• No results found

De effecten van milde depressieve symptomen en leeftijd op emotieherkenning accuratesse in een subklinische populatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effecten van milde depressieve symptomen en leeftijd op emotieherkenning accuratesse in een subklinische populatie"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Effecten van Milde Depressieve Symptomen

en Leeftijd op Emotieherkenning Accuratesse in

een Subklinische Populatie

Maike Alberts

Studentnummer: 6075363 Vak: Bachelorproject Opdracht: Eindproduct

Begeleider: N.R. de Vent en L.R. van Bedaf Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode Deelnemers 9 Materialen 9 Procedure 11 Resultaten 12 Discussie 17 Referenties 21

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd in een subklinische populatie gekeken in hoeverre emotieherkenning accuratesse afhankelijk is van milde depressieve symptomen en leeftijd. Er werd bij een gezonde groep mensen de Beck Depression Inventory-II,

Inventory of Depressive Symptomatology-SR en de Emotion Recognition Task

afgenomen. In de resultaten werd geen bewijs gevonden voor een negatieve samenhang tussen emotieherkenning in het algemeen en milde depressieve symptomen en leeftijd. Tevens werd er geen bewijs gevonden voor een positieve samenhang tussen negatieve emotieherkenning en milde depressieve symptomen. Er bleek wel een negatieve samenhang te zijn tussen negatieve emotieherkenning en leeftijd. Deze bevindingen laten zien dat er aanvullend onderzoek op dit gebied nodig is, zodat de kwaliteit van leven van ouderen en mensen met depressieve symptomen in de toekomst kan worden verbeterd.

(4)

Inleiding

Het accuraat kunnen herkennen van emoties speelt een cruciale rol bij sociale interacties zoals communicatie en interpersoonlijke relaties. Dit komt doordat met gezichtsuitdrukkingen intenties en emoties kunnen worden overgebracht. Er zijn zes basisemoties die in gezichtsuitdrukkingen universeel kunnen worden herkend. Deze omvatten boosheid, walging, verrassing, angst, verdriet en blijdschap (Ekman, 1992). Wanneer deze emotionele informatie accuraat wordt herkend, kan er op de juiste manier worden gereageerd op aspecten uit de omgeving. Hiermee kunnen bijvoorbeeld conflictsituaties worden vermeden en sociale steun worden bevorderd (Isaacowitz et al., 2007). Problemen met het correct herkennen van emoties kunnen dus een negatieve invloed hebben op sociale interacties. Deze problemen met emotieherkenning blijken helaas vaak voor te komen bij mensen met depressieve klachten of een hogere leeftijd (Bourke, Douglas & Porter, 2010; Ruffman, Henry, Livingstone & Phillips, 2008). Daar komt bij dat problemen met sociale interacties, als gevolg van verslechterde emotieherkenning, kunnen zorgen voor de

ontwikkeling, het aanhouden en versterking van depressieve symptomen (Gollan, McCloskey, Hoxha & Coccaro, 2010; Joormann & Gotlib, 2006). En wordt het vermogen om emoties juist te herkennen mogelijk belangrijker met de leeftijd, aangezien mensen naarmate ze ouder worden meer waarde hechten aan emotioneel waardevolle doelen (Carstensen & Mikels, 2005).

Het is daarom van belang te kijken in hoeverre de accuratesse in emotieherkenning afhankelijk is van milde depressieve symptomen in een

subklinische populatie en leeftijd, omdat dit mogelijk bijdraagt aan het begrip van depressieve klachten en ouder worden. Depressieve symptomen in een subklinische

(5)

populatie houden in dat er sprake is van depressieve klachten, maar dat deze nog niet voldoen aan de criteria van een klinische depressie (Cuijpers & Smit, 2008).

Ondanks het feit dat verschillende studies het er over eens zijn dat

depressieve symptomen emotieherkenning beïnvloedt, is het niet eenduidig hoe emotieherkenning wordt beïnvloed (Gollan et al., 2010). Uit het onderzoek van Langenecker et al. (2005) bleek dat er globaal gebrek is in emotieherkenning bij mensen met een depressieve stoornis. Terwijl in de studie van Kan, Mimura, Kamijima en Kawamura (2004) dit globale gebrek in emotieherkenning niet werd gevonden. De verschillen tussen deze studies kunnen voor een groot deel verklaard worden door het feit dat er om de emotieherkenning accuratesse te meten gebruik werd gemaakt van verschillende stimulus sets. Langenecker et al. (2005) maakten gebruik van stilstaande stimulus sets, terwijl in het onderzoek van Kan et al. (2004) gebruik werd gemaakt van bewegende stimulus sets. Bewegende stimulus sets zorgen er mogelijk voor dat emoties makkelijker kunnen worden herkend, waardoor er een plafondeffect kan zijn ontstaan (Csukly, Czobor, Simon & Takács, 2008).

Daarnaast zijn er ook onderzoeken waaruit naar voren komt dat de herkenning van specifieke emoties achteruit gaat, in plaats van een globale achteruitgang. Een theorie die dit specifieke gebrek in emotieherkenning

accuratesse bij mensen met depressieve symptomen probeert te verklaren is de

mood congruency theorie (Bower, 1981). Volgens deze theorie wordt er selectief

aandacht gegeven aan stemming congruente informatie, met als gevolg dat stemming congruente informatie beter wordt verwerkt en stemming incongruente informatie minder goed wordt verwerkt. Dit betekent dat bij een depressieve

stemming meer aandacht wordt gegeven aan negatieve emoties (verdriet, angst en boosheid), waardoor deze beter worden verwerkt. Deze theorie sluit aan bij de

(6)

resultaten uit onderzoek naar de emotieherkenning accuratesse bij mensen met een depressieve stoornis. Uit dit onderzoek bleek dat, vergeleken met gezonde mensen, mensen met een depressie beter zijn in het herkennen van droevige gezichten (Gollan et al., 2010).

Ondanks het feit dat men meer waarde hecht aan emotioneel waardevolle doelen naarmate men ouder wordt (Carstensen & Mikels, 2005), bestaat er ook een leeftijd gerelateerde achteruitgang in het vermogen om emoties te herkennen

(Ruffman et al, 2008). Deze achteruitgang kan mogelijk worden veroorzaakt door een algemene cognitieve achteruitgang (Mill, Allik, Realo & Valk, 2009). Dit verklaart echter niet waarom er een selectiviteit te vinden is in welke emoties achteruit gaan (Kessels et al., 2014; Ruffman et al., 2008). Met name de emoties boosheid, angst en verdriet worden minder goed herkend naarmate de leeftijd hoger is (West et al., 2012). Een theorie die dit fenomeen probeert te verklaren is de positivity bias theorie. Volgens deze theorie bestaat er bij oudere mensen een

informatieverwerking bias. Dit houdt in dat oudere mensen hun aandacht en geheugen richten op positieve emotionele informatie in plaats van negatieve emotionele informatie, met als gevolg dat negatieve emotionele informatie minder goed wordt verwerkt (Carstensen & Mikels, 2005).

Hoewel er in voorgaande studies veel aandacht is besteed aan het

onderzoeken van emotieherkenning accuratesse bij gediagnosticeerde depressie, is er minder bekend over milde depressieve symptomen in een subklinische populatie en emotieherkenning. Csukly et al. (2008) heeft laten zien dat ook in een

subklinische populatie emoties in het algemeen minder goed worden herkend naarmate de mate van milde depressieve symptomen hoger is. Hoewel in dit onderzoek geen mood congruency effect werd gevonden, is het daarmee niet

(7)

gezegd dat er geen mood congruency effect bestaat bij mensen met milde depressieve symptomen in een subklinische populatie. In dit onderzoek werd namelijk gekeken of positieve emoties minder goed werden herkend, in plaats van negatieve emoties beter. Onderzoek in een subklinische populatie is interessant, omdat volgens het cognitieve depressie model van Beck (1976; aangehaald in Ortega, 2014) het vertekend verwerken van emotioneel materiaal een stabiele kwetsbaarheidsfactor is die het ontstaan, het onderhouden en terugkeren van depressieve symptomen beïnvloedt. Daarnaast hebben verschillende onderzoeken laten zien dat mensen met een verhoogd familiair risico op het krijgen van een depressie, maar die nog geen depressieve episode hebben gehad, minder goed zijn in het herkennen van emoties (Le Masurier, Cowen & Harmer, 2007).

Ondanks deze bevindingen, is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen milde depressieve symptomen in een subklinische populatie en

emotieherkenning accuratesse. Mogelijk bestaat er wel een mood congruency effect wanneer wordt gekeken naar de herkenning van negatieve emoties (verdriet,

boosheid en angst). Bovendien is er nog niet eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen milde depressieve symptomen, leeftijd en emotieherkenning, waarbij milde depressieve symptomen en leeftijd beide als onafhankelijke variabele worden bekeken. Dit zou meer informatie kunnen bieden over de unieke invloed van milde depressieve symptomen en leeftijd op emotieherkenning, doordat duidelijk wordt welke factor een grotere invloed heeft.

In overeenstemming met het onderzoek van Csukly et al. (2008) werd verondersteld dat er een negatief verband is tussen de emotieherkenning accuratesse in het algemeen en milde depressieve symptomen en leeftijd.

(8)

theorie en de positivity bias theorie, dat milde depressieve symptomen en leeftijd een tegenovergestelde relatie (respectievelijk positief en negatief) hebben met de accuratesse van negatieve emotieherkenning. In dit onderzoek werd daarom gekeken of een toename in milde depressieve symptomen en een toename in leeftijd, samen gaan met een afname in de emotieherkenning accuratesse in het algemeen. Daarnaast werd gekeken of een toename in milde depressieve

symptomen samen gaat met een toename in de accuratesse van negatieve

emotieherkenning en of een toename in leeftijd samen gaat met een afname in de accuratesse van negatieve emotieherkenning.

In dit onderzoek werd bij een subklinische populatie de mate van depressieve symptomen, leeftijd en de emotieherkenning accuratesse gemeten. De mate van depressieve symptomen werd gemeten met de Beck Depression Inventory-II (BDI-II; Beck, Steer & Brown, 1996) en de Inventory of Depressive Symptomatology-SR (IDS-SR; Trivedi et al., 2004). De accuratesse van emotieherkenning werd gemeten met de Emotion Recognition Task (ERT; Kessels et al., 2012). Gebaseerd op de eerdere onderzoeken over de relatie tussen milde depressieve symptomen, leeftijd en emotieherkenning, werd verwacht dat deelnemers met een hoge score op de depressie vragenlijsten (BDI-II en IDS-SR) of een hoge leeftijd, een lage score halen op de totale ERT. Daarnaast scoren deelnemers met een hoge score op de

depressie vragenlijsten, hoger op de negatieve emoties van de ERT (respectievelijk verdriet, angst en boosheid). En scoren deelnemers met een hoge leeftijd, lager op de negatieve emoties van de ERT.

(9)

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 65 deelnemers mee, die werden geworven via vijf studenten van de Universiteit van Amsterdam. Zij waren vrienden, familie en kennissen. Daarnaast werd er een advertentie geplaatst op een

deelnemerswervingssite van de Universiteit van Amsterdam. De inclusiecriteria hielden in dat de deelnemers ouder dan 18 jaar waren en normaal of gecorrigeerd tot normaal zicht en gehoor hadden. Als exclusiecriteria werd aangehouden dat de deelnemers op het moment van afnemen geen psychische ziekte of ziekte aan het centrale zenuwstelsel hadden, niet afhankelijk waren van alcohol of drugs en geen medicatie gebruikten die invloed kan hebben op het functioneren. Deelname aan het onderzoek was op vrijwillige basis, er werd geen beloning tegenovergesteld.

Daarnaast is het huidige onderzoek goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de UvA.

Materialen

De mate van milde depressieve symptomen werd gemeten aan de hand van de somscore van de Beck Depression Inventory-II (BDI-II; Beck et al., 1996) en de

Inventory of Depressive Symptomatology-SR (IDS-SR; Trivedi et al., 2004).

De BDI-II is een self-report vragenlijst met 21 items, ontwikkeld om de ernst van depressieve symptomen in de afgelopen twee weken te beoordelen. Elk item bestaat uit vier zelf-evaluatieve uitspraken met een score van 0 (geen aanwezigheid van het symptoom) tot 3 (ernstige vorm van het symptoom). Een voorbeelditem is: Huilen, 0

Ik huil niet meer dan vroeger, 1 Ik huil meer dan vroeger, 2 Ik huil om elk klein ding, 3 Ik wil graag huilen, maar ik kan het niet.

(10)

De IDS-SR is een self-report vragenlijst met 30 items, waarmee de ernst van depressieve symptomen in de afgelopen week kan worden beoordeeld. Elk item bestaat uit vier zelf-evaluatieve uitspraken met een score van 0 (geen aanwezigheid van het symptoom) tot 3 (ernstige vorm van het symptoom).

Een voorbeelditem is: Somber voelen, 0 Ik ben niet somber, 1 Ik ben minder dan de

helft van de tijd somber, 2 Ik ben meer dan de helft van de tijd somber, 3 Ik ben bijna altijd somber.

De emotieherkenning accuratesse werd gemeten met de Emotion Recognition

Task (ERT; Kessels et al., 2012). Bij deze test krijgen deelnemers op een computer

video’s te zien van emotionele gezichtsexpressies die worden vervormd van neutraal naar vier verschillende intensiteiten emoties, respectievelijk 0-40%, 0-60%, 0-80% en 0-100% (zie Figuur 1). Deze emotionele gezichtsexpressies moeten worden gelabeld door een gedwongen keuze te maken uit één van zes emoties. De emoties die worden uitgebeeld zijn geluk, woede, angst, walging, verdriet en verrassing. De duur van de video’s varieert van 1 tot 3 seconden. Iedere emotie wordt 16 keer aangeboden en voor ieder juist antwoord krijgt de deelnemer 1 punt.

(11)

Procedure

De deelnemers kregen voorafgaand aan het onderzoek een informatie

brochure en een informed consent. Deze werd door de deelnemers ondertekend. De deelnemers werd verteld dat ze mee deden aan een neuropsychologisch onderzoek naar depressieve symptomen en emotieherkenning. Vervolgens werden de

Figuur 1. Voorbeelden van verschillende intensiteiten emotionele

gezichtsexpressies in de Emotion Recognition Task (Kessels et al., 2014)

(12)

deelnemers gescreend via een self-report vragenlijst om te controleren of er werd voldaan aan de in- en exclusiecriteria en aanvullende informatie zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en moedertaal te vergaren. Daarna werden de BDI-II, de ERT en de IDS-SR afgenomen. Deze volgorde van testafnames bleef steeds hetzelfde. De tests waren onderdeel van een grotere testbatterij en het onderzoek duurde ongeveer een uur tot anderhalf uur per deelnemer. Het onderzoek vond veelal plaats bij de deelnemers thuis, op een rustige plek met zo min mogelijk afleidingen. De ERT werd gedaan met behulp van een computer de rest van de taken werd afgenomen door middel van self-report vragenlijsten. De proefleiders waren vijf bachelor studenten Klinische Neuropsychologie van de Universiteit van Amsterdam. Na afloop van het onderzoek kregen de deelnemers een verbale

debriefing waarin werd uitgelegd wat precies werd onderzocht.

Resultaten

Er deden 65 deelnemers mee aan het onderzoek, waarvan 23 mannen en 42 vrouwen. In Tabel 1 staan de beschrijvende waardes van de variabelen

Opleidingsniveau, Leeftijd, Depressie som, ERT negatief en ERT totaal beschreven. De gegevens van alle 65 deelnemers zijn gebruikt in de analyses, aangezien er geen sprake was van uitval. Ook was er geen sprake van outliers. De waardes van de Standardised DFFIT, Cook’s distance, Leverage en Mahalonobis distance lagen allen binnen de limiet.

Er werd een hiërarchische multipele regressie analyse uitgevoerd om de eerste hypothese te toetsen. Er werd gekeken of de mate van milde depressieve symptomen (Depressie som) en leeftijd (Leeftijd gecentreerd) in staat zijn om de accuratesse van algemene emotieherkenning (ERTtotaal) te voorspellen, nadat er is

(13)

gecontroleerd voor de invloed van de demografische variabelen Opleidingsniveau en Geslacht, zie Tabel 2. Voorafgaand werd gecontroleerd of er werd voldaan aan de assumpties. De histogram, p-plot en scatterplot toonden aan dat er werd voldaan aan de assumpties van normaliteit van de residuen, lineariteit en homoscedasticiteit. Ook de collinearity statistics (VIF en Tolerance) waren binnen de geaccepteerde limiet, waardoor geen sprake was van multicollineariteit. Er werd ook voldaan aan de assumptie van onafhankelijke errors (Durbin-Watson test ± 2).

Tabel 1

Gemiddelde, Standaardafwijkingen, minimale en maximale scores op de variabelen Opleidingsniveau, Leeftijd, Depressie som, ERT negatief en ERT totaal.

Gemiddelde SD Minimum Maximum ERT totaal 61.20 8.49 37 78 ERT negatief 9.30 2.05 3.33 13.67 Depressie som 17.12 11.69 1 51 Leeftijd 29.58 13.41 18 64 Opleidingsniveau 3.47 1.04 1 5

Opleidingsniveau en Geslacht werden in stap 1 toegevoegd. Samen

verklaarden ze 18.1% van de variantie in de ERTtotaal score en dit bleek significant groter dan nul, F (2,61) = 6.73, p = .002. Nadat in stap 2 de Depressie som score en Leeftijd werden toegevoegd, was de totale verklaarde variantie van het model in zijn geheel 24.9%, F (4,59) = 4.89, p = .002. De Depressie som score en Leeftijd

(14)

gecontroleerd voor opleidingsniveau en geslacht, ∆R2 = 0.068, ∆F (2,59) = 2.68, p =

0.077. De voorspellers Depressie som en Leeftijd hadden geen significante bijdrage aan het verklaren van de ERTtotaal score. Naarmate de mate van milde depressieve symptomen hoger is en naarmate de leeftijd hoger is, is de accuratesse van

emotieherkenning in het algemeen niet lager. Er is geen significante negatieve samenhang tussen milde depressieve symptomen en leeftijd enerzijds en emotieherkenning in het algemeen anderzijds.

Tabel 2

Hiërarchische multipele regressieanalyse met Geslacht, Opleidingsniveau, Depressieve Symptomen (Depressie som) en Leeftijd (Leeftijd gecentreerd) als voorspellers en Algemene Emotieherkenning (ERTtotaal) als uitkomst.

b SE B β p Stap 1 Constant 44.58 4.63 .000*** Geslacht 5.44 2.06 .31 .010** Opleidingsniveau 2.20 0.96 .27 .025* Stap 2 Constant 43.03 4.63 .000*** Geslacht 4.51 2.06 .26 .033* Opleidingsniveau 2.67 0.95 .32 .007** Depressie som 0.09 0.09 .12 .313 Leeftijd gecentreerd -0.15 0.07 -.23 .051

Noot. N = 64. R2 = .18** voor Stap 1; ∆R2 = .07 voor Stap 2. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

(15)

Er werd een tweede hiërarchische multipele regressie analyse uitgevoerd om tweede hypothese te toetsen. Er werd gekeken of de mate van milde depressieve symptomen (Depressie som) en leeftijd (Leeftijd gecentreerd) in staat zijn om de accuratesse van negatieve emotieherkenning (ERTnegatief) te voorspellen, nadat er is gecontroleerd voor de invloed van de achtergrondvariabelen opleidingsniveau en geslacht, zie Tabel 3. Voorafgaand werd gecontroleerd of er werd voldaan aan de assumpties. De histogram, p-plot en scatterplot toonden ook hier aan dat er werd voldaan aan de assumpties van normaliteit van de residuen, lineariteit en

homoscedasticiteit. Ook de collinearity statistics (VIF en Tolerance) waren binnen de geaccepteerde limiet, waardoor geen sprake was van multicollineariteit. Er werd ook voldaan aan de assumptie van onafhankelijke errors (Durbin-Watson test ± 2).

Opnieuw werden Opleidingsniveau en Geslacht in stap 1 toegevoegd, en verklaarden 14.2% van de variantie in de ERTnegatief score. Dit bleek significant groter dan nul te zijn, F (2,61) = 5.04, p = .009. Het toevoegen van de Depressie som score en Leeftijd in stap 2 leidde tot een significante verbetering van het model. De totale verklaarde variantie van het model in zijn geheel was 30.2%, F (4,59) = 6.38, p < .001. De Depressie som score en Leeftijd verklaarden een extra 16% van de variantie in de ERTnegatief score, nadat was gecontroleerd voor

Opleidingsniveau en Geslacht, ∆R2 = 0.16, ∆F (2,59) = 6.77, p = .002. Binnen dit

model was van de onafhankelijke variabelen enkel Leeftijd (β = -0.36, p = .002) een statistisch significante voorspeller. De unieke verklaarde variantie van deze

voorspeller was 12.2%. Depressie som bleek geen significante voorspeller te zijn. Dit laat zien dat naarmate de leeftijd hoger is, de accuratesse van negatieve

emotieherkenning lager is. Er bestaat een significante negatieve samenhang tussen leeftijd en negatieve emotieherkenning. Naarmate de mate van milde depressieve

(16)

symptomen hoger is, is de accuratesse van negatieve emotieherkenning niet hoger. Er is geen significante positieve samenhang tussen milde depressieve symptomen en negatieve emotieherkenning.

Met exploratieve analyses werd onderzocht of er nog andere factoren van invloed zijn op emotieherkenning in het algemeen en negatieve emotieherkenning. Hieruit kwam naar voren dat de demografische variabelen opleidingsniveau (β = 0.32, p = .007) en geslacht (β = 0.26, p = .033) statistisch significante voorspellers zijn voor de nauwkeurigheid van emotieherkenning in het algemeen. Naarmate het opleidingsniveau hoger is, is de emotieherkenning accuratesse in het algemeen hoger. Vrouwen zijn beter in emotieherkenning in het algemeen dan mannen. Daarnaast is de demografische variabele opleidingsniveau (β = 0.29, p = .012) ook een statistisch significante voorspeller voor de nauwkeurigheid van negatieve emotieherkenning. Naarmate het opleidingsniveau hoger is, is de negatieve emotieherkenning accuratesse hoger.

(17)

Tabel 3

Hiërarchische multipele regressieanalyse met Geslacht, Opleidingsniveau,

Depressieve Symptomen (BDI-II&IDS-SRsom) en Leeftijd (Leeftijd gecentreerd) als voorspellers en Negatieve Emotieherkenning (ERTtotaal) als uitkomst.

b SE B β p Stap 1 Constant 5.80 1.13 .000*** Geslacht 1.27 0.50 .30 .015* Opleidingsniveau 0.40 0.23 .20 .093 Stap 2 Constant 5.25 1.07 .000*** Geslacht 0.93 0.48 .22 .055 Opleidingsniveau 0.57 0.22 .29 .012* BDI-II&IDS-SRsom 0.03 0.02 .18 .124 Leeftijd -0.05 0.02 -.36 .002**

Noot. N = 64. R2 = .14** voor Stap 1; ∆R2 = .16** voor Stap 2. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

Discussie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre emotieherkenning afhankelijk is van milde depressieve symptomen in een subklinische populatie en leeftijd. Er werd gekeken wat de relatie is tussen de accuratesse van emotieherkenning in het

algemeen enerzijds en milde depressieve symptomen en leeftijd in een subklinische populatie anderzijds. Daarnaast werd onderzocht wat de relatie is tussen de

(18)

accuratesse van negatieve emotieherkenning enerzijds en milde depressieve symptomen en leeftijd in een subklinische populatie anderzijds.

In tegenstelling tot onze verwachting, werd er geen bewijs gevonden voor een negatieve samenhang tussen emotieherkenning in het algemeen en milde

depressieve symptomen en leeftijd. Deelnemers met meer milde depressieve symptomen en deelnemers met een hogere leeftijd zijn niet minder nauwkeurig in het herkennen van emoties in het algemeen. Dit was niet in lijn met eerder

onderzoek (Csukly et al., 2008; Kessels et al., 2012), waarin wel een afname in de algehele emotieherkenning werd gevonden naarmate de mate van milde

depressieve symptomen hoger is of naarmate de leeftijd hoger is. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is de samenstelling van de bestudeerde sample mensen en de gebruikte score van de emotieherkenningstest. In de huidige studie is

onderzoek gedaan in een subklinische groep mensen, waarbij depressieve symptomen minder duidelijk aanwezig zijn. Daarnaast is voor het meten van de totale emotieherkenningsscore gebruik gemaakt van de scores op alle intensiteiten, aangezien Dit kan er echter toe hebben geleid dat veel deelnemers een hoge score op de ERT totaal hebben. Dit kan vervolgens hebben gezorgd voor een plafond effect, waardoor het moeilijk wordt verschillen te vinden binnen de accuratesse van emotieherkenning in het algemeen (Csukly et al., 2008). Subtiele effecten van milde depressieve symptomen op emotieherkenning in het algemeen zijn dan niet

zichtbaar. De gemiddelde score van de accuratesse van algemene

emotieherkenning ligt erg dicht bij de maximale score, zie Tabel 1. Dit geeft aan dat er waarschijnlijk sprake is van een plafondeffect op de accuratesse van

(19)

alleen de scores op de lagere emotionele intensiteit te gebruiken, zodat de test een hogere sensitiviteit heeft en verschillen tussen mensen naar voren komen.

Zoals verwacht, was er wel een samenhang tussen negatieve

emotieherkenning en milde depressieve symptomen en leeftijd. Echter bleek enkel leeftijd een goede voorspeller te zijn voor de nauwkeurigheid van negatieve emotie herkenning. Deelnemers met een hogere leeftijd zijn minder nauwkeurig in het herkennen van negatieve emoties. Dit is in lijn met de positivity bias theorie (Carstensen & Mikels, 2005). Naarmate iemand ouder wordt lijkt er een

informatieverwerking bias te zijn, waarbij aandacht en het geheugen worden gericht op positieve emotionele informatie in plaats van negatieve informatie. Hierdoor wordt mogelijk negatieve emotionele informatie minder goed verwerkt. Aangezien in de studie van Csukly et al. (2008) geen mood congruency effect werd gevonden op basis van een verminderde herkenning van positieve emoties, werd er in dit onderzoek gekeken of er sprake is van een mood congruency effect op basis van een betere verwerking van negatieve emoties. Er is echter aanvullend onderzoek nodig om meer inzicht te krijgen in de verhouding tussen negatieve emotie

herkenning en positieve emotieherkenning bij een hogere leeftijd. In tegenstelling tot de mood congruency theorie (Bower, 1981) bleek milde depressieve symptomen geen goede positieve voorspeller te zijn voor de nauwkeurigheid van negatieve emotie herkenning. Deelnemers met meer milde depressieve symptomen zijn niet nauwkeuriger in het herkennen van negatieve emoties. Ook hier is het plafondeffect een mogelijke verklaring, aangezien de gemiddelde score van de accuratesse van negatieve emotieherkenning ook erg dicht bij de maximale score ligt, zie Tabel 1.

Beperkingen van dit onderzoek zijn onder andere dat het onderzoek is uitgevoerd bij bekenden van de proefleiders. Er kan een vertekend beeld zijn

(20)

ontstaan van de depressieve symptomen, doordat de deelnemers bij het maken van de self-report vragenlijsten sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Doordat de proefleiders bekenden waren van de deelnemers heeft dit mogelijk een nog grotere invloed gehad. Hierbij kunnen mogelijk lagere scores op depressieve symptomen tot stand zijn gekomen dan deze in werkelijkheid zijn, wat invloed kan hebben gehad op de uitkomsten van het huidige onderzoek.

Daarnaast was de leeftijd van de deelnemers niet evenredig verdeeld. Er deden aan dit onderzoek in verhouding veel mensen met een lage leeftijd mee, en weinig mensen met een hoge leeftijd. Bovendien deden er geen mensen mee boven de 65. Dit kan er voor hebben gezorgd dat er een vertekend beeld is ontstaan van de samenhang tussen een hoge leeftijd en emotieherkenning. Mogelijk is de negatieve samenhang in werkelijkheid groter. Daarnaast is het mogelijk dat de effecten bij een leeftijd boven de 65 nog groter zijn. In dit onderzoek werd

desondanks toch een negatieve samenhang gevonden, wat betekent dat er een werkelijke negatieve relatie is tussen leeftijd en de nauwkeurigheid van

emotieherkenning.

Een andere beperking van dit onderzoek is de mogelijkheid van cohort effecten. Er wordt uitgegaan van een natuurlijke leeftijd gerelateerde achteruitgang, door bijvoorbeeld verandering in neurale structuren. Het is echter ook mogelijk dat er onderliggende oorzaken zijn die de achteruitgang verklaren, zoals een verschuiving in culturele waarden (West et al. 2012).

Naar aanleiding van bovenstaande gegevens zijn er enkele aanbevelingen te doen met betrekking tot toekomstig onderzoek. Allereerst kan in de toekomst

onderzoek worden gedaan bij een grotere sample gezonde mensen, waarbij alle leeftijden en opleidingsniveaus evenredig gerepresenteerd zijn. Daarnaast is het van

(21)

belang voor elke emotie afzonderlijk te kijken in hoeverre de herkenning afhankelijk is van milde depressieve symptomen en leeftijd. Ook is het van belang te kijken naar lagere emotionele intensiteiten. Onderzoek met deze aanpassingen kan meer inzicht geven in wat hoe leeftijd, milde depressieve symptomen en emotieherkenning zich tot elkaar verhouden en bovendien zal dit de generaliseerbaarheid van het

onderzoek bevorderen.

Voorlopig kan worden geconcludeerd dat er geen negatieve samenhang is tussen emotieherkenning in het algemeen, milde depressieve symptomen en leeftijd. Daarnaast is aangetoond dat leeftijd een negatieve relatie heeft met negatieve

emotieherkenning. Milde depressieve symptomen heeft geen positieve samenhang met negatieve emotieherkenning. Toch is het de moeite waard meer onderzoek te doen naar de rol van milde depressieve symptomen en leeftijd in de herkenning van onafhankelijke emoties. Mogelijk kan in de toekomst hier mee de kwaliteit van leven van ouderen worden verbeterd en depressieve stoornissen worden voorkomen.

(22)

Referenties

Beck, A.T., Steer, R. A., & Brown, G. K. (1996). Manual for the Beck Depression

Inventory-II. San Antonio, TX: Psychological Corporation.

Bower, G.H., (1981). Mood and memory. American Psychologist, 36, 129-148.

Bourke, C., Douglas, K., & Porter, R. (2010). Processing of facial emotion expression in major depression: A review. Australian and New Zealand Journal of

Psychiatry, 44, 681-696.

Carstensen, L. L., & Mikels, J. A. (2005). At the intersection of emotion and

cognition: Aging and the positivity effect. Current Directions in Psychological Science, 14, 117-121.

Csukly, G., Czobor, P., Simon, L., & Takács, B. (2008). Basic emotions and

psychological distress: Association between recognition of facial expressions and symptom checklist-90 subscales. Comprehensive Psychiatry, 49, 177-183.

Cuijpers, P., & Smit, F. (2008). Subklinische depressie: Een klinische relevante conditie? Tijdschrift voor Psychiatrie, 50(8), 519-528.

Ekman, P. (1992). An argument for basic emotions. Cognition and Emotion, 6, 169-200.

Gollan, J. K., McCloskey, M., Hoxha, D., & Coccaro, E. F. (2010). How do depressed and healthy adults interpret nuanced facial expressions?. Journal of Abnormal

Psychology, 119(4), 804-810.

Isaacowitz, D. M., Löckenhoff, D. E., Lane, R. D., Wright, R., Sechrest, L., Riedel, R., & Costa, P. T. (2007). Age differences in recognition of emotion in lexical stimuli and facial expressions. Psychology and Aging, 22(1), 147-159.

(23)

Joormann, J., & Gotlib, I. H. (2006). Is this happiness i see? Biases in the

identification of emotional facial expressions in depression and social phobia.

Journal of Abnormal Psychology, 115(4), 705-714.

Kan, Y., Mimura, M., Kamijima, K., & Kawamura, M. (2004). Recognition of emotion from moving facial and prosodic stimuli in depressed patients. Journal of

Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 75, 1667–1671.

Kessels, R. P. C., Montagne, B., Hendriks, A. W., Perrett, D. I., & de Haan, E. H. F. (2014). Assessment of perception of morphed facial expressions using the emotion recognition task: Normative data from healthy participants aged 8-75.

Journal of Neuropsychology, 8, 75-93.

Langenecker, S. A., Bieliauskas, L. A., Rapport, L.J., Zubieta, J. K., Wilde, E. A., & Berent, S. (2005). Face emotion perception and executive functioning deficits in depression. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 27, 320-333.

Le Masurier, M., Cowen, P. J., & Harmer, C. J. (2007). Emotional bias and waking salivary cortisol in relatives of patients with major depression. Psychological

Medicine, 37, 403-410.

Mill, A., Allik, J., Realo, A., & Valk, R. (2009). Age-related differences in emotion recognition ability: A cross-sectional study. Emotion, 9(5), 619-630.

Ortega, V. (2014). Emotion recognition ability and mild depressive symptoms in late adulthood. Experimental Aging Research, 40, 1-12.

Ruffman, T., Henry, J. D., Livingstone, V., & Phillips, L. H. (2008). A meta-analytic review of emotion recognition and aging: Implications for neuropsychological models of aging. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 32, 863-881.

(24)

Trivedi, M. H., Rush, A. J., Ibrahim, H. M., Carmody, T. J., Biggs, M. M., Suppes, T., Crismon, M. L., Shores-Wilson, K., Toprac, M. G., Dennehy, E. B., Witte, B., & Kashner, T. M. (2004). The inventory of depressive symptomatology, clinician rating (IDS-C) and self-report (IDS-SR), and the quick inventory of depressive symptomatology, clinician rating (QIDS-C) and self-report (QIDS-SR) in public sector patients with mood disorders: A psychometric evaluation. Psychological

Medicine, 34, 73-82.

West, J. T., Horning, S. M., Klebe, K. J., Foster, S. M., Cornwell, R. E., Perret, D., Burt, D. M., & Davis, H. P. (2012). Age effects on emotion recognition in facial displays: From 20 to 89 years of age. Experimental Aging Research, 38, 146-168.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Ook als ik ideeën heb over veranderingen in mijn werk, luistert mijn trainer daar goed naar.. • Mijn trainer en ik passen in het werk goed

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case (see

Furthermore, the regulation of ‘biomass for energy’, in particular the European legal framework on biofuels (which are a specific application of biomass), will

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

In single-model prediction-based fusion 4 predictors (eq. 1 - 4) are trained for each class, laughter and speech, using the en- tire training set and their prediction errors

Both the Core Value Puzzle Game and Core Value Presentation included similar learning elements, but only during a serious game the learning elements are embedded

reports have demonstrated that in myocardial ischaemia, pharmacological modulation of cardiac energy metabolism (how the heart uses glucose or fatty acids as energy)