• No results found

De invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes en de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren hierbij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes en de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren hierbij"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Imagined Intergroup Contact op Intergroepsattitudes en de Rol van Realistische en Symbolische Dreiging als Mediatoren hierbij

Danae Zweet

Universiteit van Amsterdam

Naam: Danae Zweet Studentnummer: 10195238 Universiteit van Amsterdam Bachelorthese Sociale Psychologie Begeleid door: Sanne Dobber Aantal woorden abstract: 119

Aantal woorden literatuuronderzoek: 5979 Aantal woorden onderzoeksvoorstel: 1500

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

De Invloed van Imagined Intergroup Contact op Intergroepsattitudes

en de Rol van Realistische en Symbolische Dreiging als Mediatoren hierbij p. 4 De Invloed van Imagined Intergroup Contact op Intergroepsattitudes p. 8 De Relatie tussen Kwantiteit en Kwaliteit van Direct Intergroup Contact

en Intergroepsattitudes en de Rol van Realistische en Symbolische Dreiging

als Mediatoren hierbij p. 13

Conclusies en Discussie p. 18

Onderzoeksvoorstel p. 23

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht werd onderzocht wat de invloed is van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes en wat de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren hierbij is. Eerst werd gekeken naar de invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes, waaruit bleek dat imagined intergroup contact zorgt voor verbetering van intergroepsattitudes. Vervolgens werd onderzocht wat de relatie is tussen kwantiteit en kwaliteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes en wat de rol is van realistische en symbolische dreiging als

mediatoren hierbij. Hieruit bleek dat de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren in de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes nog niet eenduidig is. De bevindingen ondersteunen de contact hypothese van Allport en breiden deze hypothese uit.

(4)

De Invloed vanImagined Intergroup Contact op Intergroepsattitudes en de Rol van

Realistische en Symbolische dreiging als Mediatoren hierbij

Bijna een halve eeuw bestond in Zuid-Afrika de apartheid (Cottam, Dietz-Uhler, Mastors & Preston, 2010). De gevolgen hiervan zijn ondanks de afschaffing in 1994 nog duidelijk terug te zien in de gesegregeerde samenleving. Blanken en zwarten leven veelal in aparte wijken en gaan naar aparte scholen. Racisme is ondanks de afschaffing van de apartheid nog volop aanwezig en vandaag de dag is de ongelijkheid in Zuid-Afrika groter dan tijdens de apartheid (Van Kessel, 2012). Het is niet verwonderlijk dat dit kan leiden tot veel spanningen en gevoelens van dreiging tussen blanken en zwarten. Er is gebleken dat direct, face-to-face contact tussen groepen zorgt voor een verbetering van intergroepsattitudes (Paolini, Hewstone, Cairns & Voci, 2004). Intergroepsattitudes zijn

evaluaties van groepen met een bepaalde mate van positiviteit of negativiteit. Een vooroordeel is een intergroepsattitude die iemand heeft ten opzichte van een bepaalde groep of ten opzichte van de individuele leden van een groep (Vis & Moldenhauer, 2001). Mede door het racisme en de afstand tussen blanken en zwarten in Zuid-Afrika is het lastig om hen daadwerkelijk met elkaar in contact te brengen.

Naast direct intergroup contact is ook extended intergroup contact gebleken effectief te zijn in het verbeteren van intergroepsattitudes. Er is sprake van extended intergroup contact wanneer een persoon bekend is met het feit dat een lid van de eigen groep bevriend is met een lid van een outgroup (Paolini et al., 2004). Dat deze vorm van contact ook effectief is in het verbeteren van intergroepsattitudes wijst erop dat face-to-face contact hiervoor niet noodzakelijk is. Recent is er een nieuwe vorm van contact naar voren gekomen, imagined intergroup contact. Imagined intergroup contact is de mentale simulatie van een sociale interactie met een lid of met leden van een outgroup (Crisp & Turner, 2009). Uit onderzoek is gebleken dat mentale inbeelding emotionele en motivationele responsen ontlokt die gelijk zijn aan die van echte ervaringen (Dadds, Bovbjerg, Redd, & Cutmore, 1997, aangehaald in Husnu & Crisp, 2010). Ook is gebleken dat dit dezelfde

(5)

neurologische basis heeft als perceptie (Kosslyn, Ganis, & Thompson, 2001, aangehaald in Husnu & Crisp, 2010). Om deze redenen zou het goed mogelijk kunnen zijn dat ook imagined intergroup contact een positieve invloed heeft op intergroepsattitudes.

Zoals eerder genoemd leven blanken en zwarten in Zuid-Afrika veelal gescheiden van elkaar. Wanneer imagined intergroup contact inderdaad zorgt voor een verbetering van

intergroepsattitudes, zou dit in deze situatie een effectieve manier zijn om intergroepsattitudes te verbeteren. De toevoeging van imagined intergroup contact naast direct intergroup contact is nuttig. Het is namelijk een manier van contact is die zeer breed toepasbaar is, zelfs in situaties met

segregatie en veel conflict, waar direct contact niet mogelijk is. Ook is het goedkoper en

gemakkelijker te bewerkstelligen dan direct intergroup contact. Daar komt bij dat direct intergroup contact gemakkelijk gepaard kan gaan met angst en negatieve gedachten. Door imagined intergroup contact vooraf te laten gaan aan direct intergroup contact met een outgroup lid zouden angst en gevoelens van dreiging wellicht gereduceerd kunnen worden. Zo wordt de kans op een succesvolle daadwerkelijke ontmoeting groter. Dergelijke interventies zouden kunnen worden toegepast bij conflicten tussen groepen, zoals in Zuid-Afrika. Op scholen in gesegregeerde gebieden zouden kinderen bijvoorbeeld de opdracht kunnen krijgen om aan imagined intergroup contact te doen, om zo positievere attitudes en positief contact tussen blanken en zwarten te bevorderen voor in de toekomst.

In dit literatuuroverzicht staat de vraag centraal of het inbeelden van contact met leden van een outgroup net als direct en extended intergroup contact ook zorgt voor een verbetering van intergroepsattitudes. Hierbij wordt ook gekeken of dreiging mogelijk een mediator is in de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes.

Allport (1954, aangehaald in Dovidio, Gaertner & Kawakami, 2003) stelde met zijn

contacthypothese dat positief direct intergroup contact bevorderlijk is voor intergroepsrelaties. Hij noemde hierbij een viertal voorwaarden waar dit effect door wordt geoptimaliseerd: gelijke status van de groepen in de contactsituatie, samenwerking tussen de groepen, gemeenschappelijke doelen

(6)

en ondersteuning door autoriteiten. Deze hypothese gaat echter niet in op imagined intergroup contact. De vraag is of de contact hypothese ook opgaat voor imagined intergroup contact en wat hiervoor de optimale voorwaarden zijn.

Een reden waarom positief direct intergroup contact relaties tussen groepen kan verbeteren kan zijn dat percepties van dreiging hierdoor verminderen. De Integrated Threat Theory (Stephan & Stephan, 2000) gaat hier op in. De Integrated Threat Theory stelt dat vier soorten dreigingen

voorspellers zijn van intergroepsattitudes: realistische dreiging, symbolische dreiging, intergroup anxiety en negatieve stereotypen. Ook stelt deze theorie dat de kwantiteit en de kwaliteit van direct intergroup contact van invloed is op gevoelens van dreiging. De kwantiteit van direct intergroup contact heeft betrekking op de hoeveelheid contact en zou dreiging beïnvloeden doordat het informatie geeft over de andere groep (Stephan et al., 2000). De kwaliteit van direct intergroup contact heeft betrekking op de mate van positiviteit of negativiteit van het contact en zou bij positiviteit de perceptie van dreiging reduceren en bij negativiteit doen toenemen (Stephan et al., 2000). De vraag is echter of het effect van direct intergroup contact op intergroepsattitudes ook wordt gemedieerd door gevoelens van dreiging. Mogelijkerwijs is de Integrated Threat Theory ook van toepassing op imagined intergroup contact en kan hier dezelfde vraag worden gesteld. Uit dit literatuuroverzicht zal een onderzoeksopzet voortvloeien waarmee dit kan worden onderzocht.

Intergroup anxiety en negatieve stereotypen worden gezien als interpersoonlijke dreigingen, gericht op het individu. Realistische en symbolische dreiging worden gezien als groepsgebaseerde dreigingen, gericht op de groep als geheel (Stephan, Stephan & Gudykunst, 1999). Realistische dreigingen zijn dreigingen tegen het bestaan van een groep: de politieke en economische macht van een groep en het welzijn van zijn leden. Symbolische dreigingen zijn dreigingen tegen het

wereldbeeld van een groep: de normen, waarden en overtuigingen van een groep (Stephan et al., 2000).

In dit literatuuroverzicht zal worden gekeken naar de rol van de groepsgebaseerde realistische en symbolische dreigingen als mediatoren in de relatie tussen contact en

(7)

intergroepsattitudes, omdat het hier gaat om een toepassing op conflicten tussen groepen. Naar de rol van deze mediatoren in de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes is nog geen onderzoek verricht. Om deze reden zal er worden gekeken naar direct intergroup contact. Uit eerder onderzoek is gebleken dat intergroup anxiety het effect van direct intergroup contact op intergroepsattitudes medieert (Paolini et al., 2004). Over realistische en symbolische dreiging als mediatoren is nog weinig bekend. Mensen die in conflict zijn met leden van andere groepen ervaren hierbij vaak dreiging van de groep waarmee zij in conflict zijn. Het is aannemelijk dat mensen door deze gevoelens van dreiging minder snel de neiging hebben om contact te zoeken en zo ook hun attitudes over de andere groep niet verbeteren. Het is van belang om naar realistische en

symbolische dreiging te kijken om zo beter begrip te krijgen van hoe intergroup contact

intergroepsattitudes verbetert. Wanneer blijkt dat deze dreigingen ook mediatoren zijn in de relatie tussen intergroup contact en intergroepsattitudes, zouden interventies om intergroepsattitudes te verbeteren door contact gericht kunnen worden op reductie van gevoelens van realistische en symbolische dreiging.

Om te kijken of imagined intergroup contact ook bevorderlijk is voor intergroepsattitudes en of de contacthypothese hierop van toepassing is, wordt er in de eerste paragraaf gekeken naar de invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes. Vervolgens wordt er in de tweede paragraaf gekeken naar de rol van realistische en symbolische dreiging in de relatie tussen zowel kwantiteit als kwaliteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes. Dit, om te

onderzoeken of deze vormen van dreiging uit de Integrated Threat Theory ook mediatoren zijn in deze relatie. Tot slot wordt er een onderzoeksopzet besproken waarmee kan worden onderzocht of de invloed van positief direct intergroup contact en positief imagined intergroup contact op intergroepsattitudes wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging.

(8)

Figuur 1. De verwachte relaties tussen imagined intergroup contact, realistische dreiging, symbolische dreiging en intergroepsattitudes.

De Invloed van Imagined Intergroup Contact op Intergroepsattitudes

De contact hypothese stelt dat positief direct intergroup contact intergroepsrelaties verbetert. Ook worden hierbij een aantal voorwaarden genoemd (Allport, 1954, aangehaald in Dovidio et al., 2003). Er is echter een nieuw soort contact ontwikkeld waar deze hypothese niet op ingaat:

imagined intergroup contact. De vraag is of imagined intergroup contact ook bevorderlijk is voor intergroepsattitudes en wat hiervoor de optimale voorwaarden zijn. Wanneer blijkt dat dit zo is, vormt dit een waardevolle uitbreiding van de contact hypothese. Ook biedt dit een zeer nuttig alternatief voor de verbetering van intergroepsrelaties wanneer direct contact niet mogelijk is. De invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes zal nu verder worden beschreven.

Turner, Crisp en Lambert (2007) lieten zien dat imagined intergroup contact intergroup bias reduceert. Zij vonden dat deelnemers die zich inbeeldden een bejaard persoon voor het eerst te ontmoeten vervolgens lager scoorden op intergroup bias dan deelnemers in de controle conditie, die zich een gedetailleerd landschap inbeeldden.

Het gevonden effect in dit onderzoek zou het gevolg kunnen zijn van priming-effecten. Het inbeelden van contact zou de deelnemers kunnen hebben geprimed om aan bejaarden te denken en vervolgens hebben geleid tot het reguleren van bevooroordeeld gedrag. Om deze reden hebben

(9)

Turner et al. (2007) een tweede experiment gedaan. Hieruit kwam naar voren dat deelnemers die zich inbeeldden een bejaard persoon voor het eerst te ontmoeten vervolgens lager scoorden op intergroup bias dan deelnemers die enkel dachten aan bejaarden. De alternatieve verklaring wordt hiermee uitgesloten. Dit wijst tevens op het belang van een interactie-aspect bij het willen

bevorderen van intergroepsattitudes door middel van imagined intergroup contact.

Zoals hierboven is beschreven lijkt het erop dat imagined intergroup contact intergroup bias doet afnemen. Echter hadden de deelnemers uit deze studie voorafgaand aan het onderzoek al redelijk positieve intergroepsattitudes. De vraag is of de bevindingen breder toepasbaar zijn en ook opgaan voor groepen die een minder positieve attitude hebben ten opzichte van elkaar. Over mensen met een mentale ziekte bestaan veelal mispercepties, zoals dat zij gevaarlijk en onvoorspelbaar zijn (Angermeyer & Matschinger, 2003, aangehaald in West, Holmes & Hewstone, 2011). West, Holmes en Hewstone (2011) rapporteerden een onderzoek waaruit naar voren kwam dat negatief imagined intergroup contact geen invloed heeft op intergroepsattitudes over mensen met schizofrenie. Er werd geen verschil in intergroepsattitudes gevonden tussen deelnemers die zich een negatieve interactie met een schizofreen inbeeldden en deelnemers die enkel aan schizofrenen dachten.

Het imagined contact in het voorgaande experiment was negatief van aard. West et al., (2011) hebben een ander experiment gedaan om te onderzoeken of positief imagined contact wel invloed heeft op intergroepsattitudes over mensen met schizofrenie. Zij vonden dat positief imagined intergroup contact inderdaad een positieve invloed heeft op intergroepsattitudes over mensen met schizofrenie. Deze bevinding wijst op het belang van een positieve interactie bij imagined intergroup contact.

Het is duidelijk geworden dat imagined intergroup contact intergroepsattitudes ook verbetert bij groepen die minder positieve attitudes hebben over elkaar. Het is echter nog niet bekend of imagined intergroup contact ook effectief is in conflictsituaties. Conflictsituaties kunnen wezenlijk verschillen van situaties waarin groepen minder positieve attitudes over elkaar hebben. Conflicten wekken veelal hevigere emoties op, zoals angst, en kunnen grotere percepties van dreiging met zich

(10)

meebrengen. Birtel en Crisp (2012) vonden dat positief imagined intergroup contact voor meer positieve intergroepsattitudes zorgt wanneer het wordt voorafgegaan door negatief imagined intergroup contact. Zij rapporteerden een onderzoek waaruit naar voren kwam dat deelnemers die zich eerst een negatieve en vervolgens een positieve contactervaring met een onbekende moslim inbeeldden, positievere gevoelens hadden over moslims dan deelnemers die zich een positieve contactervaring met een onbekende moslim inbeeldden.

Deze bevinding wijst erop dat imagined intergroup contact nog beter werkt bij groepen waar het echt nodig is om intergroepsattitudes te verbeteren, namelijk groepen die veel negatieve

ervaringen met elkaar hebben gehad. Het is duidelijk gebleken dat imagined intergroup contact intergroepsattitudes kan verbeteren. De vraag is echter of imagined intergroup contact hierbij even goed werkt als direct intergroup contact. Wanneer blijkt dat dit zo is, kan dit zeer nuttig worden gebruikt in interventies voor verbetering van intergroepsattitudes, omdat imagined intergroup contact gemakkelijker toepasbaar is dan direct intergroup contact. Giacobbe, Stukas en Farhall (2013) onderzochten dit en vonden dat beide vormen van contact erg effectief zijn in het verbeteren van intergroepsattitudes, maar dat direct intergroup contact wel beter werkt dan imagined

intergroup contact. Zij vonden dat deelnemers die direct of ingebeeld interacteerden met een schizofreen minder de perceptie hadden dat schizofrenen gevaarlijk zijn, positievere gevoelens hadden over schizofrenen en sterker de neiging hadden om in de toekomst te interacteren met schizofrenen na zowel direct als imagined intergroup contact. Wel bleek dat de effectgroottes voor direct intergroup contact groter waren dan voor imagined intergroup contact. Dit wijst erop dat het effect van direct intergroup contact op intergroepsattitudes sterker is dan het effect van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes.

Uit de bovenstaande onderzoeken is gebleken dat imagined intergroup contact alleen werkt als het contact positief is en als er sprake is van daadwerkelijke interactie. In de contact hypothese zijn een aantal voorwaarden opgesteld voor positief direct intergroup contact, waaronder het element samenwerking. De vraag is of een samenwerkingselement de werkzaamheid van imagined

(11)

intergroup contact nog verder bevordert. Kuchenbrandt, Eyssel en Seidel (2013) rapporteerden een onderzoek waarin werd gevonden dat deelnemers die zich positief en coöperatief contact inbeeldden met een lid van een outgroup minder vooroordelen hadden tegenover hen dan deelnemers die zich alleen positief intergroup contact inbeeldden. Dit wijst op het belang van een

samenwerkingselement bij het gebruik imagined intergroup contact om intergroepsattitudes te verbeteren.

In de voorgaande onderzoeken zijn intergroepsattitudes met expliciete maten gemeten. Het zou daarom zo kunnen zijn dat de deelnemers op de hoogte waren van het doel van het onderzoek en dat de resultaten het gevolg zijn van sociaal wenselijke antwoorden. Om deze alternatieve verklaring uit te sluiten is het van belang om te onderzoeken of dezelfde resultaten worden

gevonden bij het gebruik van impliciete metingen van attitudes. Turner en Crisp (2010) bekeken in hun onderzoek de invloed van imagined intergroup contact op impliciete intergroepsattitudes. Het bleek dat deelnemers die zich inbeeldden een interactie te hebben met een bejaard persoon meer positieve impliciete intergroepsattitudes over bejaarden hadden dan deelnemers in de controle conditie, die zich een gedetailleerd landschap inbeeldden.Imagined intergroup contact heeft een positieve invloed op zowel expliciete als impliciete intergroepsattitudes. De geponeerde alternatieve verklaring kan daarom worden uitgesloten.

In de voorgaande studies werd enkel gekeken naar het kortetermijneffect, de

attitudemetingen werden telkens gelijk na de manipulatie gedaan. Het is de vraag of het effect van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes ook op langere termijn aanhoudt. Om een langetermijneffect te kunnen vaststellen zal moeten worden gekeken welk resultaat het oplevert wanneer de attitudemetingen niet onmiddellijk na de manipulatie worden gedaan. Vezzali, Capozza, Giovannini en Stathi (2012) rapporteerden een onderzoek waarbij de deelnemers zich driemaal in drie weken tijd een interactie dienden in te beelden en waarbij de attitudemetingen één week na de laatste ingebeelde interactie werden gedaan. Uit het onderzoek kwam naar voren dat imagined intergroup contact een positieve invloed heeft op attitudes over immigranten en dat deze invloed

(12)

ook op de langere termijn effectief is.

In de voorgaande onderzoeken is gekeken naar de invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes bij groepen die in het echte leven ook contact met elkaar kunnen hebben. De vraag is of imagined intergroup contact ook effectief is bij groepen die extreem weinig contact hebben met elkaar. Wanneer blijkt dat dit zo is, is dit zeer waardevol voor de toepasbaarheid van imagined intergroup contact in intergroepssituaties. Uit een onderzoek van Husnu en Crisp (2010) is gebleken dat dit inderdaad het geval is. Zij rapporteerden een onderzoek waarin zij groepen bestudeerden die extreem weinig direct intergroup contact hebben met elkaar: Turkse en Griekse Cyprioten. Het bleek dat Turkse Cyprioten die zich een interactie inbeeldden met een Griekse Cyprioot meer intenties hadden tot toekomstig contact dan deelnemers in de controle conditie, die zich een gedetailleerd landschap inbeeldden. Hieruit blijkt dat imagined intergroup contact ook effectief is om intergroepsattitudes te verbeteren bij groepen die extreem weinig contact hebben met elkaar.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat de invloed van imagined intergroup contact op intergroepsattitudes positief is. Imagined intergroup contact zorgt voor verbetering van

intergroepsattitudes op zowel korte als lange termijn. Ook blijkt uit deze paragraaf dat imagined intergroup contact breed toepasbaar is. Het bevordert intergroepsattitudes over mentaal zieken, bij groepen die negatieve ervaringen met elkaar hebben gehad en bij groepen met extreem weinig direct intergroup contact. Uit deze paragraaf komt tevens naar voren dat er een aantal elementen zijn die noodzakelijk zijn voor dit effect of dit effect versterken. Het imagined intergroup contact moet positief zijn en tevens een interactie-aspect en een samenwerkings-aspect bevatten. De contact hypothese kan worden uitgebreid. Er kan namelijk worden gesteld dat naast direct intergroup contact ook imagined intergroup contact intergroepsrelaties verbetert. Een kanttekening hierbij is dat direct intergroup contact hierbij wel effectiever is.

Om beter begrip te krijgen van hoe imagined intergroup contact intergroepsattitudes beïnvloedt is het van belang om te kijken naar potentiële mediatoren tussen deze beide variabelen.

(13)

Het is aannemelijk dat wanneer mensen zich in een conflictsituatie begeven dit veelal gepaard gaat met gevoelens van dreiging, wat gemakkelijk kan leiden tot negatieve intergroepsattitudes. De verwachting is daarom dat gevoelens van dreiging de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes medieert. Naar de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren bij de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes is nog geen onderzoek gedaan. Daarom zal er in de volgende paragraaf worden gekeken naar de rol van realistische en symbolische dreiging bij de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes. Vervolgens zal een onderzoeksopzet worden besproken waarmee kan worden onderzocht of deze bevindingen ook kunnen worden toegepast op imagined intergroup contact.

De Relatie tussen Kwantiteit en Kwaliteit van Direct Intergroup Contact en

Intergroepsattitudes en de Rol van Realistische en Symbolische Dreiging als Mediatoren hierbij

De Integrated Threat Theory (Stephan et al., 2000) stelt dat realistische dreiging, symbolische dreiging, intergroup anxiety en negatieve stereotypen voorspellers zijn van

intergroepsattitudes. Ook zou volgens deze theorie de kwaliteit en kwantiteit van direct intergroup contact van invloed zijn op gevoelens van dreiging. De vraag is echter of het effect van direct intergroup contact op intergroepsattitudes ook wordt gemedieerd door gevoelens van dreiging. Het is van belang om dit te onderzoeken, om zo beter begrip te krijgen van hoe intergroup contact intergroepsattitudes verbetert en wat men hier vervolgens mee kan in relatie tot interventies omtrent de verbetering van intergroepsrelaties. Naar de mediatoren in de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes is nog geen onderzoek verricht. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op de relatie tussen kwantiteit en kwaliteit van direct intergroup contact en

intergroepsattitudes en de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren hierbij. Zoals eerder is beschreven zou de hoeveelheid contact dreiging beïnvloeden doordat het informatie geeft

(14)

over de outgroup (Stephan et al., 2000). De kwaliteit van direct intergroup contact zou bij positiviteit de perceptie van dreiging reduceren en bij negativiteit doen toenemen (Stephan et al., 2000). De vraag is of de resultaten die in deze paragraaf worden gevonden ook toepasbaar zijn op imagined intergroup contact. Dit zal kunnen worden onderzocht met behulp van de

onderzoeksopzet die uit dit literatuuroverzicht voortvloeit.

Stephan, Stephan, Demitrakis, Yamada en Clason (2000) rapporteerden een onderzoek waarin zij keken naar de attitudes van vrouwen over mannen. Hieraan namen 125 studenten deel. Zij lieten zien dat de relatie tussen negatief direct intergroup contact en de attitudes van vrouwen over mannen niet werd gemedieerd door realistische dreiging. Realistische dreiging bleek namelijk niet gerelateerd te zijn aan attitudes over mannen. De relatie tussen direct intergroup contact en attitudes werd wel gemedieerd door symbolische dreiging.

Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat realistische dreiging de relatie tussen negatief direct intergroup contact niet medieert en symbolische dreiging wel. Dit wijst erop dat vrouwen die grote verschillen in waarden zien tussen vrouwen en mannen de neiging hebben om een negatievere attitude te hebben over mannen. Ook laat dit zien dat verschillen in macht en aanzien tussen mannen en vrouwen niet gerelateerd zijn aan de attitudes van vrouwen over mannen. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat vrouwen deze verschillen wellicht niet als dreiging zien of dat zij de dominante positie van mannen geaccepteerd hebben, waardoor dit geen invloed heeft op hun evaluatie van mannen. De vraag is of deze bevindingen breder toepasbaar zijn, of dit ook zo is voor raciale conflictsituaties. Tevens is het van belang om in te gaan op attitudes van

meerderheidsgroepen over minderheidsgroepen. Het is aannemelijk dat de attitudes van

meerderheidsgroepen over minderheidsgroepen hun gedrag tegen minderheidsgroepen beïnvloedt. Dit kan op zijn beurt weer de attitudes van minderheidsgroepen over meerderheidsgroepen

beïnvloeden (Stephan, Boniecki, Ybarra, Bettencourt, Ervin, Jackson, McNatt en Renfro, 2002). In het onderzoek van Stephan et al. (2002) werden zowel de attitudes van meerderheidsgroepen als minderheidsgroepen bekeken. Zij onderzochten de relatie tussen negatief direct intergroup contact

(15)

en negatieve raciale attitudes en de rol van realistische en symbolische dreiging daarbij. Aan het onderzoek namen 559 blanke studenten – leden van de meerderheidsgroep – en 452

Afro-Amerikaanse studenten – leden van de minderheidsgroep – deel. Stephan et al. (2002) lieten zien dat bij beide groepen de relatie tussen negatief direct intergroup contact en negatieve raciale attitudes werd gemedieerd door zowel realistische als symbolische dreiging. Op basis van deze bevindingen kan dus worden gesteld dat deze relatie er voor minderheidsgroepen en

meerderheidsgroepen hetzelfde uitziet. Wel bleek realistische dreiging een iets sterkere voorspeller te zijn van negatieve raciale attitudes bij de meerderheidsgroep dan bij de minderheidsgroep en symbolische dreiging juist een sterkere voorspeller bij de minderheidsgroep.

De bevindingen van Stephan et al. (2000) en Stephan et al. (2002) lijken er op te wijzen dat realistische dreiging een belangrijkere rol speelt bij meerderheidsgroepen en symbolische dreiging bij minderheidsgroepen in het voorspellen van intergroepsattitudes. Stephan et al. (2002) hebben echter alleen gekeken naar kwaliteit van direct intergroup contact. Op basis van de Integrated Threat Theory is de verwachting dat ook kwantiteit van direct intergroup contact mogelijk bepalend is voor de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes en de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren daarbij. De vraag is daarom of de bevindingen

gegeneraliseerd kunnen worden naar kwantiteit van contact. Gonzalez, Verkuyten, Weesie en Poppe (2008) onderzochten dit bij 1203 adolescenten. Zij vonden dat de relatie tussen de kwantiteit van direct intergroup contact en vooroordelen van Nederlanders over Moslims niet werd gemedieerd door realistische of symbolische dreiging. Kwantiteit van direct intergroup contact was namelijk niet gerelateerd aan realistische dreiging en symbolische dreiging. In overeenstemming met het onderzoek van Stephan et al. (2000) bleek dat realistische dreiging niet gerelateerd was aan vooroordelen en symbolische dreiging wel.

Uit de voorgaande studie is gebleken dat de relatie tussen kwantiteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes niet wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging. Dit is in tegenstelling tot de relatie tussen kwaliteit van direct intergroup contact en

(16)

intergroepsattitudes, die wel wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging (Stephan et al., 2002). Een reden hiervoor kan zijn dat de items die dreiging dienden te meten gefocust waren op de Nederlandse samenleving in het algemeen en hierdoor nogal abstract waren. Wellicht heeft intergroup contact weinig effect op deze abstracte beschrijvingen, omdat het niet overeen komt met contactervaringen die Nederlanders daadwerkelijk met moslims hebben. Het is van belang om deze relatie te bekijken in een andere onderzoekspopulatie, om te onderzoeken of de bevindingen breder toepasbaar zijn. Tausch, Hewstone, Kenworthy, Cairns en Christ (2007) lieten zien dat dit niet het geval is en dat de relatie tussen kwantiteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes wel wordt gemedieerd door dreigingen. Zij rapporteerden een onderzoek waaraan 134 katholieken en 74 protestanten deelnamen. Hieruit bleek dat de kwantiteit van contact wel en de kwaliteit van contact niet gerelateerd was aan dreigingen. Daarnaast bleek dat dreigingen gerelateerd waren aan

intergroepsattitudes.

Uit de voorgaande onderzoeken zijn tegenstrijdige resultaten naar voren gekomen. Zowel realistische als symbolische dreiging is onder verschillende omstandigheden een aantal keer wel en een aantal keer niet als mediator naar voren gekomen. Het is daarom van belang om alle

verschillende omstandigheden in één studie te bekijken. Tausch, Hewstone en Roy (2009) gingen in hun onderzoek in op kwaliteit en kwantiteit van direct intergroup contact, op attitudes van zowel meerderheids- als minderheidsgroepen en op de beide mediatoren. Vijftig Hindoestaanse en 37 moslim studenten namen hier aan deel. De bevinding van Stephan et al. (2000) werd hier ondersteund. Het bleek namelijk dat kwaliteit en kwantiteit van contact gerelateerd waren aan symbolische dreiging en niet aan realistische dreiging. Ook bleek dat realistische dreiging wel en symbolische dreiging niet gerelateerd was aan vooroordelen. Uiteindelijk werd er geconcludeerd dat de relatie tussen zowel kwantiteit als kwaliteit van direct intergroup contact en vooroordelen niet werd gemedieerd door realistische en symbolische dreiging. In tegenstelling tot het geponeerde idee bleek uit dit onderzoek dat juist realistische dreiging meer van belang was voor de

(17)

Op basis van deze bevindingen lijkt het aannemelijk om te stellen dat of realistische of symbolische dreiging meer van belang is bij het verbeteren van intergroepsattitudes met behulp van direct intergroup contact niet noodzakelijk afhangt van of het een minderheidsgroep of

meerderheidsgroep betreft. De bevindingen uit de voorgaande onderzoeken zijn erg wisselend, waardoor niet kan worden gezegd of de relatie tussen direct intergroup contact en

intergroepsattitudes wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging. Echter werd het effect in deze studies alleen op korte termijn gemeten. Om te onderzoeken of een dergelijk effect op de lange termijn wel kan worden gevonden, is het van belang om ook lange termijn onderzoek te doen. Ridge & Montoya (2013) rapporteerden een dergelijk onderzoek, waaraan 71 christenen deelnamen. In hun longitudinale studie, waarin twee meetmomenten plaatsvonden in 6 maanden, bevestigden zij de bevindingen van Tausch et al. (2009). Zij lieten zien dat de relatie tussen zowel de kwaliteit als de kwantiteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes niet werd gemedieerd door realistische en symbolische dreiging.

Het is mogelijk dat de resultaten in voorgaande onderzoeken het gevolg zijn van sociaal wenselijke antwoorden. De intergroepsattitudes zijn namelijk alleen met expliciete maten gemeten. Om deze reden is het van belang om ook impliciete attitudemetingen te doen en vervolgens te kijken of de resultaten hiervan overeenkomen met de voorgaande bevindingen. Aberson & Gaffney (2009) beschreven een studie waaraan 386 blanke studenten deelnamen. Zij vonden dat de relatie tussen zowel positief als negatief direct intergroup contact en zowel expliciete als impliciete

metingen van intergroepsattitudes werd gemedieerd door realistische dreiging. Dit is in strijd met de bevindingen van Stephan et al. (2000), Tausch et al. (2007), Tausch et al. (2009) en Ridge &

Montoya (2013). Aberson et al. (2009) vonden daarnaast dat de relatie tussen zowel positief als negatief direct intergroup contact en zowel expliciete als impliciete attitudes niet werd gemedieerd door symbolische dreiging, aangezien symbolische dreiging niet gerelateerd was aan impliciete intergroepsattitudes. Dit komt overeen met de bevindingen van Tausch et al. (2007), Tausch et al. (2009) en Ridge & Montoya (2013). Dat de resultaten het gevolg zijn van sociaal wenselijke

(18)

antwoorden kan op basis van deze resultaten worden uitgesloten.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat de rol van realistische en symbolische dreiging in de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes nog niet eenduidig is. De eerste paar studies lijken erop te wijzen dat realistische dreiging een belangrijkere rol speelt bij

meerderheidsgroepen in de relatie tussen de kwaliteit van direct intergroup contact en

intergroepsattitudes en symbolische dreiging een belangrijkere rol bij minderheidsgroepen. Echter bleken de daaropvolgende studies dit niet te ondersteunen. Zowel realistische dreiging als

symbolische dreiging kwamen daar niet als mediatoren uit naar voren. Ook het bestuderen van het onderscheid tussen kwantiteit en kwaliteit van direct intergroup contact en mogelijke

overeenkomsten in de rol van de beide mediatoren hierbij leverde geen duidelijk verband op om de wisselende resultaten mee te verklaren. Op basis van de bevindingen uit deze paragraaf kan niet worden gezegd of de Integrated Threat Theory een geldige theorie is. Om te kunnen stellen of realistische en symbolische dreiging mediatoren zijn in de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes zal nog verder onderzoek moeten worden gedaan. Ook is het op basis van de bevindingen uit deze paragraaf niet mogelijk om sterke verwachtingen te formuleren over de rol van realistische en symbolische dreiging als mediatoren in de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes. Hiervoor zal ook nog verder onderzoek moeten worden gedaan. In de onderzoeksopzet die voortvloeit uit dit literatuuroverzicht wordt op deze beide punten ingegaan.

Conclusie en Discussie

Uit dit literatuuroverzicht blijkt dat imagined intergroup contact een positieve invloed heeft op intergroepsattitudes. Om met behulp van imagined intergroup contact intergroepsattitudes te verbeteren is het van belang dat het contact positief is en een interactie-aspect en een

samenwerkings-aspect bevat. Daarnaast is gebleken dat de rol van zowel realistische als symbolische dreiging als mediatoren in de relatie tussen direct intergroup contact en

(19)

intergroepsattitudes niet eenduidig is. Uit een aantal studies zijn deze vormen van dreiging wel naar voren gekomen als mediatoren, echter uit een aantal ook niet.

Er kan worden gesteld dat de contacthypothese breder toepasbaar is, omdat is gebleken dat deze hypothese naast direct intergroup contact ook opgaat voor imagined intergroup contact. Positief imagined intergroup contact is bevorderlijk voor intergroepsrelaties. Net als het effect van direct intergroup contact wordt ook het effect van imagined intergroup contact op

intergroepsattitudes geoptimaliseerd wanneer er samenwerking tussen de beide groepen plaatsvindt. Op basis van dit literatuuroverzicht kan niet worden gesteld dat de Integrated Threat Theory

volledig geldig is. Hiervoor zijn de bevindingen te afwijkend van elkaar. Een aantal keer zijn realistische en symbolische dreiging wel naar voren gekomen als voorspellers van

intergroepsattitudes, echter een aantal keer ook niet. Ook zijn de kwaliteit en de kwantiteit van direct intergroup contact een aantal keer naar voren gekomen als voorspellers van gevoelens van dreiging en een aantal keer niet. Als gevolg hiervan kan er niet worden gezegd of realistische en symbolische dreiging de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes mediëren. Dit heeft ertoe geleid dat er nog geen duidelijke verwachtingen kunnen worden geformuleerd over de rol van de beide mediatoren in de relatie tussen imagined intergroup contact en

intergroepsattitudes.

Het huidige literatuuroverzicht heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis over imagined intergroup contact. Het is echter van belang om ook enkele kanttekeningen in

ogenschouw te nemen. Het is aannemelijk gebleken dat imagined intergroup contact niet even effectief is als direct intergroup contact in het verbeteren van intergroepsattitudes. Imagined intergroup contact heeft echter wel een enorm voordeel ten opzichte van direct intergroup contact. Het is namelijk veel gemakkelijker en breder toepasbaar. Wanneer mogelijkheden tot direct

intergroup contact beperkt of zelfs niet aanwezig zijn, biedt een interventie met imagined

intergroup contact een bruikbaar alternatief. Tevens kan het bij heftige conflicten worden ingezet om onbekendheid en mogelijke angst te reduceren en zo dienen als opstapje voor direct intergroup

(20)

contact.

Een punt van discussie is dat in bijna alle onderzoeken gebruik is gemaakt van

zelfrapportage onderzoeksmethoden. Het is bekend dat mensen wegens een gebrek aan introspectie over cognitieve processen soms niet in staat zijn om vast te stellen in hoeverre ze een bepaalde mening of attitude hebben (Nisbett & Wilson, 1977). Om deze reden zou het kunnen zijn dat de gevonden resultaten niet geheel valide zijn, er is dan namelijk niet gemeten wat men beoogde te meten. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat dit het geval is, omdat met zowel expliciete metingen als ook impliciete metingen van attitudes dezelfde resultaten zijn gevonden.

Daarnaast zouden de gevonden resultaten het gevolg kunnen zijn van de sociale

wenselijkheid bias. Deelnemers kunnen antwoorden hebben gegeven die sociaal meer aanvaardbaar zijn dan hun werkelijke antwoorden. Zeker omdat het hier gaat om attitudes over andere groepen is het goed mogelijk dat deelnemers hun attitudes anders rapporteren dan ze werkelijk zijn.

Bijvoorbeeld om zo niet discriminerend over te komen. Het gevolg hiervan voor de gemaakte conclusies is dat deze mogelijk niet valide zijn. Uit beide paragrafen blijkt echter dat de effecten ook worden gevonden wanneer intergroepsattitudes impliciet worden gemeten. Op deze manier wordt de sociale wenselijkheid bias uitgesloten (Maio & Haddock, 2010).

De verschillende bevindingen omtrent realistische en symbolische dreiging als mediatoren kunnen mogelijk worden verklaard door de geschiedenis van meerderheids- en minderheidsgroepen en de manier waarop de groepen elkaar behandelen. Dit zou de mate van importantie van

realistische of symbolische dreigingen voor beide groepen kunnen beïnvloeden. Als een groep al heel lang een bepaalde status heeft is het aannemelijk dat de leden niet veel realistische dreiging meer voelen omdat zij hun lagere status hebben moeten accepteren. Wanneer dit pas recent is, is het waarschijnlijk dat zij veel meer realistische dreiging voelen. Het is aannemelijk dat leden die niet het gevoel hebben hun waarden vrij te kunnen uiten meer symbolische dreiging voelen dan leden die wel het gevoel hebben dit te kunnen.

(21)

en Ridge et al. (2013) geen mediatie-effecten zijn gevonden bij de relatie tussen kwaliteit van direct intergroup contact en intergroepsattitudes en in de studies van Stephan et al. (2002) en Aberson et al. (2009) wel. Een mogelijke verklaring hiervoor is de grootte van de steekproef en de hier uit voortkomende statistische power van de onderzoeken (Field, 2009). In de drie eerstgenoemde studies is er namelijk sprake van een kleinere steekproef dan in de twee laatstgenoemde studies. Het is mogelijk dat hetzelfde effect zou zijn gevonden wanneer in de eerste drie studies gebruik was gemaakt van grotere steekproeven. Uit power analyses over eerdere studies binnen dit

onderzoeksgebied is gebleken dat de steekproefgroottes ongeveer 400 moeten zijn om genoeg power te hebben om een mediatie-effect te kunnen aantonen (MacKinnon, Fairchild & Fritz, 2007). Om te kunnen stellen of realistische en symbolische dreiging mediatoren zijn in de relatie tussen direct intergroup contact en intergroepsattitudes zal nog verder onderzoek moeten worden gedaan. Hierbij zal gebruik moeten worden gemaakt van een grote steekproef. Ook zal moeten worden gekeken naar zowel de attitudes van leden van meerderheidsgroepen als minderheidsgroepen.

Om te achterhalen wat de rol is van realistische en symbolische dreiging als mediatoren bij de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes zal ook nog verder onderzoek moeten worden gedaan. Ook hierbij zal gebruik moeten worden gemaakt van een grote steekproef en zullen zowel de attitudes van leden van meerderheidsgroepen als minderheidsgroepen moeten worden bekeken. Imagined intergroup contact is gemakkelijker toepasbaar dan direct intergroup contact bij verbetering van intergroepsattitudes. Daarom is het van belang om ook hier naar de mediatoren realistische en symbolische dreiging te kijken, om zo beter begrip te krijgen van hoe imagined intergroup contact intergroepsattitudes verbetert. Interventies die gebruiken maken van imagined intergroup contact kunnen hier vervolgens op een waardevolle manier op aangepast worden. Bijvoorbeeld door deze te focussen op reductie van gevoelens van realistische en

symbolische dreiging. Op deze manier kunnen interventies geoptimaliseerd worden. Op basis van de besproken literatuur in de inleidende paragraaf van dit literatuuroverzicht, het feit dat imagined intergroup contact erg effectief is in het verbeteren van intergroepsattitudes en de mogelijkheid dat

(22)

imagined intergroup contact zou kunnen helpen om dreiging te verminderen alvorens tot direct intergroup contact over te gaan, wordt verwacht dat realistische en symbolische dreiging de relatie tussen imagined intergroup contact en intergroepsattitudes mediëren. Imagined intergroup contact zal intergroepsattitudes verbeteren, omdat door imagined intergroup contact realistische en

symbolische dreiging afneemt en door de afname van deze dreigingen intergroepsattitudes positiever worden. Deze verwachting kan met behulp van de later besproken onderzoeksopzet worden getoetst.

Imagined intergroup contact is een zeer bruikbare nieuwe methode om toe te passen in interventies voor groepen in conflictsituaties. Wanneer de mogelijkheden tot face-to-face contact beperkt zijn, is dit een mooi opstapje om positieve intergroepsattitudes te bevorderen. Het zou nuttig zijn om kinderen in Zuid-Afrika op scholen in gesegregeerde gebieden aan imagined intergroup contact te laten doen. Op deze manier kan de langdurende erfenis van de apartheid worden ingedamd of in combinatie met direct intergroup contact wellicht zelfs een halt toe worden geroepen.

(23)

Onderzoeksvoorstel:

Wordt de invloed van positief direct intergroup contact en positief imagined intergroup contact op intergroepsattitudes gemedieerd door realistische en symbolische dreiging?

In deze studie zal worden onderzocht of de relatie tussen positief direct intergroup contact en intergroepsattitudes wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging. Ook zal worden onderzocht of de relatie tussen positief imagined intergroup contact en intergroepsattitudes wordt gemedieerd door realistische en symbolische dreiging. Dit zal worden gedaan bij twee verschillende samples, namelijk een meerderheidsgroep, blanken in Zuid-Afrika, en een

minderheidsgroep, zwarten in Zuid-Afrika. De verwachting op basis van de besproken literatuur is namelijk dat realistische dreiging een grotere rol speelt bij meerderheidsgroepen en symbolische dreiging bij minderheidsgroepen. Wanneer blijkt dat deze vormen van dreiging inderdaad de relatie tussen positief contact en intergroepsattitudes mediëren, kunnen er specifiekere interventies worden ontwikkeld om intergroepsattitudes te verbeteren. Interventies gericht op reductie van gevoelens van realistische en symbolische dreiging zouden dan zeer effectief zijn om door middel van direct of imagined intergroup contact intergroepsattitudes te verbeteren.

Er zal een viertal hypothesen worden getoetst in deze studie:

Hypothese 1. Er wordt verwacht dat bij zowel de meerderheidsgroep als de

minderheidsgroep de invloed van direct intergroup contact en imagined intergroup contact op intergroepsattitudes wordt gemedieerd door realistische dreiging.

Hypothese 2. Er wordt verwacht dat bij zowel de meerderheidsgroep als de

minderheidsgroep de invloed van direct intergroup contact en imagined intergroup contact op intergroepsattitudes wordt gemedieerd door symbolische dreiging.

Hypothese 3. Er wordt verwacht dat de invloed van direct intergroup contact en imagined intergroup contact op intergroepsattitudes sterker wordt gemedieerd door realistische dreiging bij de

(24)

meerderheidsgroep dan bij de minderheidsgroep.

Hypothese 4. Er wordt verwacht dat de invloed van direct intergroup contact en imagined intergroup contact op intergroepsattitudes sterker wordt gemedieerd door symbolische dreiging bij de minderheidsgroep dan bij de meerderheidsgroep.

Figuur 2. De verwachte relaties tussen zowel direct intergroup contact als imagined intergroup contact en realistische dreiging, symbolische dreiging en intergroepsattitudes.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek zullen 449 blanke Zuid-Afrikaanse studenten van de Universiteit van Stellenbosch en 451 zwarte Zuid-Afrikaanse studenten van de Universiteit van Fort Hare

deelnemen, waarvan in totaal 389 mannen en 511 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 20.54 jaar (SD=4.21). De deelnemers worden aselect toegewezen aan de direct-intergroup-contact-conditie, de imagined-intergroup-contact-conditie of de controle conditie. Als beloning voor hun deelname ontvangen de deelnemers een proefpersoonpunt.

Materialen

Het soort contact zal worden gemanipuleerd door de deelnemers aselect toe te wijzen aan een conditie: de direct-intergroup-contact-conditie, de imagined-intergroup-contact-conditie of de controle conditie. De metingen voor intergroup contact, intergroepsattitudes en dreiging zijn aangepaste versies van conceptueel gelijke schalen gebruikt in eerdere onderzoeken naar contact,

(25)

intergroepsattitudes en dreiging (Stephan, Diaz-Loving & Duran, 2000; Turner, Crisp & Lambert, 2007; Birtel & Crisp., 2012; Aberson & Gaffney, 2008). Voor alle metingen worden dezelfde items gebruikt voor zowel blanken als zwarten.

Positief direct intergroup contact. De kwaliteit van direct intergroup contact zal worden gemeten door middel van een vragenlijst bestaande uit zes items (Aberson & Gaffney, 2008). De deelnemers dienen te denken aan hun meest hechte blanke (zwarte) kennis en aan te geven in welke mate het contact met deze persoon close, gelijkwaardig, vrijwillig, intiem, aangenaam en

coöperatief is geweest. De items worden gescoord op een schaal van 0 (bijvoorbeeld: geheel onvrijwillig) tot 10 (bijvoorbeeld: geheel vrijwillig), waarbij een hogere score een hogere mate van positief direct intergroup contact impliceert.

Positief imagined intergroup contact. De deelnemers in de imagined-intergroup-contact-conditie dienen zich gedurende één minuut in te beelden een blank (zwart) Zuid-Afrikaans persoon voor het eerst te ontmoeten en te beschrijven wat zij zich zojuist hadden ingebeeld. De instructie die zij krijgen is: 'We willen je vragen om je gedurende één minuut in te beelden een onbekende blanke [zwarte] Zuid-Afrikaan voor het eerst te ontmoeten. Beeld je in dat de interactie positief, relaxed en comfortabel is' (Birtel & Crisp., 2012). De deelnemers in de controle-conditie dienen zich

gedurende één minuut een gedetailleerd landschap in te beelden en de verschillende dingen te beschrijven die zij zich zojuist hebben ingebeeld. De instructie die zij krijgen is: 'We willen je vragen om je gedurende één minuut een landschap in te beelden. Probeer je aspecten van dit landschap in te beelden' (Turner et al., 2007).

Intergroepsattitudes. Intergroepsattitudes zullen worden gemeten door middel van een vragenlijst bestaande uit 12 items over evaluatieve of emotionele reacties over blanken (zwarten) (Stephan et al., 2000). Deze items worden gescoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 10 (extreem). De evaluaties en emoties zijn: vijandigheid, respect, afkeer, acceptatie, superioriteit, genegenheid, minachting, goedkeuring, walging, vertrouwen, afwijzing en warmte. Een hogere score op deze vragenlijst impliceert meer negatieve intergroepsattitudes.

(26)

Realistische dreiging. Realistische dreiging zal worden gemeten door middel van een vragenlijst bestaande uit 12 items (Stephan et al., 2000). Deze items worden gescoord op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 10 (helemaal mee eens). Een voorbeelditem is: 'Blanken hebben teveel politieke macht'. Een hogere scoorde op deze vragenlijst impliceert een groter gevoel van realistische dreiging.

Symbolische dreiging. Symbolische dreiging zal worden gemeten door middel van een vragenlijst bestaande uit 12 items (Stephan et al., 2000). Deze items worden gescoord op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 10 (helemaal mee eens). Een voorbeelditem is: 'Er zijn erg weinig verschillen tussen de waarden van blanken en zwarten'. Een hogere score op deze vragenlijst impliceert een groter gevoel van symbolische dreiging.

Exit interview. Voor deelnemers in de direct-intergroup-contact-conditie bevat het exit-interview een vraag met betrekking tot de kennis. Deze vraag luidt: 'Geef aan hoe hecht de relatie met de beschreven hechte blanke (zwarte) kennis is´. Deze vraag wordt gescoord op een schaal van 1 (helemaal niet hecht) tot 10 (heel erg hecht). Om te controleren voor extended intergroup contact bevat het exit-interview een vraag waarop alle deelnemers dienen aan te geven of vrienden van hen bevriend zijn met blanken (zwarten). De antwoordopties voor dit item zijn 'ja' of 'nee'. Ook bevat het exit-interview vragen naar leeftijd, sekse en etniciteit.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek vertelt de onderzoeker de deelnemers in de imagined-intergroup-contact-conditie en de controle-conditie dat zij verschillende taken zullen gaan uitvoeren, waaronder zich scenario's inbeelden. Ook wordt hen gevraagd of zij vervolgens hun mening willen geven over een aantal zaken met betrekking tot relaties tussen blanken en zwarten in Zuid-Afrika. Aan de deelnemers in de direct-intergroup-contact-conditie wordt dezelfde vraag gesteld. Daarna volgt voor elke conditie de bijbehorende instructie. De deelnemers in de imagined-intergroup-contact-conditie en in de controle-conditie dienen zich gedurende één minuut een

(27)

scenario volgens die instructie in te beelden en worden vervolgens gevraagd de drie vragenlijsten over intergroepsattitudes, realistische en symbolische dreiging in te vullen. De deelnemers in de direct-intergroup-contact-conditie worden gevraagd deze zelfde vragenlijsten in te vullen en degene over direct intergroup contact. Vervolgens worden alle deelnemers gevraagd om het exit-interview in te vullen. Hierna zullen de deelnemers worden bedankt en volgt een debriefing waarin de deelnemers wordt gevraagd wat zij denken dat het doel van het onderzoek is. Tot slot is er een mogelijkheid voor de deelnemers om vragen te stellen over het onderzoek. Het gehele experiment zal ongeveer dertig minuten duren.

Onderzoeksmethodologie

Hieronder staat de onderzoeksmethodologie per hypothese weergegeven. Voor beide

samples, de meerderheids- en minderheidsgroep, zullen dezelfde analyses apart worden uitgevoerd. Er zal gebruik worden gemaakt van SPSS en AMOS. Met behulp van de analyses zal worden gekeken of het effect van intergroup contact op intergroepsattitudes nog blijft bestaan wanneer dreiging wordt opgenomen in het model (Verboon, 2010). Ook zal worden gekeken of de sterkten van de verschillende mediatie-effecten van elkaar verschillen tussen de groepen.

Hypothese 1. Regressie analyse met direct intergroup contact als voorspeller en realistische dreiging als afhankelijke variabele. Regressie analyse met direct intergroup contact als voorspeller en intergroepsattitudes als afhankelijke variabele. Multipele regressie analyse met direct intergroup contact en realistische dreiging als voorspellers en intergroepsattitudes als afhankelijke variabele. Tot slot een Sobel-test om te kijken of het mediatie-effect significant is. Deze drie analyses zullen ook worden uitgevoerd met imagined intergroup contact als voorspeller in plaats van direct intergroup contact en voor zowel de meerderheids- als de minderheidsgroep.

(28)

symbolische dreiging in plaats van realistische dreiging in het model.

Hypothese 3. Vergelijken van twee modellen met AMOS structural equation modeling 5.0 (Curşeau, Stoop & Schalk, 2007):

Model 1. Direct intergroup contact als voorspeller, intergroepsattitudes als afhankelijk variabele en realistische dreiging als mediator bij de meerderheidsgroep.

Model 2. Direct intergroup contact als voorspeller, intergroepsattitudes als afhankelijk variabele en realistische dreiging als mediator bij de minderheidsgroep.

Het model met de laagste X²-waarde is het model dat het beste past. (Browne & Cudeck, 1993, aangehaald in Gonzalez et al., 2008). Hier dus het model met het sterkste mediatie-effect. Deze analyses zullen ook worden uitgevoerd met imagined intergroup contact als voorspeller in plaats van direct intergroup contact.

Hypothese 4. Exact dezelfde analyses als beschreven bij hypothese 3, echter met

symbolische dreiging in plaats van realistische dreiging in de modellen. Deze analyses zullen ook worden uitgevoerd met imagined intergroup contact als voorspeller in plaats van direct intergroup contact.

(29)

Literatuurlijst

Aberson, C. L. & Gaffney, A. M. (2009). An integrated threat model of explicit and implicit attitudes. European Journal of Social Psychology, 39, 808-830.

Birtel, M. D., & Crisp, R. J. (2012). “Treating” prejudice an exposure-therapy approach to reducing negative reactions toward stigmatized groups. Psychological Science, 23(11), 1379-1386. Cottam, M. L., Dietz-Uhler, B., Mastors, E., & Preston, T. (2010). Introduction to Political

Psychology. Psychology Press.

Crisp, R. J., & Turner, R. N. (2009). Can imagined interactions produce positive perceptions?: Reducing prejudice through simulated social contact. American Psychologist, 64(4), 231. Curşeu, P. L., Stoop, R., & Schalk, R. (2007). Prejudice toward immigrant workers among Dutch

employees: Integrated threat theory revisited. European Journal of Social Psychology, 37(1), 125-140.

Dovidio, J. F., Gaertner S. L., & Kawakami, K. (2003). Intergroup contact: The past, present, and the future. Group Processes & Intergroup Relations, 6(1), 5-21.

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. Sage.

Giacobbe, M. R., Stukas, A. A., & Farhall, J. (2013). The effects of imagined versus actual contact with a person with a diagnosis of schizophrenia. Basic and Applied Social Psychology, 35(3), 265-271.

Gonzalez, K. V., Verkuyten, M., Weesie, J. (2008). Prejudice towards Muslims in The Netherlands: Testing integrated threat theory. British Journal of Social Psychology, 47, 667-685.

Husnu, S. & Crisp, R. J. (2010). Imagined intergroup contact: A new technique for encouraging greater inter-ethnic contact in Cyprus. Peace and Conflict, 16, 97–108.

Kuchenbrandt, D., Eyssel, F., & Seidel, S. K. (2013). Cooperation makes it happen: Imagined intergroup cooperation enhances the positive effects of imagined contact. Group Processes & Intergroup Relations, 16(5), 635-647.

(30)

MacKinnon, D.P., Fairchild, A. J. & Fritz, M. S. (2007). Mediation analysis. Annual Review of Psychology, 58, 593-614.

Maio, G.R. & Haddock, G. (2010). The Psychology of Attitudes and Attitude Change. Sage

Paolini, Hewstone, Cairns & Voci (2004). Effects of direct and indirect cross-group friendships on judgments of Catholic and Protestants in Northern Ireland: The mediating role of an anxiety-reduction mechanism. Personality and Social Psychology Bulletin, 30(6), 770-786.

Ridge, R. D., & Montoya, J. A. (2013). Favorable contact during volunteer service: reducing prejudice toward Mexicans in the American Southwest. Journal of Community & Applied Social Psychology, 23(6), 466-480.

Stephan, C. W., Stephan, W. G., Demitrakis, K. M., Yamada, A. M. & Clason, D. L. (2000).

Women's attitudes toward men - An integrated threat theory approach. Psychology of Women Quarterly, 24, 63-73.

Stephan, W. G., Boniecki, K. A., Ybarra, O., Bettencourt, A., Ervin, K. S., Jackson, L. A., McNatt, P. S. & Renfro, C. L. (2002). The role of threats in racial attitudes of Blacks and Whites. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 1242–1254.

Stephan, W. G., Stephan, C. W., & Gudykunst, W. B. (1999). Anxiety in intergroup relations: A comparison of anxiety/uncertainty management theory and integrated threat theory. International Journal of Intercultural Relations, 23(4), 613-628.

Stephan, W. G., Diaz-Loving, R., & Duran, A. (2000). Integrated threat theory and intercultural attitudes: Mexico and the United States. Journal of Cross-Cultural Psychology, 31, 240-249. Tausch, N., Hewstone, M., Kenworthy, J., Cairns, E., & Christ, O. (2007). Cross ‐community

contact, perceived status differences, and intergroup attitudes in Northern Ireland: The

mediating roles of individual ‐level versus

social identification. Political Psychology, 28(1), 53-68.

Tausch, N., Hewstone, M., & Roy, R. (2009). The relationships between contact, status and

(31)

of Community & Applied Social Psychology, 19(2), 83-94.

Turner, R. N., & Crisp, R. J. (2010). Imagining intergroup contact reduces implicit prejudice. British Journal of Social Psychology, 49(1), 129-142.

Turner, R. N., Crisp, R. J. & Lambert, E. (2007). Imagining intergroup contact can improve intergroup attitudes. Group Processes & Intergroup Relations, 10, 427-441.

Van Kessel, I. (2012). Honderdjarig ANC is diep verdeeld over zichzelf en Zuid-Afrika. Internationale Spectator, 66(5), 253-258.

Verboon, P. (2010). Mediatie analyse. Opgehaald 30 mei, 2014, van http://www.academia.edu/1738112/Mediatie_Analyse

Vezzali, L., Capozza, D., Giovannini, D., & Stathi, S. (2012). Improving implicit and explicit intergroup attitudes using imagined contact: An experimental intervention with elementary school children. Group Processes & Intergroup Relations, 15(2), 203-212.

Vis, J. & Moldenhauer, G. (2001). Nederland en Duitsland: elkaar kennen en begrijpen. Koninklijke Van Gorcum BV.

West, K., Holmes, E., & Hewstone, M. (2011). Enhancing imagined contact to reduce prejudice against people with schizophrenia. Group Processes & Intergroup Relations, 14(3), 407-428.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Consult aan de Directie Verkeersveiligheid ten behoeve van de Permanente Contactgroep verkeersveiligheid (PCGV (Subgroep Statistiek). van Kampen). Aanwezigheid en

The vDOS of disordered disk systems with tangential elastic forces (solid lines) where the stiffness ratio is ρ = 1 and the area fraction increases as listed in the legend.. Figure

Aangesien hierdie instrument nie h psigoloRiese toets in die ware sin van die woord verteenwoordig nie, word dit nie volgens die standaard= skema bespreek nie. Slegs h

Om as bevoegde dosent (in Hoer Onderwys en Opleiding) binne die nuwe uitkomsgerigte onderwys- en opleidingsparadigma gesertifiseer te word, sal moontlik

Antimicrobial delivery systems for local infection prophylaxis in orthopedic- and trauma surgery Tobramycin can potentially be applied locally at higher concentrations >500 µg/ml

Malawi is a highly aid dependent country and shows signs of a weak state and corruption; unfavourable positions on the Fragile State Index (Fund for Peace, 2019) and the World Bank

This is also confirmed by Article 216(1) TFEU, which – as we have seen − explicitly refers to international organizations: “The Union may conclude an agreement

(H15a) Past experience moderates the affect of the ‘Confused by overchoice’ type of consumer on the ‘Tolerance’ component of co-creation is rejected (P>0.05).. (H16)