• No results found

Onderzoek naar de bruikbaarheid van de screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking : toepassing bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de bruikbaarheid van de screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking : toepassing bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de bruikbaarheid van de Screener voor

Intelligentie en Licht verstandelijke beperking

Toepassing bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Student: H.S.P.A. (Hilde) Daamen Studentnummer: 10001238 Begeleider: dhr. X.M.H. (Xavier) Moonen Tweede beoordelaar: mw. dr. I.B. (Inge) Wissink Amsterdam, mei, 2015

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 11

Deelnemers aan het onderzoek 11

Materialen 14

Procedure 16

Analyses 17

Resultaten 19

Welke van de 14 items van de huidige SCIL bieden een significante 19 samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB bij

jongeren?

Hoe is de voorspellende waarde van de totale SCIL voor de aan- of 22 afwezigheid van een LVB bij jongeren?

Welke afkapscores dienen bij de SCIL gehanteerd te worden 23 voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?

Samenvatting en discussie 24

Dankwoord 31

Literatuurlijst 32

Bijlagen 37

Bijlage 1 De items van de basisvragenlijst LVB 37 Bijlage 2 De veertien items van de definitieve SCIL 40

(3)

3 Abstract

Research on the utility of the Dutch Screener for Mild Intellectual Disability for persons aging 12 to 24 years.

Kaal, Moonen, Van Scheppingen and Nijman (2015) had the aim to adapt a youth version of the Dutch Screener for Mild Intellectual Disability (SCIL) because of the current lack of instruments to determine whether a person in the age of 12 to 24 years functions on the level of a mild intellectual disability (ID). An in-depth study carried out by 445 participants in which information of 445 valid intelligence tests was combined with information gathered by these participants applying the ‘Basis Questionnaire for Mild Intellectual Disability’ identified that all items of the original SCIL could be used for application with persons older than 13 years but younger than 24. Furthermore it was found that the SCIL- items 4, 8 and 9 seemed to be less useful for juveniles and should be altered. In conclusion, because of differences in scoring between ages, different cut off points were suggested for different age levels.

Keywords: Dutch Screener for Mild Intellectual Disability, SCIL, youth, mild intellectual

(4)

4 Samenvatting

Onderzoek naar de bruikbaarheid van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar.

Kaal, Moonen, Van Scheppingen en Nijman (2015) trachtten om de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) te voorzien van enige aanpassingen zodat deze ook bruikbaar zou kunnen zijn voor jongeren vanwege het gebrek aan instrumenten om jongeren in Nederland te kunnen screenen op het functioneren op het niveau van een licht verstandelijke beperking (LVB). In deze masterscriptie is de bruikbaarheid van de SCIL bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar, onderverdeeld in zes leeftijdscategorieën, onderzocht. Bij 445 respondenten is de

basisvragenlijst LVB afgenomen. Daarnaast was er van deze respondenten een recente intelligentiescore bekend of is er een valide intelligentietest afgenomen. Door de verkregen

informatie van de basisvragenlijsten LVB en de intelligentietests te combineren, bleek dat alle items van de originele SCIL toegepast zouden kunnen worden bij jongeren vanaf 14 jaar en tot en met 23 jaar. Daarnaast bleek dat de items 4,8 en 9 van de SCIL minder bruikbaar zijn voor jongeren en deze zouden indien mogelijk gewijzigd kunnen worden. Tot slot werden er andere afkappunten geadviseerd voor de verschillende leeftijdscategorieën vanwege de verschillen in scores tussen de leeftijden.

Trefwoorden: Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking, SCIL, jongeren,

(5)

5 Inleiding

Jeugdigen en jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking (LVB) komen meer dan gemiddeld begaafde jeugdigen in aanraking met politie en justitie (Moonen, De Wit, &

Hoogeveen, 2011). Ook is er binnen de groep jeugdige delinquenten daadwerkelijk sprake van een oververtegenwoordiging van jeugdigen met een LVB (Collot d’Escury, 2007; Hall, 2000). Tussen de 15 en 40 procent van de jeugdige delinquenten zou te maken hebben met LVB-problematiek (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2013). Veelal is echter niet aan deze personen te zien dat zij een beperking hebben. Dit komt voornamelijk doordat de beperking niet uiterlijk zichtbaar is maar vaak tot uiting komt in afwijkend (sociaal) gedrag en zij daarbij hun beperkingen voor anderen zeer goed kunnen verbergen (Kaal, Nijman, & Moonen, 2013). Hierdoor wordt er in de praktijk vaak onvoldoende rekening gehouden met de consequenties die de beperkingen voor de personen met een LVB met zich meebrengen.

Om dit te voorkomen is het bijvoorbeeld belangrijk dat het intelligentie- en

functioneringsniveau van jeugdige delinquenten bekend is. Het is veelal vanwege tijdsgebrek echter niet mogelijk om een volledige intelligentietest uit te voeren bij jongeren die in aanraking komen met politie of justitie (Hayes, 1999). Bovendien hebben medewerkers in deze settings vaak niet de bevoegdheid om een intelligentietest af te nemen. Hierdoor is het meestal een lange tijd onduidelijk wat de intellectuele mogelijkheden van de jongeren zijn. Het ministerie van Veiligheid en Justitie zou echter graag zien dat hierover meer bekend wordt. Om deze reden is er onderzoek verricht naar de bruikbaarheid van een screener waarmee een vermoeden van een LVB kan worden vastgesteld bij jongeren (zoals jongeren die in aanraking komen met politie of justitie). Een dergelijke screener, de SCIL (Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking), is reeds voor volwassenen beschikbaar (Kaal et al., 2013). Op het moment van het schrijven van deze masterscriptie is er een rapport verschenen gericht op de vraag of de SCIL met enige aanpassingen ook in een

jongerenversie uitgebracht kon worden (SCIL-Y) (Kaal, Moonen, Van Scheppingen, & Nijman, 2015) .

In deze masterscriptie is gekeken of de itemset van de volwassenenversie van deze screener bruikbaar was voor jongeren en jongvolwassenen. Er is onderzocht of de bestaande itemset geschikt was om bij jongeren een vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB te kunnen vaststellen voor de verschillende leeftijden tussen 12 en 24 jaar. In dit onderzoek is de term ‘functioneren op het niveau van een LVB’ regelmatig gebruikt. De reden hiervan was dat het

vaststellen of iemand blijvend voldoet aan alle criteria die van belang zijn bij het vaststellen van een verstandelijke beperking met een eenmalige meting, zeker als dat met een screeningsinstrument

(6)

6 gebeurt, niet goed mogelijk is. Met het instrument kan het toestandsbeeld in kaart gebracht worden, maar er wordt niet naar de persoon in zijn of haar context en naar zijn of haar verleden gekeken. Het functioneren op het niveau van een LVB zonder dat iemand een LVB “heeft” kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als iemand geen of slecht onderwijs genoten heeft, als er sprake is van bijkomende psychische problemen of als iemands cognitieve functies achteruit gegaan zijn op basis van ziekte, alcohol- of middelenmisbruik. Zo iemand voldoet dan niet aan de criteria om te mogen spreken van een LVB (zie hierna de paragraaf definitie) maar moet waarschijnlijk wél aangesproken en begeleid worden als ware hij of zij een LVB heeft.

Definitie LVB

De meest gebruikte internationale definitie van een verstandelijke beperking is de definitie die door de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) ontwikkeld is. De laatste versie van deze definitie luidt in een eigen Nederlandse vertaling: “Er is sprake van een verstandelijke beperking als een persoon vóór het achttiende levensjaar significante beperkingen heeft in zijn intelligentie (IQ tussen 70-75 of lager) en adaptief gedrag ofwel (sociaal) aanpassingsvermogen’’ (Schalock et al., 2010). De grote meerderheid van personen met een verstandelijke beperking kan geclassificeerd worden als persoon met een LVB (Feldman, 2005). Een LVB wordt in Nederland niet op dezelfde manier geclassificeerd als vermeld door de AAIDD (Schalock et al., 2010) en in de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013). In Nederland wordt er onder bepaalde omstandigheden een bredere range voor wat betreft gemeten intelligentie aangehouden. Doordat voornamelijk de beperkingen in het sociaal aanpassingsvermogen zorgen voor problemen in het dagelijks leven, wordt het criterium van de intelligentie in de praktijk in Nederland verbreed naar een IQ score tussen 50 en 85 indien er daarnaast sprake is van problemen met het sociaal aanpassingsvermogen en van bijkomende problemen (Tabel 1) (Landelijk

Kenniscentrum LVG, 2006). Onder bijkomende problemen vallen leerproblemen, psychische stoornissen, medisch-organische problemen en problemen in gezin en sociale context. Vervolgens kunnen deze problemen tot uiting komen in ernstige gedragsproblemen. Tot slot kunnen de kenmerken en problemen van personen met een LVB leiden tot een langdurige

ondersteuningsbehoefte ofwel tot chroniciteit van de problematiek. In de Nederlandse praktijk behoren dus niet alleen mensen die volgens de DSM-5 een LVB hebben bij de groep mensen met een LVB, maar ook mensen die zwakbegaafd genoemd worden (IQ score tussen 71 en 85) met hierboven genoemde problematiek. Wanneer er in het huidige onderzoek werd gesproken over personen met een LVB, dan werden hier alle personen mee bedoeld die volgens de Nederlandse criteria geclassificeerd kunnen worden als persoon met een LVB.

(7)

7 Tabel 1

Het model van de LVB-problematiek (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2006)

LVB-specifieke bijkomende komen tot

kenmerken: problematiek: uiting in:

Intelligentie: IQ 50-85 Leerproblemen

Psychische stoornis Ernstige

Beperkt sociaal Medisch-organische problemen gedragsproblemen aanpassingsvermogen Problemen in gezin en sociale context

en leiden tot:

Chroniciteit/langdurige behoefte aan ondersteuning

Prevalentie van LVB bij jongeren

Op grond van statistische overwegingen heeft ongeveer 1,4 procent van de Nederlandse jeugd een LVB (IQ score tussen 50 en 70). Daarnaast heeft ongeveer 13,6 procent een IQ score tussen 70 en 85, wat geclassificeerd kan worden als zwakbegaafd (Stoll, Bruinsma, & Konijn, 2004). Dit zou betekenen dat ongeveer 15 procent van de Nederlandse jongeren geclassificeerd zou kunnen worden als jongere met een LVB als alleen het IQ criterium zou gelden. In het algemeen wordt verondersteld dat intelligentie goed te meten is met een gevalideerde intelligentietest. Het criterium van het beperkt sociaal aanpassingsvermogen is veel moeilijker met een gestandaardiseerd instrument vast te stellen, waardoor exacte cijfers voor wat betreft het aantal jongeren met een LVB (zoals in Nederland gedefinieerd) niet bekend zijn (Ponsioen, 2001).

Definitie jongeren

Deze masterscriptie was gericht op jongeren en jongvolwassenen en vanwege

psychologische en strafrechtelijke redenen werden personen van 12 tot 24 jaar meegenomen in het onderzoek. De SCIL wordt immers onder andere door politie en justitie gebruikt. Er is gekozen voor de leeftijd van 12 jaar als beginpunt van deze leeftijdsrange, omdat deze leeftijd vaak gezien wordt als het begin van de puberteit (Crone, 2008). Daarnaast is dit de leeftijd vanaf wanneer een persoon strafrechtelijk vervolgd kan worden volgens het jeugdstrafrecht (Duits & Bartels, 2011). Vervolgens zijn in dit onderzoek jongeren en jongvolwassenen tot en met maximaal 23 jaar

geïncludeerd. Ten eerste omdat jongeren zich volgens de ontwikkelingspsychologie tot 24 jaar in de adolescentie bevinden en daarmee nog in de overgang zitten van kindertijd naar volwassenheid (Ploegmakers-Burg & Stortelder, 2008). Daarnaast is strafrechtelijk gezien de leeftijdsgrens voor

(8)

8 toepassing van het jeugdstrafrecht sinds 1 april 2014 verbreed tot 23 jaar. Dit adolescentenstrafrecht zorgt ervoor dat er tot de leeftijd van 23 jaar meer rekening gehouden kan worden met de

ontwikkeling en de mogelijkheden van adolescenten (Bagga, 2014). Omwille van het creëren van gelijke groepen van 2 jaar is ook de groep jongeren van 23 jaar meegenomen in dit onderzoek. Er zijn dus jongeren en jongvolwassenen van 12 tot en met 23 jaar onderzocht, die allen ‘jongeren’ zijn genoemd.

Relevantie LVB-screener voor jongeren

Doordat een LVB veelal niet aan het uiterlijk zichtbaar is, bestaat er een groot risico op overvraging (De Wit, Moonen, & Douma, 2012). Hierdoor krijgen jongeren die in aanraking zijn gekomen met justitie of politie vaak interventies aangeboden die niet goed aansluiten bij hun beperkingen (Noom, Van der Veldt, Van Houdt, & Slot, 2009). Dit kan vervolgens onder andere leiden tot een verhoogd recidiverisico. Om deze reden is het van groot belang dat (het functioneren op het niveau van) een LVB vroegtijdig onderkend wordt, zodat politie en justitie zich in het contact en de bejegening aan kunnen passen aan de mogelijkheden van jongeren met een vermoeden van een LVB. Internationaal gezien zijn screeningsinstrumenten hiervoor zeer belangrijk gebleken in de praktijk: ze kunnen in een kort tijdsbestek een betrouwbare inschatting maken van een vermoeden van een LVB (Hayes, 2002; Mason & Murphy, 2002; Mckenzie & Paxton, 2006).

Internationaal wordt een persoon veelal geclassificeerd met een LVB bij een IQ score tot en met 70 à 75. In Nederland wordt echter een breder criterium wat betreft intelligentie gehanteerd. Personen met een IQ score onder 85 kunnen in Nederland, zoals reeds vermeld, geclassificeerd worden als personen met een LVB indien er ook sprake is van een beperkt sociaal

aanpassingsvermogen, bijkomende problemen en het vermoeden van chroniciteit. Door dit verschil in definitie zijn de instrumenten van Hayes (2002), Mason en Murphy (2002) en Mckenzie en Paxton (2006) niet geschikt voor het gebruik in Nederland. Om deze reden is recent de SCIL ontwikkeld. Met dit screeningsinstrument is het mogelijk om op grond van de definitie die in de Nederlandse praktijk wordt gehanteerd op een vermoeden van een LVB te kunnen screenen (Kaal et al., 2013).

De SCIL is tot op heden alleen voor volwassenen gevalideerd en dus (nog) niet geschikt om jongeren op een vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB te kunnen screenen. Het is echter juist belangrijk om vroeg te kunnen weten of iemand beperkingen heeft in de intelligentie en sociale aanpassing zodat hier in de begeleiding en bejegening op ingespeeld kan worden (De Wit et al., 2012). McKenzie, Paxton, Murray, Milanesi en Murray (2012) hebben om

(9)

9 deze reden de ‘Child and Adolescent Intellectual Disability Screening Questionnaire’ (CAIDS-Q) ontwikkeld. Dit is een voor kinderen en jeugdigen aangepaste versie van het screeningsinstrument voor volwassenen, de ‘Learning Disability Screening Questionnaire’ (McKenzie & Paxton, 2006). De CAIDS-Q is ontwikkeld naar aanleiding van de behoefte naar een screeningsinstrument voor LVB bij jeugdigen tussen 8 en 18 jaar die in het strafrechtsysteem en in de hulpverlening in het Verenigd Koninkrijk terecht komen. De CAIDS-Q bestaat uit zeven items die snel en gemakkelijk af te nemen en te scoren zijn door niet-professionals. Dit screeningsinstrument wordt voldoende valide en betrouwbaar geacht en er wordt zowel naar de intelligentie als naar het adaptief gedrag gekeken (McKenzie, Paxton, Michie, et al., 2012). Het is echter gebleken dat op een LVB niet op elke leeftijd op dezelfde manier gescreend kan worden. Dit komt doordat dat kinderen en jeugdigen vaardigheden op verschillende leeftijden ontwikkelen (Murray & McKenzie, 2014). Om deze reden is er bij de CAIDS-Q gebruik gemaakt van normen voor drie verschillende leeftijdgroepen: 6 tot en met 7 jaar en 11 maanden, 8 tot en met 11 jaar en 11 maanden en 12 jaar tot en met 18 jaar

(McKenzie & Murray, 2015).

Bovendien kan internationaal gezien een vermoeden van een verstandelijke beperking bij jeugdigen vastgesteld worden met de verkorte ‘Wechsler Intelligence Scale for Children - fourth edition’ (WISC-IV) (Crawford, Anderson, Rankin, & MacDonald, 2010). Deze test bevat zeven subtests en blijkt nauwkeuriger te zijn in het vaststellen van het functioneren op het niveau van een verstandelijke beperking dan de CAIDS-Q (McKenzie, Murray, Murray, & Murray, 2013). De verkorte WISC-IV is echter een verkorte intelligentietest en in tegenstelling tot de CAIDS-Q niet ontwikkeld als screeningsinstrument. Een voordeel van de CAIDS-Q ten opzichte van de verkorte WISC-IV is dat niet-professionals de CAIDS-Q af mogen nemen, terwijl men voor de afname van de verkorte WISC-IV gekwalificeerd dient te zijn. Bovendien kost het afnemen van de CAIDS-Q veel minder tijd. Daarnaast kan men met de CAIDS-Q meerdere criteria van een verstandelijke beperking meten (met name adaptieve aspecten), terwijl met de verkorte WISC-IV alleen de intelligentie gemeten kan worden (McKenzie, Paxton, Michie, et al., 2012; McKenzie et al., 2013). Met de WISC-IV kan dus niet bepaald worden of de intellectuele beperkingen zich voordoen vóór het achttiende levensjaar en of er daarnaast sprake is van significante beperkingen in adaptief gedrag oftewel het (sociaal) aanpassingsvermogen. Om deze redenen heeft een

screeningsinstrument als de CAIDS-Q enkele voordelen die een verkorte intelligentietest niet heeft. De CAIDS-Q kan echter niet in Nederland gebruikt worden aangezien dit screeningsinstrument ontwikkeld is op basis van een definitie die niet in Nederland wordt gehanteerd.

Volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie is er echter wel behoefte aan een

(10)

10 hand van de uitslag op een screeningsinstrument kan alleen een vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB vastgesteld of uitgesloten worden. Om dit vermoeden te verifiëren of falsificeren is altijd vervolgonderzoek noodzakelijk. Vanwege tijdsgebrek is het in de praktijk echter vaak niet mogelijk om een volledig diagnostisch onderzoek uit te voeren (Hayes, 1999; Kaal et al, 2013). In alle gevallen en zeker wanneer het totaal aantal gemaakte foute antwoorden van een persoon op de vragen van de screener dicht bij het afkappunt (gerelateerd aan de IQ score van 85) ligt, moet er echter aanvullend diagnostisch onderzoek gedaan worden. Om deze reden is het zeer relevant dat er een screeningsinstrument zou zijn waarmee in een korte tijd een betrouwbare inschatting gemaakt kan worden of vervolgonderzoek naar het voorkomen van een LVB

noodzakelijk is voor personen van alle leeftijden, dus ook voor personen in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar.

Daarom is er in het huidige onderzoek gekeken of de items van de huidige SCIL ook gebruikt kunnen worden bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar. Daarnaast zijn jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar meegenomen in het onderzoek, omdat er voor de oorspronkelijke validering van de SCIL voor volwassenen geen onderscheid is gemaakt in leeftijd (Kaal et al., 2013). Het was echter denkbaar dat er verschillen waren tussen de meest accurate itemsets of normen van de SCIL voor verschillende leeftijdscategorieën. Daar sloot de centrale vraagstelling van het huidige onderzoek op aan:

Kan er met de items van de SCIL voldoende betrouwbaar op een vermoeden van een licht verstandelijke beperking gescreend worden bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?

Om een antwoord te krijgen op deze vraagstelling zijn de volgende deelvragen opgesteld:

(1) Welke van de 14 items van de huidige SCIL hebben een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?

(2) Hoe is de voorspellende waarde van de totale SCIL voor de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?

(3) Welke afkapscores dienen bij de SCIL gehanteerd te worden voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?

Deze deelvragen zijn beantwoord voor zes verschillende leeftijdscategorieën: 12- en 13-jarigen, 14- en 15-jarigen, 16- en 17-jarigen, 18- en 19-jarigen, 20- en 21-jarigen en 22- en 23-jarigen. Op deze manier is achterhaald of de items van de SCIL bruikbaar zouden zijn voor jongeren of dat de huidige items verschillende voorspellende waarden hadden op de verschillende leeftijden. Er is gekozen om leeftijdscategorieën te hanteren in plaats van iedere afzonderlijke leeftijd apart te

(11)

11 onderzoeken, omdat het aantal deelnemers van het onderzoek per leeftijd te klein was om

betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Wanneer er twee leeftijdsgroepen bij elkaar werden genomen, werden de onderzoeksgroepen groter en konden er betrouwbaardere uitspraken gedaan worden.

De vraag was dus of alle items van de huidige SCIL passend waren voor jongeren om een betrouwbare inschatting te kunnen maken van een vermoeden van een LVB. Het was namelijk goed voorstelbaar dat jongeren op diverse items van de SCIL anders en minder goed scoorden. Waar deze grens echter lag, zou mogelijk met de in dit onderzoek gebruikte dataset uitgewezen kunnen worden. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat personen vaardigheden op verschillende leeftijden eigen maken en hierdoor op jongere leeftijd bepaalde vaardigheden missen om een

screener betrouwbaar af te kunnen nemen (Murray & McKenzie, 2014). Volgens Bornholt, Spencer, Fisher en Ouvrier (2004) zou een screeningsinstrument bij jonge kinderen om deze reden wel cognitieve vaardigheden kunnen onderzoeken, maar complexe, sociale vaardigheden beheersen zij nog onvoldoende. Daarnaast wordt de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen gekenmerkt door veel en snelle veranderingen. Hierdoor stelden Bornholt en collega’s (2004) dat het rekening

houden met de leeftijd een cruciaal punt is bij het afnemen van een screeningsinstrument bij

kinderen. Ook hanteren intelligentietesten andere normen voor verschillende leeftijden. Zo hanteert de WISC-III per vier maanden andere scores (Kort et al., 2005). Om deze reden werd ook verwacht dat de jeugdversie van de SCIL (de SCIL-Y) mogelijk pas vanaf een bepaalde leeftijd geschikt zou zijn om het functioneren op het niveau van een LVB te onderzoeken en dat er verschillende

afkapscores nodig zouden zijn voor de verschillende leeftijdscategorieën.

Methode

Deelnemers aan het onderzoek

Alle respondenten van deze masterscriptie hebben deelgenomen aan het onderzoek naar de SCIL-Y of aan het onderzoek naar de SCIL. Ten eerste zijn alle deelnemers van het onderzoek naar de SCIL-Y meegenomen in de dataset voor deze masterscriptie (Kaal et al., 2015). Daarnaast zijn voor dit onderzoek de gegevens gebruikt van alle jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar die deelgenomen hebben aan het onderzoek naar de volwassenenversie van de SCIL (Kaal et al., 2013). Door alle respondenten van het onderzoek naar de SCIL-Y en een deel van de

respondenten van het onderzoek naar de SCIL bij elkaar te nemen, zijn voor deze masterscriptie in totaal 445 jongeren in de onderzoekspopulatie geïncludeerd, die ten tijde van de afname van de basisvragenlijst LVB voor het SCIL respectievelijk SCIL-Y onderzoek 12 tot en met 23 jaar oud

(12)

12 waren. De meeste jongeren zijn geworven via scholen in heel Nederland, het ging hierbij om

leerlingen van scholen voor (speciaal) basisonderwijs, (speciaal) voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs. Daarnaast hebben jongeren deelgenomen aan de onderzoeken naar de SCIL(-Y) die gevraagd zijn via instellingen. Hierdoor zijn er ook justitiabelen, personen die werken bij een sociale werkplaats en personen die in een zorginstelling zitten voor mensen met een verstandelijke beperking onderzocht.

Van deze jongeren waren er 242 mannelijk (54.4%) en 203 vrouwelijk (45.6%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten was ten tijde van het onderzoek 16.37 jaar (SD = 3.211 jaar). De respondenten zijn onderverdeeld in zes leeftijdscategorieën. Deze categorieën, met het bijbehorende aantal deelnemers per categorie, zijn in aantal en in percentage weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

Respondenten per leeftijdscategorie in aantal en in percentage (N = 445)

Leeftijdscategorie Aantal respondenten Percentage Cumulatief

12 – 13 jaar 91 20.4% 20.4% 14 – 15 jaar 117 26.3% 46.7% 16 – 17 jaar 97 21.8% 68.5% 18 – 19 jaar 47 10.6% 79.1% 20 – 21 jaar 48 10.8% 89.9% 22 – 23 jaar 45 10.1% 100.0%

Het was belangrijk om te weten of er binnen de leeftijdscategorieën een juiste verdeling was van het aantal jongeren met en zonder een LVB. Volgens Field (2009) wordt de externe validiteit vergroot wanneer iedere afzonderlijke groep uit minimaal 30 jongeren zou bestaan. Zoals in Tabel 3 te lezen is, was dit in het huidige onderzoek niet het geval bij de drie oudste leeftijdscategorieën. Dit werd als een beperking gezien, waar in de discussie dieper op ingegaan is.

(13)

13 Tabel 3

Verdeling van respondenten met en zonder LVB per leeftijdscategorie (N = 445)

Leeftijdscategorie Aantal respondenten Aantal respondenten Totaal aantal

zonder LVB met LVB respondenten

12 – 13 jaar 26 65 91 14 – 15 jaar 49 68 117 16 – 17 jaar 43 54 97 18 – 19 jaar 37 10 47 20 – 21 jaar 36 12 48 22 – 23 jaar 31 14 45

Bij alle respondenten is de basisvragenlijst LVB afgenomen (met onder andere daarin de items die in de uiteindelijke versie van de SCIL zitten). Daarnaast is er een intelligentiescore vastgesteld aan de hand van een Wechsler intelligentietest (versie voor jongeren respectievelijk voor volwassenen afhankelijk van de leeftijd) indien een recente IQ score ten tijde van de afname van de basisvragenlijst nog onbekend was.

De gemiddelde IQ score van de respondenten was 85 (SD = 15.4). Van de totale

onderzoeksgroep voldeden daarbij 223 respondenten (50.1%) aan de Nederlandse classificatie voor een LVB aan de hand van de score op een Wechsler intelligentietest, waarbij afhankelijk van de leeftijd van de Nederlandse Wechsler Intelligence Scale for Children-III (WISC-III) of Wechsler Adult Intelligence Scale-III (WAIS-III) gebruik gemaakt is. Zij hadden dan een meest recent gemeten IQ score onder de 85, maar boven de 49. De overige respondenten voldeden niet aan de classificatie LVB. Zij hadden een meest recent gemeten IQ score van 85 of hoger. Internationaal wordt vaak een IQ score van 70 als grensscore van verstandelijke beperking gezien. De

respondenten zijn, met het oog op die in verschillende definities gehanteerde IQ scores, derhalve opgesplitst in drie categorieën, die gepresenteerd zijn in Tabel 4. Ook is er hierbij een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes, om te kunnen achterhalen of geslacht mogelijk van invloed was op eventuele verschillen tussen de categorieën voor wat betreft de IQ score. Om dit te onderzoeken is er gekeken of er systematische verschillen waren tussen het aantal jongens en meisjes per

subcategorie, daarbij gebruik makend van de Pearson Chi-Square toets. Hieruit bleek dat er geen significant verschil was tussen de verdeling van jongens en meisjes over de drie categorieën, χ2(2) = .31, p = .856). Om deze reden is er in de verdere analyses geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes.

(14)

14 Tabel 4

Aantal respondenten onderverdeeld in drie categorieën wat betreft IQ (N = 445)

Categorie IQ Aantal respondenten

Jongens Meisjes Totaal

50 tot 70 41 (9.2%) 34 (7.6%) 75 (16.9%)

70 tot 85 83 (18.7%) 65 (14.6%) 148 (33.3%) 85 en hoger 118 (26.5%) 104 (23.4%) 222 (49.9%)

Totaal 242 (54.4%) 203 (45.6%) 445 (100%)

Door in het onderzoek zowel respondenten met een LVB als zonder een LVB mee te nemen (ingedeeld op grond van de score op een van beide Wechsler intelligentietests) kon achterhaald worden of de classificatie ‘al dan niet LVB’ op grond van een intelligentietest overeenkwam met de classificatie ‘al dan niet functioneren op het niveau van een LVB’ zoals onderzocht met de SCIL(-Y). Voor de deelname aan het onderzoek ontvingen de respondenten een beloning. Wanneer alleen de basisvragenlijst LVB afgenomen hoefde te worden, kregen zij een klein presentje in de vorm van bijvoorbeeld douchegel, oordopjes of een pen. Indien van de jongere echter nog geen IQ score bekend was en er daarom ook een WISC-III of WAIS-III afgenomen diende te worden, en de afname dus veel langer duurde, kreeg de jongere een Iris check van 10 Euro.

Materialen

Basisvragenlijst LVB / SCIL

Voor het huidige onderzoek is bij alle jongeren gebruik gemaakt van de basisvragenlijst LVB die eerder afgenomen is (zie Bijlage 1). In de analyses ten behoeve van onderhavig onderzoek zijn echter alleen de 14 items (bestaande uit 16 vragen) meegenomen die in de definitieve SCIL zijn opgenomen (zie Bijlage 2). Van deze items is bij jongeren tot 18 jaar echter niet het item ‘Wat is de hoogste opleiding (school) die je hebt afgemaakt?’ gebruikt, maar was dat vervangen door het item ‘Wat is de hoogste opleiding (school) die je hebt gevolgd?’. De reden hiervan was dat jongeren op jonge leeftijd nog geen (hogere) school afgemaakt konden hebben en het oorspronkelijke item dus geen goed beeld kon geven van een vermoeden van een LVB bij jongeren onder 18 jaar. Het vervangen item gaat namelijk alleen over de hoogste opleiding die iemand tot nu toe heeft gevolgd, maar dus (nog) niet heeft afgemaakt. Doordat er verder alleen items meegenomen zijn uit de definitieve SCIL kon er gekeken worden of de huidige items in de SCIL ook bruikbaar waren om

(15)

15 op een vermoeden van een LVB bij jongeren (12 tot en met 17 jaar) te screenen. Daarnaast kon er een vergelijking gemaakt worden met de scores van jongvolwassenen (18 tot en met 23 jaar), waarbij van deze personen gebruikgemaakt is van de door hun behaalde SCIL scores. De scores op de SCIL bestonden uit de antwoorden op de vragen en de uitgewerkte opdrachten. Alle items zijn omgescoord, wat inhield dat van ieder uniek antwoord op een item aan de hand van de handleiding van de SCIL is gekeken welke score het antwoord verdiende.

Uit de onderzoeksgegevens bleek dat jongeren soms bij een antwoord ‘weet ik niet’ hadden gegeven. Bij het scoren van de SCIL wordt het niet (kunnen of willen) geven van een antwoord als ‘fout’ gescoord (Kaal et al., 2013; Van Kuijk, 2011). De reden hiervan is dat het zeer aannemelijk is dat wanneer iemand aangeeft een antwoord niet te weten of niet te willen geven, hij of zij ook het juiste antwoord niet weet. Om deze reden is er ook in het huidige onderzoek voor gekozen om de antwoorden ‘weet ik niet’ als fout te scoren. Overige gegevens die ontbraken zijn als missende waarden ingevoerd in het databestand. Er waren bij de jongeren tot en met 17 jaar drie missende waarden bij item 1 en één bij item 3.

Daarnaast was de manier van scoren als volgt: voor ieder goed antwoord kreeg de

respondent op de SCIL twee punten, bij deels goede antwoorden werd bij de items 2, 8, 11, 12, 13 en 14 van de SCIL één punt toegekend, en wanneer een antwoord totaal niet correct was dan kreeg de respondent geen punten voor dat item. Op deze manier was het niet alleen mogelijk was om de totaalscores van jongeren met elkaar te vergelijken, maar ook om de scores op de afzonderlijke items onderling te vergelijken. Uiteindelijk zijn alle scores van de items van één persoon bij elkaar opgeteld. Bij de volwassenenversie van de SCIL betekende een score van 19 of lager dat er

vermoedelijk sprake was van (het functioneren op het niveau van) een LVB. Bij een score van 20 of hoger was er vermoedelijk geen sprake van een LVB. Of dezelfde scoringswijze voor jongeren aangehouden kon worden voor het vermoeden van wel/geen sprake van een LVB is in deze masterscriptie onderzocht.

Wechsler intelligentietesten

Daarnaast is bij jongeren van wie nog geen recente intelligentiegegevens beschikbaar waren de III (12- tot en met 16-jarigen) of WAIS-III (16-jarigen en ouder) afgenomen. De WISC-III is een intelligentietest voor kinderen van 6 tot en met 16 jaar, waarbij de algemene intelligentie wordt bepaald aan de hand van 13 verbale en performale subtests (Kort et al., 2005). Ook de WAIS-III is een intelligentietest, maar deze is bedoeld om de algemene intelligentie van

(jong)volwassenen in de leeftijd van 16 tot en met 85 jaar te bepalen (Wechsler, 2005). De WAIS-III bestaat uit 16 verbale en performale subtests. Gezien de leeftijden die gehanteerd worden bij

(16)

16 beide Wechsler intelligentietesten kon er bij het onderzoek naar de SCIL-Y voor 16-jarigen

gekozen worden voor de WISC-III of de WAIS-III. Er was geen vast protocol waaraan men zich diende te houden bij de keuze voor de intelligentietest bij 16-jarigen. Bij deze leeftijd kon of de WISC-III of de WAIS-III afgenomen worden.

De scores op de WISC-III en WAIS-III zijn niet zo maar volledig vergelijkbaar, daar het om twee verschillende intelligentietesten gaat. Beide testen maken echter deel uit van de set Wechsler intelligentietesten, die allen zijn ontworpen volgens de visie van Wechsler op intelligentie. Mede hierdoor komen de constructen van de WISC-III en WAIS-III veelal overeen (Kort et al., 2005; Wechsler, 2005). Ook zijn zowel de WISC-III als de WAIS-III verbale intelligentietests, wat inhoudt dat bij beide intelligentietests taal van belang is. Taal wordt gezien als een belangrijk element van de intelligentie. Om deze reden is het overigens ook begrijpelijk dat non-verbale en verbale tests moeilijk met elkaar te vergelijken zijn (Kaldenbach, 2012). Gezien het feit dat de WISC-III en de WAIS-III allebei verbale intelligentietests zijn, ontstaat er bij de vergelijking tussen de scores op deze tests geen ruis op het gebied van taal. Bovendien kennen de tests veel

overeenkomsten, omdat ze uit dezelfde soort taken bestaan. Om deze redenen is er in het huidige onderzoek voor gekozen om de scores op de WISC-III en WAIS-III te zien als intelligentiescores die wel voldoende vergelijkbaar waren. Hierdoor werd het ook niet als een bezwaar gezien dat er bij 16-jarigen gekozen kon worden voor een afname van of de WISC-III of de WAIS-III.

Het was voor het onderzoek met name van belang dat er werd gekeken naar het verschil tussen de jongeren met een totaal IQ score (TIQ) onder en boven 85. Om te achterhalen of de SCIL daadwerkelijk bruikbaar was voor jongeren, is gekeken of er met behulp van de SCIL(-Y) een vermoeden van een LVB kon worden vastgesteld wanneer iemand daadwerkelijk een Wechsler totale IQ score had onder de 85 (sensitiviteit). Daarnaast zou er geen vermoeden van een LVB moeten zijn vastgesteld bij een persoon met een IQ score van 85 of hoger (specificiteit). Het uiteindelijke doel van het onderzoek was om te onderzoeken of de 14 items van de SCIL daadwerkelijk bruikbaar waren voor jongeren in de leeftijdsgroepen van 12 tot en met 23 jaar.

Procedure

Deze masterscriptie is uitgevoerd in het kader van twee grotere onderzoeken naar de bruikbaarheid van de SCIL en de SCIL-Y. De respondenten voor de onderzoeken voor de SCIL en SCIL-Y werden geworven via instellingen en scholen. De afname van de instrumenten voor het onderzoek zijn in een één-op-één situatie uitgevoerd volgens een standaard afnameprocedure (deze is indien gewenst op te vragen). Doordat de verschillende testafnemers deze procedure volgden, kregen alle deelnemers dezelfde instructies. Bij alle deelnemers is de basisvragenlijst LVB

(17)

17 afgenomen en van wie er nog geen recente IQ score bekend was, is er ook een Wechsler

intelligentietest afgenomen (een WISC-III of WAIS-IIII afhankelijk van de leeftijd). Wanneer alleen de basisvragenlijst LVB afgenomen hoefde te worden duurde het onderzoek ongeveer een half uur. Indien er ook een intelligentietest afgenomen diende te worden, duurde het onderzoek ongeveer twee uur per deelnemer. Alle deelnemers hebben een toestemmingsformulier ondertekend voor deelname aan het onderzoek. Daarnaast dienden voor jongeren onder de 16 jaar ook de

ouders/verzorgers een toestemmingsformulier te ondertekenen. De toestemmingsformulieren zijn telkens aangepast voor de specifieke locaties, want deze konden enigszins van elkaar verschillen. Net als de afnameprocedure zijn deze toestemmingsformulieren indien gewenst ook op te vragen.

Analyses

Om te achterhalen of de huidige items voor alle leeftijdscategorieën van 12 tot en met 23 jaar geschikt waren of dat er verschillen waren tussen de verschillende leeftijden is er gebruik gemaakt van statistische analyses. Alle gegevens en volledige antwoorden op de items van de deelnemers zijn ingevoerd in SPSS 21.0 (Corp, 2012). Voor deze masterscriptie is gebruik gemaakt van een afhankelijke variabele ‘de aanwezigheid van het vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB’ op grond van de totale IQ score op de Wechsler intelligentietest en van 14 onafhankelijke variabelen, namelijk de items uit de SCIL. Bij alle analyses is een

betrouwbaarheidsniveau van 95% aangehouden oftewel een alfa van .05. Wanneer een p waarde echter kleiner was dan .001 werd deze bij de resultaten weergegeven als p < .001, zodat het

zichtbaar was dat het ging om een sterk significante uitkomst (American Psychological Association, 2010). Bovendien werd de leeftijd van de respondenten in jaren weergegeven, zodat alle

afzonderlijke leeftijdscategorieën met elkaar vergeleken konden worden.

Ten eerste is voor de deelvraag ‘Welke van de 14 items van de huidige SCIL hebben een

significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?’ de samenhang

tussen de afzonderlijke items met de aan- of afwezigheid van een LVB van de totale

onderzoeksgroep berekend. Om te onderzoeken of ieder van de 14 items van de SCIL, met twee of drie antwoordmogelijkheden, daadwerkelijk een significante samenhang had met de aan- of

afwezigheid van een LVB bij de in het onderzoek geïncludeerde jongeren aan de hand van de score op een valide intelligentietest werd gebruik gemaakt van de Pearson Chi-Square toets. Vervolgens is er aan de hand van een ANOVA gekeken of er verschillen waren tussen de gemiddelden van het TIQ en de totale SCIL score voor de zes geconstrueerde leeftijdscategorieën. Hiermee kon

aangetoond worden of de leeftijdscategorieën mogelijk samen genomen konden worden voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen in deze masterscriptie, of dat er juist ingegaan diende te

(18)

18 worden op de verschillen tussen de leeftijdscategorieën. Indien door het toepassen van de ANOVA aangetoond werd dat er daadwerkelijk verschillen zaten tussen de scores van de leeftijdscategorieën zou er voor iedere leeftijdscategorie onderzocht moeten worden of ieder item van de SCIL een significante samenhang had met de aan- of afwezigheid van een LVB. Voor deze analyse werd, net als dat dit onderzocht werd voor alle geïncludeerde jongeren, gebruik gemaakt van de Pearson Chi-Square toets. In plaats van naar de totale onderzoeksgroep te kijken, werd er voor deze analyse echter per leeftijdscategorie gekeken.

Vervolgens werd voor de deelvraag ‘Hoe is de voorspellende waarde van de totale SCIL

voor de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?’ gebruik gemaakt van een Receiver

Operating Characteristic (ROC)-analyse. Deze ROC-analyse werd voor de totale onderzoeksgroep uitgevoerd, maar daarna ook per leeftijdscategorie. Op deze manier kon zowel naar de

voorspellende waarde van de SCIL(-Y) op de aan- of afwezigheid van een LVB voor de totale onderzoeksgroep gekeken worden, als ook voor iedere leeftijdscategorie. Hierdoor kon vastgesteld worden of de SCIL(-Y) voor elke leeftijdscategorie bruikbaar was of mogelijk pas vanaf een

bepaalde leeftijd. Een ROC-analyse geeft een ‘area under the curve’ (auc) weer (Fawcett, 2006). De auc biedt een weergave van de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) oftewel de kans dat iemand met een LVB (zoals vastgesteld met een valide intelligentietest) ook als zodanig werd gedetecteerd met gebruikmaking van de SCIL(-Y). De auc geeft een waarde aan waarin de sensitiviteit en de specificiteit van de SCIL(-Y) in verhouding met elkaar zijn weergegeven (Kaal et al., 2013). Indien de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) voor jongeren perfect was, dan was de auc gelijk aan 1.0. Dit was echter niet realistisch (ieder instrument kent wel een afwijking) en er werd in deze

masterscriptie een minimum van .85 gehanteerd voor het vaststellen van een voldoende

voorspellende waarde. Dit minimum is gehanteerd, omdat deze masterscriptie in het kader van een groter onderzoek naar de bruikbaarheid van de SCIL(-Y) is uitgevoerd en bij dat onderzoek is op voorhand een minimale auc van .85 vastgesteld. De reden hiervan was dat het ministerie van Veiligheid en Justitie hoge eisen stelde aan de bruikbaarheid van de screener, mede doordat de screener op individueel niveau gebruikt diende te kunnen worden (Kaal et al., 2015). Een auc van .50 of lager betekent overigens dat de voorspellende waarde gelijk is aan het bepalen op grond van toeval, wat voor de screener niet wenselijk was.

Tot slot werd ook voor de deelvraag ‘Welke afkapscores dienen bij de SCIL gehanteerd te

worden voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?’ gebruik gemaakt van een

ROC-analyse. Er is voor de totale onderzoeksgroep een ROC-analyse uitgevoerd, maar daarnaast voor iedere leeftijdscategorie afzonderlijk. Op deze manier kon er gekeken worden of er verschillende afkapscores gehanteerd dienden te worden bij jongeren in verschillende leeftijdscategorieën. Indien

(19)

19 uit de overige analyses namelijk bleek dat er verschillen in de beantwoording van de SCIL(-Y) waren tussen de leeftijdscategorieën, leek het gebruik van verschillende afkapscores voor de verschillende leeftijden aannemelijk. Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden werd er bij de ROC-analyse gekeken naar de scores van de sensitiviteit en de specificiteit van de SCIL, die beide zo hoog mogelijk dienden te zijn bij de gekozen afkapscore. Het was voor de SCIL(-Y) het

belangrijkste dat jongeren met een IQ score onder de 85 met de screener werden herkend als iemand die vermoedelijk functioneert op het niveau van een LVB (sensitiviteit). Het was daarbij ook

wenselijk, maar minder belangrijk, dat jongeren met een IQ score boven de 84 door de screener werden gekenmerkt als personen waarbij geen vermoeden van functioneren op het niveau van een LVB was (specificiteit). Wanneer een persoon met een vermoeden van een LVB namelijk niet als zodanig herkend werd met gebruikmaking van de SCIL(-Y), had dit meer negatieve gevolgen, zoals overvraging of het ontzeggen van extra ondersteuning als dat iemand ten onrechte geacht werd op het niveau van een LVB te functioneren. Derhalve als een persoon met een valide IQ score van 85 of hoger door de screener werd herkend als een persoon waarbij sprake zou zijn van een vermoeden van een LVB, werd dit als minder hinderlijk gezien. Er diende namelijk toch nog aanvullend

diagnostisch onderzoek uitgevoerd te worden wanneer een persoon op de SCIL(-Y) een score behaalde die vlakbij het afkappunt lag. Voor de SCIL(-Y) werd er dus gestreefd naar een zo hoog mogelijke sensitiviteit, waarbij gepoogd werd om ook de specificiteit zo hoog mogelijk te laten zijn.

Resultaten

De resultaten van de beschreven analyses worden hieronder per deelvraag weergegeven.

Welke van de 14 items van de huidige SCIL bieden een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?

In eerste instantie is onderzocht of alle items van de huidige SCIL (inclusief het aangepaste item 2 voor jongeren onder de 18 jaar) een significante samenhang hadden met de aan- of

afwezigheid van een LVB bij alle jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar. Bij alle items bleek dat de antwoorden van de groep met een LVB significant in de verwachte richting verschilden met de antwoorden van de groep zonder een LVB. Dit hield in dat alle items uit de SCIL, inclusief het vervangen item 2, significant samenhingen met de aan- of afwezigheid van een LVB bij de totale groep van jongeren van 12 tot en met 23 jaar (zie Tabel A1, Bijlage 3).

Aan de hand van een ANOVA werd in lijn van de verwachtingen gevonden dat er

(20)

20 (F(5, 439) = 26.6, p = .000), waarbij de jongeren onder de 18 gemiddeld genomen lagere SCIL scores hadden dan de jongvolwassenen van 18 jaar of ouder (t(443) = 10.3, p = .000). Ook de gemiddelde IQ scores (F(5, 439) = 13.3, p = .000) bleken tussen de zes leeftijdscategorieën te verschillen. Voor deze masterscriptie was het met name interessant om naar de verschillen in de significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB per leeftijdscategorie te kijken. Om deze reden zijn per leeftijdscategorie dezelfde analyses uitgevoerd als voor de hele

onderzoeksgroep. Op deze wijze kon namelijk gekeken worden of alle items daadwerkelijk bij iedere leeftijdscategorie een significant verschil lieten zien tussen de groepen met en zonder een LVB. Voor iedere leeftijdscategorie worden hierna de items besproken die een significante samenhang lieten zien. Om de leesbaarheid van deze masterscriptie te vergroten, is er daarnaast voor gekozen om de resultaten van alle leeftijdscategorieën per item in één tabel te zetten (zie Tabel A2, Bijlage 3). Op deze manier kan er in één oogopslag gekeken worden welke items een

significante samenhang lieten zien met de aan- of afwezigheid van een LVB bij iedere leeftijdscategorie.

12- en 13-jarigen

Bij de jongste leeftijdscategorie, 12- en 13-jarigen, gold dat de helft van de items van de SCIL een significante samenhang had met de aan- of afwezigheid van een LVB. Het ging hierbij om de items ‘speciaal onderwijs’ (χ2 (1) = 21.3, p = .000), ‘hoogste opleiding’ (χ2(2) = 22.0, p = .000), ‘som €10 - €6,95’ (χ2 (1) = 8.3, p = .004), ‘spellen STORM’ (χ2(2) = 7.8, p = .020), ‘spreekwoord’ (χ2 (1) = 8.4, p = .004), ‘rekenen’ (χ2 (2) = 9.2, p = .010) en ‘schrijven’ (χ2 (2) = 21.4, p = .000). De overige items lieten geen significant verschil zien tussen een LVB en geen LVB op 12- en 13-jarige leeftijd.

14- en 15-jarigen

Op 14- en 15-jarige leeftijd lieten 10 van de 14 items een significant verschil zien tussen de scores van jongeren met en zonder een LVB. Bij deze leeftijdscategorie was dat het geval bij de volgende items: ‘speciaal onderwijs’ (χ2 (1) = 19.2, p = .000), ‘hoogste opleiding’ (χ2 (2) = 45.3, p = .000), ‘hulpverlening’ (χ2 (1) = 4.2, p = .041), ‘som €10 - €6,95’ (χ2 (1) = 7.8, p = .005), ‘som 3 januari’ (χ2 (1) = 21.8, p = .000), ‘spreekwoord’ (χ2 (1) = 21.9, p = .000), ‘rekenen’ (χ2 (2) = 30.6, p = .000), ‘schrijven’ (χ2 (2) = 15.1, p = .001), ‘lezen’ (χ2 (2) = 9.5, p = .009) en ‘klok tekenen’ (χ2 (2) = 13.6, p = .001).

(21)

21

16- en 17-jarigen

Bij de 16- en 17-jarigen hadden bijna alle items een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Slechts bij twee items, namelijk bij ‘spellen STORM’ en ‘klok tekenen’, was er geen sprake van significantie. Bij de overige items van de huidige SCIL was er bij 16- en 17-jarigen wel sprake van een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB: ‘speciaal onderwijs’ (χ2 (1) = 20.9, p = .000), ‘hoogste opleiding’ (χ2 (2) = 51.9, p = .000),

‘hulpverlening’ (χ2 (1) = 11.3, p = .001), ‘gezin/familie’ (χ2 (1) = 6.0, p = .014), ‘som €10 - €6,95’ (χ2 (1) = 13.1, p = .000), ‘som 19 januari’ (χ2 (1) = 4.3, p = .039), ‘som 3 januari’ (χ2 (1) = 9.2, p = .002), ‘krant/tijdschrift’ (χ2 (1) = 4.9, p = .026), ‘spreekwoord’ (χ2 (1) = 16.7, p = .000), ‘rekenen’ (χ2 (2) = 11.1, p = .004), ‘schrijven’ (χ2 (2) = 17.4, p = .000) en ‘lezen’ (χ2 (2) = 8.9, p = .012).

18- en 19-jarigen

In vergelijking met de vorige leeftijdscategorie lieten bij de leeftijdscategorie 18- en 19-jarigen veel minder items een significant verschil zien tussen een LVB en geen LVB. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de steekproef van 18- en 19-jarigen alsmede de steekproeven van 20- en 21-jarigen en 22- en 23-jarigen in het huidige onderzoek beduidend kleiner waren dan de

steekproeven in de leeftijdscategorieën onder de 18 jaar (zie tabel 4), wat de kans op het vinden van significante verschillen kleiner maakte. Slechts bij zeven items was dit in de steekproef van 47 18- en 19-jarigen het geval, namelijk bij de items ‘hoogste opleiding’ (χ2 (2) = 6.9, p = .032),

‘hulpverlening’ (χ2 (1) = 11.5, p = .001), ‘som 19 januari’ (χ2 (1) = 8.6, p = .003), ‘som 3 januari’ (χ2 (1) = 5.0, p = .025), ‘krant/tijdschrift’ (χ2 (1) = 3.9, p = .048), ‘lezen’ (χ2 (2) = 10.9, p = .004) en ‘klok tekenen’ (χ2 (2) = 11.5, p = .003).

20- en 21-jarigen

Ook in de steekproef bestaande uit 48 20- en 21-jarigen had maar een beperkt aantal items een significante samenhang met een LVB. In het geval van deze leeftijdscategorie ging het om de volgende vijf items: ‘speciaal onderwijs’ (χ2 (1) = 17.3, p = .000), ‘hoogste opleiding’ (χ2 (2) = 12.0, p = .003), ‘hulpverlening’ (χ2 (1) = 12.8, p = .000), ‘som 3 januari’ (χ2 (1) = 5.5, p = .019) en ‘klok tekenen’ (χ2 (2) = 9.0, p = .011).

(22)

22

22- en 23-jarigen

Daarentegen hadden bij de beperkte steekproef van 45 22- en 23-jarigen maar liefst 12 van de 14 items een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Het ging hier om de volgende items: ‘speciaal onderwijs’ (χ2 (1) = 20.8, p = .000), ‘hoogste opleiding’ (χ2 (2) = 14.5,

p = .001), ‘hulpverlening’ (χ2 (1) = 8.8, p = .003), ‘som €10 - €6,95’ (χ2 (1) = 4.0, p = .047), ‘som

19 januari’ (χ2 (1) = 9.1, p = .002), ‘som 3 januari’ (χ2 (1) = 5.0, p = .025), ‘spellen STORM’ (χ2 (2) = 9.3, p = .010), ‘spreekwoord’ (χ2 (1) = 19.23, p = .000), ‘rekenen’ (χ2 (2) = 14.8, p = .001),

‘schrijven’ (χ2 (2) = 19.4, p = .000), ‘lezen’ (χ2 (2) = 17.9, p = .000) en ‘klok tekenen’ (χ2 (2) = 7.6,

p = .022).

Hoe is de voorspellende waarde van de totale SCIL voor de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren?

Vervolgens is er met een ROC-analyse onderzocht hoe de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) was voor de aan- of afwezigheid van een LVB bij alle geïncludeerde jongeren. Hierbij werd gebruik gemaakt van de totaalscore op de SCIL(-Y) en het al dan niet hebben van een LVB op basis van de uitslag op een valide intelligentietest. Zoals eerder genoemd, is er in deze

masterscriptie voor gekozen om een minimum auc van .85 te hanteren om te mogen spreken over een voldoende voorspellende waarde aangezien dit onderzoek aansloot bij een groter onderzoek met dit criterium. Uit de ROC-analyse bleek dat de voorspellende waarde van de totaalscore op de SCIL(-Y), op basis van de auc, .909 (p < .001) was. Voor de beantwoording van de

onderzoeksvragen in deze masterscriptie is echter voornamelijk naar de verschillen tussen de leeftijdscategorieën gekeken, dus dat gold ook voor de vraag hoe de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) was. Om deze reden is vervolgens voor alle leeftijdscategorieën een ROC-analyse uitgevoerd.

Voor de leeftijdscategorie 12- en 13-jarigen moest de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) onvoldoende geacht worden, aangezien de auc .827 (p < .001) was en zich hierdoor onder de vastgestelde minimale auc bevond. Daarentegen was de voorspellende waarde bij de overige leeftijdscategorieën wel voldoende. Zo was de auc bij 14- en 15-jarigen .897 (p < .001), bij 16- en 17-jarigen .913 (p < .001) en bij 18- en 19-jarigen .916 (p < .001). Bij 20- en 21-jarigen was de auc waarde .865 (p < .001) en bij 22- en 23-jarigen was die waarde .955 (p < .001). Voor de

beeldvorming is in Figuur 1 de ROC-curve van de totale voorspellende waarde van de SCIL(-Y) weergegeven met daarnaast de laagste (auc .827, behorende bij 12- en 13-jarigen) en de hoogste

(23)

23 voorspellende waarde (auc .955, behorende bij 22- en 23-jarigen) die afkomstig zijn van de analyses toegespitst per leeftijdscategorie.

Figuur 1

(I) De voorspellende waarde van totale SCIL score (auc .909), (II) de laagste voorspellende waarde (auc .827) voor 12- en 13-jarige jongeren en (III) de hoogste voorspellende waarde (auc .955) voor 22- en 23-jarige jongeren weergegeven in ROC-curves

I II III

Welke afkapscores dienen bij de SCIL gehanteerd te worden voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?

Tot slot is er ook met behulp van een ROC-analyse gekeken naar welke afkapscores geschikt waren voor de diverse categorieën jongeren. Er is hierbij gekeken naar de afkapscores afkomstig uit de analyse, met de bijbehorende scores van de sensitiviteit en de specificiteit van de screener. De gewenste afkapscores zijn bepaald door te kijken naar de scores waarbij de sensitiviteit zo hoog mogelijk was, maar waarbij ook sprake was van een zo hoog mogelijke specificiteit.

In eerste instantie is onderzocht naar wat de beste afkapscore voor de totale

onderzoeksgroep was. In het geval van alle in het onderzoek geïncludeerde jongeren bleek dat een afkapscore van 17.5 het best gehanteerd kon worden, met een sensitiviteit van 85.2% en een specificiteit van 83.8%. Dit hield in dat er bij een score van 17 of lager een vermoeden was van het functioneren op het niveau van een LVB en dat er bij een score van 18 of hoger juist geen

vermoeden was van een LVB. Daarnaast hield de bijbehorende sensitiviteitscore in dat er bij ongeveer 85 procent van de jongeren met een LVB (gemeten met een valide IQ test) ook uit de SCIL(-Y) een vermoeden van een LVB naar voren kwam. Bovendien betekende de genoemde specificiteitscore dat zo’n 83 procent van de jongeren zonder een LVB (gemeten met een valide IQ test) ook als zodanig werd geclassificeerd door de SCIL(-Y).

(24)

24 Aangezien er echter het vermoeden bestond dat er voor de verschillende leeftijden

verschillende afkapscores gewenst waren, is ook voor iedere leeftijdscategorie afzonderlijk een ROC-analyse uitgevoerd. De uit deze analyse gekozen afkapscores die het best gehanteerd konden worden voor iedere leeftijdscategorie afzonderlijk zijn weergegeven in Tabel 5. In deze tabel is te zien dat er uit de analyses voor de jongere leeftijdscategorieën lagere gewenste afkapscores kwamen dan voor de oudere categorieën. Dit was in lijn met de verwachting dat er niet eenzelfde afkappunt gehanteerd moest worden voor alle jongeren.

Tabel 5

Geadviseerde afkapscores, met bijbehorende sensitiviteit en specificiteit, voor de SCIL(-Y) per leeftijdscategorie en voor de totale onderzoeksgroep

Leeftijdscategorie Afkapscore Sensitiviteit (%) Specificiteit (%)

12-13 jaar 14.5 78.5% 69.2% 14-15 jaar 16.5 85.3% 81.6% 16-17 jaar 18.5 79.6% 83.7% 18-19 jaar 19.5 90.0% 91.9% 20-21 jaar 20.5 83.3% 80.6% 22-23 jaar 19.5 92.9% 93.5% Totale onderzoeksgroep 17.5 85.2% 83.8% Samenvatting en discussie

In deze masterscriptie is getracht om de centrale vraagstelling ‘Kan er met de items van de

SCIL voldoende betrouwbaar op een vermoeden van een licht verstandelijke beperking gescreend worden bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?’ te beantwoorden. Er werd hierbij

verwacht dat niet alle items het vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB goed zouden kunnen weergeven bij elke leeftijd, met name voor de jongere leeftijden. Ook was de verwachting dat er verschillende afkapscores nodig waren voor de diverse onderscheiden leeftijdscategorieën. Om duidelijkheid te krijgen over deze verwachtingen zijn de deelvragen

(25)

25 beantwoord aan de hand van de gebruikte analyses. Deze antwoorden worden eerst per deelvraag weergegeven, daarna wordt er een antwoord gegeven op de centrale vraagstelling.

Samenhang tussen de items van de huidige SCIL en de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren

Wanneer er is gekeken naar de totale onderzoeksgroep, zonder onderscheid te maken tussen de leeftijdscategorieën, is gebleken dat alle items van de SCIL (inclusief het aangepaste item 2 voor jongeren onder de 18 jaar) een significante samenhang hadden met de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar. Daarentegen bleek dat niet alle items een significante samenhang hadden een LVB bij iedere leeftijdscategorie. In Tabel A2 (Bijlage 3) is per item weergegeven of deze wel of niet significant was voor iedere leeftijdscategorie afzonderlijk. Slechts één item, namelijk item 2 ‘hoogste opleiding’ had bij alle leeftijdscategorieën een

significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Om deze reden wordt er in ieder geval geadviseerd om bij jongeren onder de 18 gebruik te maken van het aangepaste item in plaats van het originele item 2. De volgende items leken het bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar daarentegen ‘minder goed te doen’: item 4 ‘gezin/familie’, item 8 ‘spellen STORM’ en item 9 ‘krant/tijdschrift’. Bij deze items was slechts bij één of twee leeftijdscategorieën sprake van een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Bij de overige items was er bij de meeste leeftijdscategorieën sprake van significantie en leken om deze reden goed te kunnen

screenen op het vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB. Bij de

leeftijdscategorieën 12- en 13-jarigen, 18- en 19-jarigen en 20- en 21-jarigen had slechts de helft (of zelfs minder) van de items een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Bij 12- en 13-jarigen zou dit kunnen liggen aan de kennis en de omstandigheden die verondersteld wordt aanwezig te zijn in deze fase van hun ontwikkeling. De SCIL(-Y) leek minder bruikbaar voor jongeren in deze leeftijdscategorie. Bij de twee andere leeftijdscategorieën (18- en 19-jarigen en 20- en 21-jarigen) zou de omvang van de substeekproeven een reden kunnen vormen, want die waren in het huidige onderzoek beperkt (respectievelijk 47 en 48 deelnemers). Dit maakte de kans op

significante verschillen wegens een lagere ‘power’ van de toetsingen geringer. Bovendien waren er bij deze categorieën veel meer jongeren zonder een LVB dan met een LVB, waardoor de resultaten met veel voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden.

De voorspellende waarde van de totale SCIL voor de aan- of afwezigheid van een LVB bij jongeren

(26)

26 afwezigheid van een LVB bij alle in dit onderzoek geïncludeerde jongeren, is gebleken dat deze op basis van de auc .909 (p < .001) was. Dit was een score boven het gestelde minimum van .85. Dit betekende dat de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) voor jongeren goed was wanneer er is gekeken naar de totale onderzoeksgroep. Aangezien de focus van deze masterscriptie voornamelijk lag op de verschillen tussen de verschillende leeftijdscategorieën was er ook voor de voorspellende waarde onderscheid gemaakt tussen de leeftijden. Uit die analyses bleek dat de voorspellende waarde van de SCIL(-Y) bij 12- en 13- jarigen onvoldoende was, aangezien de auc onder de beoogde waarde van .85 lag (Kaal et al., 2015). Dit bevestigde, net als bij de vorige deelvraag, dat het gebruik van de SCIL(-Y) bij deze leeftijdscategorie niet geadviseerd kon worden. Bij de overige leeftijdscategorieën was de voorspellende waarde van de totale SCIL(-Y) wel voldoende. Uit de gevonden resultaten kon afgeleid worden dat de voorspellende waarde toenam naarmate de leeftijdscategorie hoger was. Hierbij gold echter één uitzondering: de leeftijdscategorie 20- en 21-jarigen kende een lagere voorspellende waarde dan de leeftijdscategorie 18- en 19-21-jarigen. Dit laatste diende echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden, aangezien de leeftijdscategorie 20- en 21-jarigen uit betrekkelijk weinig respondenten bestond, en dan met name uit weinig

respondenten met een LVB (slechts 12). Volgens Field (2009) was het voor de externe validiteit wenselijk geweest als alle groepen uit minstens 30 respondenten bestonden.

Afkapscores voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar

Wanneer er is gekeken naar de afkapscore die gehanteerd diende te worden bij de totale onderzoeksgroep, is er een gewenste afkapscore van 17.5 naar voren gekomen. Er werd echter verwacht dat er voor de verschillende leeftijdscategorieën uiteenlopende afkapscores gewenst waren. Om deze reden zijn de afkapscores voor de verschillende leeftijden ook bepaald. Uit die resultaten kwam naar voren dat er voor de jongere leeftijdscategorieën lagere afkapscores gewenst waren dan voor de oudere leeftijdscategorieën. Naarmate de leeftijd hoger werd liep de afkapscore op, op één uitzondering na, namelijk de leeftijdscategorie 22- en 23-jarigen. Een verklaring hiervoor zou het geringe aantal geïncludeerde jongeren met een LVB bij de oudere leeftijdscategorieën kunnen zijn. Vanwege dit kleine aantal dienen de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden (Field, 2009). Voor de jongvolwassenen vanaf 18 jaar leek het beste afkappunt, in lijn met het algemene afkappunt dat gehanteerd wordt voor gebruik bij volwassenen, 19 punten of lager te zijn. Bij de 20- en 21 jarigen was daarmee overigens ook het percentage overall correct voorspelde respondenten hoger dan bij hantering van het afkappunt van 20 het geval was, hoewel de

sensitiviteit lager was. Bij hantering van het aanbevolen afkappunt van 19 punten werden namelijk 40 van de 48 respondenten (83.3%) juist ‘voorspeld’, terwijl bij het hanteren van 20 punten als

(27)

27 afkappunt 39 van de 48 respondenten (81.3%) juist geclassificeerd werden. Dit had te maken met het feit dat er in deze leeftijdscategorie relatief veel respondenten met een IQ van 85 of hoger zaten. Hoe dan ook, het door Kaal en collega’s (2013) voorgestelde afkappunt van 19 voor gebruik van de SCIL bij volwassenen leek ook bij de jongvolwassenen effectief en is daarom als uniform afkappunt aanbevolen bij volwassenen vanaf de leeftijd van 18 jaar. Voor 14- en 15 jarigen is een lager

afkappunt aanbevolen (16 punten of lager betekent een vermoeden van LVB) en voor 16- en 17-jarigen is een afkappunt van 18 aanbevolen. Gezien de analyses, was het beste afkappunt voor 12- en 13-jarigen 14 punten. Aangezien de afname van de SCIL(-Y) voor deze leeftijdscategorie echter niet is geadviseerd, was het aanbevolen afkappunt voor deze categorie niet van toepassing.

Jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar screenen op een vermoeden van een licht verstandelijke beperking met de items van de SCIL

Aan de hand van de resultaten kon de centrale vraagstelling ‘Kan er met de items van de

SCIL voldoende betrouwbaar op een vermoeden van een licht verstandelijke beperking gescreend worden bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar?’ beantwoord worden. Gezien de

gevonden resultaten kon er met de items van de SCIL (mits item 2 voor jongeren onder de 18 wordt vervangen door het aangepaste item) voldoende valide op een LVB gescreend worden bij jongeren in de leeftijd van 14 tot en met 23 jaar. Voor de leeftijdscategorie 12- en 13-jarigen kon de

voorspellende waarde niet voldoende geacht worden en daarbij had slechts de helft van de items een significante samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB. Om deze reden is het gebruik van de SCIL(-Y) pas geadviseerd voor jongeren vanaf 14 jaar. Vanaf deze leeftijd is het gezien de resultaten mogelijk bevonden om met de 14 items van de SCIL (mits enigszins anders

geformuleerd) voldoende betrouwbaar op een LVB te screenen. Verder leken de items 4, 8 en 9 minder bij te dragen aan het resultaat bij jongeren en zouden deze mogelijk vervangen kunnen worden voor items die eventueel een sterkere samenhang met de aan- of afwezigheid van een LVB zouden hebben. Dit werd op het moment van het schrijven van deze masterscriptie door de auteurs van de SCIL(-Y) nog onderzocht.

Gezien de gevonden resultaten konden alle gestelde hypothesen worden aangenomen. Zo werd er verwacht dat jongeren op diverse items van de SCIL anders en minder goed zouden scoren. Dit vermoeden is bevestigd in deze masterscriptie, want de items 4, 8 en 9 lijken bij jongeren het vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB minder goed te kunnen screenen. Daarnaast was de verwachting dat de SCIL(-Y) pas vanaf een bepaalde leeftijd geschikt zou zijn. Ook dit bleek het geval te zijn, want de screener leek niet geschikt voor jongeren onder de 14 jaar. Tot slot bestond het vermoeden dat er voor de leeftijdscategorieën verschillende afkapscores nodig

(28)

28 waren. Deze hypothese kon ook worden aangenomen, want voor jongeren zijn er drie verschillende afkappunten geadviseerd: een afkappunt van 16 punten voor 14- en 15-jarigen, een afkappunt van 18 punten voor 16- en 17-jarigen en een afkappunt van 19 punten voor jongeren vanaf 18 jaar.

Beperkingen van het onderzoek

Deze masterscriptie kent een aantal beperkingen waardoor de gevonden resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Een belangrijke beperking was de beperkte steekproefomvang, met name het geringe aantal jongeren met een LVB, in een aantal

leeftijdscategorieën. Vanwege deze beperkte steekproefomvang zijn er ook op voorhand leeftijdscategorieën per twee jaar gemaakt in plaats van iedere afzonderlijke leeftijd apart te

onderzoeken. De reden hiervan was dat het aantal respondenten per leeftijd anders te klein zou zijn geweest en de resultaten niet betrouwbaar zouden zijn. Het zou echter voor een vervolgonderzoek het meest gewenst zijn om voor elke leeftijd voldoende respondenten te hebben. Mogelijk zou dan blijken dat er tussen afzonderlijke leeftijden ook verschillen zichtbaar zijn, die nu niet naar voren zijn gekomen doordat er in deze masterscriptie leeftijdscategorieën met elkaar zijn vergeleken in plaats van leeftijden. Bovendien zijn de steekproeven voor zowel jongeren met als zonder LVB niet aselect getrokken. Praktisch gezien was dit niet haalbaar voor het huidige onderzoek. Dit kan mogelijk van invloed zijn op de externe validiteit van de gevonden resultaten.

Ook zijn er bepaalde (mogelijk) relevante gegevens niet meegenomen in het huidige

onderzoek. Zo is er in de procedure van het afnemen van de basisvragenlijst LVB in voorzien dat er informatie beschikbaar komt over bijvoorbeeld medicatiegebruik en psychopathologie bij de

jongeren. In de analyses is hier echter niets mee gedaan. Er leken geen aanwijzingen te zijn dat bepaalde resultaten hieraan te wijten zouden kunnen zijn, maar toch dient hier in toekomstig onderzoek aan gedacht te worden.

Daarnaast was er van zes jongeren geen TIQ beschikbaar. Voor deze jongeren is, om de onderzoeksgroep niet nog kleiner te laten zijn, een best passend TIQ berekend door het gemiddelde van het verbale IQ en performale IQ te nemen. Hieruit volgde een score die wel in de buurt zal liggen van het werkelijke TIQ, maar dat kan niet met zekerheid gezegd worden. Een ander

aandachtspunt van dit onderzoek is dat in deze masterscriptie de scores op de WISC-III en WAIS-III gezien worden als scores die voldoende vergelijkbaar zijn. Het zou echter zo kunnen zijn dat er toch (minimale) verschillen in de resultaten van deze verschillende intelligentietesten zitten en hierdoor niet volledig met elkaar te vergelijken zijn. De scores op de intelligentietesten die beschikbaar waren van de jongeren waren bovendien in een aantal gevallen, afwijkend van het vereiste in de handleiding, toch ouder dan 2 jaar.

(29)

29 Tot slot zijn er voor deze masterscriptie bepaalde beslissingen genomen doordat het

onderzoek is uitgevoerd in het kader van twee grotere onderzoeken naar de bruikbaarheid van de SCIL(-Y). Zo was er op voorhand een hoge minimaal gewenste auc vastgesteld, namelijk .85. Dit was een arbitraire, maar bewuste keuze gezien de screener zeer betrouwbaar diende te zijn voor de praktijk. Een lagere minimale auc had ertoe kunnen leiden dat de screener wel voor alle

leeftijdscategorieën, dus ook voor 12- en 13-jarigen, geschikt was. Daarnaast zijn er voor de analyses toetsen uitgevoerd, waar ook alternatieve toetsen gebruikt hadden kunnen worden. Wanneer er was gekozen om gebruik te maken van andere toetsen, dan hadden de resultaten enigszins kunnen verschillen van de bestaande resultaten. Ook hier dient men rekening mee te houden voor de interpretatie van de resultaten en conclusies.

Implicaties van het onderzoek

Een belangrijke aanbeveling voor vervolgonderzoek is om eenzelfde onderzoek nogmaals uit te voeren, maar dan zo dat er per leeftijdscategorie voldoende jongeren met en zonder LVB onderzocht kunnen worden. Het meest gewenst zou zijn dat er per afzonderlijke leeftijd minstens 30 jongeren met een LVB en minstens 30 jongeren zonder een LVB meegenomen zouden kunnen worden in vervolgonderzoek. Op deze manier zou het niet meer nodig (en ook niet meer gewenst) zijn om leeftijdscategorieën te gebruiken maar daadwerkelijk iedere leeftijd met elkaar te

vergelijken. Bovendien zou de betrouwbaarheid van vervolgonderzoek vergroot kunnen worden door hertesten uit te voeren. In het huidige onderzoek is geen onderzoek naar de test- hertest betrouwbaarheid uitgevoerd, maar dit zou voor toekomstig onderzoek gewenst zijn.

Ook wordt er aangeraden om naar alternatieve items uit de basisvragenlijst LVB te kijken die momenteel niet in de SCIL zitten om te bepalen of die mogelijk een significante samenhang hebben met het vermoeden van een LVB. Enkele items uit de huidige SCIL bleken het bij jongeren namelijk ‘niet zo goed te doen’. Mogelijk zijn er andere items uit de basisvragenlijst die het beter zouden doen bij jongeren van een bepaalde leeftijd. Mede om deze reden zou er in

vervolgonderzoek ook gekeken kunnen worden of de diverse items mogelijk verschillende ladingen zouden moeten krijgen. In deze masterscriptie is iedere score van een item evenveel meegerekend voor de uiteindelijke score op de SCIL(-Y), ofwel ieder item had eenzelfde lading. Het is echter denkbaar dat het wenselijk zou zijn om gebruik te maken van verschillende ladingen voor de items. Een item dat zeer goed in staat is om een vermoeden van een LVB te onderscheiden van het

vermoeden van geen LVB, zou dan een hoge lading moeten krijgen. Een item dat daarentegen een minder voorspellende waarde heeft, zou een lagere lading dienen te krijgen, zodat deze ook een minder grote invloed heeft op de totaalscore van de screener. Welke items en welke ladingen hier

(30)

30 echter voor in aanmerking zouden komen, zou in vervolgonderzoek onderzocht dienen te worden. Daarnaast zou het voor toekomstig onderzoek gewenst zijn om uit te kunnen sluiten dat er mogelijk alternatieve factoren van invloed zijn op de scores van de SCIL(-Y). Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan autisme, psychopathologie en medicijngebruik. Wanneer in

vervolgonderzoek uitgesloten zou kunnen worden dat deze factoren wel of geen invloed zouden hebben op de resultaten, dan zouden de resultaten nog betrouwbaarder zijn.

Alles overziend lijkt het voor de praktijk relevant dat dit onderzoek heeft aangetoond dat de items van de SCIL ondanks de genoemde kanttekeningen ook bruikbaar zijn voor jongeren van 14 jaar of ouder om een vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB vast te kunnen stellen of uit te kunnen sluiten. Door dit inzicht zal een vermoeden van een LVB in de praktijk sneller en eenvoudiger ontdekt kunnen worden. Er hoeft namelijk geen tijdrovende intelligentietest afgenomen te worden, maar er kan met gebruikmaking van de SCIL(-Y) in een korte tijd een vermoeden van een LVB vastgesteld of uitgesloten worden. Indien een persoon een positieve uitslag heeft, zal er daarna alsnog vervolgonderzoek plaats moeten vinden maar kan er in de bejegening van deze persoon al rekening gehouden worden met de eventuele beperkingen. Ook al voldoet een persoon namelijk (nog) niet aan de criteria van een LVB, wanneer er sprake is van een vermoeden van een LVB dan zou deze persoon mogelijk beter begeleid kunnen worden als ware hij of zij een persoon met een LVB. Dit kan voor deze jongeren betekenen dat verschillende negatieve gevolgen, zoals overvraging, faalervaringen, een negatief zelfbeeld en zelfs terecht komen in het criminele circuit of recidive, voorkomen zouden kunnen worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

pleistocene streken: voor 1950 bij Breda, Ootmarsum en Venlo pleistocene zandgronden en ja, maar onbekend welke soorten Z-Limburg Waddeneilanden Terschelling, Zeeland

Predicted is a statistically significant difference in purchase intention between the group with positive consumer-generated reviews about a popular performance, the group with

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

The main motivation behind the development of the MobiHealth (MH) system, first developed during the MobiHealth project, was that of providing ubiquitous medical care by means of

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH

We constructed a phylogenetic tree based on genome-wide SNP analysis using data for 30 USA300 MRSA iso- lates, including 24 field isolates recovered from patients and a nurse from