• No results found

Worden pedofielen gekarakteriseerd door cognitieve distorties?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Worden pedofielen gekarakteriseerd door cognitieve distorties?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Worden pedofielen gekarakteriseerd door

cognitieve distorties?

Naam: Daniel Hofstra

Begeleider: L. Nentjes

Datum: 26-06-2014

Aantal woorden: 6664

Aantal woorden abstract: 137

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Worden pedofielen gekarakteriseerd door cognitieve distorties? 4

Cognitieve distorties gemeten met verschillende methoden 6

Cognitieve distorties bij vrouwelijke pedofielen 19

Conclusies en Discussie 22

Literatuurlijst 26

(3)

Abstract

Pedofielen worden vaak in verband gebracht met cognitieve distorties. Echter is het nog niet duidelijk of pedofielen daadwerkelijk kinderen misbruiken als gevolg van deze cognitieve distorties. In dit literatuuroverzicht zal er gekeken worden of pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties volgens de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Als eerste is er gekeken naar de rol van cognitieve distorties bij pedofielen, gemeten met verschillende meetmethoden. Het bleek dat pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties aan de hand van directe methoden. Dit werd niet volledig gevonden bij indirecte meetmethoden. Vervolgens is er gekeken naar de rol van cognitieve distorties bij vrouwelijke pedofielen. Aan de hand van directe meetmethoden bleek dat vrouwelijke pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties. Dit bleek wederom niet het geval bij indirecte meetmethoden. Dit zijn gegevens die implicaties hebben voor de behandeling van pedofielen.

(4)

Worden pedofielen gekarakteriseerd door cognitieve distorties?

‘’Ze zei niet dat ik moest stoppen, ik zag aan haar dat ze het leuk vond. Bovendien kon ik het haar het beste leren omdat ik ouder ben.’’

Het zijn minimaliserende en rechtvaardigende uitspraken die vaak voorkomen bij pedofielen wanneer ze uitleg moeten geven over hun misdaad. Deze vervormde

overtuigingen worden cognitieve distorties genoemd (Abel, Becker & Cunningham-Rathner, 1984). Cognitieve distorties zijn fundamentele denkfouten die het vermogen belemmeren om realistische formuleringen en interpretaties over de wereld, anderen en zichzelf te doen (Beck, 1976; aangehaald in Marziano, Ward, Beech & Pattison, 2006). Volgens Ward en Keenan (1999) zijn cognitieve distorties een product van onderliggende cognitieve processen die impliciete theorieën worden genoemd. Deze impliciete theorieën worden omschreven als netwerken van overtuigingen en concepten die pedofielen over hun slachtoffers, de wereld en zichzelf hebben (Ward & Keenan, 1999). Ward en Keenan (1999) identificeren vijf impliciete theorieën die een rol spelen in de acties van pedofielen. Dit zijn children as sexual beings,

entitlement, dangerous world, uncontrollability en nature of harm. De impliciete theorie children as sexual beings betreft de overtuiging dat kinderen seksuele wezens zijn die plezier

hebben van seksuele relaties met volwassenen. De impliciete theorie entitlement betreft de overtuiging dat het individu bevoegd is om zich naar anderen toe te gedragen op de manier hoe hij of zij het wil. De overtuiging dat de wereld een bedreigende plek is en er

teruggevochten moet worden of een niet bedreigende seksuele partner gezocht moet worden wordt dangerous world genoemd. De impliciete theorie uncontrollability handelt over de overtuiging dat een individu geen controle heeft over sommige gedragingen. Ten slotte betreft

nature of harm de overtuiging dat seksueel gedrag niet schadelijk is, zelfs niet bij een kind.

Vele onderzoekers leggen een verband tussen cognitieve distorties en seksueel

kindermisbruik (Abel, Gore, Holland, Camp, Becker, & Rathner, 1989; Hanson, Gizzarelli, &

(5)

Scott, 1994; Hayashino, Wurtele, & Klebe, 1995). Het is aannemelijk dat pedofielen handelen volgens overtuigingen als gevolg van de impliciete theorieën; het is echter belangrijk om de aanname te bevestigen aan de hand van empirisch onderzoek. Het is belangrijk om een beter beeld te krijgen van de cognitieve distorties van pedofielen vanwege drie redenen. Ten eerste kan er een verklaring geboden worden voor de minimaliserende en rechtvaardigende

uitspraken van pedofielen. Ten tweede kan er een beter beeld ontstaan waarom mensen kinderen misbruiken (Ward, Louden, Hudson, & Marshall, 1995; Ward & Siegert, 2002). Ten slotte is het een belangrijk gegeven voor de behandeling van pedofielen. De meest

voorkomende behandelmethode voor pedofielen is de cognitieve gedragstherapie (CGT). De meeste CGT behandelingen leggen de nadruk op de overtuigingen van pedofielen waarbij geleerd wordt om op een verantwoordelijke manier te denken. De pedofielen krijgen educatie over de cognitieve distorties en leren manieren aan om deze cognitieve distorties te

herkennen en er mee om te gaan (Becker, & Murphy, 1998; Gannon, & Polaschek, 2006). Uit een meta-analyse blijkt dat seksuele overtreders die behandeld waren een recidivekans hadden van 12.3 procent in tegenstelling tot een recidivekans van 16.8 procent bij seksuele overtreders zonder behandeling (Hanson et al., 2002). Hierbij werd de CGT behandeling over het algemeen bekeken en kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de werkzame elementen van de behandeling. Aangezien de nadruk binnen de CGT behandeling op de cognitieve distorties ligt, is het belangrijk om te weten of pedofielen ook daadwerkelijk gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties. Indien het blijkt dat pedofielen niet gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties, zal de behandeling aangepast moeten worden.

In dit literatuuroverzicht zal dan ook de vraag centraal staan of pedofielen

gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties. In de eerste paragraaf zal er gekeken worden naar de verschillende meetmethoden om de cognitieve distorties te meten, aangezien

(6)

er onderscheid gemaakt kan worden tussen directe en indirecte meetmethoden. In de tweede paragraaf zal er gekeken worden naar de rol van cognitieve distorties bij vrouwelijke

pedofielen, aangezien het aannemelijk is dat het kind meer schade ervaart wanneer hij

misbruikt wordt door een vrouw (Saradjian, 1996). Daarnaast is het belangrijk om te weten of vrouwen over dezelfde cognitieve distorties als mannen beschikken aangezien vrouwelijke pedofielen dezelfde behandeling krijgen als mannelijke pedofielen.

Cognitieve distorties bij pedofielen gemeten met verschillende meetmethoden

Er zijn verschillende manieren ontwikkeld om de cognitieve distorties van pedofielen te meten. Deze manieren worden ingedeeld in, enerzijds de directe methoden, waaronder vragenlijsten en interviews vallen, en anderzijds indirecte methoden, waaronder

experimentele meetmethoden vallen. In dit literatuuroverzicht zal eerst gekeken worden naar de directe methoden en daarna zullen de indirecte meetmethoden besproken worden.

Directe meetmethoden

Eén manier om cognitieve distorties te meten is aan de hand van vragenlijsten en interviews. Onderzoekers hebben eerst de inhoud van de uitspraken van pedofielen over de misdaad onderzocht (Abel et al., 1984). Daarna zijn er vragenlijsten ontwikkeld die gebaseerd zijn op deze uitspraken (Abel et al., 1989; Bumby, 1996). Het blijkt dat pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties, gemeten met directe meetmethoden (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010)

Marziano, Ward, Beech en Pattison (2006) onderzochten aan de hand van

gestructureerde interviews de onderliggende impliciete theorieën van cognitieve distorties bij 22 pedofielen. Hierbij werden vragen gesteld die gebaseerd waren op de vijf impliciete

(7)

theorieën van Ward en Keenan (1999). Dit waren vragen over de overtuigingen die de pedofielen hadden over de seksuele kennis van het kind, hoe de pedofielen de relatie met het kind beschouwden, hun perceptie over relaties met volwassenen, de mate van controle die ze ervaarden tijdens de misdaad en hun perceptie over de toegedane schade aan het kind. Daarnaast werden er ook vragen gesteld over het dagelijks functioneren. Op basis van de antwoorden op de vragen werd geconcludeerd dat de cognitieve distorties van pedofielen gecategoriseerd konden worden in de vijf impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Saradjian en Nobus (2003) onderzochten de cognitieve distorties van 14 religieuze

professionals die kinderen seksueel misbruikt hadden. De data werden verzameld uit werkmappen van de pedofielen uit de kliniek. In deze werkmappen moesten de pedofielen hun overtuigingen identificeren die een rol speelden bij hun seksuele misdaad. Hieruit bleek dat de overtuigingen in 10 categorieën in te delen waren. De categorieën werden niet

vergeleken met de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Bij een vergelijking met de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) was er wel een sterke overeenkomst te vinden met children as sexual beings, uncontrollability, nature of harm en entitlement. Een voorbeeldovertuiging was; ‘’Ik heb het recht op liefde en affectie aangezien ik mijn hele leven besteed om goed voor de mens te zijn’’. Deze voorbeeldovertuiging werd

gecategoriseerd als entitlement. Hoewel Saradjian en Nobus (2003) bewijs vonden voor de impliciete theorieën werden de data verzameld uit werkmappen uit de kliniek. Dit is geen betrouwbare manier om te meten aangezien er geen duidelijke richtlijnen waren bij de afname van het onderzoek.

Uit een andere studie van Keown, Gannon en Ward (2010) werd eveneens bewijs voor de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) gevonden. De onderzoekers vergeleken de uitkomsten van een interview met een vragenlijst meting voor de cognitieve distorties van pedofielen. Het interview was hetzelfde gestructureerd als het interview uit de studie van

(8)

Marziano et al. (2006). De vragenlijst die werd gehanteerd was de MOLEST, een lijst met vragen die gebaseerd is op de cognitieve distorties van pedofielen. Een voorbeeldvraag is; ‘’Ik toon mijn liefde en affectie voor een kind door seks met hem te hebben’’ (Abel et al., 1989; Bumby, 1996). Uit de vragenlijsten en de interviews werd bewijs voor de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) gevonden.

Er is consistent bewijs dat pedofielen overtuigingen hebben die te identificeren zijn aan de hand van de impliciete theorie van Ward en Keenan (1999) (Marziano et al., 2006, Saradjian et al., 2003, & Keown et al., 2010). De cognitieve distorties werden echter gemeten aan de hand van klinische interviews en vragenlijsten (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010). Uit klinische interviews blijkt dat pedofielen het misbruik verklaren door uitspraken te doen waarbij men zich verontschuldigt en de acties

minimaliseert en rechtvaardigt. Hierdoor is het mogelijk dat deze verontschuldigende uitspraken geen cognitieve distorties zijn, maar dat een pedofiel deze uitspraken doet

vanwege de self-serving bias (Maruna & Mann, 2006). Daarnaast is het bij vragenlijsten niet zeker of de bereidheid en het introspectieve vermogen van de pedofielen om de cognities te rapporteren voldoende is (Gannon & Polaschek, 2006; Gannon & Wood, 2007). Impliciete overtuigingen zijn immers door middel van introspectie moeilijk te identificeren (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004). Ten slotte kan er bij zowel vragenlijsten als klinische interviews sprake zijn van sociaal wenselijke antwoorden. Een andere manier om cognitieve distorties te meten is door experimentele meetmethoden te gebruiken.

Indirecte methoden

Om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen en de moeilijkheid om introspectie naar impliciete cognities te minimaliseren zijn er experimentele methodes bedacht om deze cognities te meten. Een veel gebruikte indirecte methode is de Implicit Association Task (IAT). Deze methode is effectiever in het aantonen van sociale overtuigingen dan een

(9)

vragenlijst (Dasgupta, McGhee, Greenwald, & Banaji, 2000; Rudman, Greenwald, Mellott, & Schwartz, 1999). Daarnaast is het moeilijk om bij deze taak te faken (Fiedler & Bluemke, 2005).

Implicit Association Task

De IAT is een methode om de sterkte van de associatie tussen concepten uit het lange termijn geheugen te meten. Er wordt verondersteld dat de reactietijd tussen concepten die bij een persoon in het geheugen met elkaar geassocieerd zijn korter is dan de reactietijd tussen concepten die niet met elkaar geassocieerd zijn. Een brief zal bijvoorbeeld sterker

geassocieerd zijn met een pen in vergelijking met de associatie tussen een brief en een auto, in dit geval zal de reactietijd op de IAT taak sneller zijn bij de associatie tussen de brief en een pen (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998). In het kader van de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) is het ook mogelijk om de IAT toe te passen. Hierbij worden de reactietijden tussen woorden die consistent zijn aan de impliciete theorie vergeleken met woorden die niet consistent zijn aan de impliciete theorie bij pedofielen en een controlegroep. Het blijkt dat pedofielen een sterkere impliciete associatie hebben tussen kinderen en seks in vergelijking met een niet-seksuele overtreders en niet-overtreders (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, & Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009).

Mihailides et al. (2004) onderzochten aan de hand van een IAT taak drie impliciete theorieën volgens de theorie van Ward en Keenan (1999). Dit waren children as sexual beings,

uncontrollability en entitlement. Children as sexual beings werd getest door kinderen en

seksuele woorden te combineren. De impliciete theorie uncontrollability werd getest door controleverlies en seksuele woorden te combineren. Ten slotte werd entitlement getest door ‘mijn’ woorden en seksuele woorden te combineren. Er werd verondersteld dat pedofielen sneller zouden reageren bij een combinatie die consistent is aan een impliciete theorie dan

(10)

een combinatie die inconsistent is aan een impliciete theorie, in vergelijking met

niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Hieruit bleek dat pedofielen een sterkere impliciete associatie hadden voor children as sexual beings en uncontrollability in vergelijking met niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Er werd geen sterkere impliciete associatie

gevonden voor entitlement. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er gekeken is naar de associatie tussen ‘mijn’ woorden en seks. De onderzoekers beoogden hiermee de impliciete theorie entitlement te meten. Het is echter mogelijk dat hiermee de sterkte van de associatie tussen het individu zelf en seks gemeten werd. Het valt dus te betwisten of entitlement wel op een valide manier is gemeten.

Onderzoek door Gray, Brown, MacCulloch, Smith en Snowden (2005) ondersteunde ook de bevinding dat pedofielen een sterkere associatie tussen kinderen en seks hebben. Gray et al. (2005) onderzochten aan de hand van een IAT de associatie tussen kinderen en seks bij pedofielen. Er werd een sterkere associatie gevonden tussen kinderen en seks in vergelijking met niet-seksuele overtreders. Naast de IAT is de Implicit Relational Assessment Procedure (IRAP) een andere indirecte methode om de cognitieve distorties te meten. Eveneens als de IAT meet de IRAP de impliciete associaties uit het geheugen. De IRAP verschilt echter van de IAT aangezien de IRAP de deelnemer vraagt om een overtuiging aan te nemen of te vermijden. Dawson et al. (2009) onderzochten de impliciete theorie children as sexual beings bij pedofielen aan de hand van de IRAP. Hierbij kregen de deelnemers een computerscherm met een categoriewoord bovenin het scherm, dit was kind of volwassen. In het midden van het scherm kwam een doelwoord te staan, dit betrof een seksueel woord of een niet-seksueel woord. Ten slotte verschenen beneden in het scherm twee keuzes, aan de ene kant juist en aan de andere kant onjuist. De deelnemers moesten in één blok consistente antwoorden geven, aan de hand van sociale normen. In dit geval moesten volwassenen als seksueel en kinderen als niet-seksueel gezien worden. In het tweede blok kregen de deelnemers de taak om

(11)

inconsistente antwoorden te geven, volgens sociale normen. Hierbij moesten de deelnemers volwassenen als niet-seksueel en kinderen als seksueel zien. Uiteindelijk werd er naar de reactietijd gekeken, waarbij consistente antwoorden een snellere reactietijd op zullen leveren dan inconsistente antwoorden, volgens sociale normen. Uit het onderzoek van Dawson et al. (2009) bleek dat pedofielen een minder grote bias vertoonden wanneer het kind als seksueel gezien moest worden in vergelijking met niet-overtreders. Hieruit bleek dat pedofielen een sterkere impliciete associatie tussen seks en kinderen hebben in vergelijking met niet-overtreders.

Uit de studies van Mihailides et al. (2004), Gray et al. (2005) en Dawson et al. (2009) blijkt dat pedofielen een sterkere impliciete associatie tussen seks en kinderen hebben in vergelijking met niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Er wordt door de onderzoekers geconcludeerd dat dit bewijs is voor de impliciete theorie children as sexual beings van Keenan en Ward (1999). Hoewel het aannemelijk lijkt dat pedofielen de overtuiging hebben dat kinderen seksuele wezens zijn, kunnen hier niet te snel conclusies uit getrokken worden (Mihailides et al., 2004; Gray et al. ,2005; Dawson et al., 2009). Het is hierdoor niet duidelijk of deze resultaten voortkomen uit de impliciete theorie children as sexual beings of dat deze resultaten voortkomen uit een afwijkende seksuele interesse voor kinderen. Een combinatie is ook mogelijk (O Ciardha, 2011). Daarnaast is het probleem van impliciete associatie studies dat men niet uit kan sluiten of de gevonden associatie op een andere manier tot stand is gekomen dan enkel het verkeerd interpreteren van informatie door de impliciete theorieën. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een pedofiel een sterkere associatie heeft tussen seks en kinderen omdat er in het verhoorproces of tijdens de behandeling veel over deze associatie is gepraat (Keown, Gannon, & Ward, 2008), dit wordt het mere-exposure effect genoemd (Zajonc, 1968). Een andere mogelijke oorzaak voor de associatie is dat personen die een kind willen verwekken kinderen hierdoor met seks associëren (Gray et al., 2005). Ten slotte

(12)

onderzochten de studies voornamelijk de impliciete theorie children as sexual beings (Gray et al. ,2005; Dawson et al., 2009). De impliciete theorieën van Keenan en Ward (1999) bestaan ook nog uit uncontrollability, entitlement, dangerous world en nature of harm. De impliciete theorie uncontrollability wordt ondersteund door de studie van Mihailides et al. (2004), echter wordt er uit dezelfde studie geen bewijs gevonden voor entitlement.

Lexicale beslissingstaak

Een andere manier om cognitieve distorties te meten is met behulp van een lexicale

beslissingstaak. De lexicale beslissingstaak is een sterke methode om impliciete associaties in het lange termijn geheugen tussen twee woorden of concepten aan te tonen (Balota, Flores d’Arcais, & Rayner, 1990). Bij deze methode wordt er gebruik gemaakt van priming. Priming is het blootstellen aan een cue uit de omgeving, relevant concept of woord waardoor de beschikbaarheid van de mentale representatie verhoogd wordt (Baldwin, Carrell & Lopez, 1990; Bargh & Chartrand, 1999; Higgins, 1989). Wanneer men bijvoorbeeld geprimed wordt met het woord hond, dan is het concept kat meer beschikbaar als dit een associatie is in iemands geheugen. Deze associaties zijn bij elk individu verschillend. De deelnemer krijgt bij de lexicale beslissingstaak een serie bestaande woorden of niet bestaande woorden te zien. Hierbij moet deze zo snel mogelijk aangeven of de serie bestond uit bestaande woorden of uit niet bestaande woorden. Voordat het woord verschijnt, wordt de deelnemer bewust of

onbewust geprimed met een woord. Er zijn drie trials, één met niet bestaande woorden, een tweede trial met neutrale woorden die voorafgaand geprimed worden met niet gerelateerde woorden en ten slotte een trial met woorden die voorafgaand geprimed worden met

gerelateerde woorden. Er wordt verondersteld dat mensen sneller woorden kunnen

identificeren die voorafgaand geprimed worden met gerelateerde woorden in vergelijking met woorden die voorafgaand geprimed worden met niet gerelateerde woorden.

Uit een studie van Kamphuis et al. (2005) blijkt dat pedofielen een sterkere impliciete

(13)

associatie tussen seks en macht hebben, gemeten met een lexicale beslissingstaak. Hierbij werden drie verschillende series woorden gepresenteerd. Dit waren woorden gerelateerd aan macht, seks en neutrale objecten. Hieruit bleek dat pedofielen een snellere reactietijd hadden bij macht gerelateerde woorden, die voorafgaand onbewust geprimed werden met seks gerelateerde woorden, in vergelijking met een niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Dit is bewijs voor een impliciete associatie tussen seks en macht. Deze gegevens

ondersteunen de impliciete theorie entitlement van Keenan en Ward (1999). Hoewel Kamphuis et al. (2005) bewijs voor de impliciete theorie entitlement vonden, zijn de

bevindingen niet consistent aan de bevindingen uit een studie van Keown, Gannon en Ward (2008). Hier werd voor vier van de vijf impliciete theorieën van Keenan en Ward (1999) geen bewijs gevonden, gemeten met een lexicale beslissingstaak. Het betrof echter niet dezelfde lexicale beslissingstaak als bij Kamphuis et al. (2005). Bij de lexicale beslissingstaak van Keown et al. (2008) kregen de deelnemers een zin te zien die gerelateerd was aan de vijf impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Na het tonen van de zin verscheen er een woord waarbij de deelnemer zo snel mogelijk moest aangeven of het een bestaand of niet bestaand woord was. Deze woorden bestonden uit woorden die niet bestonden, woorden die de zin afmaakten zodat deze consistent was aan een impliciete theorie of woorden die de zin afmaakten zodat deze inconsistent was aan een impliciete theorie. Er werd verondersteld dat wanneer pedofielen overtuigingen volgens de impliciete theorieën hebben, deze sneller reageren op woorden die consistent aan de impliciete theorieën zijn, dan woorden die

inconsistent aan de impliciete theorieën zijn, in vergelijking met niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Het bleek dat pedofielen niet sneller reageerden op woorden die consistent waren aan de impliciete theorieën dan op woorden die niet consistent aan de impliciete theorieën waren, in vergelijking met niet-seksuele overtreders en niet-overtreders. Dit werd bij vier van de vijf impliciete theorieën gevonden. Bij de impliciete theorie uncontrollability

(14)

werd er wel een snellere reactietijd gevonden.

Een mogelijke verklaring voor de onverwachte resultaten uit de studie van Keown et al. (2008) is dat de overtuigingstructuren mogelijk niet op de juiste manier of niet goed genoeg geactiveerd werden. Door de overtuigingen van pedofielen beter beschikbaar te maken is het wellicht belangrijk dat er meer nadruk gelegd moet worden op het proces van

priming (Keown, Gannon en Ward, 2008). Een aantal studies onderzochten de cognitieve

distorties bij pedofielen aan de hand van een herinneringstaak waarbij priming een belangrijke rol speelt.

Herinneringstaak en priming

Een herinneringstaak is een nuttige manier om inzicht te krijgen in de overtuigingsystemen van personen. Aangezien personen aan de hand van overtuigingen sociale informatie interpreteren kan er gesteld worden dat het geheugen reconstructief is (Neisser, 1981; Schacter, 2001; Vincente & Brewer, 1993). Het geheugen is niet een exacte reproductie van het verleden. Het is eerder reconstructief, waarin informatie uit verschillende bronnen samen worden gevoegd (Schacter, 2001). Wanneer individuen informatie uit het geheugen ophalen wordt er vaak gebruik gemaakt van onderliggende interpretatie theorieën. In het geval van pedofielen is het mogelijk dat de impliciete theorieën hierbij een rol spelen (Gannon, Wright, Beech, & Williams, 2006). Een andere manier om de cognitieve distorties bij pedofielen te meten is door te kijken of hun geheugen is geconstrueerd door de impliciete theorieën. Het blijkt dat het geheugen van pedofielen niet geconstrueerd wordt door de impliciete theorieën (Gannon et al., 2006; Keown et al., 2008).

Gannon et al. (2006) onderzochten de cognitieve distorties van 28 pedofielen aan de hand van een herinneringstaak. De deelnemers moesten een verhaal lezen met verschillende ambigue zinnen die, consistent aan een impliciete theorie, geïnterpreteerd konden worden . Een ambigue voorbeeldzin met betrekking tot de impliciete theorie children as sexual beings

(15)

was: ‘’Toen Rupert op de grond knielde kwam hij erachter dat zijn badjas open stond en Sophie naar zijn penis keek’’. Hierna moesten de deelnemers zoveel mogelijk opnoemen van wat ze zich nog herinnerden over het gelezen verhaal. Er werd verwacht dat, doordat de impliciete theorieën het informatieproces beïnvloeden, pedofielen deze impliciete theorieën gebruiken om het verhaal te interpreteren en te reconstrueren, wanneer ze herinneringen over het verhaal op moeten halen. Hierdoor zouden de pedofielen zich de ambigue zinnen

herinneren op een manier die consistent is aan een impliciete theorie. Een ambigue voorbeeldzin van de impliciete theorie nature of harm was; ‘’Ze moest huilen’’. Een

voorbeeldzin die een pedofiel kon geven die consistent was aan de impliciete theorie kon zijn; ‘’Ze moest gillen van genot’’. Uit de studie bleek, dat zowel de pedofielen als de

niet-overtreders verschillende geheugendistorties over het verhaal hadden; deze waren echter niet in lijn met de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999).

Een andere studie waarbij overtuigingen van pedofielen door middel van visuele

priming bij een herkenningstaak onderzocht werden leverde eveneens bevindingen op die

inconsistent zijn aan de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) (Keown et al., 2008). Dit deden de onderzoekers door 27 pedofielen en 37 niet-seksuele overtreders bewust te

primen met foto’s van volwassenen of foto’s van half aangeklede kinderen. Hierbij werd

verondersteld dat de overtuigingen, die leiden tot de seksuele interpretatie van de acties van kinderen, geactiveerd zouden worden door de foto’s van de half aangeklede kinderen. De deelnemers moesten ambigue zinnen over kinderen lezen die op een seksuele manier

geïnterpreteerd konden worden. Daarna volgde een onverwachtse herkenningstaak waarbij de deelnemers zinnen te zien kregen die op de ambigue zinnen leken en consistent of

inconsistent aan de impliciete theorie children as sexual beings waren. Er werd verwacht dat pedofielen die geprimed waren met ambigue seksuele zinnen die in lijn met de overtuiging

children as sexual beings zijn, deze zinnen beter zouden onthouden dan de controlegroep. Er

(16)

bleek geen verschil in herkenningsniveau te zijn tussen de pedofielen en niet-seksuele overtreders. Uit deze studie werd geen bewijs gevonden voor de impliciete theorie children

as sexual beings van Ward en Keenan (1999). Het blijkt dat het geheugen van pedofielen niet

geconstrueerd wordt door de impliciete theorieën (Gannon et al., 2006; Keown et al., 2008). Een mogelijke oorzaak voor de tegenvallende resultaten kan zijn dat de experimentele taken te ver afliggen van situaties uit het echte leven. Het lezen van korte zinnen over kinderen komt wellicht niet overeen met de complexe interacties met kinderen (Keown et al., 2008). Dit kan ertoe geleid hebben dat de overtuigingen niet goed genoeg geactiveerd werden. Daarnaast valt het te betwisten of de ambigue zinnen uit het onderzoek van Gannon et al. (2006) wel ambigu genoeg waren. De voorbeeldzin die betrekking had op children as sexual

beings was; ‘’Toen Rupert op de grond knielde kwam hij erachter dat zijn badjas open stond

en Sophie naar zijn penis keek’’. Het is aannemelijk dat pedofielen als gevolg van de impliciete theorie children as sexual beings de zin zich zo herinnerden. Echter werd de zin dan onterecht als correct herinnerd en werd de zin niet beschouwd als een herinnering die het gevolg was van de impliciete theorie children as sexual beings.

Theory of Mind

Een andere mogelijke verklaring voor het ontstaan van cognitieve distorties bij pedofielen kan voortkomen uit een lage theory of mind vaardigheid (Ward, Keenan, & Hudson, 2000).

Theory of mind is de mogelijkheid die een individu heeft om zich in de mentale toestand van

een ander te verplaatsen. Een individu met een verminderd vermogen om zich in de mentale toestand van een ander te verplaatsen kan hierdoor mogelijk ook het gedrag van het

slachtoffer verkeerd interpreteren. Dit kan bijdragen aan het tot stand komen van cognitieve distorties (Keenan & Ward, 2000).

Het is aannemelijk dat pedofielen, door een lage theory of mind vaardigheid voor de mentale toestanden van volwassenen, informatie interpreteren in overeenstemming met de

(17)

impliciete theorie dangerous world (Elsegood & Duff, 2010). Elsegood en Duff (2010) deden dit door bij één groep het vermogen om zich te verplaatsen in de mentale toestanden van volwassenen te meten en in de andere groep het vermogen om zich te verplaatsen in de mentale toestanden van kinderen te meten. Hieruit bleek dat pedofielen zich moeilijker verplaatsten in de mentale toestanden van volwassen in vergelijking met niet-overtreders. Er werd echter ook gevonden dat er geen verschil is tussen pedofielen en niet-overtreders om zich in de mentale toestanden van kinderen te verplaatsen. Dit biedt mogelijk ondersteuning voor de impliciete theorie Dangerous World, aangezien volwassenen hierin als gevaarlijk en onvoorspelbaarder gezien worden en kinderen juist te vertrouwen zijn (Ciardha & Ward, 2013). Daarnaast kan men stellen dat een verminderd vermogen om zich te verplaatsen in andermans mentale toestanden kan leiden tot de manier waarop het gedrag van het slachtoffer wordt geïnterpreteerd, en dus bijdraagt aan de cognitieve distorties. Er wordt hier een gebrek gevonden bij volwassenen; dit zou dus bewijs kunnen vormen voor de totstandkoming van de cognitieve distorties. Aangezien de lage theory of mind vaardigheden is het mogelijk dat negatieve gebeurtenissen toegeschreven worden aan een persoon en niet toegeschreven worden aan situationele factoren bij volwassenen. Hierdoor kan het beeld ontstaan dat volwassenen gevaarlijk zijn (Fernandez & Marshall, 2013; aangehaald in Elsegood & Duff, 2010). Aangezien het bij behandelprogramma’s voor pedofielen noodzakelijk is om zich te kunnen verplaatsen in de mentale toestanden van mensen is het belangrijk dat de theory of

mind vaardigheid voldoende is. Dit kan tot gevolg hebben dat een pedofiel gezien wordt als

een persoon die niet mee wil werken, terwijl de persoon niet in staat is om de behandeling op de juiste manier te volgen vanwege een lage theory of mind vaardigheid. Hierdoor kan de behandeling niet effectief zijn voor pedofielen met een verminderde theory of mind. Het is belangrijk om dit aspect mee te nemen in de behandeling (Elsegood & Duff, 2010). Echter valt er ook te stellen dat de bevinding dat pedofielen zich juist wél kunnen verplaatsen in de

(18)

mentale toestand van kinderen geen bewijs vormt voor de cognitieve distorties. Aangezien pedofielen juist wel weten wat er in hun slachtoffers omgaat is dit in strijd met de impliciete theorie nature of harm, waarbij er gedacht wordt dat het misbruik niet schadelijk is voor het kind.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat er bewijs gevonden wordt voor de impliciete theorieën van Keenan en Ward (1999) wanneer er gemeten wordt met directe methoden (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010). Om de problemen van de sociale wenselijkheid en introspectie te voorkomen zijn er experimentele meetmethodes toegepast. Hieruit komen veel inconsistente bevindingen naar voren. Veel onderzoeken ondersteunen de impliciete theorie children as sexual beings (Mihailides et al., 2004; Gray et al. ,2005; Dawson et al., 2009). Een sailliant detail hierbij is dat vooral de impliciete

associatiestudies bewijs voor children as sexual beings vinden (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, & Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009). Echter kan een associatie tussen kinderen en seks vele andere oorzaken hebben. Naast children as sexual beings wordt er ook bewijs gevonden voor de impliciete theorieën entitlement en dangerous world. Hoewel er uit de studies, waarbij gebruik gemaakt is van directe meetmethodes, eenduidig bewijs gevonden wordt voor de cognitieve distorties komen er uit de indirecte meetmethodestudies veel inconsistente bevindingen. Vanwege de kritiekpunten op de studies waarbij indirecte meetmethoden worden gebruikt is het aannemelijk dat de meetmethodes niet valide genoeg zijn om cognitieve distorties te meten.

In deze paragraaf is er alleen gekeken naar mannelijke pedofielen. Het is belangrijk om ook naar vrouwelijke pedofielen te kijken aangezien vrouwelijke pedofielen de

behandeling krijgen die ontwikkeld is op basis van de cognitieve distorties bij mannelijke pedofielen. Daarnaast is het aannemelijk dat de schade bij kinderen groter is wanneer deze

(19)

seksueel misbruikt worden door vrouwen (Saradijan, 1999). De volgende paragraaf zal dan ook naar de cognitieve distorties bij vrouwelijke pedofielen kijken.

Cognitieve distorties bij vrouwelijke pedofielen

Seksueel misbruik bij kinderen door vrouwen begint steeds meer herkend te worden als een probleem in de westerse samenleving (Gannon & Rose, 2009). Desondanks zijn vrouwelijke daders een verborgen groep. Dit komt onder andere doordat de maatschappij dit probleem minder snel erkend, aangezien vrouwen gezien worden als opvoeders van en beschermers voor kinderen (Ford, 2006; Hetherton, 1999; Robinson, 1998). Bovendien is het erg

aannemelijk dat de schade bij kinderen groter is wanneer ze seksueel misbruikt worden door een vrouw. Vrouwen gelden als de primaire hechtingspersoon voor kinderen en hebben vaak een intieme relatie met kinderen. Wanneer kinderen door vrouwen seksueel misbruikt worden is de kans op een trauma mogelijk groter aangezien het seksueel misbruik van een persoon komt waar het kind een verzorgende en beschermende rol van verwacht (Saradijan, 1999). Daarnaast wordt er aan vrouwelijke pedofielen de behandeling gegeven die op de cognitieve distorties van mannelijke pedofielen gebaseerd is. Hoewel vrouwelijke pedofielen

gemeenschappelijke eigenschappen bezitten zijn er ook veel verschillende eigenschappen (Nathan & Ward, 2001). Het blijkt dat vrouwelijke pedofielen in andere omstandigheden de misdaad begaan in vergelijking met mannelijke pedofielen (Denov, 2004; Wakefield & Underwager, 1991). Mannelijke pedofielen begaan de daad vaker als vreemdeling terwijl vrouwelijke pedofielen dit vaker doen als vertrouwde in een verzorgende rol (Banning, 1989; Rudin, Zalewski, & Bodmer-Turner, 1995). Ten slotte blijkt dat vrouwelijke pedofielen vaker handelen met een mede verkrachter en het slachtoffer uitbuiten terwijl mannelijke pedofielen het slachtoffer vaker omkopen (Kaufman, Wallace, Johnson, & Reeder, 1995). Het is tot dusver nog niet duidelijk of vrouwelijke pedofielen de misdaad begaan met dezelfde overtuigingen als mannelijke pedofielen. Het valt dan ook te betwisten of vrouwelijke

(20)

pedofielen wel de juiste behandeling krijgen aangezien deze op de overtuigingen van mannelijke pedofielen is gebaseerd.

Directe methoden

Het blijkt dat vrouwelijke pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties, gemeten met directe meetmethoden (Beech, Parrett, Ward, & Fisher, 2009; Gannon, Hoare, Rose, & Parrett, 2012)

Beech, Parrett, Ward en Fisher (2009) onderzochten de cognities van 15 vrouwelijke pedofielen aan de hand van semigestructureerde interviews. Deze interviews bestonden uit vragen die gericht waren op de gevoelens en gedachten die voorafgaand of tijdens de misdaad een rol speelden. De antwoorden werden vervolgens gecategoriseerd aan de hand van de vijf impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Hieruit werd bewijs gevonden voor vier van de vijf impliciete theorieen van Ward en Keenan. Er werd geen bewijs gevonden voor

entitlement bij vrouwen. Daarnaast blijkt dat de inhoud van de impliciete theorieën bij

vrouwen verschillen in vergelijking met mannen (Gannon, Hoare, Rose, & Parrett, 2012). De impliciete theorie dangerous world kan beter geconceptualiseerd worden als dangerous men aangezien specifiek mannen als gevaarlijk ervaren worden, in plaats van de wereld.

Uncontrollability wordt bij vrouwelijke pedofielen gecategoriseerd in de

oncontroleerbaarheid van de daad door middelenmisbruik, het slachtoffer of door de mede-misbruiker. De impliciete theorie children as sexual beings kan bij vrouwen beter

omschreven worden als victim as a sexual being aangezien er vaak alleen een specifiek kind als seksueel aantrekkelijk ervaren wordt. Daarnaast kan bij vrouwen de impliciete theorie

nature of harm beter gezien worden als de overtuiging die vrouwen hebben dat hun seksuele

misdaad minder schade aanricht in vergelijking met een man. Vrouwelijke pedofielen zien seksueel misbruik door mannen als schadelijk maar seksueel misbruik door vrouwen als onschadelijk. De impliciete theorie entitlement, waarbij mannen de overtuiging hebben dat ze

(21)

de bevoegdheid hebben om zich naar kinderen en vrouwen toe te gedragen op de manier zoals ze zelf willen, werd niet gevonden bij vrouwen. Hoewel er geen bewijs gevonden werd voor de entitlement voor vrouwen, werd er wel bewijs gevonden voor de overtuiging bij vrouwen dat mannen de bevoegdheid hebben om zich tegenover kinderen en vrouwen te gedragen zoals ze dat zelf willen. Entitlement kan dan beter geconceptualiseerd worden als

entitlement of men.

Hoewel er bewijs is dat vrouwelijke pedofielen informatie interpreteren als gevolg van de impliciete theorieën, waarbij de inhoud verschilt van mannen, had het merendeel van de vrouwen het misbruik in samenwerking met een man gepleegd. Dit verklaart mogelijk het verschil van de inhoud van de impliciete theorieën waarbij de schuld in veel gevallen aan de man wordt gegeven. Het is voor vervolgonderzoek belangrijk dat er ook een vrouwelijke pedofielen groep onderzocht wordt die de misdaad niet in samenwerking met een man heeft gepleegd. Daarnaast werd er in beide studies gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Het probleem bij interview studies is dat introspectie vaak erg moeilijk is voor de deelnemer, vooral bij de overtuigingen van pedofielen (Gannon & Polaschek, 2006; Gannon & Wood, 2007). Daarnaast is er hier het gevaar van de sociale wenselijkheids-bias. Om deze problemen te voorkomen zijn er experimentele methodes toegepast om de cognitieve

distorties bij vrouwelijke pedofielen te meten.

Indirecte methoden

Het blijkt dat vrouwelijke pedofielen geen sterke associatie en geheugen distorties hebben die consistent zijn aan de impliciete theorieen van Ward en Keenan (1999) (Gannon, Rose, & Williams, 2009; Gannon & Rose, 2009). Gannon et al. (2009) onderzochten de impliciete associatie tussen seks en kinderen bij 17 vrouwelijke pedofielen met behulp van de IAT. Hieruit bleek dat vrouwelijke pedofielen geen sterkere associatie hadden tussen seks en kinderen dan een niet-seksuele overtreders. Bovendien associeerden vrouwelijke pedofielen

(22)

seks eerder met volwassenen dan met kinderen. Een bevinding die geen ondersteuning biedt voor de impliciete theorie children as sexual beings. Gannon en Rose (2009) onderzochten met behulp van een herinneringstaak de impliciete theorieën dangerous world en children as

sexual beings bij vrouwelijke pedofielen. Hieruit bleek dat vrouwen een impliciete theorie

hebben over het gevaar van mannen. Er werd echter geen bewijs gevonden voor de impliciete theorie child as sexual beings.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat er uit de studies, waarin er gemeten werd met directe methoden, bewijs gevonden wordt dat de cognities van vrouwelijke pedofielen onder te verdelen zijn in de vijf impliciete theorieën van Keenan en Ward (1999). Echter blijkt dat de inhoud van deze cognities verschillen in vergelijking met de cognities van mannen. (Beech, Parret et al., 2012; Gannon et al., 2012) Dit gegeven is belangrijk voor de behandeling

aangezien vrouwelijke pedofielen behandeld worden op een manier die gebaseerd is op de cognities van mannelijke pedofielen. Wanneer de cognitieve distorties van vrouwen gemeten worden aan de hand van experimentele methoden, wordt er geen bewijs gevonden voor de impliciete theorie van Ward en Keenan (1999) (Gannon et al., 2009; Gannon et al., 2009).

Conclusies & discussie

Uit dit literatuuroverzicht komt naar voren dat pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties wanneer er gemeten wordt met directe meetmethoden. Dit werd

gevonden bij zowel mannelijke pedofielen als vrouwelijke pedofielen (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010; Beech, Parrett, Ward, & Fisher, 2009; Gannon et al., 2012). De inhoud van de impliciete theorieen van vrouwen verschilt in vergelijking met de impliciete theorieën van mannelijke pedofielen (Gannon et al., 2012). Daarnaast vinden impliciete associatie studies bewijs voor de impliciete theorie children as sexual beings (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, & Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009). Desalniettemin kunnen deze

(23)

associaties een andere oorzaak hebben. Het is hierdoor niet duidelijk of deze resultaten voortkomen uit de impliciete theorie children as sexual beings of dat deze resultaten voortkomen uit een afwijkende seksuele interesse voor kinderen. Een combinatie is ook mogelijk (O Ciardha, 2011). Daarnaast is het bijvoorbeeld mogelijk dat een pedofiel een sterkere associatie heeft tussen seks en kinderen omdat er in het verhoorproces of tijdens de behandeling veel over deze associatie is gepraat (Keown, Gannon, & Ward, 2008). Hoewel het aannemelijk lijkt, en uit directe meetmethode studies blijkt, dat pedofielen

gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties, ondersteunen de indirecte meetmethode studies dit niet volledig (Kamphuis et al., 2005; Keown et al., 2008; Gannon et al., 2006; Keown et al., 2008). Studies die gebruik hebben gemaakt van de lexicale beslissingstaak vonden bewijs voor de impliciete theorieën entitlement en uncontrollability. Voor de

impliciete theorieën children as sexual beings, dangerous world en nature of harm werd geen bewijs gevonden (Kamphuis et al., 2005; Keown et al., 2008). Daarnaast vonden studies die de cognitieve distorties onderzochten aan de hand van een herinneringstaak geen bewijs voor de vijf impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) (Gannon et al., 2006; Keown et al., 2008).

Een mogelijke reden, waarom de experimentele studies geen bewijs hebben gevonden voor de cognitieve distorties, kan zijn dat de methoden niet overeen komen met de situaties in het echte leven van een pedofiel. Hierdoor waren de overtuigingen wellicht niet genoeg beschikbaar voor de pedofielen. Huidig experimenteel onderzoek is, tot dusver, nog niet in staat om aan te tonen dat pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties. Experimenteel vervolgonderzoek is belangrijk, waarbij enkele kritiekpunten meegenomen kunnen worden.

Een punt van kritiek is dat in dit literatuuroverzicht personen die kinderen seksueel misbruikt hebben gezien worden als pedofielen. Een pedofiel is een persoon die intense

(24)

seksuele fantasieën, seksuele drang of gedragingen met betrekking tot seksuele handelingen heeft met kinderen uit de prepuberteit (DSM-IV). Een pedofiel hoeft niet daadwerkelijk seks te hebben met een kind. In dit literatuuroverzicht werd er alleen gekeken naar pedofielen die daadwerkelijk seksuele handelingen met kinderen hebben verricht. Er kunnen geen

uitspraken worden gedaan over pedofielen die geen seksuele handelingen met kinderen hebben verricht. Daarnaast werden in elke studie pedofielen als een homogene groep onderzocht. Het blijkt echter dat pedofielen een heterogene populatie vormen (Greenberg, Bradford, & Curry, 1995; Marshall, Barbaree, & Christophe, 1986). Pedofielen die binnen de familie kinderen seksueel misbruiken hebben vaak niet de chronische misdaad geschiedenis die geassocieerd worden met pedofielen die kinderen buiten de familie seksueel misbruiken. Het is dus mogelijk dat eerstgenoemde pedofielen niet over dezelfde overtuigingen

beschikken, of in een vroeger stadium zitten van de ontwikkeling van deze overtuigingen (Ward, 2000). Een mogelijke oplossing om dit probleem te voorkomen is door de

onderzoeksgroep in verschillende groepen te verdelen, op basis van het type pedofiel.

Een ander punt van kritiek betreft de steekproefgrootte, alle studies hebben een kleine steekproef. Het is echter moeilijk om veel pedofielen te werven. Een oplossing voor

vervolgstudies is mogelijk om onderzoek te doen in meerdere forensische instellingen. Daarnaast werden pedofielen onderzocht die in gevangenschap zaten en behandeld werden. De behandeling kan ertoe geleidt hebben dat de overtuigingen van deze pedofielen moeilijker beschikbaar waren en dus niet goed te achterhalen waren tijdens het onderzoek.

Ten slotte hadden alle studies van een cross-sectioneel design, hierdoor kunnen er alleen correlationele conclusies getrokken worden. Een mogelijke oplossing voor

vervolgonderzoek is om de pedofielen elk jaar te onderzoeken en dat er ook gekeken wordt naar de kans op recidive.

Uit dit literatuuroverzicht komt naar voren dat pedofielen gekarakteriseerd worden

(25)

door cognitieve distorties wanneer er gemeten wordt met directe meetmethoden (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010; Beech, Parrett, Ward, & Fisher, 2009; Gannon et al., 2012). Resultaten uit experimentele studies vormen echter geen consistent bewijs voor de cognitieve distorties (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, & Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009; Kamphuis et al., 2005; Keown et al., 2008; Gannon et al., 2006; Keown et al., 2008). Experimenteel vervolgonderzoek is nodig. Dit zijn belangrijke gegevens voor de behandeling van pedofielen. Cognitieve gedragstherapie is de meest gebruikte behandelvorm, hierbij wordt de nadruk gelegd op de herstructurering van de cognitieve distorties. Uit dit literatuuroverzicht wordt geen volledig bewijs gevonden dat pedofielen gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties. Het valt dus te betwisten, gebaseerd op experimenteel onderzoek tot dusver, of pedofielen wel de juiste behandeling krijgen. Wellicht zijn het uitspraken van een pedofiel die een afspiegeling zijn van de self-serving bias. Waarbij het misleidende uitspraken zijn om zichzelf te beschermen tegen de kritiek van de maatschappij (Maruna, & Mann, 2006). Westerse individuen doen immers vaak rechtvaardigende en verontschuldigende uitspraken na het plegen van een misdaad (Snyder, & Higgins, 1988; Zuckerman, 1979).

(26)

Literatuurlijst

Abel, G. G., Becker, J. V., & Cunningham-Rathner, J. (1984). Complications, consent, and cognitions in sex between children and adults. International Journal of Law and

Psychiatry, 7, 89-103.

Abel, G. G., Gore, D.K., Holland, C.L., & Camp, N. (1989). The measurement of the cognitive distortions of child molesters. Annals of Sex Research, 2, 135-152. Baldwin, M. W., Carrell, S. E. & Lopez, D. F. (1990). Priming relationship schemas: My

advisor and the pope are watching me from the back of my mind. Journal of

Experimental Social Psychology, 26, 435-454.

Balota, D. A., Flores d’Arcais, G. B., & Rayner, K. (1990). Comprehension processes in reading. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Banning, A. (1989). Mother-son incest: Confronting a prejudice. Child Abuse and Neglect, 13, 563-570.

Bargh, J. A. & Chartrand, T. L. (1999). The unbearable automaticity of being. American

Psychologist, 54, 462-479.

Beck, A.T. (1976). Cognitive therapy and emotional disorders. New York, NY: Meridian. Beech, A. R., Parrett, N., Ward, T. & Fisher, D. (2009). Assessing female sexual offenders’

motivations and cognitions: an exploratory study. Psychology, Crime & Law, 15, 201-216.

Ciardha, C. O. & Ward, T. (2013). Theories of cognitive distortions in sexual offending: what the current research tells us. Trauma, Violence, & Abuse, 14, 5-21.

(27)

Dasgupta, N., McGhee, D. E., Greenwald, A. G., & Banaji, M.R. (2000). Automatic preference for white Americans: Eliminating the familiarity explanation. Journal of

Experimental Social Psychology, 36, 316-328.

Dawson, D. L., Barnes-Holmes, D., Gresswell, D. M., Hart, A. J. & Gore, N. J. (2009). Assessing the implicit beliefs of sexual offenders using the implicit relational

assessment procedure. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21, 57-75. Denov, M. S. (2004). The long-term effects of child abuse by female perpetrators: A

qualitative study of male and female victims. Journal of Interpersonal Violence, 19, 1137-1156.

Elsegood, K. J. & Duff, S. C. (2010). Theory of mind in men who have sexually offended against children: A U.K. comparison study between child sex offenders and

nonoffender controls. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,22(1), 112-131.

Fiedler, K., & Bluemke, M. (2005). Faking the IAT: Aided and unaided response control on the implicit association tests. Basic and Applied Social Psychology, 27, 307-316. Ford, H. (2006). Woman who sexually abuse children. London: John Wiley.

Gannon, T. A., Hoare, J.A., Rose, M. R. & Parrett, N. (2012). A re-examination of female child molesters’ implicit theories: evidence of female specificity? Psychology,

Crime & Law, 18, 209-224.

Gannon, T. A., & Polaschek, D. L. L. (2006). Cognitive distortions in child molesters: a re examination of key theories and research. Clinical Psychology Review. 26, 1000-1019.

(28)

Gannon, T. A. & Rose, M. R. (2009). Offense-related interpretative bias in female child molesters. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21, 194-207.

Gannon, T. A. & Rose, M. R. & Williams, S. E. (2009). Do female child molesters implicitly associate children and sex? A preliminary investigation. Journal of Sexual Aggression,

15, 55-61.

Gannon, A. T., & Wood, J. (2007). Child sexual abuse-related cognition: Current research.

Aggressive offenders’ cognition: Theory, research and practice, 71-89.

Gannon, A. T., Wright, D. B., Beech, A. R. & Williams, S. (2006). Do child molesters hold distorted beliefs? What does their memory recall tell us? Journal of Sexual Aggression,

12, 5-18.

Gray, N. S., MacCulloch, M. J., Brown, A. S. & Smith, J. (2005). An implicit test of the association between children and sex in pedophiles. Journal of Abnormal Psychology,

114, 304-308.

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: The Implicit Association Test. Journal of

Personality and Social Psychology, 85, 197-216.

Hanson, R.K., Gizzarelli, R., & Scott, H. (1994). The attitudes of incest offenders. Sexual entitlement and acceptance of sex with children. Criminal Justice and Behavior, 21, 187-202

Hayashino, D. S., Wurtele, S.K., & Klebe, K. J. (1995). Child molesters: An examination of cognitive factors. Journal of Interpersonal Violence, 10, 106-116.

(29)

Kamphuis, J. H., Ruiter, C., Janssen, B. & Spiering, M. (2005). Preliminary evidence fora n automatic link between seks and power among men who molest children. Journal of

Interpersonal Violence, 20, 1351-1365.

Kaufman, K. L., Wallace, A. M., Johnson, C. F., & Reeder, M. L. (1995). Comparing female and male perpetrators’ modus operandi: Victims’ reports of sexual abuse. Journal of

Interpersonal Violence, 10, 322-333.

Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). The effects of visual priming on information processing in child sexual offenders. Journal of Sexual Aggression, 14, 145-159. Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). What were they thinking? An exploration of

child sexual offenders’ beliefs using a lexical decision task. Psychology, Crime & Law,

14, 317-337.

Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). What’s in a measure? A multi-method study of child sexual offenders’ beliefs. Psychology, Crime & Law, 16, 125-143.

Maruna, S., & Mann, R. E. (2006). A fundamental attribution error? Rethinking cognitive distortions. Legal and Criminological psychology. Legal and Criminological

Psychology, 11, 155-177.

Marziano, V., Ward, T., Beech, A. R. & Pattison, P. (2006). Identification of five fundamental implicit theories underlying cognitive distortions in child abusers: A preliminary study.

Psychology, Crime & Law, 12, 97-105.

Mihailides, S., Devilly, G. J. & Ward, T. (2004). Implicit cognitive distortions and sexual offending. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,16, 333-350.

(30)

Nathan, P., & Ward, T. (2001). Females who sexually abuse children: Assessment and treatment issues. Psychiatry, Psychology and Law, 8, 44-55.

Neisser, U. (1981). John Dean’s memory: a case study. Cognition, 9, 1-22.

Rudin, M. M., Zalewski, C., & Bodmer-Turner, J. (1995). Characteristics of child sexual abuse victims according to perpetrator gender. Child Abuse and Neglect, 19, 963-973. Rudman, L. A., Greenwald, A.G., Mellott, D. S., & Schwartz, J. L. K. (1999). Measuring the

automatic components of prejudice: Flexibility and generality of the Implicit Association Test. Social Cognition, 17, 437-465.

Saradjian, J. (1996). Women who sexually abuse children: From research to clinical practice. Chichester, UK: Wiley.

Saradjian, A. & Nobus, D. (2003). Cognitive distortions of religious professionals who sexually abuse children. Journal of Interpersonal Violence, 18, 905-923.

Schacter, D. L. (2001). The Seven Sins of Memory. New York: Houghton Mifflin Company. Vincente, K. J. & Brewer, W. F. (1993). Reconstructive remembering of the scientific

literature. Cognition, 46, 101-128.

Wakefield, H., & Underwager, R. (1991). Female child sexual abusers: A critical review of the literature. American Journal of Forensic Psychology, 9, 43-69.

Ward, T., Louden, K., Hudson, S.M., & Marshall, W.L. (1995). A descriptive model of the offense chain for child molesters. Journal of Interpersonal Violence, 10, 452-472. Ward, T., & Siegert, R. J. (2002). Toward a comprehensive theory of child sexual abuse: A

theory knitting perspective. Psychology, Crime and Law, 8, 319-351

(31)

Worden pedofielen gekarakteriseerd door

cognitieve distorties? Een herinneringstaak over

een ambigue videofilm

Naam: Daniel Hofstra

Begeleider: L. Nentjes

Datum: 02-07-2014

Aantal woorden: 1922

(32)

Worden pedofielen gekarakteriseerd door cognitieve distorties? Een herinneringstaak over een ambigue videofilm.

Een vraag die de samenleving zich al decennia lang afvraagt is; ‘’Waarom worden kinderen seksueel misbruikt?’’. Vele onderzoekers beweren dat cognitieve distorties van pedofielen hierbij een belangrijke rol spelen. Cognitieve distorties zijn basale denkfouten die het vermogen belemmeren om realistische formuleringen en waarnemingen over de wereld, anderen en zichzelf te doen (Beck, 1976; aangehaald in Marziano, Ward, Beech & Pattison, 2006). Volgens Ward en Keenan (1999) zijn cognitieve distorties uitkomsten van

onderbewuste cognitieve processen die impliciete theorieën worden genoemd. Deze impliciete theorieën worden omschreven als systemen van overtuigingen en concepten die pedofielen over hun slachtoffers, de wereld en zichzelf hebben (Ward & Keenan, 1999). Ward en Keenan (1999) onderscheiden vijf impliciete theorieën, die een rol spelen in de acties van pedofielen. Dit zijn children as sexual beings, entitlement, dangerous world, uncontrollability en nature of harm. De impliciete theorie children as sexual beings betreft de overtuiging dat kinderen autonome wezens zijn die genieten van seks met volwassenen. De impliciete theorie

entitlement betreft de overtuiging dat de belangen en behoeften van het individu zelf het

belangrijkst zijn. Dit individu is bevoegd om zich te gedragen op de manier hoe hij het wil. De overtuiging dat de wereld een bedreigende plek is en er teruggevochten moet worden, of dat er toevlucht gevonden moet worden bij kinderen wordt dangerous world genoemd. De impliciete theorie uncontrollability handelt over de overtuiging dat een individu geen controle heeft over sommige gedragingen door externe invloeden. Ten slotte betreft nature of harm de overtuiging dat seksueel gedrag met een kind niet schadelijk is.

Het is belangrijk om te weten of pedofielen daadwerkelijk gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties aangezien de behandeling van pedofielen grotendeels gebaseerd is op deze distorties. De pedofielen krijgen educatie over de cognitieve distorties en leren manieren aan om deze cognitieve distorties te herkennen en er mee om te gaan (Becker, & Murphy, 1998; Gannon, & Polaschek, 2006).

Uit studies die de cognitieve distorties maten aan de hand van vragenlijsten en interviews kan gesteld worden dat pedofielen overtuigingen hebben die in lijn zijn met de impliciete theorieen van Keenan en Ward (1999) (Marziano et al., 2006; Saradjian & Nobus, 2003; Keown et al., 2010). Een probleem met vragenlijst- en interview studies is dat er sprake kan zijn van de sociale wenselijkheids-bias. Daarnaast is het moeilijk om impliciete

overtuigingen bloot te leggen door introspectie van de pedofiel zelf (Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009).

Vanwege deze tekortkomingen zijn er experimentele methodes bedacht om de cognitieve distorties van pedofielen te meten. Uit studies waarbij gebruik werd gemaakt van een Impliciete Associatie Test (IAT) bleek dat er een associatie is tussen kinderen en seks bij pedofielen (Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, &

Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009). Deze

bevindingen bieden ondersteuning voor de impliciete theorie children as sexual beings. Een nadeel van de IAT is dat de gevonden associatie ook andere oorzaken kan hebben. Een mogelijke oorzaak voor de gevonden associatie is dat er tijdens het verhoorproces of de behandeling veelvuldig over de associatie tussen kinderen en seks is gepraat; dit gevolg

(33)

wordt het mere-exposure effect genoemd (Zajonc, 1968).

Daarnaast zijn er ook studies die gebruik hebben gemaakt van een herinneringstaak (Gannon, Wright, Beech, & Williams, 2006; Keown, Gannon, & Ward, 2008). Een

herinneringstaak is een adequate manier om inzicht te krijgen in de overtuigingsystemen van individuen. Het geheugen is reconstructief (Neisser, 1981; Schacter, 2001; Vincente & Brewer, 1993). Hierdoor wordt er verondersteld dat pedofielen herinneringen uit het

geheugen ophalen die geïnterpreteerd en geconstrueerd worden door de impliciete theorieën. Een manier om de cognitieve distorties bij pedofielen te meten is door te onderzoeken of hun geheugen geconstrueerd is door de impliciete theorieën. Uit de studies die de cognitieve distorties onderzochten aan de hand van een herinneringstaak werd geen bewijs gevonden voor de impliciete theorieën (Keown et al., 2008; Gannon et al., 2006). In een studie van Keown et al. (2008) moesten pedofielen en niet-seksuele overtreders een verhaal lezen dat een seksuele misdaad bij een kind omschreef. Hierin stonden ambigue zinnen die in lijn met de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999) geïnterpreteerd en herinnerd konden worden. Een ambigue voorbeeldzin die volgens de impliciete theorie children as sexual

beings geïnterpreteerd kon worden was; ‘’Toen Rupert op de grond knielde kwam hij erachter

dat zijn badjas open stond en Sophie naar zijn penis keek’’. Er werd verwacht dat de inhoud van de herinnering van pedofielen bij een herinneringstaak in lijn met de impliciete theorieën waren, in vergelijking met niet-seksuele overtreders. Het bleek, dat het verhaal bij pedofielen niet volgens de impliciete theorieën herinnerd werd, in vergelijking met de niet-seksuele overtreders.

Een mogelijke verklaring voor de tegenvallende resultaten is dat de situaties uit het verhaal niet genoeg overeenkomen met situaties uit het echte leven. Het is mogelijk dat de overtuigingen van de pedofielen hierdoor niet goed genoeg geactiveerd werden. In de studie van Keown et al. (2008) werd er gebruik gemaakt van ambigue verhalen. Het lezen van korte zinnen over kinderen komt wellicht niet overeen met de complexe interacties met kinderen (Keown et al., 2008). Daarnaast valt het te betwisten of de ambigue zinnen uit de studie van Keown et al. (2008) wel ambigu genoeg waren. De zin; ‘’Toen Rupert op de grond knielde kwam hij erachter dat zijn badjas open stond en Sophie naar zijn penis keek’’ lijkt al erg veel op een zin die consistent is aan de impliciete theorie children as sexual beings. Een ander punt van kritiek op eerder onderzoek is de steekproefgrootte; alle studies hebben een kleine steekproef. Ten slotte werden in eerdere studies pedofielen onderzocht die al in behandeling waren. De behandeling kan ertoe geleid hebben dat de overtuigingen van deze pedofielen moeilijker beschikbaar waren en dus niet goed te achterhalen waren tijdens het onderzoek.

In de huidige studie zal daarom gebruik worden gemaakt van ambigue

videofragmenten die te interpreteren zijn volgens de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Na de videofragmenten krijgen de deelnemers een onverwachtse

herkenningstaak, waarbij de deelnemers zo veel mogelijk op moeten noemen van wat ze zich nog herinneren over de videofilm. De steekproefgrootte zal groter zijn dan in eerdere studies, dit wordt gedaan door pedofielen uit meerdere instellingen te onderzoeken. Ten slotte zal er ook een groep pedofielen onderzocht worden die nog niet gestart zijn met de behandeling.

(34)

Onderzoeksmethode

Aan het onderzoek nemen 25 pedofielen met behandeling, 25 pedofielen zonder behandeling, 25 seksuele overtreders bij volwassenen, 50 seksuele overtreders en 50

niet-wetovertreders deel. In deze studie wordt er voor gekozen om ook overtreders mee te nemen die volwassenen seksueel misbruikt hebben. Dit wordt gedaan om te kijken of seksuele overtreders ook gekarakteriseerd worden door cognitieve distorties of dat pedofielen

specifiek gekarakteriseerd worden door deze distorties. De pedofielen worden geworven uit verschillende klinieken.

Er zal eerst een intelligentietest (WAIS-IV) afgenomen worden bij de deelnemers. De deelnemers zullen gematched worden op basis van het IQ. Dit zal gedaan worden om

mogelijke vertekeningen in de resultaten door het niveau van intelligentie te voorkomen. In dit onderzoek moeten de deelnemers verbaal antwoordt geven. Het is belangrijk dat er geen verschillen in antwoorden komen doordat het verbale intelligentie niveau van een aantal deelnemers slechter is.

Het onderzoek bestaat uit twee verschillende fases. In de encodeer fase krijgen de deelnemers de videofragmenten te zien. De deelnemers krijgen allemaal 30 ambigue

videofragmenten te zien die te interpreteren zijn volgens de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999), elke impliciete theorie heeft zes verschillende videofragmenten (zie

voorbeeld). Deze videofragmenten zijn gebaseerd op de verhalen uit het onderzoek van Keown, Gannon en Ward (2010). Na 30 minuten krijgen de deelnemers een herinneringstaak, dit is de herkenning fase. Hierbij wordt er aan de deelnemers gevraagd om zoveel mogelijk herinneringen over het verhaal op te noemen. Er is geen tijdslimiet.

De uitspraken van de deelnemers worden opgenomen. Deze opgenomen

geluidsfragmenten zullen door vier afgestudeerde studenten beoordeeld worden in hoeverre de uitspraken overeenkomen met de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999), op een schaal van 0 tot 100. Waarbij 0 helemaal niet en 100 heel erg overeenkomt met een impliciete theorie. Een voorbeeldzin die helemaal niet consistent is aan de impliciete theorie children as

sexual beings uit het voorbeeld is: ‘’Maria hield van knuffelen’’. Een voorbeeldzin die heel

erg consistent is aan de impliciete theorie children as sexual beings is: ‘’Maria was aan het flirten met Sander’’.

Voorafgaand aan het onderzoek komen de vier afgestudeerde studenten bij elkaar om instructies te krijgen over de beoordelingscriteria. Hierbij krijgen ze casussen met betrekking tot de cognitieve distorties voorgelegd die ze moeten beoordelen. De beoordelingen worden met elkaar vergeleken en er wordt over gediscussieerd. Uiteindelijk wordt de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend. Deze moet minimaal .80 zijn.

(35)

Voorbeeld scenario videofragmenten Children as sexual beings videofragment:

Sander (43 jaar, duidelijk zichtbaar) is aan het oppassen op Maria. Maria is het 10-jarige dochtertje van de buurman. Ze kijken naar een film op de bank. Maria legt haar hand op het bovenbeen van Sander.

Dangerous World videofragment:

De vrouw van Peter heeft het een maand geleden uitgemaakt. Sindsdien is hij erg verdrietig. De laatste tijd is hij leider van een kinderkamp. Hij krijgt er een goed gevoel van om samen te werken met de kinderen. Het zijn op dit moment zijn beste vrienden.

Entitlement videofragment:

Martijn (45 jaar, duidelijk zichtbaar) moet een nagelvijl uit de badkamer pakken. Zijn 14-jarige dochter Sandra is aan het douchen met de deur op slot. Martijn vindt dat Sandra open moet doen omdat hij zijn nagelvijl nodig heeft. Martijn roept: ‘’Doe de deur open, ik heb mijn nagelvijl nodig!’’.

Nature of Harm videofragment:

Anton (44 jaar, duidelijk zichtbaar) moet bij de rechtbank voorkomen. Hij heeft een

minderjarig meisje betast aan haar onderlichaam. Hij heeft verder geen andere handelingen verricht.

Uncontrollability videofragment:

Tom (45 jaar, duidelijk zichtbaar) wordt met een kater wakker. Hij is in slaap gevallen in een bed naast het dochtertje van zijn vriend. Hij zucht hardop wanneer hij zich herinnert dat hij het dochtertje van zijn vriend heeft proberen te zoenen en te betasten.

(36)

Data analyse

Alle analyses zullen uitgevoerd worden met het programma SPSS. Per impliciete theorie zal er één ANOVA uitgevoerd worden. In totaal zullen er zes ANOVA toetsen uitgevoerd worden. Hierbij zal de somscore van de zes beoordelingsschalen de afhankelijke variabele zijn. De groep zal de onafhankelijke variabele zijn. Hierna zal er een post-hoc analyse uitgevoerd worden om de verschillen tussen de groepen te bepalen.

Verwachte resultaten

Uiteindelijk wordt er gekeken naar de verschillen tussen de groepen op de somscore van de beoordelingsschalen. Er wordt verwacht dat de pedofielen een significant hogere somscore hebben dan de seksuele overtreders, seksuele overtreders bij volwassenen en de niet-overtreders. Dit zou kunnen komen doordat de pedofielen de videofragmenten interpreteren en reconstrueren volgens de impliciete theorieën van Ward en Keenan (1999). Daarnaast zal er ook gekeken worden of er een verschil in somscore is tussen de pedofielen die behandeld worden en de pedofielen die niet behandeld worden. Er wordt verwacht dat de pedofielen zonder behandeling een hogere somscore hebben dan de pedofielen met behandeling. Ten slotte wordt er verwacht dat pedofielen een hogere somscore hebben dan seksuele overtreders bij volwassenen.

Indien deze resultaten gevonden worden heeft dit implicaties voor de behandeling. Dit zou aantonen dat de herstructurering van de cognitieve distorties een werkzaam element zou kunnen zijn binnen de behandeling, die momenteel aan pedofielen wordt gegeven. Daarnaast kan er dan ook overwogen worden om hier nog meer nadruk op te leggen. Bovendien zou dit ook betekenen dat pedofielen specifiek door cognitieve distorties worden gekarakteriseerd en seksuele overtreders bij volwassenen niet. Ten slotte kan deze methode een aanleiding zijn voor vervolgonderzoek waardoor er meer succesvol empirisch onderzoek naar de cognitieve distorties uitgevoerd kan worden.

(37)

Literatuurlijst

Abel, G. G., Becker, J. V., & Cunningham-Rathner, J. (1984). Complications, consent, and cognitions in sex between children and adults. International Journal of Law and

Psychiatry, 7, 89-103.

Dawson, D. L., Barnes-Holmes, D., Gresswell, D. M., Hart, A. J. & Gore, N. J. (2009). Assessing the implicit beliefs of sexual offenders using the implicit relational

assessment procedure. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21, 57-75. Gannon, A. T., Wright, D. B., Beech, A. R. & Williams, S. (2006). Do child molesters hold

distorted beliefs? What does their memory recall tell us? Journal of SexualAggression,

12, 5-18.

Gray, N. S., MacCulloch, M. J., Brown, A. S. & Smith, J. (2005). An implicit test of the association between children and sex in pedophiles. Journal of Abnormal Psychology,

114, 304-308.

Kamphuis, J. H., Ruiter, C., Janssen, B. & Spiering, M. (2005). Preliminary evidence fora n automatic link between seks and power among men who molest children. Journal of

Interpersonal Violence, 20, 1351-1365.

Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). The effects of visual priming on information processing in child sexual offenders. Journal of Sexual Aggression, 14, 145-159. Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). What were they thinking? An exploration of

child sexual offenders’ beliefs using a lexical decision task. Psychology, Crime &

Law, 14, 317-337.

(38)

Keown, K., Gannon, T. A. & Ward, T. (2008). What’s in a measure? A multi-method study of child sexual offenders’ beliefs. Psychology, Crime & Law, 16, 125-143.

Marziano, V., Ward, T., Beech, A. R. & Pattison, P. (2006). Identification of five fundamental implicit theories underlying cognitive distortions in child abusers: A preliminary study. Psychology, Crime & Law, 12, 97-105.

Mihailides, S., Devilly, G. J. & Ward, T. (2004). Implicit cognitive distortions and sexual offending. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,16, 333-350. Neisser, U. (1981). John Dean’s memory: a case study. Cognition, 9, 1-22.

Schacter, D. L. (2001). The Seven Sins of Memory. New York: Houghton Mifflin Company.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neem het volgende voorbeeld van een markt in orgaanhandel waarin een boer uit de derde wereld zijn nier kan verkopen om met het geld zijn hongerende gezin eten te geven..

Volwassenen kunnen het Woord van God wel lezen en uitleg- gen, maar een kind brengt het naar binnen en naar voren.. Hoe vaak wij een woord uit de Schrift ook al hoorden, het heeft

Dit lijkt er veel op dat het college de zwakste schouders wil belasten met de structurele tekorten van deze gemeente, terwijl het structureel tekort niet door de WMO, maar door het

Tijdens een duik in koud water vormt zich een dun laagje water tussen wetsuit en huid.. Toch krijg je het niet koud met een

• Je kunt deze uitspraken niet zonder meer als een ‘koude oorlog‘ stemming voor beide blokken beschouwen, want hoewel de mening van Stalin wel voor het Sovjetblok geldt, is

Voorbeelden van juiste sociaaleconomische kenmerken van de zittende bewoners zijn:. −

• de aardbeving in San Francisco (bron 2a) tot veel schade leidde omdat het een dichtbevolkt gebied betrof, maar het aantal slachtoffers bleef beperkt vanwege het

• de aardolie als gevolg van de lage soortelijke massa naar hogere lagen migreert en zich verzamelt in de toppen van de anticlinalen (verklarend.