• No results found

Het effect van vaardigheden op het inkomen : een vergelijking tussen de ouderen en de jongeren op de arbeidsmarkt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van vaardigheden op het inkomen : een vergelijking tussen de ouderen en de jongeren op de arbeidsmarkt"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van vaardigheden op het

inkomen

Een vergelijking tussen de ouderen en de jongeren op de arbeidsmarkt.

Suzanne Stuifbergen 10281509 Bachelor onderzoek

Thijs Bol Definitieve versie Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

In dit onderzoek zijn inkomensverschillen door een verschil in vaardigheden geanalyseerd bij twee groepen. Gekeken is naar het effect van drie vaardigheden op het inkomen van twee groepen op de arbeidsmarkt, namelijk de ouderen en de jongeren groep. Gekeken wordt naar verschillen tussen beide groepen, dus of bepaalde vaardigheden meer effect op het inkomen voor ouderen dan voor jongeren of andersom. Er wordt gebruik gemaakt van een categorisering in vaardigheden: ICT-skills, probleemoplossend en communicatief vermogen en geletterdheid. ICT-skills zijn te vertalen naar het gebruik van de computer bij werk gerelateerde activiteiten. Hieronder vallen ook het gebruik van word, Excel en andere hulpprogramma’s en het versturen van e-mails. De hypothese zegt dat ouderen minder ICT-skills hebben en dat door de wet van schaarste het effect van ICT-skills op het inkomen groter is bij ouderen dan bij jongeren. Probleemoplossend vermogen en communicatief vermogen zijn te vertalen naar het gebruik van communicatie met collega’s en klanten op de werkvloer. Hierbij valt te denken naar hoe goed iemand informatie kan overbrengen op iemand anders en hoe efficiënt problemen opgelost worden. De hypothese stelt dat jongeren meer effect ondervinden op hun inkomen dan ouderen, aangezien ouderen al een plek in het team op de werkvloer verkregen hebben en jongeren daarmee schaars zijn. Bij geletterdheid gaat het om de mate waarin iemand kan schrijven en spreken. De hypothese stelt dat ouderen minder geletterdheid beschikken en daarmee een groter effect op hun inkomen kunnen verwachten. Ouderen blijken overal meer te scoren dan jongeren. Genieten ouderen daadwerkelijk meer inkomen door het bezitten van vaardigheden of zijn er andere onderliggende redenen, zoals gender en opleiding? Dit onderzoek kijkt naar het effect van de vaardigheden tussen ouderen en jongeren en vergelijkt deze.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract bladzijde 2

1 Inleiding bladzijde 4 & 5

2 Probleemstelling bladzijde 6

3 Theoretisch kader bladzijde7 t/m 11

4 Methoden bladzijde 12

5 Operationalisering bladzijde 13 t/m 16

5.1 Beschrijvende statistiek bladzijde 16

6 Betrouwbaarheid onderzoek bladzijde 17

7 Resultaten bladzijde 18 t/m 25

7.1 Modellen bladzijde 20 t/m 23

7.2 Vergelijking bladzijde 23 t/m 25

8 Conclusie bladzijde 26 t/m 28

9 Literatuurlijst bladzijde 29 & 30

10 Bijlage bladzijde 31 t/m

(4)

1 Inleiding

‘ICT en sociale-communicatie vaardigheden nemen de bovenhand op de arbeidsmarkt’ luidt de kern van het onderzoek van Ter Weel van het centraal plan bureau (2013). In het artikel komt naar voren dat ICT en sociale communicatieve vaardigheden steeds belangrijker worden voor werknemers op de arbeidsmarkt door de technologisering vanaf de jaren ’90. Waar vroeger uitsluitend dieren en mensen gebruikt werden om werk te verrichten, nam de mens dat volledig over, om vervolgens machines te ontwikkelen die nog meer werk konden verrichten. Door deze ontwikkeling werden andere vaardigheden op de arbeidsmarkt belangrijk en kwam de nadruk meer op technische, geletterdheid en sociale-communicatieve skills te liggen. Of dit van invloed is op de hoogte van het loon ligt geheel aan de situatie. Als een sociaal persoon sociaal sterk is en op een plek komt waar hij of zij veel gebruik moet maken van de sociale vaardigheden en hier goed in is, zal hier zeker een stijging in loon plaats vinden. Dit geld eveneens voor ICT vaardigheden en andere vaardigheden daarbuiten (Ter Weel, 2013).

In dit onderzoek zullen vaardigheden van zowel oudere als jongere werknemers op de arbeidsmarkt centraal staan. Vaardigheden kunnen een effect op de hoogte van inkomen geven, waarbij verschillende invloeden aanwezig zijn zoals gender, opleiding, etniciteit en leeftijd. In dit onderzoek zal voornamelijk geconcentreerd worden op de factor leeftijd. Met betrekking tot de vaardigheden is er een categorisering gemaakt: geletterdheid, ICT-skills en sociale- en

communicatieve vaardigheden. Er is gekozen voor deze categorisering omdat deze vaardigheden als algemeen belangrijk beschouwd worden voor op de arbeidsmarkt (PIAAC) en aangegeven worden als belangrijke vaardigheden door onderzoeken van het centraal planbureau (2013).

Jongeren en ouderen worden natuurlijk gekenmerkt door hun leeftijd. De jongeren hebben de leeftijd van 18-30 en de groep ouderen hebben de leeftijd van 55-65. Jongeren en ouderen zijn beide naar school gegaan in de meeste gevallen. Echter zijn jongeren korter geleden van school gegaan en hebben daarbij vaak een hogere opleiding dan ouderen afgemaakt (Padmos, 2011). Hierbij zijn dus meer en betere vaardigheden aangeleerd en daarmee zouden jongeren meer vaardigheden moeten bezitten dan ouderen. Uit onderzoek van Ahituy, A. en Zeira, J. (2010) blijken ouderen ook nog eens sneller verval te tonen in hun vaardigheden en daarnaast hebben ze dus ook nog minder vaardigheden dan jongeren. Het onderzoek van PIAAC en het onderzoek van het centraal plan bureau hebben mij zelf de vraag laten doen stellen of er bij een bezit van de drie vaardigheden een effect te vinden is op het inkomen en of er verschil zit in het effect dat ze hebben op het inkomen tussen twee leeftijdsgroepen op de arbeidsmarkt. Ik wil te weten komen of effecten op het inkomen kunnen ontstaan door het bezit van vaardigheden of dat hier ook andere redenen voor zijn. Ook ben ik benieuwd waarom ouderen minder vaardigheden dan jongeren bezitten en of dit resulteert in een 4

(5)

minder groot effect op de hoogte van het inkomen. Feit is dat ouderen meer verdienen door de jaren die ze gewerkt hebben en daarvoor volgens de cao steeds recht hebben op een hoger loon schaling. Kan het zo zijn dat jongeren meer effect op hun loon zien als ze in bezit zijn van één of meer van de drie vaardigheden? Of genieten ouderen juist een groter effect op hun loon? Deze vraag moet opgehelderd worden om te kijken of dit te maken heeft met ervaring of bijvoorbeeld vraag en aanbod van werkgevers en werknemers met bepaalde vaardigheden (Smith, 2005) op de

arbeidsmarkt. Hierbij kan gekeken worden of er sprake is van een ongelijke verdeling van effecten van vaardigheden op het inkomen en de vraag of daarbij sprake is van discriminatie voor één van de partijen. Voor verdere investeringen in vaardigheden of kennis met betrekking tot het onderwijs is dit van relevantie om te weten te komen. Als blijkt dat bepaalde vaardigheden een groter effect geven op het inkomen, dan kan hier op in gesprongen worden in de vorm van scholing of bijscholing. Later kan ook bekeken worden of het effect op het inkomen er voor zorgt dat een persoon een betere baangarantie heeft voor een persoon met vaardigheden in vergelijking met een persoon zonder vaardigheden.

Eerst wordt er bekeken wat de vaardigheden inhouden. Daarbij wil ik te weten komen welke effect de vaardigheden geven op het inkomen. Per vaardigheid wordt er gekeken naar welk effect het geeft voor inkomen, dit wordt gedaan voor beide groepen. Er wordt nadrukkelijk gekeken welke vaardigheden het grootste effect geven voor jongeren en welke voor ouderen en of er verschil in het effect van de vaardigheden bestaat.

(6)

2 Probleemstelling

Voor het onderzoek is de volgende probleemstelling opgesteld:

In hoeverre verschilt het effect van vaardigheden op de hoogte van inkomen tussen de oude en jonge groep werknemers op de arbeidsmarkt?

Hierbij worden de volgende deelvragen beantwoord:

- Welk effect geven ICT-skills op het inkomen van beide leeftijdsgroepen en in hoeverre zit hier verschil in?

- Welk effect geven geletterdheid-skills op het inkomen van beide leeftijdsgroepen en in hoeverre zit hier verschil in?

- Welk effect geven probleemoplossende skills op het inkomen van beide leeftijdsgroepen en in hoeverre zit hier verschil in?

(7)

3 theoretisch kader

In het theoretisch kader worden de theorieën benoemd die gebruikt worden om de hypotheses te kunnen beantwoorden. Allereerst wordt de theorie van schaarste beschreven, die een algemene betrekking heeft tot alle drie de hypotheses. Vervolgens wordt er per vaardigheid een hypothese opgesteld die betrekking heeft tot de algemene theorie en opgesteld is aan de hand van specifiekere theorieën.

Theorie van schaarste

De theorie van schaarste wordt ook wel gezien als de centraal economische theorie over vraag en aanbod op markten. Hierbij is er sprake van verschillende markten, zoals abstracte en concrete markten, waarbij goederen, diensten en personen ‘geruild’ worden met elkaar. Deze theorie is door vele economen gebruikt in hun werk. In de sociologie heeft onder andere Adam Smith (2005) zich bezig gehouden met theorieën over de economie, waarbij hij de theorie van schaarste veelvuldig gebruikt heeft in zijn werken. Hierbij betrekt hij de theorie ook op markt van arbeid, waarbij er sprake is van vraag en aanbod tussen werkgevers en werknemers. Op deze arbeidsmarkt bieden werknemers zichzelf aan en stellen zich daarmee in dienst voor een werkgever in ruil voor loon. De werkgevers vragen op hun beurt weer werkkracht en geven daarvoor in ruil loon als beloning. Het optimale is als vraag en aanbod in evenwicht zijn: er is evenveel vraag als aanbod op de markt. Maar in de werkelijkheid veranderen de hoeveelheden vraag een aanbod verdurend ten opzichte van elkaar. Daarmee verandert ook de prijs, ofwel het loon dat gebruikt wordt als beloning op de arbeidsmarkt. Als de vraag hoger ligt dat het aanbod stijgt de prijs. Als de vraag lager ligt dat het aanbod dan daalt de prijs weer. Dit is ook te betrekken op de arbeidsmarkt met loon als de prijs. Als er meer werknemers zijn (aanbod) dan werkgevers (vraag), zal de hoogte van het loon per

werknemer dalen. Wanneer er minder werknemers zijn ten opzichte van de vraag naar werknemers, zal het loon stijgen. Echter kan het ook zo zijn dat er vraag is naar bepaalde specificaties, dus

bepaalde kenmerken die werknemers hebben. Zo kan er vraag zijn naar werknemers die bepaalde vaardigheden bezitten, wanneer deze vraag groter is dan het aanbod van werknemers met bepaalde vaardigheden, zal het loon van die werknemer stijgen. Hierbij kan het zo zijn dat verschillende groepen werknemers met bepaalde gewilde vaardigheden minder loon krijgen dan andere groepen werknemers met dezelfde gewilde vaardigheden. Hier kan gedacht worden aan vrouwen-mannen of jong-oud.

Hieronder wordt gekeken naar de vraag en aanbod van jongere en oudere werknemers op de arbeidsmarkt, met een verdeling van de drie kernvaardigheden. Daarbij wordt eerst gekeken naar de specifieke theorieën die van toepassing zijn en vervolgens naar de algemene theorie van schaarste.

(8)

Bij de eerste hypothese wordt er gekeken naar ICT vaardigheden.

Op de arbeidsmarkt is het nodig om vaardigheden te hebben met betrekking tot de ICT blijkt uit een onderzoek van Van Dijk (2003). Uit dit onderzoek is gebleken dat als men ICT vaardigheden bezit de kans groot is dat het inkomen hoger is dan van iemand met dezelfde functie zonder ICT vaardigheden. Daarnaast blijkt uit het onderzoek ‘Technical progress and early retirement’, dat jongeren meer ICT vaardigheden bezitten dan ouderen. Dit komt omdat jongere werknemers kort geleden, bij het behalen van een schooldiploma, nog verschillende ICT vaardigheden geleerd hebben. Dit in tegenstelling tot ouderen, die over het algemeen langer van school zijn dan jongeren en daarmee minder ICT vaardigheden tot hun beschikking hebben. Daarnaast vernieuwen de ICT- en andere vaardigheden van ouderen nauwelijks meer volgens Ahituy, A. en Zeira, J. (2010). De oudere groep werknemers neemt volgens deze auteurs weinig tot geen bijscholing en hebben vaak geen scholing in ICT gehad. Door ervaring hebben ze wel enige ICT vaardigheden, maar lang niet zoveel als de jongere groep werknemers in de samenleving.

Aangezien de jongeren allemaal een vorm van ICT hebben geleerd op school, vormen jongeren een homogene groep, waarbinnen ieder persoon ICT vaardigheden tot zijn of haar beschikking heeft. Ouderen beschikken echter niet allemaal over deze vaardigheden en vormen daarmee geen homogene groep, zoals de jongeren. Als de bovenstaande situatie bekeken wordt met de centraal economische theorie die over vraag en aanbod gaat en door onder andere Adam Smith (2005) benoemd wordt. In dit geval zouden werknemers, zowel oud als jong, hun vaardigheden aanbieden en daarmee een aanbod doen aan de vrager (de werkgever). De vrager zoekt werknemers met bepaalde vaardigheden waarmee werk verricht kan worden. In de ene periode is er meer vraag naar ICT-vaardigheden en de andere periode meer vraag naar andere vaardigheden. Net is gesteld dat er meer jongeren zijn met ICT-vaardigheden dan ouderen met ICT-vaardigheden. Het gevolg hiervan is dat als je deze situatie bekijkt in de vorm van een markt het aanbod van jonge werknemers met ICT-vaardigheden groter is dan het aanbod van de oudere werknemers met ICT-vaardigheden. Vragers hebben dus een groot aanbod van jonge mensen met ICT-vaardigheden en een klein aanbod van oude mensen met ICT-vaardigheden. Bij de groep van jongeren kan de vrager dus meer eisen stellen en minder loon verschaffen, omdat het aanbod groter is dan de vraag. Bij de groep van ouderen kan de vrager daarentegen minder eisen stellen, omdat de vraag groter is dan het aanbod. Het gevolg hierbij is dat ouderen meer effect hebben op het inkomen genieten bij het hebben van ICT-vaardigheden (Smith, 2005).

Ouderen met ICT-vaardigheden zijn in dit geval schaars: er zijn er weinig ouderen die deze vaardigheden bezitten en worden daarom beloond met meer loon bij het bezitten van deze vaardigheden. Daarnaast is het volgens Zeira, J. (2010) dat het beschikken over ICT vaardigheden voor ouderen goed is voor de hoogte van hun inkomen, omdat weinig ouderen zich laten bijscholen

(9)

en laten omscholen met betrekking tot de ICT. Als ouderen wel in het bezit zijn van ICT-vaardigheden is het effect op het inkomen sterker en positiever dan voor jongeren.

Hypothese 1: ICT vaardigheden hebben een sterker effect op het inkomen van ouderen dan bij jongeren.

Uit het onderzoek van ‘leren, leven lang’ blijkt dat oudere werknemers minder geletterdheid

vaardigheden bezitten dan jongere werknemers en tonen daarbij sneller verval dan de jongere groep op de arbeidsmarkt. Jongeren beschikken op dit moment over betere opleidingen en worden hoger opgeleid dan ouderen destijds. In de loop van hun werk carrière hebben ouderen wel veel

geletterdheid skills opgebouwd, maar deze raken uiteindelijk weer in verval (Zeira, J. 2010). Dit is meer het geval dan bij jongeren, waardoor ouderen minder geletterdheid skills hebben dan jongeren.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Goossens en Padmos (2011) dat ICT vaardigheden steeds belangrijker worden op het gebied van geletterdheid. Uit het onderzoek blijkt dat ouderen minder geletterdheid vaardigheden bezitten dan jongeren en ook minder ICT vaardigheden. Jongeren zijn daarnaast beter in geletterdheid en ICT. Er zijn dus minder oudere werknemers die goede

beschikking hebben over ICT- en geletterdheidvaardigheden, in vergelijking met de jongere groep. Daarnaast wordt er in het onderzoek van Houtkoop (1999) beschreven effect van het bezit van geletterdheid vaardigheden ligt aan de belangrijkheid van geletterdheid vaardigheden in bepaalde beroepssectoren. Zo hebben verpleegkundigen minder geletterdheid vaardigheden nodig om goed te kunnen functioneren op het werk, terwijl managers daar vaker mee te maken hebben. Daarmee laat Houtkoop zien dat bepaalde vaardigheden belangrijker zijn dan andere met betrekking tot

verschillende beroepssectoren.

Hierbij gaat de theorie van de centrale economische theorie weer op (Smith, 2005). De groep ouderen met geletterdheid vaardigheden is kleiner dan de groep jongeren met geletterdheid

vaardigheden (Padmos, 2011). Ouderen met veel geletterdheid vaardigheden zijn dus schaars en daarmee gewild: er is een grote vraag naar ouderen met geletterdheid, maar er is een kleiner aanbod waardoor er een beloning gegeven wordt om ouderen met geletterdheid vaardigheden binnen een bedrijf te halen of te behouden. Deze beloning wordt weergeven in de vorm van loon. Jongeren hebben wel allemaal geletterdheid vaardigheden, maar hierin is een groot aanbod. Hierbij is de vraag kleiner dan het aanbod, dus er is een overschot aan jongeren met geletterdheid vaardigheden (Zeira, J. 2010). Werkgevers hebben veel keuze uit jongeren werknemers met deze vaardigheden en minder keuze uit oudere werknemers met deze vaardigheden. Ouderen met geletterdheid vaardigheden zullen dus meer gewild zijn, omdat ze schaarser zijn en daarmee worden er hogere beloningen

(10)

gegeven in de vorm van loon. Het effect van deze vaardigheden is dus groter bij ouderen dan bij jongeren (Smith, 2005).

Hypothese 2: Vaardigheden in de vorm van geletterdheid geven een sterker effect op het inkomen voor ouderen dan voor jongeren.

Als laatst stelt Paul de Beer (2002) dat impliciete kennis, dat in iemand zijn hoofd zit, steeds

belangrijker wordt. Analoge kennis, ofwel probleemoplossend vermogen is belangrijker geworden en wellicht belangrijker dan digitale vaardigheden. Het wordt steeds belangrijker om informatie tot je te kunnen nemen, deze te selecteren en deze vervolgens weer over te brengen op andere mensen. Dit overbrengen van informatie naar anderen is zeer belangrijk. Ook is het oplossen van problemen een belangrijke vaardigheid voor werknemers tegenwoordig, omdat verschillende netwerken, zoals klanten netwerken of economische netwerken steeds groter en ingewikkelder worden. De kans op een probleem wordt daarbij ook steeds groter (P, de Beer, 2002). Jongeren zouden deze

vaardigheden nog op school verkregen moeten hebben in de vorm van kennis of praktijk. De nieuwe kennis, waarbij nieuwe problemen opgelost moeten worden zonder daar voorkennis van te hebben, vergt nieuwe probleemoplossende vermogende vaardigheden (Kessels, 2002). Jongeren werknemers hebben de ervaring nog niet om nieuwe problemen zelfstandig op te lossen. Ouderen werknemers hebben daar al meer ervaring in en zijn daar beter in dan de jongere werknemers. Dat scholen dit ook belangrijk gaan zien ligt in de lijn van wat Paul de Beer (2002) zegt: probleemoplossend-en sociaal vermogen wordt steeds belangrijker in de snel veranderende kenniseconomie. Werknemers worden aantrekkelijker naarmate ze meer probleemoplossende vaardigheden hebben en goed kunnen samenwerken met collega’s (Kessels, 2002).

Volgens Paul de Beer (2002) zijn deze probleemoplossende vaardigheden steeds belangrijker, omdat jongeren zich nog moeten vestigen op hun vaste plek. Jongeren wisselen vaker van baan dan ouderen. Door het vaker veranderen van baan door jongere werknemers, moet deze groep ook meerdere keren in de arbeid carrière wennen aan een nieuw team van collega’s. Ouderen echter hebben al een team om zich heen gevormd en zijn beter in probleemoplossend denken dankzij hun ervaring en sturen de jongeren aan. Ouderen werknemers zijn nog van belang voor een bedrijf om informatiekennis door te geven aan de jongere generatie werknemers in het bedrijf. Dit is van belang om de kennis binnen het bedrijf op peil te houden. Ondanks dat de arbeidsproductiviteit afneemt bij ouderen, hebben ze kennis en informatie in overvloed. Ook zijn ze stress bestendiger dan jongeren, waardoor ze beter overzicht hebben en problemen efficiënter kunnen oplossen (de Lange, 2010). Jongeren hebben deze ervaring, kennis en informatie niet in vergelijking met de oudere groep werknemers en zijn hiermee schaars.

(11)

Hierbij volgt de situatie met de markt weer (Smith, 2005). Er is een groot aanbod met ouderen met probleemoplossende vaardigheden en een kleiner aanbod met jongeren met deze vaardigheden. De vraag naar jongeren met probleemoplossende vaardigheden is groter dan de vraag naar ouderen met probleemoplossende vaardigheden. Werkgevers zullen daarom mee loon bieden voor jongeren met probleemoplossende vaardigheden, omdat de vraag groter is dan het aanbod (Smith, 2005). De volgende en laatste hypothese is als volgt:

Hypothese 3 stelt dat het effect van probleemoplossende vaardigheden sterker is op het inkomen bij jongeren dan voor ouderen.

(12)

4 Methoden PIAAC dataset

In het onderzoek is gebruik gemaakt van een kwantitatieve dataset. Er is voor gekozen om gebruik te maken van de PIAAC (Programme for the international assement of adult compentencies) data set die ook wel de ‘survey of adult skills’ genoemd wordt. Deze survey is onderdeel van de OECD dat ook wel ‘organisation for the economic co-operation and development’ heet. Deze PIAAC dataset is in 24 landen afgenomen onder de leeftijdsgroep 16-65 en er wordt voornamelijk gekeken naar de

benodigde belangrijke cognitieve en werk vaardigheden voor de deelnemers in de maatschappij. Hierbij is er voor een indeling van drie verschillende vaardigheden gekozen, die aansluiten bij dit onderzoek, namelijk: ‘literacy, numbery en problem-solving skills’. Deze drie vaardigheden worden in de PIAAC dataset ook wel gezien als kernvaardigheden. Deze kernvaardigheden heeft elke

werknemer tot zijn beschikking en zijn belangrijk om goed te kunnen opereren op het werk. Naast deze vaardigheden zijn er ook veel vragen gesteld over onderwerpen die te maken hebben met het leven buiten het werk, vragen over het werk, visie op competenties en ook veel achtergrond vragen die betrekking hebben tot etniciteit, gender, opleiding, arbeidspositie en maatschappelijke

participatie etc.

De dataset is afgenomen in de vorm van enquêtes op de computer en schriftelijk, waarbij 166.000 respondenten ondervraagd zijn in de gehele enquête. In Nederland zelf zijn er 5170 respondenten die samen 51% aan responsepercentage vormen. De respondent heeft de enquête afgenomen bij hem/haar thuis of op een afgesproken plek op een laptop, een computer-based assesment. Hiervoor is nog een testje gedaan naar de competenties op het gebied van

computergebruik. Bij een gebrek aan voldoende computer kennis werd een papieren enquête uitgedeeld, ook wel een paper-based assement. Op deze manier was de enquête alsnog goed af te leggen zonder last te hebben van het gebrek aan ICT kunde. Op deze manier weten we dat wat er gemeten is hoogstwaarschijnlijk ook hetgene is wat je wilt meten, waardoor de validiteit van het meetinstrument goed is. Achteraf zijn de resultaten gewogen om een zo goed mogelijk

representatief beeld te krijgen van de Nederlandse bevolking.

Gekozen is voor de PIAAC data, omdat deze ten eerste recent is en daarmee relevante data verkregen heeft. Er wordt vooral gefocust op de drie kernvaardigen en die zijn zeer bruikbaar voor mijn onderzoek, aangezien dat ook de focus is van mijn scriptie Daarnaast geven de metingen een goed beeld van de verdeling van vaardigheden en de effecten van de vaardigheden op het inkomen van de respondenten. Landen kunnen gebruik maken van de resultaten om hun scholing en training systemen te veranderen en daarmee economische vooruitgang creëren.

(13)

5 Operationalisatie

In het onderzoek wordt er gekeken naar het effect op het inkomen van de twee groepen. Hierbij worden vaardigheden als de onafhankelijke variabelen gebruikt. Gekeken wordt er dus naar de effecten van de drie vaardigheden op het uurloon van de respondent. Het effect kan zowel positief als negatief zijn, waarbij het inkomen kan dalen of stijgen naarmate de respondent meer of minder vaardigheden bezit. Hierbij is er gebruik gemaakt van een lineaire regressie analyse. Dit is een instrument dat bekijkt of er een relatie te vinden is tussen bepaalde variabelen.

Er is voor gekozen om naar het effect kernvaardigheden op het inkomen van de respondenten te bekijken, waarbij er vanuit gegaan wordt dat deze kernvaardigheden in elke beroepssector nodig zijn. Hierbij worden werknemers geacht deze kernvaardigheden te beschikken. Mensen die meer beschikking hebben tot deze kernvaardigheden, zijn veelal actiever op de

arbeidsmarkt dan mensen die minder beschikking hebben over de kernvaardigheden (PIAAC, 2013). Toch staan mensen met minder beschikking tot deze vaardigheden niet langs de kant op de

arbeidsmarkt en veel verdienen niet eens minder. Het ligt er net aan hoe belangrijk het bezit van de vaardigheden gevonden wordt. Centraal in het onderzoek staat het verschil, van de effecten van de vaardigheden op het inkomen, tussen de twee leeftijdsgroepen.

Vaardigheden zijn dan ook de benodigdheden om het werk te kunnen doen. Hoe beter en hoe passender de vaardigheden zijn, hoe beter het werk uitgevoerd kan worden. ICT vaardigheden zijn te zien als het gebruiken van de computer, word, Excel en het opzoeken van informatie. Hierbij wordt er voornamelijk gekeken naar activiteiten op de computer die plaatsvinden op het werk. Hierbij wordt ook gekeken naar het gebruik van internet en hoe vaak er iets op internet wordt opgezocht.

Geletterdheid is de mate waarin iemand kan lezen, schrijven en spreken. Het is ook wel het vermogen om bepaalde informatie te begrijpen en om informatie te gebruiken die verkregen is van geschreven teksten. Hierbij kunnen doelen bereikt worden en nieuwe kennis ontwikkeld worden. Bij probleemoplossende vaardigheden kan gedacht worden aan het goed communiceren in

teamverband, feedback geven, informatie opnemen- en doorgeven naar collega’s en klanten (PIAAC, 2013). Ook wordt er gekeken naar de mate waarin problemen opgelost kunnen worden door

werknemers. Het gaat er hierbij om dat er complexe vraagstukken opgelost kunnen worden, in zowel teamverband als individueel en dat hierbij middelmatige technologie gebruik van pas wordt en hier ook voldoende kennis van is.

Om de hypotheses te toetsen is er gebruik gemaakt van verschillende variabelen. Hierbij is gebruik gemaakt van de variabele ‘inkomen per uur – bruto’ als afhankelijke variabele. De variabele is gemeten op het ‘scale’ niveau. Het inkomen is gemeten naar het bruto uurloon van de werknemer.

(14)

Er is gekozen voor uurloon, omdat het hierbij mogelijk is om goed te vergelijken. Als er gekozen zou worden voor maandloon, zou het effect niet goed gemeten kunnen worden, aangezien er veel verschil is in het uren dat respondenten per week of maand werken. Zo werken veel respondenten parttime, maar ook veel respondenten werken fulltime. Zo zijn er respondenten die 50 uur in de week werken en personen die 24 uur per week werken. Om goed te kunnen vergelijken in loon is er dus gekozen voor het inkomen per uur (bruto). Deze variabele is ratio gemeten en is dus erg goed te gebruiken in de regressie analyse. In deze variabele zijn verschillende uitschieters te vinden, zowel hoog als laag. Deze uitschieters geven geen representatief beeld voor de bevolking en daarom is er voor gekozen om de hoogst-en laagst verdienende 1% aan respondenten op te geven als ‘missings’, deze worden dan ook niet meegenomen in de regressieanalyse. De range loopt van 0,01 euro bruto per uur tot en met 75,00 euro bruto per uur bij de ouderen groep en bij de jongeren groep loopt de range van 0,01 euro bruto per uur tot en met 70,00 euro bruto per uur.

Naast het afhankelijke variabele ‘inkomen per uur-bruto’ is er gebruik gemaakt van

verschillende onafhankelijke variabelen. Hierin is onderscheid te maken in onafhankelijke variabelen die de meeste betrekking hebben op de hypotheses, onafhankelijke variabelen die figureren als controle variabelen en onafhankelijke variabelen die als interactievariabele figureren. Voor de onafhankelijke variabelen is er gekozen voor een categorisering van drie vaardigheden. Hieronder vallen ICT, geletterdheid en probleemoplossende vaardigheden. Deze worden verderop uiteengezet. Voor dit onderzoek zijn er twee leeftijdsgroepen die met elkaar vergeleken worden: jongeren (18-30) en ouderen (55-65). Er is voor gekozen om een per onderdeel van de resultaten één model uit te draaien voor de jongeren respondenten groep en één model voor de ouderen respondenten groep. Hiervoor is een filter gebruikt in SPSS, per model zijn slechts de benodigde leeftijden geselecteerd en de rest weg gefilterd. Op deze manier zijn de oudere en jongere groep goed met elkaar te

vergelijken.

Voor ICT skills is er voor gekozen om zeven variabelen samen te voegen, deze variabelen zijn G_Q05a en G_Q05c t/m G_Q05h. Alle zeven de variabelen gaan over vaardigheden die op het werk gebruikt worden. De volgende vaardigheden worden meegenomen: hoe vaak gebruik je de mail (G_Q05a), hoe vaak zit je op internet voor werk gerelateerde zaken (G_Q05c), hoe vaak plaats je transactie (G_Q05d), hoe vaak maak je sheets (G_Q05e), hoe vaak gebruik je word (G_Q05f), hoe vaak gebruik je programmeur taal (G_Q05g) en hoe vaak heb je discussies over het internet (G_Q05h). Hierbij kunnen respondenten aangeven vaak ze gebruik maken van deze opties: nooit-minder dan een maand-nooit-minder dan een week-elke week maar niet elke dag-elke dag.

Voor geletterdheid vaardigheden is er voor gekozen de 10 waarschijnlijke waarden uit PIAAC te delen door 10, om tot een gemiddelde te komen. Bij deze waarschijnlijke waarden is een

categorisering gemaakt door PIAAC, waarbij er gekeken wordt hoe goed een respondent de

(15)

vaardigheden bezit op het werk en buiten het werk. Voor probleemoplossend vermogende

vaardigheden is hetzelfde gedaan als voor de geletterdheid vaardigheden. De categorisering voor de waarschijnlijke waarden van probleem oplossend vermogen is ook een categorisering gemaakt door PIAAC die ook kijkt naar hoe goed een respondent scoort op de vaardigheden op en buiten werk.

Er is gekozen om drie verschillende controle variabelen te gebruiken. De eerste controle variabele is de variabele ‘Gender’. Deze is opgedeeld in twee categorieën, namelijk man en vrouw. Aan deze variabele is de nieuwe naam ‘Gender (dummy)’ gegeven, waarbij vrouw de referentie categorie is (=0). De tweede controle variabele is: ‘EDCAT8’. Deze variabele geeft aan wat de hoogst behaalde opleiding is. In deze variabele zijn 9 categorieën te onderscheiden: basisschool of minder, lage middelbare school, hoge middelbare school, mbo, hbo-bachelor, bachelor, master, wo-research en een mix van een wo-bachelor, master en wo-research. Missing wordt hierbij aangegeven als 99. Van deze variabele is een Dummy variabele gemaakt, met daarin twee categorieën: hoog en laag opgeleid. De derde controle variabele is: ‘AGE_R’, om te controleren voor de algemene leeftijd. Deze variabele loopt van 16 tot en met 65 en missings worden aangegeven met een 99. Deze zijn uit het onderzoek gelaten, omdat er in het geval van een 99 sprake is van een niet goed ingevulde enquête. Deze zijn niet van belang voor het onderzoek.

Van de derde controle variabele ‘AGE_R’ is een dummy variabele gemaakt. Deze is aangemaakt om interactievariabelen aan te maken. Hierbij is 0 ‘jong’ en 1 ‘oud’. Bij de

interactievariabelen is er eveneens van een filter in SPSS. In de eerste modellen, waar alleen de coëfficiënten van de vaardigheden bekeken worden zonder interactievariabelen wordt eerst de filter voor ouderen aangezet, hierbij werd alleen de leeftijdsgroep 55-65 geselecteerd. Vervolgens werd alleen de leeftijdsgroep 18-30 geselecteerd. Op deze manier werden de b-coëfficiënten en andere gegevens gevonden per leeftijdsgroep. Om de effecten van de vaardigheden op het inkomen in beide groepen wel te kunnen vergelijken met elkaar, is er gebruik gemaakt van interactievariabelen. Bij deze regressieanalyse met interactievariabelen is er weer gebruik gemaakt van een filter. Hierbij zijn beide leeftijdsgroepen geselecteerd, waardoor SPSS alleen de leeftijden 18-30 en 55+ meeneemt. Op deze manier zijn de groepen te vergelijken. Dit is gedaan door een dummy variabele aan te maken voor leeftijd. Hierbij is de jongere groep als referentiecategorie gekozen (=0). Vervolgens zijn er drie interactievariabelen aangemaakt die een combinatie zijn tussen de dummy van leeftijd en de drie vaardigheden. De drie variabelen zijn benoemd tot ‘LITINTERACTIE’, ‘AGEINTERACTIE’ en

‘AGEINTERACTIE’.

De vergelijking in effecten van vaardigheden op het inkomen tussen de twee leeftijdsgroepen deelt zich in het onderzoek op in drie hypotheses. De drie interactievariabelen linken met deze hypotheses in de zin van dat ze de hypotheses testen. De samengevoegde ICT-variabelen kunnen gelinkt worden aan de hypothese over ICT-vaardigheden. Hierbij wordt aangenomen dat ouderen

(16)

minder ICT-skills bezitten. Als ouderen wel ICT-vaardigheden bezitten worden zij als schaars aangezien en daarom is het effect groter op hun inkomen dan personen die niet schaars zijn. Ouderen zullen in dit geval meer effect genieten van ICT-vaardigheden dan jongeren. Dit geldt hetzelfde voor geletterdheid vaardigheden. Ouderen bezitten over minder geletterdheid vaardigheden ten opzichte van jongeren (ALL, 2010). Met de variabele geletterdheid en met de interactievariabele ‘LITINTERACTIE’ wordt gekeken naar het verschil van de effecten op het inkomen tussen ouderen en jongeren. Bij probleemoplossend vermogende skills stelt de hypothese dat ouderen hier meer ervaring in hebben dan jongeren. Jongeren moeten zich ook nog in een team vestigen en nog hun plekje daar verkrijgen. Ouderen hebben dit al bemachtigd, vanwege de ruime tijd dat ze bij een bedrijf of een bedrijfstak werken. Hierdoor zijn jongeren met probleemoplossende vaardigheden schaars en hebben daardoor een groter effect op hun inkomen dan ouderen.

4.1 Beschrijvende statistiek van de variabelen

N Range Minimum Maximum Gemiddelde Standaardfout Leeftijd 5170 49 16 65 41,78 0,201 Opleiding 5084 1,00 0,00 1,00 0,3040 0,460 Inkomen 3185 75,55 0,01 75,56 16,95 0,15 Gender 5169 1,00 0 1 0,51 0,007 Geletterdheid 5061 302,57 98,19 400,76 285,38 0,62 Probleem 4548 258,01 137,57 395,58 286,40 0,56 ICT 3379 28 7 35 19,80 0,10 Leeftijd (Dummy) 2350 1 0 1 0,52 0,01 AGE*PROB 2066 364,74 0 364,74 118,93 2,92 AGE*LIT 2325 377,51 0 377,51 135,56 2,80 AGE*ICT 1729 33 0 33 6,82 0,24 Tabel 1: beschrijvingen tabel gemiddelde-S.E.-range

In de bovenstaande tabel zijn de elf variabelen beschreven die gebruikt worden in het onderzoek. Hierbij is met behulp van SPSS gekeken naar de N, de Range, het minimum-en maximum, het

gemiddelde en de standaard fout. Hierbij is er gekeken naar de leeftijd 16-65. Het gemiddelde ligt op 41,78, wat betekend dat de gemiddelde leeftijd niet binnen één van de twee te onderzoeken

groepen valt en relatief hoog is. Gemiddeld wordt er 16,95 euro verdiend per uur (bruto), waarbij 3185 mensen loon verdienen. Dat betekend dat bijna 2000 van deze respondenten geen loon verdiend, wat dus bijna één derde is. Bij de variabele ‘gender’ is er te zien dat het aantal vrouwen en mannen bijna gelijk is, met een gemiddelde van 0,51. Wat op te merken is bij de variabelen van de vaardigheden is dat de respondenten de meeste literatuur vaardigheden bezitten, gevolgd door probleemoplossende vaardigheden. De ICT vaardigheden zijn in de minderheid vergeleken met

(17)

literatuur vaardigheden, bijna één derde van de respondenten bezit geen ICT vaardigheden. Dit is ook het geval bij de interactievariabelen.

6 Betrouwbaarheid onderzoek

Als er gekeken wordt naar de betrouwbaarheid van het onderzoek, wordt er gekeken naar hoe goed zijn de metingen na te bootsen door andere onderzoekers (Bryman, 2008)? Dit is goed na te bootsen en daarmee goed controleerbaar, aangezien alle stappen die ondernomen zijn in het onderzoek zijn duidelijk dus gemakkelijk op te volgen. Daarnaast kan er gekeken worden naar de validiteit (interne, externe, meet en ecologische validiteit), waarbij er ten eerste gekeken wordt naar of meet wat je wilt meten. In het onderzoek van de PIAAC is eerst een klein onderzoek opgezet, om te kijken of de vragenlijst wel meet wat hij zou behoren te moeten meten. Deze was correct, toch heb je in de grote enquête te maken met onzekerheden. Want hoe weet je zeker dat een antwoord van een

respondent ook echt hetgene is wat hij of zij denkt. Onderzoekers hebben er alles aan gedaan om de instrumenten zo valide mogelijk te maken, waardoor er sprake is van een goede meetvaliditeit. De variabelen die gemeten zijn gemeten door instrumenten die valide genoeg zijn om dit te kunnen doen. Daarnaast waren de meeste variabelen al gemeten en behoefte ze slechts gebruikt te worden. De externe meetvaliditeit is ook goed, aangezien er in het theoretische gedeelte al diep genoeg ingegaan is of x tot y leidt. Daarbij is de causaliteit goed gesproken. Over de generaliseerbaarheid van het onderzoek valt ook niet te twisten. Het onderzoek dat in Nederland is gedaan is erg groot en random genomen en daarmee zou je kunnen verwachten dat het beeld dat verkregen is

overeenkomt met het Nederlandse volk in gemiddeldes. PIAAC heeft daarnaast de resultaten nog gewogen om een goed representatief beeld te verkrijgen over de Nederlandse bevolking.

(18)

7 Resultaten

In het eerste gedeelte van de resultaten worden enkele beschrijvende gegevens uit een gezet. Hierbij worden verschillende variabelen bekeken en worden de twee leeftijdsgroepen vergeleken.

Ouderen N Range Minimum Maximum Gemiddelde

Leeftijd 1222 10 55 65 60,04 Inkomen 514 74,99 ,01 75,00 19,4980 Leeftijd (Dummy) 1222 ,00 1,00 1,00 1,0000 Opleiding 1199 0,00 1,00 1,00 0,28 Gender 1198 1 1 2 1,47 Probleem 938 211,28 153,46 364,74 261,9429 Geletterdheid 1197 268,65 108,86 377,51 263,3133 ICT 601 26,00 7,00 33,00 19,6057 N 1222

Tabel 2: beschrijvende resultaten ouderen.

Jongeren

N Range Minimum Maximum Gemiddelde

Leeftijd Inkomen Leeftijd (Dummy) Opleiding Gender Probleem Geletterdheid ICT N 1128 12 18 30 23,65 789 69,99 ,01 70,00 12,1817 1128 ,00 ,00 ,00 ,0000 1120 1,00 0,00 1,00 0,24 1120 1 1 2 1,51 1073 258,01 137,57 395,58 302,2950 1119 302,57 98,19 400,76 299,7767 753 28,00 7,00 35,00 17,8805 1128

Tabel 3: beschrijvende resultaten jongeren.

Hierboven staan beschrijvende resultaten van de jongeren en de ouderen. Hierbij wordt gekeken naar de variabelen die gebruikt worden in het onderzoek. Gekeken wordt naar de N, de Range, het minimum en maximum van de variabele en het gemiddelde. Te zien valt dat de N van opleiding en de leeftijd bijna gelijk is voor beide leeftijdsgroepen. Dit is niet het geval als er gekeken wordt naar de N van de variabele inkomen. Bij de jongeren valt te zien dat 789 respondenten uit de jongere

leeftijdsgroep een inkomen per uur generen, tegenover 514 respondenten uit de oudere groep. Er zijn dus meer dan 250 jongeren met een inkomen dan ouderen. Als er gekeken wordt naar de N van de vaardigheden variabelen valt er op dat jongeren meer probleemoplossende vaardigheden hebben dan ouderen en ook meer ICT vaardigheden. Ouderen hebben echter wel meer literatuur

vaardigheden dan jongeren. Uit de theorie bleek dat jongeren minder probleemoplossende vaardigheden bezitten dan ouderen. Ook bleek dat ouderen minder geletterdheid vaardigheden bezitten en minder ICT vaardigheden dan jongeren. Uit de bovenstaande tabel blijkt echter dat

(19)

ouderen alleen meer geletterdheid vaardigheden beschikken dan jongeren. Ook is op te merken dat de range bij de vaardigheden van jongeren hoger is dan die van de ouderen. Ook ligt het gemiddelde van de score op de vaardigheden, met uitzondering van ICT, hoger bij jongeren dan bij ouderen. Uit de theorie bleek echter dat ouderen minder ICT vaardigheden hadden dan jongeren en de

vaardigheden ook minder goed beheersen. Daarnaast is de gemiddelde leeftijd in de oudere groep is 60 en in de jongeren groep afgerond 24. Als de inkomens van de leeftijdsgroepen vergeleken worden met elkaar, valt er niet geheel verassend te ontdekken dat ouderen een hoger inkomen hebben dan de jongeren.

(20)

7.1 Modellen voor oud en jong met vaardigheden-variabelen

In het onderzoek wordt gekeken naar een vergelijking van effecten van vaardigheden op het inkomen. Met de vergelijking wordt er gekeken naar de twee leeftijdsgroepen: oud en jong. Per groep zijn er vier modellen ontwikkeld. Het eerste model geeft de constante en de drie controle variabele aan. Model twee tot en met vier geeft de constante, de drie controle variabelen en één aparte vaardigheid weer. Hierbij wordt er gekeken naar de b-coefficients en de mate van

significantie. Voor zowel jongeren als ouderen is er een model aangemaakt in SPSS. Hieronder worden de modellen uit een gezet, waarna de tabellen met interactievariabelen volgen.

Jong Model 1

Beta sig. Model 2 Beta sig. Model 3 Beta sig. Model 4 Beta sig. Inkomen per uur

(constante) -1,292 ,371 -1,993 ,255 -4,744 ,039 -4,248 ,109 Leeftijd ,547 ,000 ,470 ,000 ,522 ,000 ,560 ,000 Gender (vrouw) -,626 ,129 -,424 ,371 -,618 ,033 -,636 ,132 Opleiding 2,632 ,000 1,598 ,005 2,268 ,000 2,341 ,000 Vaardigheden ICT vaardigheid ,171 ,000 Geletterdheid vaardigheid ,011 ,050 Probleemoplossend vaardigheid ,009 ,206

Tabel 6: b-coëfficiënten en significantie niveau bij jongeren

In het eerste model zijn alleen de constante en de controlevariabelen verwerkt. Onder de waardes van de b-coefficients wordt de waarde van het significantie weergeven. Bij de waardes zonder sterretje is de waarde 0,000 dus significant. Als deze waarde anders is dan 0,000 wordt dit

weergeven achter de ster. De constante is -1,292. Leeftijd geeft een b coëfficiënt van 0,538 aan, wat betekend dat bij elk jaar dat iemand ouder wordt hij of zij,547 euro per uur meer verdiend. Gender geeft aan dat wanneer je een vrouw bent je 0,626 euro per uur minder verdiend dan een man. Een hoog opgeleide persoon verdiend 2,6 euro per uur meer dan iemand die laag opgeleid is. Bij het tweede model is ICT vaardigheid toegevoegd. Leeftijd geeft nu aan dat per jaar dat je ouder wordt 0,470 euro meer verdiend per uur. Gender geeft aan dat wanneer je een vrouw bent je 0,424 euro minder per uur verdiend dan een man, echter is er geen significantie, dus is er niet heel veel invloed

(21)

van deze variabele op het inkomen. Een persoon die hoog opgeleid is verdiend 1,6 euro per uur meer dan iemand die laag opgeleid is. Als laatste geeft de ICT variabele aan dat per ICT vaardigheid niveau dat je beter bezit je 0,171 euro per uur meer verdiend. Volgens de 1e hypothese zouden jongeren

een minder sterk en positief effect ondervinden op het inkomen bij het bezitten van ICT vaardigheden dan ouderen. Uit het model blijkt echter dat het effect van het bezit van ICT

vaardigheden wel een positief effect geeft op het inkomen. Bij het derde model verdien je 0,522 euro per uur meer per jaar dat je ouder wordt. Een vrouw verdiend in dit model 0,618 euro minder per uur dan een man. Een hoog opgeleide persoon verdiend 2,3 euro per uur meer dan een persoon die laag opgeleid is. En per geletterdheid vaardigheid dat je stijgt verdien je 0,011 euro per uur meer op je inkomen. Volgens de 2e hypothese zouden jongeren een minder sterk en positief effect op hun

inkomen ondervinden bij het bezitten van geletterdheid vaardigheden dan ouderen. Uit het model blijkt nu ook dat dit wel een positief effect is, maar niet heel sterk. In het vierde model verdien je 0,560 per uur meer per jaar dat je ouder wordt. Een vrouw verdiend in dit model 0,636 euro minder per uur dan een man. Een hoog opgeleide persoon verdient hier 2,3 euro per uur meer dan een laag opgeleide persoon. Per probleemoplossend-vermogen vaardigheid dat je meer bezit verdien je 0,009 euro per uur meer. Volgens de 3e hypothese zouden jongeren meer effect ondervinden op hun

inkomen bij het bezitten van deze vaardigheden dan ouderen. Het effect is, zoals te zien is in het model, positief. Het effect is echter niet heel erg sterk.

Er valt te zien dat mannen in deze modellen meer verdienen dan vrouwen. Ook verdien je meer per uur naarmate je ouder wordt en verdien je ook meer naarmate je hoger opgeleid bent. Dit effect is zelfs erg groot vergeleken met de andere effecten. Daarnaast valt er ook te zien dat van alle drie de vaardigheden ICT vaardigheden het grootste effect hebben op het inkomen. Alle drie de vaardigheden hebben een positief effect op het inkomen. Toch valt er te zeggen dat ICT

vaardigheden de sterkste b-schatter heeft voor jonge mensen, terwijl volgens de theorie van schaarste jongeren het sterkste effect ondervinden bij probleemoplossende vaardigheden. Voor ouderen mensen worden hieronder de b-schatters beschreven.

(22)

Oud Model 1

Beta sig Model 2 Beta sig Model 3 Beta sig Model 4 Beta sig Inkomen per uur

(constant) 20,413 ,018 5,006 ,569 -,305 ,969 -4,290 ,652 Leeftijd ,012 ,932 0,125 ,385 ,050 ,681 ,108 ,446 Gender (vrouw) -3,653 ,000 -2,739 ,001 -3,180 ,000 -3,184 ,000 Opleiding 7,865 ,000 6,811 ,000 6,195 ,000 6,215 ,000 ICT vaardigheid 0,382 ,000 Geletterdheid vaardigheid ,060 ,000 Probleemoplossend vaardigheid ,065 ,000

Tabel 7: b-coëfficiënten en significant niveau bij ouderen

Voor ouderen respondenten zijn er ook vier modellen gemaakt in SPSS. In het eerste model is de constante 20,413 (inkomen per uur bruto). Per jaar dat je ouder wordt verdien je 0,012 euro per uur minder. Een vrouw verdient 3,6 euro per uur minder dan een man. Een hoog opgeleid iemand verdiend afgrond 8 euro per uur meer in vergelijking met een persoon die lager is opgeleid. In het tweede model verdien je per jaar dat je ouder wordt 0,125 euro per uur meer. Een vrouw verdient 2,7 per uur minder dan een man. Een hoog opgeleid iemand verdiend 6,8 euro per uur meer dan een persoon die laag opgeleid is. Als laatste verdien je 0,38 euro per uur meer per niveau dat je omhoog gaat bij het gebruik van ICT vaardigheden. Volgens de 1e hypothese zouden ouderen een positief

sterk effect hebben op het inkomen bij het bezitten van ICT-vaardigheden. Uit de waarde 0,37 blijkt dit inderdaad ook positief te zijn: ouderen ondervinden een effect op hun inkomen.

In het derde model verdien je per jaar dat je ouder wordt 0,050 euro per uur meer. Een vrouw verdient in dit model 3,1 euro minder dan een man. Een hoog opgeleide persoon verdiend 7 euro meer per uur dan een persoon die laag opgeleid is. Per geletterdheid vaardigheid dat je meer hebt verdien je 0,060 euro per uur meer. Volgens de 2e hypothese zouden ouderen een positief sterk

effect op hun inkomen per uur bij het bezitten van geletterdheid vaardigheden. Uit het model blijkt dat ouderen inderdaad een positief effect hebben op hun inkomen bij het hebben van deze

vaardigheden. In het vierde en laatste model verdien je per jaar dat je ouder wordt 0,108 euro per uur meer. Een vrouw verdient 3,2 euro minder per uur dan een man. Een hoog opgeleid iemand verdiend hier 6 euro per uur meer dan iemand die laag opgeleid is. Per probleemoplossende

(23)

vaardigheid verdien je 0,065 euro per uur meer. Volgens de 3e hypothese zouden ouderen een

minder sterk effect hebben op het inkomen bij het hebben van probleemoplossende vaardigheden dan jongeren. Uit het model blijkt dat ouderen wel een positief effect hebben op het inkomen bij het bezitten van probleemoplossende vaardigheden.

Te zien valt dat de respondenten alleen in model 1 minder gaan verdienen per jaar dat ze ouder worden. In de rest van de modellen verdien je per jaar dat je ouder wordt iets meer qua inkomen per uur. Vrouwen verdienen minder dan mannen in alle vier de modellen en per

opleidingsniveau dat je stijgt verdien je meer per uur. Bij de vaardigheden hebben ICT vaardigheden het grootste effect op je inkomen per uur. Alle vaardigheden hebben een positief effect op het inkomen van de ouderen.

7.2 Vergelijking

Het effect van leeftijd is sterker bij jongeren dan bij ouderen. Zo verdienen jongeren per jaar dat ze ouder worden meer inkomen per uur dan ouderen. Vrouwen verdienen een stuk minder in de oudere groep dan in de jongere groep ter vergelijking met de man.

Bij de drie vaardigheden is te zien dat ouderen per ICT vaardigheid die ze meer beschikken meer effect ondervinden dan jongeren. Het effect van ICT skills is groter bij ouderen dan bij jongeren, zoals de 1e hypothese beschrijft. Als er gekeken wordt naar de tweede vaardigheid geletterdheid

verdienen jongeren, per geletterdheid vaardigheid dat ze meer hebben ook minder inkomen dan ouderen per uur: het effect is groter voor ouderen dan voor jongeren. Dit geldt ook voor

probleemoplossend vermogende vaardigheden. Hierbij is het effect ook groter op het inkomen voor ouderen dan voor jongeren. Ouderen hebben dus bij het bezit van alle drie de vaardigheden apart een groter effect op hun inkomen dan jongeren.

In de bovenstaande modellen is er gekeken naar losse vaardigheden variabelen met daarbij controle variabelen. De modellen zijn hierboven wel vergeleken, om te kijken of er een verschil zit in het effect op het inkomen tussen de twee leeftijdsgroepen. Echter gaat het in de bovenstaande modellen om b-schatters, waarbij de bovenstaande waardes in de tabellen schattingen zijn. Hierbij is er nog niet gekeken naar hoofdeffecten en interactie-effecten, waarbij er gekeken kan worden of er een verschil zit in het effect op het inkomen bij het bezitten van de vaardigheden. Om dit te kunnen doen, moet er gekeken worden naar interactievariabelen. Met behulp van deze interactievariabelen kan er gekeken worden naar het effect van de vaardigheden op twee verschillende groepen. Deze worden hieronder besproken per vaardigheid.

(24)

B Standaardfout T Significantie Constant 1,445 2,689 ,538 ,591 Opleiding 4,161 ,471 8,835 ,000 Leeftijd ,415 ,060 6,891 ,000 Gender -1,524 ,387 8,835 ,000 Leeftijd (Dummy) -28,630 4,219 -6,786 ,000 AGE*PROB ,082 ,012 6,815 ,000 Probleem -,002 ,008 ,228 ,820 Tabel 8: model 1 N = 431

In het model zijn twee hoofdeffecten te vinden: leeftijd (dummy) en vaardigheid. De

interactievariabele is een combinatie tussen deze twee. Er wordt namelijk gekeken naar het verschil in effect op het inkomen. De waarde van de interactievariabele (AGEPROB) is ,082, dat aangeeft dat iemand die tot de oudere groep behoort per probleemoplossend vermogende vaardigheid omhoog gaat ,082 euro per uur meer verdient dan iemand uit de jongere groep met een significantie niveau van,000. In de 3e hypothese wordt gesteld dat jongeren met probleemoplossende vaardigheden

meer effect op hun inkomen hebben bij het bezitten van deze vaardigheden dan ouderen. Uit het model blijkt echter dat ouderen meer effect zien op hun inkomen dan jongeren. Andere effecten zijn te vinden bij de variabele opleiding. Het effect dat hierbij te vinden is, is groter dan voor de

interactievariabele. Zo verdiend iemand die hoog opgeleid is 4,1 euro per uur meer dan een persoon die laag opgeleid is. Ook geldt dit hoger effect voor gender.

B Standaardfout T Significantie Constant 1,265 2,301 ,550 ,583 Opleiding 4,221 ,460 9,185 ,000 Leeftijd ,367 ,057 5,966 ,000 Gender -1,643 ,365 -4,696 ,000 Leeftijd (Dummy) -24,275 3,576 -6,719 ,000 AGE*LIT ,068 ,009 7,269 ,000 Geletterdheid ,006 ,006 ,939 ,348 Tabel 9: model 2 N = 512

In het tweede model is de interactievariabele ‘AGELIT’ toegevoegd. Net als in het eerste model zijn ook opleiding, leeftijd, gender (vrouw), dummy leeftijd (0 = vrouw) en een vaardigheidsvariabele toegevoegd. Ook in dit model zijn twee hoofdeffecten te vinden, namelijk: leeftijd (dummy) en geletterdheid vaardigheden. De interactievariabele is een combinatie tussen deze twee

hoofdeffecten. De waarde van de AGELIT is 0,068, dat dus significant is. Dit geeft aan dat iemand uit de ouderen groep per vaardigheid van geletterdheid dat hij of zij meer bezit 0,068 euro meer inkomen per uur krijgt. Volgens de 2e hypothese hebben ouderen een groter effect op hun inkomen

(25)

bij het hebben van geletterdheid vaardigheden dan jongeren hebben. Uit het bovenstaande model blijkt dit inderdaad zo te zijn. Andere grote effecten zijn te vinden bij de variabele opleiding. Zo Verdiend iemand die hoog opgeleid is significant 4 euro per uur meer.

Tabel 10: model 3 N = 40

In het derde model is de interactievariabele ‘AGEICT’ toegevoegd. Naast de variabelen die ook in de modellen één en twee zitten is de variabele ICT toegevoegd. Naast de hoofdeffecten ‘leeftijd’ en ‘ICT vaardigheid’ is er dus ook een interactievariabele. Deze interactievariabele is een combinatie tussen leeftijd en ICT. De waarde van de interactievariabele is 0,348 en significant. De waarde 0,348 geeft aan dat ouderen 0,348 euro per uur meer per niveau van ICT gebruik dat iemand verdiend dan jongeren. Volgens de 1e hypothese hebben ouderen meer effect op hun inkomen bij het hebben van

ICT-vaardigheden dan jongeren. Uit het bovenstaande model blijkt dit inderdaad zo te zijn. Ook in dit model is er een groot effect van opleiding te zien. Zo verdienen hoog opgeleiden afgrond 4 euro per uur meer dan iemand die niet hoog opgeleid is.

B Standaardfout t Significantie Constant 1,955 1,721 1,136 ,256 Opleiding 3,977 ,480 9,118 ,000 Leeftijd ,330 ,071 4,384 ,000 Gender -1,348 ,429 -3,168 ,002 Leeftijd (Dummy) ,330 3,129 -2,857 ,001 AGE*ICT ,348 0,076 4,267 ,000 ICT ,128 0,048 2,449 ,009 25

(26)

8 Conclusie

De probleemstelling in dit onderzoek is: in hoeverre verschild het effect van vaardigheden op de hoogte van inkomen tussen de oude en jonge groep werknemers op de arbeidsmarkt? Hierbij zijn drie hypotheses opgesteld. De eerste hypothese stelt dat oudere werknemers met ICT vaardigheden een sterker effect op hun inkomen per uur hebben dan jongere werknemers. Uit de modellen van de regressie analyse blijkt dat ouderen per ICT vaardigheid meer per uur verdienen dan jongeren (tabel 10). Het effect van de ICT vaardigheden op het inkomen is dus groter bij ouderen dan bij jongeren. Volgens de hypothese zijn ouderen met ICT schaarser dan jongeren met ICT vaardigheden en is er meer vraag dan aanbod bij ouderen met ICT vaardigheden. Daarom wordt er meer loon geboden aan ouderen door de werkgevers kant. De tweede hypothese stelt dat oudere werknemers met

geletterdheid (literatuur) vaardigheden een sterker effect op hun inkomen per uur hebben dan jongere werknemers. Uit modellen van de regressie analyse blijkt dat ouderen per geletterdheid vaardigheid meer per uur verdienen dan jongeren (tabel 9). Het effect van literatuur vaardigheden heeft dus een sterker effect voor ouderen op hun inkomen per uur dan voor jongeren. Ouderen zijn volgens de theorie schaars en zijn daarom gewilder dan jongeren (Smith, 2005). Er zijn minder ouderen met geletterdheid vaardigheden, waardoor hun aanbod kleiner is dan de vraag van de werkgevers. Om die reden wordt meer inkomen gegeven voor ouderen.De derde hypothese stelt dat jongere werknemers met probleemoplossend vermogende vaardigheden een sterker effect op hun inkomen per uur hebben dan oudere werknemers. Jongeren hebben nog weinig ervaring op het gebied van complex probleem oplossing en ouderen wel. Hierdoor zullen jongeren met

probleemoplossend skills meer effect op hun inkomen zien dan ouderen met dezelfde vaardigheden. Dit komt omdat er een kleiner aanbod is in jongeren met probleemoplossende vaardigheden dan de vraag is. Om deze reden zou volgens de centrale economische theorie meer loon geboden worden aan jongeren met probleemoplossende vaardigheden (Smith, 2005). Echter blijkt uit tabel 8 dat ouderen meer per uur verdienen, per probleemoplossende vaardigheid die ze omhoog gaan, dan jongeren.

Concluderend kan gezegd worden dan ouderen over alle vaardigheden gezien meer effect hebben op hun inkomen per uur dan jongeren. Dat ouderen meer verdienen komt doordat ze meer ervaring hebben dan jongeren en hiervoor beloond worden en ouder zijn en dus elk jaar in loon stijgen is bekend, maar uit de regressie analyse blijkt dat ouderen ook een sterker effect van

vaardigheden op het inkomen hebben dan jongeren. De theorie van schaarste geld dus op het eerste gezicht wel voor de eerste twee hypotheses, maar niet voor de derde hypothese. De theorie heeft een positief effect op de effecten van vaardigheden op het inkomen van de oudere leeftijdsgroep. Wellicht is het zo dat ouderen met deze kernvaardigheden schaars zijn en daarom meer effect op

(27)

hun inkomen verkrijgen dan jongeren. Uit onderzoek van Padmos & Goossens (2011) bleek dat ouderen namelijk minder vaardigheden tot hun beschikken hadden dan jongeren. Uit tabel 2 en 3 blijken ouderen inderdaad over minder vaardigheden te beschikken dan jongeren, met uitzondering van geletterdheid vaardigheden. Toch moet er nagedacht worden over het feit dat ouderen bij alle drie de kernvaardigheden van de PIAAC dataset (2013) een sterker effect genieten op hun inkomen per uur dan jongeren. Wellicht is er een andere reden voor dat ouderen meer effect hebben van vaardigheden op hun uurloon. Als er gekeken wordt naar andere effecten komen we bij het effect van opleiding uit. In alle modellen is het effect van opleiding relatief veel groter op het inkomen dan de andere variabelen hebben. Dit zou kunnen betekenen dat het effect van opleiding het inkomen bepaald en niet het effect van de vaardigheden op het inkomen. Dit geld ook voor de controle variabele gender. Een man verdiend relatief veel meer dan een vrouw en het effect is groter dan van de vaardigheden op het uurloon. Zo zijn er dus al twee controlevariabelen die een groter effect hebben dan de drie vaardigheden. Echter is er voornamelijk gekeken naar het verschil van de effecten onderling de drie vaardigheden. Achteraf gezien moet er toch gezegd worden dat opleiding en gender een groter effect geven op het inkomen dan de drie vaardigheden en daarmee

doorslaggevender zijn voor het inkomen van een persoon.

De theorie van schaarste lijkt dus wel een positief effect te hebben op het inkomen van ouderen als er slechts onderling gekeken wordt naar de vaardigheden, maar om de hypotheses te behouden of te verwerpen moet er meer onderzoek gedaan worden. Op basis van dit onderzoek zouden hypothese 1 en 2 moeten worden behouden, want er wordt een positief effect gevonden voor ouderen. Hypothese 3 zou dan verworpen moeten worden, omdat er een negatief effect gevonden wordt voor jongeren met probleemoplossende vaardigheden. Dit is zo als er alleen gekeken wordt naar het verschil in effect tussen de drie vaardigheden. Echter wordt er een groter effect van opleiding en gender op het inkomen gevonden, waardoor je je kunt afvragen of opleiding en gender niet veel belangrijker zijn als we over effecten op het inkomen praten. Zoals hierboven al gezegd is, moet er meer onderzocht worden met meerdere vaardigheden en een apart onderzoek opgezet worden naar het effect van opleiding en gender op het inkomen en onderzoek naar de ervaring van ouderen om de theorie over schaarste en de centrale economische theorie (Smith, 2005) aan te nemen of te verwerpen met betrekking tot de probleemstelling van dit onderzoek.

Relevantie onderzoek

Het is van belang om kennis te hebben over deze verschillen in effecten. In de PIAAC dataset (2013) wordt verteld dat het hebben van de kernvaardigheden van invloed is op iemand zijn uurloon, maar ook op iemand zijn plek in de maatschappij. Ouderen hebben nu op alle vaardigheden een groter effect op hun uurloon, dat betekend dat het moeilijk is voor jongeren om te concurreren met hun

(28)

vaardigheden met die van ouderen, omdat ouderen toch altijd meer uurloon verkrijgen bij het bezitten van deze vaardigheden. Voor de overheid en werkgevers is het ook interessant om te kijken naar het effect dat bijscholing heeft op deze effecten op het uurloon van ouderen. Als deze oudere respondenten bijles hebben gehad, kan het zo zijn dat hierdoor het effect van bepaalde

vaardigheden groter is op het inkomen dan voor jongeren. Daarnaast is het in deze bureaucratische samenleving belangrijk om overzicht te hebben van de vaardigheden die aanwezig zijn bij werkzame mensen in de samenleving. Interessant is het daarbij om te weten hoeveel vaardigheden iedereen bezit per leeftijdsgroep, zodat de leeftijdsgroepen vergeleken kunnen worden. Daarnaast zegt het centraal plan bureau (2013) dat de drie vaardigheden steeds belangrijker worden. Het is interessant om te kijken hoe deze vaardigheden aangeleerd kunnen worden en welk groep mensen in de samenleving ze het meest bezit.

Verbetering

De conclusie is dus dat ouderen bij alle vaardigheden meer effect op hun inkomen verkrijgen dan jongeren. Toch is het lastig om hier echt iets over te zeggen, aangezien er in het onderzoek geen onderscheid is gemaakt in beroepssectoren heb je kans dat je respondenten met ICT vaardigheden test, die totaal niet gebruik maken van ICT vaardigheden in hun werk en hierbij dus bij voorbaat al geen effect op inkomen bij gaan zien. In vervolg onderzoek zou het interessant zijn om binnen beroepssectoren te gaan testen. Wellicht zijn er ook andere vaardigheden die een groot effect kunnen geven op het inkomen van ouderen en jongeren. Dit onderzoek is op kwantitatieve basis gedaan. Voor vervolg onderzoek kan het echter ook interessant zijn om werkgevers te interviewen met de vraag welke vaardigheden er belangrijk zijn en welke er extra beloond worden en daarin een vergelijking te maken voor ouderen en jongeren.

Daarnaast zou de rol van opleiding onderschat zijn. Het effect van opleiding is veel groter op het inkomen dan aanvankelijk gedacht was. Opleiding is daarbij slechts als controle variabele

gebruikt eveneens als gender. Beide variabelen hebben een groter effect op het inkomen. Wellicht is er te weinig plaats gemaakt voor de rol van deze twee variabelen, maar ik mijn focus lag

voornamelijk op vaardigheden. Toch is het niet erg dat ik er achter ben gekomen dat er twee grotere effecten zijn, aangezien ik hier ook wijzer van ben geworden. Deze twee c controle variabelen hebben eenmaal een groot effect op het inkomen. Daarnaast is er dus effect gevonden van

vaardigheden op het inkomen, maar geeft dit ook meer garantie voor een plek op de arbeidsmarkt? Is het zo dat als ouderen ICT vaardigheden bezitten, ook gelijk meer kans hebben op een baan dan ouderen die geen ICT vaardigheden bezitten? Dit is een interessante vraag om over na te denken.

(29)

9 Literatuur

Ahituv, A. and Zeira, J. (2010) Technical progress and early retirement. The economic Journal, 121, 171-193

Becker, G. (1964) Human Capital: A Theoretical and Empirical Analysis, with Special Reference to Education. 3rd ed. Chicago, IL: University of Chicago Press.

Centraal plan bureau (2013) Editie economie, pg. 65

Paul, de Beer. (2002) Communicatie is belangrijker dan knoppenkennis: didaktief en school.

Earle, D. (2010) Skills, qualifications, experience and the distribution of wages

Earle, D. (2009) Skills, qualifications and wages: an analysis from the adult literacy and life skills survey.

Euwals, R. (2013) Arbeidsmarkt ouderen en duurzame inzetbaarheid: een rapport over het conceptuele kader voor het onderzoeksprogramma ‘arbeidsmarkt ouderen’. CPB.

Gelderblom, A. (2011) Arbeidsmarkt ouderen. Rotterdam.

Hirsch, B. T., Macpherson, D. A., & Hardy, M. A. (1999). Occupational age structure and access for older workers. Indus. & Lab. Rel. Rev., 53, 401.

Houtkoop, W. (1999). Basisvaardigheden in Nederland. Basic Skills in the Netherlands](Dutch Report of the IALS Survey) Amsterdam: Max Goote Kenniscentrum, Netherlands.

Kessels, J. W. M. (1995). Opleidingen in arbeidsorganisaties. Het ambivalente perspectief van de kennisproductiviteit. Comenius, jrg. 15. nr. 2. pag. 179-193

Kessels, J. W. M. (2002, November). De student koning, de school hofleverancier?. In The student as a king, the school as a purveyor to the Royal Household] Presented at the Congress of Netherlands Association of Universities of Professional Education (Vol. 11).

(30)

Lane, C. (2011) Literacy skills of young adult New Zealanders: an analysis from the adult literacy and life skills survey.

Leren, L. L. (1995) Arbeidsmarktreserves–Een verkenning van vaardigheden en deelname aan.

Mossberger,
K.,
Tolbert,
C.
 J.,
&
Stansbury,
M.
 (2003).
Virtual
Inequality.
Beyond
 the
digital divide.
Washington
D.C.:
Georgetown
University
Press.


Nauta, A., De Lange, A. H., & Görtz, S. (2010). Lang zullen ze leven, werken en leren. Een schema voor het begrijpen en beïnvloeden van inzetbaarheid gedurende de levensloop. Gedrag &

Organisatie, 23(2), 136-157.

Padmos, T., & Goossens, G. (2011) Digitale geletterdheid: jongeren en internet in beroeps-richtingen.

In VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS (p. 62).

Roman, A. & Marieke, B. (2011) Overwerk: Arbeidsmarkt reserves – Een verkenning van vaardigheden en deelname aan Leven Lang Leven.

Satherley, P. and Elliot, L. (2006) The adult literacy and life skills survey: age and literacy.

Smith, A. (2005). Wealth of nations. University of Chicago Bookstore.

(31)

10 Bijlage syntax

*HERCODEREN LETTERKUNDE VAARDIGHEDEN

COMPUTE LIT_NIEUW=(PVLIT1+PVLIT2+PVLIT3+PVLIT4+PVLIT5+PVLIT6+PVLIT7 + PVLIT8+PVLIT9 + PVLIT10)/10.

EXECUTE.

*HERCODEREN OPLOSSEND VAARDIGHEDEN

COMPUTE PROBL_NIEUW=(PVPSL1 + PVPSL2 + PVPSL3 + PVPSL4 + PVPSL5 + PVPSL6 + PVPSL7 + PVPSL8 + PVPSL9

+ PVPSL10) / 10. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1. USE ALL.

COMPUTE filter_$=(DUMMY2 = 0).

VARIABLE LABELS filter_$ 'DUMMY2 = 0 (FILTER)'. VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

RECODE AGE_R (18 thru 30=0) (55 thru 67=1) INTO Dummy. VARIABLE LABELS Dummy 'Dummy'.

EXECUTE.

COMPUTE DUMMY_LIT=DUMMY2 * LIT_NIEUW. EXECUTE.

COMPUTE DUMMY_PRO=DUMMY2 * PROBL_NIEUW. EXECUTE.

RECODE GENDER_R (1=0) (2=1) INTO Gender.

(32)

VARIABLE LABELS Gender 'Gender'. EXECUTE.

recode G_Q06 (1=10) (2=20) (3=30) (SYSMIS=SYSMIS) into rekenencomputerskill. execute.

compute ictskill4cat = G_Q04. do if (G_Q04 = 1).

compute ictskill4cat = rekenencomputerskill. end if.

DATASET ACTIVATE DataSet1. USE ALL.

COMPUTE filter_$=(AGE_R >= 55).

VARIABLE LABELS filter_$ 'AGE_R >= 55 (FILTER)'. VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1. USE ALL.

COMPUTE filter_$=(AGE_R = 18 | AGE_R = 19 | AGE_R = 20 | AGE_R = 21 | AGE_R = 22 | AGE_R = 23 |

AGE_R = 24 | AGE_R = 25 | AGE_R = 26 | AGE_R = 27 | AGE_R = 28 | AGE_R = 29 | AGE_R = 30 | AGE_R =

55 | AGE_R = 56 | AGE_R = 57 | AGE_R = 58 | AGE_R = 59 | AGE_R = 60 | AGE_R = 61 | AGE_R = 62 |

AGE_R = 63 | AGE_R = 64 | AGE_R = 65.).

VARIABLE LABELS filter_$ 'AGE_R = 18 | AGE_R = 19 | AGE_R = 20 | AGE_R = 21 | AGE_R = 22 | AGE_R = 23 | AGE_R = 24 | AGE_R = 25 | AGE_R = 26 | AGE_R = 27 | AGE_R = 28 | AGE_R = 29 | AGE_R = 30 | AGE_R = 55 | AGE_R = 56 | AGE_R = 57 | AGE_R = 58 | AGE_R = 59 | AGE_R =... (FILTER)'.

VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

(33)

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1. USE ALL.

COMPUTE filter_$= (AGE_R = 18 | AGE_R = 19 | AGE_R = 20 | AGE_R = 21 | AGE_R = 22 | AGE_R = 23 | AGE_R = 24 | AGE_R = 25 | AGE_R = 26 | AGE_R = 27 | AGE_R = 28 | AGE_R = 29 | AGE_R = 30). VARIABLE LABELS filter_$ 'AGE_R = 18 | AGE_R = 19 | AGE_R = 20 | AGE_R = 21 | AGE_R = 22 | AGE_R = 23 | AGE_R = 24 | AGE_R = 25 | AGE_R = 26 | AGE_R = 27 | AGE_R = 28 | AGE_R = 29 | AGE_R = 30 (FILTER)'.

VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

COMPUTE Dummyleeftijd=AGE_R >= 18 & AGE_R <= 30 = 0 | AGE_R >= 55 = 1. EXECUTE.

RECODE AGE_R (18 thru 30=0) (55 thru 65=1) INTO Dummy2. VARIABLE LABELS Dummy2 'Dummy2'.

EXECUTE.

COMPUTE ICT6=G_Q05a + G_Q05c + G_Q05d + G_Q05e + G_Q05f + G_Q05g + G_Q05h. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

COMPUTE AGELIT=LIT_NIEUW * Dummy2. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

COMPUTE AGEPROB=PROB_NIEUW * Dummy2. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

COMPUTE AGEICT=ICT6_NIEUW * Dummy2.

(34)

EXECUTE.

RECODE EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (2 THRU 3=2) (3=3) ( 4 THRU 5=4) (6 THRU 9=5) INTO EDCAT. VARIABLE LABELS

EXECUTE.

recode EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (ELSE=0) into DUMMYbasisonderwijs. variable labels DUMMYbasisonderwijs

execute.

recode EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (2=1) (ELSE=0) into DUMMYmiddelbaaronderwijs. variable labels DUMMYmiddelbaaronderwijs.

execute.

recode EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (3=1) (ELSE=0) into DUMMYmbo. variable labels DUMMYmbo.

execute.

recode EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (4=1) (ELSE=0) into DUMMYhbowo. variable labels DUMMYhbovwo.

execute.

recode EDCAT8 (SYSMIS=SYSMIS) (5=1) (ELSE=0) into DUMMYmaster. variable labels DUMMYmaster.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

COMPUTE ICTINTERACTIE=Dummy2 * ICT6. EXECUTE.

USE ALL.

COMPUTE filter_$=(CNTRYID = 528 | C_Q01a = 1).

VARIABLE LABELS filter_$ 'CNTRYID = 528 | C_Q01a = 1 (FILTER)'. VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'.

FORMATS filter_$ (f1.0).

(35)

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

COMPUTE PROBINTERACTIE=Dummy2 * PROBL_NIEUW. EXECUTE.

COMPUTE LITINTERACTIE=Dummy2 * LIT_NIEUW. EXECUTE.

DESCRIPTIVES VARIABLES=AGE_R InkomenUUR Dummy2 EDCAT A_N01_T PROBL_NIEUW LIT_NIEUW ICT6

ICTINTERACTIE PROBINTERACTIE LITINTERACTIE

/STATISTICS=MEAN VARIANCE RANGE MIN MAX SEMEAN.

OUD

DESCRIPTIVES VARIABLES=AGE_R InkomenUUR Dummy2 EDCAT A_N01_T PROBL_NIEUW LIT_NIEUW ICT6

/STATISTICS=MEAN VARIANCE RANGE MIN MAX SEMEAN.

JONG

DESCRIPTIVES VARIABLES=AGE_R InkomenUUR Dummy2 EDCAT A_N01_T PROBL_NIEUW LIT_NIEUW ICT6

/STATISTICS=MEAN VARIANCE RANGE MIN MAX SEMEAN.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT PROBL_NIEUW.

REGRESSION

(36)

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT LIT_NIEUW.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT ICT6.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT LIT_NIEUW LITINTERACTIE Dummy2.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA

(37)

/CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT Dummy2 ICT6 ICTINTERACTIE.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER Gender AGE_R EDCAT Dummy2 PROBL_NIEUW PROBINTERACTIE.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Through the analysis of the transformed relationship to home in a time of conflict and severe stress, and in reflecting these transformed modes of attachment onto certain

The Potsdam Gait Study (POGS) will examine the effects of 10 weeks of power training and detraining on leg muscle power and, for the first time, on complete gait

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

Therefore, according to Figure 3-2 in Chapter three of Robinson‟s Triadic componential framework based on his Cognition Hypothesis, this phase is an example of

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Names of members of OFS Provincial Council 1919-1952; notes by DP van der Merwe; Congress of Central SA Regional Development Society 1950; motor vehicles statistics 1949;