, vond hij het nog te vroeg om ineens alleen te wonen. Ook vertelde hij dat hij het niet passend vond om na een relatie van een half jaar samen te gaan wonen. Zijn huisgenoot, respondent 13, beaamt dit: ‘’samenwonen kan je de rest van je leven nog’’. Maar niet alleen de mensen die een relatie hebben denken na over dit soort beslissingen. Respondent 6 en 7 hebben allebei geen relatie maar in het interview kwam wel vaak naar voren dat zij erover nadachten hoe het zou zijn als een van de huisgenoten een partner zou vinden. Respondent 6 zegt bijvoorbeeld:

‘’Ik ben zelf van de instelling dat als ik iemand leer kennen dan wil ik eerst dat wij nog zeker een jaar, anderhalf jaar gewoon op aparte locaties blijven wonen. En als je dan ziet dat het echt goed gaat dan kan je beslissen om samen te

(31)

verhuizen. Het is niet dat ik een relatie start en dat ik na 1 maand zeg oke’’

(Respondent 6).

Een aantal respondenten spreekt over onzekerheden betreffende relaties. In het huis waar respondent 4 en 5 wonen heeft niemand echt een relatie. Respondent 5 beschrijft dat hij een soort van relatie heeft, maar het niet perse zo hoeft te noemen. Hij vindt het vervelend dat mensen om hem heen er blijkbaar een stempel op willen drukken, terwijl het voor hem in deze fase van zijn leven allemaal nog niet zo hoeft.

Respondent 8 heeft het zelfs over een angst die hij heeft voor veranderingen die relaties veroorzaken. Hij ziet om zich heen dat veel vrienden die een relatie hebben gaan samenwonen met hun vriendin. Deze vrienden moeten volgens hem meer rekening houden met hun vriendin en zijn hun vrijheid kwijt.

‘’Daar wordt ik bang voor dat ik hier zie om me heen dat steeds meer mensen gaan samenwonen enzo, ik heb daar niet zo heel veel zin in’’ (Respondent 8).

Hij is bang dat als hij op een gegeven moment dit ook mee zou maken, dat zijn sociale leven en zijn vrijheid minder worden. In dit stadium van zijn leven heeft hij hier nog geen behoefte aan. Ook heeft hij de veronderstelling dat het logisch is om wel op een bepaalde moment deze stap te nemen. Hieruit blijkt dat hij een bepaald soort van verwachtingspatroon heeft van wat de toekomst zal gaan brengen.

‘’Euhm ja, weetje ik denk toch dat meeste mensen op een gegeven moment op zo’n leeftijd komen dat het wel logisch wordt om samen te gaan wonen’’ (Respondent

8).

Ongeacht het feit dat mensen wel of geen relatie hebben lijkt autonomie een belangrijke waarde te zijn. In deze fase van het leven is het voor velen belangrijk om eigen keuzes te maken en je eigen ding te doen. Ook hier zien we weer dat mensen spreken in termen van fases en voor zichzelf een beeld hebben gecreëerd dat een fase een stap is in het leven waar je naartoe werkt. Aan deze fase erkennen ze dan ook bepaalde waarden en normen toe die in hun ogen door hun omgeving worden opgelegd. Het is belangrijk om te beseffen dat deze fase slechts een constructie is van hun eigen verwachtingen.

(32)

5.3. Het leven in de toekomst

Nu we weten wat belangrijke waardes zijn voor de studententijd en de huidige situatie, is het ook interessant om te zien wat de visie is van de respondenten op hun toekomst. Het is lastig om te weten hoe de toekomst verloopt omdat niemand kan weten hoe deze zal gaan verlopen. De studententijd is een reeds afgelopen fase waar door respondenten op gereflecteerd kan worden. Voor de huidige fase lijkt het erop dat respondenten zich erg bewust zijn van hoe hun leven er nu uit zou moeten zien en of zij hieraan voldoen. De toekomst lijkt een vager concept te zijn, hoewel dit verschilt per respondent. De toekomstvisie lijkt voornamelijk gebaseerd te zijn op verwachtingen die men heeft. Een aantal respondenten heeft voor zichzelf duidelijk de keuze gemaakt en een termijn gesteld om hun huidige woonsituatie te veranderen. Respondent 1 vertelt bijvoorbeeld dat zij het belangrijk vindt dat zij nu nog haar eigen ding kan doen, maar tegelijkertijd verwacht zij binnen nu en een jaar samen te gaan wonen met haar vriend. Respondent 11 wil op aanzienlijke termijn zijn huidige huis verlaten om vervolgens op zichzelf te gaan wonen en eventueel een huis te gaan kopen. Het lijkt erop dat deze respondenten een duidelijk toekomstbeeld voor ogen hebben. Hun keuzes voor de toekomst zijn reeds gemaakt en zij verwachten deze keuzes ook uit te gaan voeren.

Voor anderen is de visie op de toekomst minder duidelijk en lijkt het begrip ooit een belangrijke rol te spreken. Respondent 6 vertelt bijvoorbeeld dat hij denkt dat het samenwonen met zijn huisgenoot afgelopen zou zijn indien een van de huisgenoten in een relatie komt.

‘’Het is gewoon dat ik denk dat er dat het breekpunt waarschijnlijk ooit wordt dat 1 van ons beiden in een relatie komt’’ (Respondent 6).

Ook respondent 8 spreekt over het ooit in de veronderstelling dat hij op een moment een stap gaat maken, namelijk vertrekken uit het huis waar hij nu met zijn vrienden woont om vervolgens samen te gaan wonen met zijn vriendin.

(33)

‘’ Tegen de tijd dat ik samen ga wonen ga ik of mijn huis uit weetje dat is toch wel een stap die je moet maken denk ik. Dat is niet iets waar ik nu of binnenkort wil doen maar ooit wel’’ (Respondent 8).

Ook respondent 16 is in de veronderstelling dat wanneer zij een relatie heeft, zij samen zou willen wonen.

‘’ Nou stel op een gegeven moment heb ik ooit een vriend, dan zou je ook wel willen samenwonen’’ (Respondent 16).

Dit ooit is een moment in de toekomst. Deze respondenten hebben geen termijn gesteld voor zichzelf wanneer dit ooit zal aanbreken. Dit is anders dan bij de eerder besproken respondenten waarbij de toekomstvisie iets duidelijker lijkt te zijn. Dit verschil zou kunnen komen doordat de andere respondenten een relatie hebben en de laatst besproken respondenten niet. Gezien de sample van dit onderzoek is het niet mogelijk om hier generaliserende uitspraken over te doen. Voor nu lijkt het erop dat respondenten die wel een relatie hebben zich op een meer zekere manier uiten over hun toekomst. Voor respondenten die geen relatie hebben is de toekomst een meer fluïde begrip.

Respondenten omschrijven hun levensloop stapsgewijs en keuzes worden gemaakt op basis van verwachtingen. Deze verwachtingen construeren zij zelf en worden waarschijnlijk gevormd door de manier waarop de maatschappij in elkaar zit. Er is niemand die zegt hoe zij het moeten doen, maar ze doen waarvan ze denken dat het bij hun huidige levensfase past. Elke stap die zij zetten op brengt hun dichterbij de toekomst. Hoe deze toekomst er precies uit ziet is voor velen vaag en bij sommigen is er zelfs sprake van angst. Het enige duidelijke beeld dat geschetst word is dat men in de toekomst verwacht samen te gaan wonen met een eventuele partner. Het wordt dus duidelijk dat manier van leven bepalend is voor keuzes die men maakt op de woningmarkt.

Tegelijkertijd lijkt het er ook op dat de verschillende fases die afgebakend worden door respondenten, namelijk de studententijd, het heden en de toekomst, ook door elkaar lijken te lopen. Het feit dat een men ervoor kiest om nu met huisgenoten te wonen kan in verband staan met de individualisering van de samenleving. Zo kiest een respondent ervoor om nu nog haar ‘eigen ding te doen’. Ook anderen stellen het samenwonen met hun partner nog uit. De overeenkomst tussen respondenten is dat zij eigenlijk allemaal

(34)

nog niet precies weten wat zij doen of gaan doen. Ze hebben wel een idee van hoe het zou moeten, maar weten nog niet precies wat ze zelf willen. Ze zijn op zoek naar iets, maar weten nog niet precies wat. In de huidige fase van hun leven is bijvoorbeeld de werkcarrière nog niet erg vast. Ook zijn er onzekerheden betreffende relaties. De overeenkomst is dat zij allemaal ergens naartoe aan het werken zijn, ook al weten ze nog niet precies waar naartoe en dat zij in een soort van overgangsfase zitten.

(35)

6. Conclusie

Het doel van dit onderzoek was een antwoord te vinden op de vraag; Hoe valt het

samenwonen met huisgenoten te begrijpen in de context van wooncarrières van young professionals in Amsterdam?

De levenslooptheorie veronderstelt dat de wooncarrière wordt beïnvloed door de huishoudcarrière en de werkcarrière. Woontrajecten van starters in Amsterdam verlopen zelden lineair. Vaak verlopen ze progressief chaotisch waarbij er veel gebruik wordt gemaakt van sociaal en cultureel kapitaal. Ook is er sprake van outsiders die een reproductief chaotisch pad volgen en gebruik maken van de informele sector. Uit Brits en Australisch onderzoek blijkt dat banden met huisgenoten een steun kunnen zijn in tijden van individualisering en zelfs een soort van familie kunnen vormen. Daarnaast speelt het samenwonen met huisgenoten een rol in het volwassen worden, het met elkaar wonen leert lessen. Het kan zelfs gezien worden als een transitionele of liminele fase voordat het echte leven begint. Thuisgevoelens worden volgens Duyvendak gevormd door huiselijke routines. Ook spelen insiders en outsiders een rol bij het vormen van deze thuisgevoelens. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat routines en het bepalen van insiders en outsiders belangrijk zijn voor het creëren van thuisgevoelens. Dit wordt samen gedaan met huisgenoten. Hierbij is het belangrijk dat huisgenoten op één lijn zitten met elkaar. In sommige gevallen kunnen verschillende levensstijlen een breuk tussen huisgenoten veroorzaken. Bewoners voelen zich dan minder prettig in hun eigen huis. Thuisgevoelens ontstaan in een sociale setting. Hoewel de meeste respondenten zich prettig voelen in hun eigen huis, is de huidige woonsituatie lang niet voor iedereen ideaal. Twee van de zestien respondenten hebben bewust de keuze gemaakt om samen te wonen met huisgenoten. Voor de andere respondenten speelden vaak een gebrek aan financiële middelen en krapte op de woningmarkt een belemmering om hun ideale woonsituatie te realiseren, namelijk een zelfstandige woning.

Hoofdstuk 5 beschrijft de manier waarop respondenten spreken in termen van levensfases en de manier waarop zij zichzelf in deze fases plaatsen. Veel respondenten plaatsen zichzelf momenteel in een tussenfase die zich bevindt tussen de studententijd en het moment dat men samen gaat wonen met een partner. Ze zijn bezig met het werken naar een toekomst, maar deze toekomststappen zijn voor velen onzeker. Sommige van mijn respondenten zijn naar hun idee al iets verder in dit proces en hebben duidelijke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer dan een jaar geleden was ik op bezoek bij mijn dochter, nog zonder coronabeperkingen, toen er voor mijn kleinzoon een pakje werd afgeleverd, een mapje voor zijn pasjes..

Veel mensen hebben een bepaalde trots en die zeggen van, nee, ik moet het aankunnen, want ik moet alles aankunnen, dan zeg ik nou, dat is niet helemaal de bedoeling van dat we

Omdat hierbij geen onderscheid geldt tussen een openbare of bijzondere school, of openbaar onderwijs dat valt onder een overheidsstichting dan wel openbaar en bijzonder onderwijs

• Wordt er niet echt voor beloond, derde missie hoger onderwijs wordt niet gevaloriseerd/erkend/gemeten. • Onderwijs en onderzoek (ook departementen) vaak nog

U kunt uw schriftelijke zienswijze over dit ontwerpbesluit gedurende deze periode bij burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn indienen, via: Omgevingsdienst

gemeentegrenzen. Alle samenwerkingspartners kunnen onderwerpen voor de inclusie agenda aandragen. Punten moeten wel een heldere verbinding met het VN verdrag / inclusie hebben of

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

De Paris Principles geven niet aan wat de meest geschikte structuur is voor een nationaal instituut, noch hoe dit zich moet verhouden tot andere instituten en organisaties die