• No results found

Het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties Lisa Nannes

Universiteit van Amsterdam

Bachelorproject Sociale Psychologie Studentnummer: 10318321

Begeleid door: Michael Vliek Aantal woorden abstract: 179 Aantal woorden verslag: 6269 Datum: 21 mei 2015

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd gekeken naar het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties om de preventieve werking van naming and shaming en naming and praising op groepsniveau te onderzoeken. 210 studenten werden ingedeeld in een privé straf, privé beloning, sociale straf of sociale beloning conditie. Elke conditie moest zich inleven in een ander scenario, waarin stond dat de UvA een boete [beloning] zou krijgen voor veel [weinig] plagiërende studenten tegenover andere universiteiten. In de sociale condities werd hieraan toegevoegd dat dit publiekelijk bekend zou worden gemaakt. Er werd gevraagd naar de mate van schaamte, trots, de mate van gedragsintenties tegen fraude en de mate van identificatie met de UvA. Hoewel de mate van schaamte en trots positief gerelateerd was met de mate van gedragsintenties tegen fraude, zijn geen conditieverschillen gevonden in de mate van gedragsintenties tegen fraude. Dit komt, doordat evenveel schaamte en trots werd ervaren in de sociale condities als in de privé condities. Naming and shaming en naming and praising heeft volgens dit onderzoek dus geen toegevoegde waarde ten opzichte van financiële

(3)

3 Inhoudsopgave

Het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties 4

Methode 10

Resultaten 14

Conclusie en Discussie 20

Literatuurlijst 25

(4)

4

Het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties Op 17 mei 2014 verscheen in het nieuws dat minister Asscher bedrijven die

sollicitanten discrimineren en bezig zijn met illegale praktijken publiekelijk bekend wilt maken om dit tegen te gaan (RTL Nieuws, 2014).

Dit is een voorbeeld van een sociale straf naast bestaande financiële straffen, namelijk naming and shaming. Dit is het publiekelijk rapporteren van negatieve situaties en betrokken personen of instanties (Hibbard, Stockard en Tusler, 2003). Het tegenovergestelde hiervan is een sociale beloning naast bestaande financiële beloningen, namelijk naming and praising, waarbij de situatie positief is. Er wordt beroep gedaan op de emotie schaamte bij naming and shaming, een zelfbewuste emotie die gepaard gaat met gevoelens van waardeloosheid,

inferioriteit en een beschadigd zelfbeeld (De Hooge, Zeelenberg & Breugelmans, 2010) en de emotie trots bij naming and praising, een zelfbewuste emotie die gepaard gaat met gevoelens van een hogere status, macht en persoonlijke prestatie (Dickens & DeSento, 2014), om gedrag te verbeteren.Hebben de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots effect op

gedragsintenties?

Uit onderzoek blijkt naming and shaming als straf effectief te zijn. Onderzoek van Bevan en Wilson (2013) laat zien dat de prestatie van scholen en ziekenhuizen in Engeland verbeterden ten opzichte van die in Wales na invoering van naming and shaming prestatie lijsten van scholen en ziekenhuizen in Engeland. Krain (2012) vond dat het aantal lopende genociden en moord op politieke gronden flink daalden door naming and shaming van daders.

De onderzoeken hierboven zijn veldonderzoeken. Hibbard, Stockard en Tusler (2003) deden op een experimentele wijze onderzoek naar de effectiviteit van naming and shaming van de prestatie van ziekenhuizen, waarbij één groep ziekenhuizen een lijst van deze ziekenhuizen ontving met daarop een ranking van de beste tot het slechtste ziekenhuis die publiekelijk bekend werd gemaakt. Een tweede groep ziekenhuizen ontving een privé rapport

(5)

5

over hun eigen prestatie. Een derde groep ziekenhuizen ontving niets. De ziekenhuizen in de eerste groep rapporteerden meer activiteiten te ondernemen om de kwaliteit van het

ziekenhuis te verbeteren dan de tweede en derde groep. Dit gold vooral voor ziekenhuizen die onder aan de lijst stonden en dus slecht presteerden en minder voor ziekenhuizen die

bovenaan de lijst stonden en dus goed presteerden. Het publiceren van informatie over prestaties stimuleert dus de intentie van kwaliteitverbetering. Vooral als de informatie negatief is. Dit geeft aan dat naming and shaming meer van invloed is op gedragsintenties na een publicatie dan naming and praising. Dit vanwege loss aversion. Het vervelende gevoel van iets verliezen, in dit geval een goede status bij naming and shaming, is vervelender dan dat het fijne gevoel van iets verkrijgen fijn is, in dit geval een goede status bij naming and praising (Tversky & Kahneman, 1991), waardoor naming and shaming eerder vermeden wil worden dan naming and praising verkregen wil worden.

Sociale straffen hebben een waarschuwend effect en naming and shaming heeft daarmee een preventieve werking. De straf heeft invloed op gedragsintenties en gedrag voor een eventuele publicatie heeft plaatsgevonden. Zoals eerder gezegd wordt beroep gedaan op de emotie schaamte om negatief gedrag te veranderen. Gedrag kan ook veranderen door emoties als dit geanticipeerde emoties zijn. Dit zijn emoties die men verwacht te ervaren na een gewenste of ongewenste toekomstige gebeurtenis (Baumgartner, Pieters en Bagozzi, 2008). Het model van doelgericht gedrag van Perugini en Bagozzi (2001) is een uitbreiding van de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1991) door toevoeging van geanticipeerde emoties. Volgens dit model hebben geanticipeerde emoties invloed op gedragsintenties en gedrag. Ze zorgen voor het nastreven of uit de weggaan van de toekomstige uitkomst die de emoties uitlokt. Het model is toegepast op ecologisch gedrag. Uit onderzoek van Carrus, Passafaro en Bonnes (2007) blijkt dat negatieve geanticipeerde emoties, die opkomen bij het inbeelden dat het openbaar vervoer niet wordt gebruikt, invloed hebben op de intentie en het uiteindelijk

(6)

6

gebruik van het openbaar vervoer. Dit geldt niet voor positieve geanticipeerde emoties bij het inbeelden dat het openbaar vervoer wel wordt gebruikt. Ander onderzoek keek specifiek naar geanticipeerde schaamte en trots. Uit onderzoek van Hynie, MacDonald en Marques (2006) blijkt dat geanticipeerde schaamte, die opkomt bij het inbeelden dat geen condoom gebruikt wordt, invloed heeft op de intentie en het uiteindelijk gebruik van condooms. Uit onderzoek van Onwezen, Bartels en Antodines (2014) blijkt dat geanticipeerde trots, die opkomt bij het inbeelden dat gezond eten wordt gekocht, invloed heeft op het kopen van gezond eten. Toegepast op naming and shaming zorgt, bij het inbeelden dat je betrokken bent bij een negatieve publicatie, geanticipeerde schaamte voor de gedragsintentie om iets te doen tegen de negatieve publicatie. Hierdoor wordt negatief gedrag aangepast voor een eventuele

publicatie heeft plaatsgevonden. Dit sluit aan bij onderzoek van Brown en McConnell (2011), waaruit blijkt dat geanticipeerde emoties invloed hebben op zelfregulerend gedrag. Bij

naming and praising zorgt, bij het inbeelden dat je betrokken bent bij een positieve publicatie, geanticipeerde trots voor de gedragsintentie om dit tegemoet te komen en wordt positief gedrag voortgezet. Echter, in mindere mate, omdat bovenstaande literatuur suggereert dat geanticipeerde trots in mindere mate van invloed is op gedragsintenties en gedrag dan geanticipeerde schaamte.

Geanticipeerde emoties zijn ook van invloed op gedragsintenties als dit groepsemoties zijn. Volgens de inter-groep emotie theorie van Smith (1993, aangehaald in Shepherd, Spears en Manstead, 2013) kunnen mensen groepsemoties ervaren als een groep waar men lid van is, betrokken is bij een situatie die emoties oproept. In het onderzoek van Shepherd, Spears en Manstead (2013) is gekeken naar het effect van de geanticipeerde groepsemotie schaamte op gedragsintenties. Uit dit onderzoek blijkt dat Engelse mensen over willen gaan op collectieve actie als hun groep, namelijk andere Engelse mensen, meer collegegeld wilt vragen van de Welsen op Engelse universiteiten en daarmee geanticipeerde schaamte oproept. Dit is te

(7)

7

verklaren door de sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1986). Groepslidmaatschap is een deel van mensen hun identiteit en wanneer deze negatief beoordeeld wordt, is dit een negatieve beoordeling van het zelfbeeld. Mensen zijn gemotiveerd om deze positief te

behouden en gaan over op gedragsintenties om hun identiteit te beschermen. In het geval van het onderzoek over op collectieve actie. Toegepast op naming and shaming kan een groepslid gedragsintenties hebben om een toekomstige negatieve publicatie van de groep tegen te gaan op basis van geanticipeerde groepsschaamte die opkomt bij het inbeelden van deze publicatie. Zo wordt negatief gedrag aangepast. Een voorwaarde hiervoor is dat de groep een onderdeel is van de sociale identiteit van een persoon. Daarom moet sprake zijn van hoge identificatie met de groep wil een groepslid over gaan op deze gedragsintenties. Echter, dit bleek niet uit het onderzoek van Shepherd, Spears en Manstead (2013).

Hoewel uit het onderzoek van Shepherd, Spears en Manstead (2013) blijkt dat geanticipeerde groepsschaamte invloed heeft op gedragsintenties, is in dit onderzoek ten eerste geen informatie publiekelijk gemaakt, terwijl dit wel het geval is in de context van naming and shaming. Ten tweede wordt in dit onderzoek geen vergelijking gemaakt tussen geanticipeerde groepsschaamte en groepstrots, terwijl trots nog niet als geanticipeerde

groepsemotie is onderzocht. De preventieve werking van naming and praising op basis van de groepsemotie trots is dus onduidelijk in vergelijking met naming and shaming op basis van de groepsemotie schaamte. Ten derde liet dit onderzoek niet zien dat een hoge identificatie een voorwaarde is voor het overgaan op gedragsintenties, terwijl je dit wel zou verwachten op basis van de sociale identiteitstheorie. Ten vierde maakt bovenstaand onderzoek geen

vergelijking tussen financieel en sociaal straffen en belonen. De toegevoegde waarde van het publiekelijk bekend maken van situaties is dus onduidelijk.

Vanwege bovenstaande tekortkomingen werd in dit onderzoek gekeken naar het effect van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties bij bekendmaking

(8)

8

van fraudeleus gedrag onder studenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Dit werd gedaan door studenten in te delen in vier condities op basis van twee factoren, namelijk privé versus sociale handhaving en straf versus beloning. In de privé straf conditie moesten

studenten zich inbeelden dat de UvA een financiële boete zou krijgen voor veel plagiërende studenten tegenover andere universiteiten. In de privé beloning conditie moesten studenten zich inbeelden dat de UvA een financiële beloning zou krijgen voor weinig plagiërende studenten tegenover andere universiteiten. In de sociale straf en sociale beloning conditie werd hieraan toegevoegd dat studenten zich moesten inbeelden dat dit publiekelijk bekend werd gemaakt. Studenten moesten aangeven in welke mate ze zich zouden schamen en trots zouden voelen. Daarnaast moesten zij aangeven wat hun gedragsintenties waren tegenover fraude, zoals het weerhouden van plagiëren bij zichzelf en anderen. Ook moesten zij de mate van identificatie met de UvA aangegeven, aangeven hoe groot ze de kans achtten dat het scenario daadwerkelijk voor zou komen en in welke mate zij de handhaving rechtvaardig vonden. Verder werden de determinanten van de theorie van gepland gedrag van Ajzen (1991), namelijk attitudes, sociale normen en perceptie van gedragscontrole en eerder gedrag gemeten. Echter, deze determinanten, de kans van het scenario en de rechtvaardiging van de handhaving zijn niet de focus van dit onderzoeksverslag.

Op basis van het onderzoek zijn drie verwachtingen opgesteld.

I. Er wordt verwacht dat gedragsintenties tegen fraude hoger zijn in de sociale condities dan in de privé condities. Volgens Tangney, Stuewig en Mashek (2007) spelen schuldgevoelens over specifiek gedrag op bij privé overtredingen, terwijl schaamte opspeelt bij publieke overtredingen. Schaamte zorgt, in tegenstelling tot schuld, voor een negatieve evaluatie van de groep. Sociale beloningen zorgen voor een positieve evaluatie van de groep. Volgens de sociale identiteitstheorie zullen mensen overgaan op gedragsintenties om de negatieve evaluatie van de groep bij naming and shaming

(9)

9

tegen te gaan of om de positieve evaluatie van de groep bij naming and praising te behouden om hun identiteit te beschermen. Dit wil zeggen dat, door geanticipeerde groepsschaamte en groepstrots die studenten voelen door inbeelding van het scenario in de sociale condities, studenten zelf hun gedragsintenties tegenover het niet plegen van fraude verhogen om het ingebeelde scenario tegen te gaan bij sociale straf en tegemoet te komen bij sociale beloning. Dit zou betekenen dat leden van een groep eerder preventief negatief gedrag aanpassen of positief gedrag voortzetten bij naming and shaming en naming and praising dan bij financiële handhaving.

II. Er wordt verwacht dat gedragsintenties tegen fraude vooral hoger zijn bij sociale handhaving dan privé handhaving als het gaat om sociaal straffen in tegenstelling tot sociaal belonen. Dit zou betekenen dat leden van een groep eerder preventief negatief gedrag aanpassen tegen naming and shaming dan positief gedrag voorzetten bij naming and praising.

III. Er wordt verwacht dat deze invloed van de verschillende condities op gedragsintenties tegen fraude afhangt van de mate van identificatie met de UvA, waarbij

gedragsintenties tegen fraude in de sociale straf en sociale beloning conditie vooral hoog zijn bij een hoge mate van identificatie, omdat in deze condities het scenario van invloed is op de evaluatie van de UvA. Mensen die lid zijn van een groep zullen dus eerder preventief negatief gedrag aanpassen tegen naming and shaming van de groep of goed gedrag voortzetten voor naming and praising van de groep als zij zich hoog identificeren met deze groep.

(10)

10 Methode

Deelnemers

Er deden 210 studenten van de UvA mee (105 vrouwen; Mleeftijd = 21,53, SD = 2.43,

80 mannen; Mleeftijd = 21.91, SD = 2.06). 25 studenten hebben hun sekse niet aangegeven.

Studenten werden geworven door ze een vragenlijst te laten invullen op openbare ruimtes van de Universiteit van Amsterdam. Ter beloning kregen zij twee euro.

Deelnemers werden random toegewezen aan één van de vier condities, waardoor geen systematische verschillen tussen de condities konden ontstaan.

Procedure.

Studenten werden geworven door hen aan te spreken op openbare ruimtes van de Universiteit van Amsterdam. Er werd aan hen gevraagd of zij kort een vragenlijst wilden invullen en dat dit ongeveer 10 minuten van hun tijd in beslag zou nemen. Daar werd bij gezegd dat ze in ruil voor het invullen van de vragenlijst twee euro zouden krijgen. Wanneer studenten instemden met het invullen van de vragenlijst kregen zij eerst een informed consent. Als ze geen vragen hadden en een handtekening op het informed consent hadden gezet,

gingen zij de vragenlijst invullen. Alle items in de vragenlijst werden gemeten door middel van een 7-puntsschaal. Hierna kregen ze een korte debriefing over het doel van het onderzoek. Ook werden studenten bedankt voor het invullen en kregen zij twee euro.

Materialen

Straffen versus belonen. Studenten werden gevraagd zich een scenario in te beelden. Dit scenario was verschillend tussen condities. Zij moesten zich inbeelden dat de

overheidsinspectie constateert dat studenten aan de UvA bijzonder veel [weinig] plagiëren en dat de UvA hierdoor in de top 3 van universiteiten staat waar door studenten het meest [minst] geplagieerd wordt. Verder moesten studenten zich inbeelden dat de inspectie de UvA bestraft [beloont] met een boete [bedrag] van 300.000 euro om gedrag aan te passen [goed gedrag

(11)

11

voort te zetten]. Het bedrag van 300.000 euro is gebaseerd op een pilot onder 52 UvA studenten. Aan hen werd gevraagd wat zij een passende beloning/straf vonden onder de omstandigheden in het scenario. Het gemiddelde bedrag van 292.579,25 euro dat hier uit kwam is afgerond naar een bedrag van 300.000 euro.

Privé versus sociale handhaving. In de privé condities moesten studenten één van de bovenstaande scenario’s inbeelden. In de sociale condities moesten studenten zich daarbij inbeelden dat het publiekelijk bekend zou worden gemaakt.

Mate van identificatie met de UvA. Mate van identificatie met de UvA werd gemeten door vier items die zijn gebaseerd op de items van Doosje, Ellemers en Spears (1995). De items hadden een cronbach’s alpha van .85. Een voorbeeld item is: ‘Ik zie mezelf als UvA student’. Studenten konden antwoord geven met helemaal oneens tot helemaal eens.

Mate van geanticipeerde groepsschaamte. De mate van geanticipeerde

groepsschaamte werd gemeten door items die zijn gebaseerd op items van Shepherd, Spears en Manstead (2013). Deelnemers moesten antwoord geven op de stelling ‘Als de UvA bovenstaand beschreven gevolgen van deze mate van plagiëren door de studenten ondergaat, voel ik mij:’ en aangeven hoe beschaamd, gegeneerd en ongemakkelijk zij zich voelden. De items hadden een Cronbach’s Alpha van .84. Studenten konden antwoorden met helemaal niet mee eens tot helemaal mee eens.

Mate van geanticipeerde groepstrots. De mate van geanticipeerde groepstrots werd gemeten door items die zijn gebaseerd op items van Onwezen, Bartels en Antonides (2014). Deelnemers moesten antwoord geven op de stelling ‘Als de UvA bovenstaand beschreven gevolgen van deze mate van plagiëren door de studenten ondergaat, voel ik mij:’ en aangeven hoe waardig, uitzonderlijk goed en trots zij zich voelden. De items hadden een Cronbach’s alpha van .86. Studenten konden antwoorden met helemaal niet mee eens tot helemaal mee eens.

(12)

12

Attitude. De items om attitude te meten zijn gebaseerd op de items van Perugini en Bagozzi (2001). Elk item begon met ‘het plegen van plagiaat vind ik:’ en deelnemers moesten antwoorden op 9 semantisch differentiaal items, namelijk onaantrekkelijk-aantrekkelijk, ineffectief-effectief, intelligent-dom, niet belonend-belonend, naïef-wijs, prettig-onprettig, acceptabel-onacceptabel, onethisch-ethisch, positief-negatief en slecht-goed en hadden een Cronbach’s alpha van .89.

Sociale norm. De sociale norm werd gemeten door middel van twee items die de prescriptieve norm meten, twee items die de descriptieve norm meten en twee items die de motivatie om aan deze norm te voldoen meten. De items die, gebaseerd op Ajzen (z.j.), de prescriptieve norm meten zijn: ‘Geef aan in hoeverre u denkt dat mede UvA studenten plagiëren afkeuren’ en ‘Geef aan in hoeverre u denkt dat mede UvA studenten plagiëren tolereren’ en hadden een Cronbach’s alpha van .30. De items die de descriptieve norm meten zijn ‘Geef aan in hoeverre u denkt dat mede UvA studenten zich weerhouden van plagiëren’ en ‘Geef aan in hoeverre u denkt dat medestudenten plagiëren’ en hadden een Cronbach’s alpha van .57. De items om motivatie om aan deze norm te voldoen meten zijn: ‘ Geef aan in hoeverre u het belangrijk vindt wat mede UvA studenten vinden’ en ‘Geef aan in hoeverre u het belangrijk vindt wat mede UvA studenten doen’ en hadden een Cronbach’s alpha van .72. Studenten konden antwoorden met helemaal niet tot helemaal wel.

Perceptie van gedragscontrole. Perceptie van gedragscontrole werd gemeten door middel van zes items die zijn gebaseerd op Ajzen (z.j.). In de eerste drie items werd gevraagd in welke mate studenten slechte plagiaat controle verwachten en in welke mate ze tijdsdruk en weinig motivatie denken te ervaren. De items hadden een Cronbach’s alpha van -.06. In de laatste drie items werd gevraagd of deze drie factoren er toe zouden leiden dat studenten meer plagiaat zouden plegen en hadden een Cronbach’s alpha van .81. Studenten konden

(13)

13

Geschatte kans van het scenario. De geschatte kans van het scenario werd gemeten door middel van vier items, waarin gevraagd werd of studenten dachten dat het scenario dat ze zich moesten inbeelden daadwerkelijk zou plaatsvinden. Deze items zijn: ‘Hoe groot acht u de kans dat er een inspectie plaatsvindt’, ‘Hoe groot acht u de kans dat studenten

daadwerkelijk in deze mate plagiëren’, ‘Hoe groot acht u de kans dat de UvA daadwerkelijk op deze manier beoordeeld wordt door de inspectie’ en ‘Hoe groot acht u de kans dat de inspectie deze consequenties daadwerkelijk doorvoert’. Studenten konden antwoorden met zeer klein tot zeer groot. De items hadden een Cronbach’s alpha van .51.

Eerder gedrag. Voorgaand gedrag met betrekking tot plagiëren werd gemeten door middel van drie items, waarin studenten konden antwoorden met helemaal oneens tot

helemaal eens. De items waren: ‘Ik heb wel eens plagiaat gepleegd als UvA student’, ‘Ik heb wel eens werk van een mede UvA student overgenomen’ en ‘ Ik heb als UvA student wel eens informatie overgenomen zonder bronvermelding’. De items hadden een cronbach’s alpha van .73.

Gedragsintenties ten opzichte van fraude. Gedragsintenties ten opzichte van fraude werd gemeten door middel van vier items. Studenten konden antwoorden met helemaal oneens tot helemaal eens op verschillende stellingen. Studenten moesten aangeven of zij medestudenten zouden weerhouden van plagiëren, of zij het aan het licht zouden brengen als medestudenten plagiëren, of zij plagiëren zouden vermijden en of zij een petitie tegen fraude zouden tekenen. Studenten konden antwoorden met helemaal oneens tot helemaal eens. Het tweede item is gebaseerd op het artikel van Chen en Tang (2006) die het niet aan het licht brengen van belangrijke dingen zien als onethisch gedrag. De items hadden een Cronbach’s alpha van .69.

Rechtvaardigheid van de handhaving. Rechtvaardigheid van de handhaving werd gemeten door middel van drie items. Voorgaand aan de items stond vermeld dat de UvA een

(14)

14

universiteit is met 30.000 studenten, 5.000 medewerkers en een jaarbudget van 600 miljoen euro. Gevraagd werd of studenten de opgelegde straf/beloning rechtvaardig, eerlijk en

passend vonden. Zij konden antwoord geven met helemaal oneens tot helemaal eens. De items hadden een Cronbach’s alpha van .87.

Resultaten Datareductie

Er is een manipulatie check uitgevoerd om te kijken of studenten het scenario goed hadden gelezen. Dit werd gedaan door studenten te vragen wat het bedrag was in het scenario en of het publiekelijk bekend werd gemaakt. Studenten die het bedrag verkeerd hadden, zijn niet uitgesloten van het onderzoek, omdat wij dachten dat zij zich evengoed goed konden inleven in het scenario, ongeacht wat het bedrag was. Studenten die zeiden dat het

publiekelijk bekend werd gemaakt, terwijl dit niet het geval was, werden uitgesloten van het onderzoek. Wanneer in het scenario stond dat het publiekelijk bekend werd gemaakt, maar studenten aangaven dat dit niet het geval was of het niet wisten, werden deze uitgesloten van het onderzoek. Er is besloten om studenten die ‘weet ik niet’ aangaven bij een scenario zonder publieke bekendmaking niet uit te sluiten van het onderzoek, omdat in het scenario niets over publieke bekendmaking gemeld stond en dus studenten dit konden interpreteren als dat dit niet bekend was in plaats van dat het niet publiekelijk bekend werd gemaakt. Op basis van deze manipulatie check werden 43 studenten uitgesloten van het onderzoek. Er bleven 167 studenten over (86 vrouwen; Mleeftijd = 21.55, SD = 2.30, 66 mannen; Mleeftijd = 21.89, SD =

2.12). De overige 15 studenten hadden hun sekse niet aangegeven.

Er zijn drie factoranalyses uitgevoerd, namelijk over de items van identificatie, schaamte en trots en gedragsintenties. De factoranalyse over de items van identificatie liet zien dat er één component was met een eigenwaarde van 2.74 en 68.6 % verklaarde variantie. Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek een hoge Cronbach’s alpha van .85. De factoranalyse

(15)

15

over de items van schaamte en trots liet zien dat er twee componenten waren met een eigenwaarde van 3.31 en 1.36 respectievelijk en 55.1 % en 22.7 % verklaarde variantie. Bij het eerste component hoorden de items waardig, uitzonderlijk goed en trots. Bij het tweede component hoorden de items ongemakkelijk, beschaamd en gegeneerd. Uit een

betrouwbaarheidsanalyse bleken hoge cronbach’s alpha’s van .84 voor schaamte en .86 voor trots. De factoranalyse over de items van gedragsintenties liet zien dat er één component was met een eigenwaarde van 2.07 en 51.8 % verklaarde variantie. Uit een

betrouwbaarheidsanalyse bleek een redelijk goede Cronbach’s alpha van .69. Manipulatiecheck

Uit een variantieanalyse met als onafhankelijke variabelen soort handhaving (privé of sociaal) en context (straf en beloning) en als afhankelijke variabelen schaamte en trots bleek bij inspectie van de multivariate gegevens geen significant effect van soort handhaving te zijn, F(2, 161) =2.75, p = .067, ηp2 = .03.1 Er was wel een significant effect van context,

F(2, 161) =35.46, p < .001, ηp2 = .31. De interactie tussen soort handhaving en context was niet significant, F(2, 161) =0.16, p = .849, ηp2 = .00.

Inspectie van de univariate gegevens liet zien dat soort handhaving een significant effect had op schaamte, F(1, 162) =5.44, p = .021, ηp2 = .03, maar niet op trots, F(1, 162) =0.03, p = .854, ηp2 = .00. Studenten in de sociale condities ervoeren meer schaamte dan studenten in de privé condities. Studenten in de sociale condities ervoeren evenveel trots als studenten in de privé condities. Context had een significant effect op schaamte, F(1, 162) = 33.85,

p < .001, ηp2 = .17, en op trots, F(1, 162) =51.79, p < .001, ηp2 = .24. Studenten in de straf condities ervoeren meer schaamte dan studenten in de beloning condities. Studenten in de beloning condities ervoeren meer trots dan studenten in de straf condities.

(16)

16 Tabel 1.

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van Schaamte en Trots in de Verschillende Condities.

Soort handhaving

Context M SD

Schaamte Privé Straffen

Belonen Totaal 3.40 2.30 2.88 1.24 1.13 1.30 Sociaal Straffen Belonen Totaal 3.93 4.48 3.34 1.46 1.29 1.42 Totaal Straffen Belonen Totaal 3.66 2.50 3.11 1.37 1.23 1.42

Trots Privé Straffen

Belonen Totaal 2.41 3.76 3.05 1.13 1.14 1.31 Sociaal Straffen Belonen Totaal 2.45 3.66 3.03 1.13 1.17 1.30 Totaal Straffen Belonen Totaal 2.43 3.71 3.03 1.13 1.15 1.30

De interactie tussen soort handhaving en context had geen significant effect op schaamte, F(1, 162) =0.11, p = .743, ηp2 = .00, en trots, F(1, 162) =0.15, p = .696, ηp2 = .00. De mate van schaamte die studenten ervoeren in de straf of beloning conditie hing niet af van de soort handhaving (privé of sociaal). Hetzelfde gold voor trots. In tabel 1 bevinden zich de

gemiddelden en standaarddeviaties van de mate van schaamte en trots in de verschillende condities.

(17)

17

Uit een regressieanalyse over gedragsintenties bleken schaamte en trots significante voorspellers, R2 = 6.7 %, F(2, 163) = 5.87, p = .003. Hoe meer studenten zich schaamden, β = .27, t = 3.32, p = .001, en zich trots voelden, β = .16, t = 1.99, p = .048, des te groter waren de gedragsintenties tegen fraude.

Uit een one-sample t-test over de gemiddelden van schaamte en trots bleek dat het gemiddelde van schaamte (M=3.13, SD=1.44) significant afwijkt van 4, t(166) = -7.86, p < .001, r = .52. Hetzelfde gold voor trots (M=3.04, SD=1.30), t(165) = -9.51,

p < .001, r = .60. De gemiddelden van schaamte en trots lagen onder het middenpunt van de schaal.

Er is een herhaalde meting analyse over schaamte en trots uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen soort handhaving (privé of sociaal) en context (straf of beloning). Uit de inspectie van de binnen deelnemers effecten bleek dat er geen significant verschil was tussen schaamte en trots, F(1, 162) = 0.01, p = .938, ηp2 = .00. Het verschil tussen schaamte en trots was niet afhankelijk van soort handhaving, F(1, 162) = 2.89, p = .091, ηp2 = .02. Het verschil tussen schaamte en trots was wel afhankelijk van de context, F(1, 162) = 69.12, p < .001, ηp2 = .30. Dit verschil was groter in de straf condities dan in de beloning condities. Daarnaast was de drieweg interactie tussen het verschil tussen schaamte en trots, soort

handhaving en context niet significant, F(1, 162) = 0.00, p = .990, ηp2 = .00. De gemiddelden en standaarddeviaties van schaamte en trots in de verschillende condities bevinden zich in tabel 1.

Resultaten

Er is een variantieanalyse uitgevoerd met soort handhaving (privé of sociaal) en context (straffen of belonen) als onafhankelijke variabelen, gedragsintenties als afhankelijke variabele en identificatie opgenomen als covariaat. Aan de assumptie van gelijke varianties is voldaan, F(3, 163) = 1.29, p = .281.

(18)

18 Tabel 2.

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van Gedragsintenties in de Verschillende Condities. Soort handhaving Context M SD Privé Straffen Belonen 4.13 4.26 1.23 1.10 Sociaal Straffen Belonen 4.23 4.48 1.22 1.05

Er bleek geen hoofdeffect was van soort handhaving op gedragsintenties, F(1, 159) = 0.55, p = .46, ηp2 = .00. Het maakte voor de mate van gedragsintenties tegen fraude niet uit of een student in de privé conditie of sociale conditie zat. Ook bleek geen hoofdeffect van context op gedragsintenties, F(1, 159) = 1.49, p = .23, ηp2 = .01. Het maakte voor de mate van

gedragsintenties tegen fraude niet uit of een student in de straf of beloning conditie zat. Er bleek wel een hoofdeffect te zijn van identificatie op gedragsintenties, F(1, 159) = 4.96, p = .027, ηp2 = .03. Uit een regressieanalyse, waarbij aan alle assumpties is voldaan, bleek dat hoe hoger een student zich identificeerde met de UvA, des te hoger de mate van

gedragsintenties tegen fraude was, β = .17, t = 2.15, p = .033. Verder bleek er geen interactie effect te zijn van soort handhaving en context op gedragsintenties, F(1, 159) = 0.11, p = .737, ηp2

= .00. Het maakte voor de invloed van soort handhaving op de mate van gedragsintenties tegen fraude niet uit of het om straffen of belonen ging. Daarnaast bleek er geen interactie effect te zijn van soort handhaving en identificatie op gedragsintenties, F(1, 159) = 0.06, p = .81, ηp2

= .00. Het maakte voor de invloed van soort handhaving op de mate van gedragsintenties tegen fraude niet uit in welke mate een student zich identificeerde met de UvA. Verder bleek er geen interactie te zijn tussen context en identificatie, F(1, 159) = 0.28, p = .597, ηp2 = .00. Het maakte voor de invloed van context op de mate van gedragsintenties

(19)

19

tegen fraude niet uit in welke mate een student zich identificeerde met de UvA. Ook bleek er geen drieweg interactie effect te zijn van soort handhaving, context en identificatie op gedragsintenties, F(1, 159) = 0.50, p = .481, ηp2 = .00. In tabel 2 bevinden zich de gemiddelden en standaarddeviaties van gedragsintenties in de verschillende condities. Exploratieve analyses

Ter exploratie is een variantieanalyse uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen soort handhaving (privé of sociaal) en context (straf of beloning), gedragsintenties als afhankelijke variabele en kans opgenomen als covariaat. Hierbij zijn twee items van kans, namelijk ‘Hoe groot acht u de kans dat studenten daadwerkelijk in deze mate plagiëren’ en ‘Hoe groot acht u de kans dat de inspectie deze consequenties daadwerkelijk doorvoert’ niet meegenomen om de betrouwbaarheid te verhogen naar .68. Aan de assumptie van gelijke varianties is voldaan, F(3, 162) = 1.26, p = .290. Er bleek geen hoofdeffect van kans, F(1, 161) = 0.31, p = .579, ηp2 = .00. De geschatte kans dat het scenario daadwerkelijk plaatsvindt heeft geen invloed op de mate van gedragsintenties tegen fraude. Daarnaast bleek geen hoofdeffect van soort handhaving, F(1, 161) = 0.97, p = .325, ηp2 = .01 en context, F(1, 161) = 1.10, p = .297, ηp2 = .01. Ook de interactie tussen soort handhaving en context was niet significant, F(1, 161) = 0.19, p = .664, ηp2 = .00. De invloed van de verschillende condities op de mate van gedragsintenties tegen fraude hing niet af van de geschatte kans dat het scenario plaatsvindt. Ook bleek uit een regressieanalyse dat de kans geen significante voorspeller was van schaamte, β = .14, t = 1.84, p = .067, trots, β = .01, t = 0.11, p = .909, of gedragsintenties, β = -.06, t = -0.74, p = .460.

Ook is opnieuw een variantieanalyse gedaan met als onafhankelijke variabelen soort handhaving (privé of sociaal) en context (straf of beloning), gedragsintenties als afhankelijke variabele en identificatie opgenomen als covariaat. Echter, nu zijn studenten die het bedrag

(20)

20

verkeerd hadden bij de manipulatievraag ook uitgesloten, waardoor de analyse over 151 studenten is gedaan. Aan de assumptie van gelijke varianties is voldaan, F(3, 147) = 1.32, p = .270. Er was geen hoofdeffect van soort handhaving, F(1, 159) = 0.55, p = .459, ηp2 = .00, context, F(1, 159) = 0.78, p = .380, ηp2 = .01, en identificatie, F(1, 143) = 3.08, p = .081, ηp2

= .02. Ook de interacties tussen soort handhaving en context, F(1, 143) = 0.07, p = .798, ηp2

= .00, soort handhaving en identificatie, F(1, 143) = 0.46, p = .499, ηp2 = .00, context en identificatie, F(1, 143) = 0.77, p = .382, ηp2 = .01, en soort handhaving, context en

identificatie, F(1, 143) = 0.67, p = .416, ηp2 = .01, waren niet significant. Conclusie en Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van de geanticipeerde groepsemoties schaamte en trots op gedragsintenties. Gebleken is dat alle drie de verwachtingen niet zijn uitgekomen. Ten eerste had sociale handhaving geen grotere invloed op de mate van gedragsintenties tegen fraude dan privé handhaving. Naming and shaming en naming and praising heeft volgens dit onderzoek op groepsniveau geen toegevoegde waarde ten opzichte van financiële straffen en beloningen. Ten tweede hing deze invloed van soort handhaving niet af van de context. Het was niet het geval dat sociale handhaving vooral een grotere invloed had op de mate van gedragsintenties tegen fraude als het ging om straffen in plaats van belonen. Naming and shaming op groepsniveau is volgens dit onderzoek niet een

effectievere preventieve interventie tegen negatief gedrag dan naming and praising. Ten derde hing deze invloed van de condities op de mate van gedragsintenties tegen fraude niet af van de mate van identificatie met de UvA. Volgens dit onderzoek hangt de preventieve

effectiviteit van naming and shaming en naming and praising op groepsniveau niet af van de mate van identificatie met de groep.

Er is wel een effect gevonden van de mate van identificatie met de UvA op de mate van gedragsintenties tegen fraude. Hoe meer studenten zich identificeerden met de UvA, des

(21)

21

te hoger was de mate van gedragsintenties tegen fraude. Dit kan verklaard worden door onderzoek van Terry en Hogg (1996), waaruit bleek dat alleen mensen die zich hoog

identificeren met een groep gedragsintenties hebben om zich houden aan de groepsnormen. In dit geval is het een norm van de UvA dat studenten geen fraude plegen en kan het zo zijn dat alleen studenten die zich hoog identificeren met de UvA zich houden aan deze norm en dus een hoge mate van gedragsintenties hebben tegen fraude.

Ter exploratie is gekeken of de geschatte kans dat het scenario daadwerkelijk zou plaatsvinden het effect van de condities op gedragsintenties tegen fraude zou beïnvloeden. Volgens de decision affect theory van Mellers en McGraw (2001) hangt de invloed van geanticipeerde emoties op gedragskeuzes, en daarmee gedragsintenties, namelijk af van de geschatte kans dat de gebeurtenis die de emotie oproept daadwerkelijk zal plaatsvinden, waarbij geanticipeerde emoties minder invloed hebben op gedragsintenties als de geschatte kans dat de gebeurtenis daadwerkelijk zal plaatsvinden klein is. Echter, deze kans had in het onderzoek geen invloed op de resultaten. Ook zijn de analyses opnieuw uitgevoerd na

verwijdering van studenten die het bedrag uit het scenario verkeerd hadden bij de manipulatie check, omdat het zo zou kunnen dat deze deelnemers zich toch niet goed hebben ingeleefd in het scenario, waardoor zij aan het einde van het onderzoek niet meer wisten welk bedrag genoemd werd. Echter, ook deze analyses boden geen effecten.

Dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen, kan verklaard worden door een mislukte manipulatie. Het was de bedoeling dat er meer schaamte en trots zou worden ervaren door de sociale scenario’s dan de privé scenario’s en dat deze verschillen in intensiteit voor

conditieverschillen in de mate van gedragsintenties tegen fraude zou zorgen. Schaamte is namelijk een emotie die ervaren wordt door publieke blootstelling en zorgt voor een

negatieve evaluatie de groep (Tangney, Miller, Flicker & Barlow, 1996). Echter, ondanks dat de intensiteit van de emoties positief was gerelateerd aan de mate van gedragsintenties tegen

(22)

22

fraude, werd evenveel schaamte ervaren in de sociale scenario’s als in de privé scenario’s. Hetzelfde gold voor trots in de beloning condities. Dit kan verklaard worden door het feit dat, ondanks dat trots een emotie is die zorgt voor een positieve groepsevaluatie (Lewis, 2000, aangehaald in Niedenthal, Krauth-Gruber, & Ric, 2006), trots een emotie is die wordt ervaren door specifiek gedrag (Tracy & Robins, 2004b), waarbij het niet uitmaakt of er publieke blootstelling heeft plaatsgevonden. Dat de intensiteit van schaamte en trots positief

gerelateerd is aan de mate van gedragsintenties tegen fraude kan worden verklaard door de sociale identiteitstheorie van Tjafel en Turner (1986) die zegt dat een negatieve of positieve evaluatie van een groep waar men bij hoort een negatieve of positieve evaluatie is van het zelf. Men is gemotiveerd om deze positief te behouden en dus om negatief gedrag te veranderen of positief gedrag voort te zetten. In dit geval gedragsintenties tegen fraude. Omdat werd verwacht dat de emoties intenser zouden zijn in de sociale condities tegenover de privé condities, werd gedacht dat op basis van de sociale identiteitstheorie naming and

shaming en naming and praising op groepsniveau effectiever zou zijn dan financiële handhaving. Vanwege loss aversion (Tversky & Kahneman, 1991), werd verwacht dat naming and shaming effectiever zou zijn dan naming and praising. Ook werd verwacht dat, omdat iemand zich hoog moet identificeren met de groep om een negatieve evaluatie van deze groep op zichzelf te betrekken, de effectiviteit van naming and shaming and praising afhing van de mate van identificatie met de UvA. Het zou kunnen zijn dat deze mislukte manipulatie ervoor heeft gezorgd dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen.

De manipulatie kan mislukt zijn, omdat eventueel de intensiteit van schaamte en trots niet stijgt, wanneer de setting publiekelijk is in plaats van privé. Uit onderzoek van Tangney, Marschall, Rosenberg, Barlow & Wagner (1994, aangehaald in Tangney, Miller, Flicker & Barlow, 1996) blijkt namelijk dat schaamte evenveel voorkomt in privé settings als publieke settings en dat het onderscheid tussen publieke en private settings er niet toe deed. Ook is

(23)

23

trots, zoals hierboven opgenoemd, een emotie die ervaren wordt door specifiek gedrag,

waarbij een publieke setting dus niet de oorzaak is van trots. Als dit het geval is, heeft naming and shaming en naming and praising dus geen toegevoegde waarde ten opzichte van

financiële handhaving, omdat de intensiteit van schaamte en trots niet stijgt door de publieke bekendmaking.

Echter, de mislukte manipulatie kan ook komen, doordat deze redelijk zwak was. Studenten zijn geworven op plekken waar zij vaak zitten te leren met veel medestudenten om zich heen. Dit zorgt voor veel afleiding en vaak vullen studenten een vragenlijst snel in om verder te kunnen gaan met waar zij mee bezig waren. Een kort stukje tekst als scenario zorgt er dan voor dat studenten zich moeilijk in kunnen leven. Evidentie hiervoor is terug te vinden in de manipulatievragen aan het einde van de vragenlijst. Veel studenten wisten aan het einde van de vragenlijst al niet meer welk bedrag werd genoemd in het scenario en of het

publiekelijk bekend werd gemaakt of niet. Hoewel deze studenten zijn uitgesloten van het onderzoek is het de vraag hoe goed de overige studenten zich hebben kunnen inleven. Om uit te sluiten dat de publieke bekendmaking daadwerkelijk niet zorgt voor een hogere mate van schaamte en trots, zou vervolgonderzoek in een andere setting afgenomen kunnen worden. Studenten zouden bijvoorbeeld naar een stille ruimte in het lab kunnen komen. Meer inlevingsvermogen kan gecreëerd worden door een levendiger scenario, zoals het laten zien van beelden van een gespeeld scenario. Filmfragmenten blijken emoties bij veel mensen op te roepen (Niedenthal, Krauth-Gruber, & Ric, 2006) dus een gefilmd scenario zou voor meer inlevingsvermogen kunnen zorgen.

In het huidige onderzoek is daadwerkelijk gedrag niet gemeten. De effectiviteit van naming and shaming en naming and praising is pas goed onderzocht als gevonden wordt dat het ook invloed heeft op gedrag en niet alleen gedragsintenties. Het is interessant om in vervolgonderzoek gedrag en dus de mate van plagiëren onder studenten te meten. Echter, uit

(24)

24

verschillend onderzoek, zoals het onderzoek van Perugini en Bagozzi (2001), is al gebleken dat gedragsintenties een goede voorspeller is voor gedrag en daarom is het geen noodzaak om dit te meten.

Naast geanticipeerde emoties bestaan er ook vooruitlopende emoties. Dit zijn emoties die men nu ervaart door het vooruitzicht van een bepaalde gebeurtenis (Baumgartner, Pieters & Bagozzi, 2008). Denk hierbij aan hoop en angst. Het is interessant om in vervolgonderzoek te kijken naar de invloed van deze emoties op gedragsintenties in de context van naming and shaming en naming and praising. Het zou kunnen zijn dat studenten angst ervaren bij het inbeelden dat de UvA publiekelijk bekend wordt gemaakt voor meest plagiërende studenten en dat deze angst gedragsintenties tegen fraude veroorzaken. Andersom zou het inbeelden dat de UvA publiekelijk bekend wordt gemaakt voor minst plagiërende studenten hoop kunnen veroorzaken en dat deze hoop invloed heeft op gedragsintenties tegen fraude.

Dat uit dit onderzoek blijkt dat naming and shaming geen toegevoegde waarde heeft, betekent niet dat het geen goed idee is van minister Asscher om bedrijven die bezig zijn met illegale praktijken en discrimineren publiekelijk bekend te maken om dit tegen te gaan. Het onderzoeksveld van naming and shaming en naming and praising is jong en met aanpassingen van het huidige onderzoek zou een effect gevonden kunnen worden. Er is nog veel

(25)

25 Literatuurlijst

Ajzen, I. (z.j.). Constructing a theory of planned behavior questionnaire.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211.

Assher wil ‘naming and shaming’ foute bedrijven. (2014). In RTL Nieuws. Opgehaald 19 februari, 2015, van http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/asscher-wil-naming-and-shaming-foute-bedrijven.

Baumgartner, H., Pieters, R., & Bagozzi, R.P. (2008) Future-oriented emotions:

conceptualization and behavioral effects. European Journal of Social Psychology, 38(4), 685-696.

Bevan, G., & Wilson, D. (2013). Does ‘naming and shaming’ work for schools and hospitals? Lessons from natural experiments following devolution in England and Wales. Public Money & Management, 33:4, 245-252.

Brown, C.M., & McConnell, A.R. (2011). Discrepancy-based and anticipated emotions in behavioral self-regulation. American Psychological Association, 11(5), 1091-1095. Carrus, G., Passafaro, P., & Bonnes, M. (2008). Emotions, habits and rational choices in

ecological behaviours: The case of recycling and use of public transportation. Journal of Environmental Psychology, 28(1), 51-62.

Cheng, Y., & Tang, T.L. (2006). Attitude toward and propensity to engage in unethical behavior: measurement invariance across major among university students. Journal of Business Ethics, 69, 77-93.

De Hooge, I.E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S.M. (2010). Restore and protect motivations following shame. Cognition and Emotion, 24(1), 111-127.

Dickens, L., & DeSteno, D. (2014). Pride attenuates nonconscious mimicry. Emotion, 14, 7-11.

(26)

26

Doosje, B., Ellemers, N., & Spears, R. (1995). Perceived intragroup variability as a function ‘ of group status and identification. Journal of Experimental Social Psychology, 31, 410-436.

Hibbard, J.H., Stockard, J., & Tusler, M. (2003). Does publicizing hospital performance stimulate quality improvement efforts? Health Affairs, 22(2), 84-94.

Hynie, M., MacDonald, T.K., & Marques, S. (2006). Self-conscious emotions and self- regulation in the promotion of condome use. PSPB, 32(8), 1072-1084.

Krain, M. (2012). J’accuse! Does naming and shaming perpetrators reduce the severity of genocides or politicides? International Studies Quarterly, 1-31.

Niedenthal, P., Krauth-Gruber, S. & Ric, F. (2006). Psychology of emotions. New York: Psych. Press.

Onwezen, M.C., Bartels, J., & Antonides, G. (2014). The self-regulatory function of

anticipated pride and guilt in a sustainable and healthy consumption context. European Journal of Social Psychology, 44, 53-68.

Perugini, M., & Bagozzi, R. P. (2001). The role of desires and anticipated emotions in goal‐ directed behaviours: Broadening and deepening the theory of planned behaviour. British Journal of Social Psychology, 40(1), 79-98.

Shepherd, L., Spears, R., & Manstead, A. S. (2013). ‘This will bring shame on our nation’: The role of anticipated group-based emotions on collective action.Journal of experimental social psychology, 49(1), 42-57.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1986). The social identity theory of intergroup behaviour. In S. Worchel & W. G. Austin (Eds.),Psychology of intergroup relations (2nd ed., pp. 7-24). Chicago: Nelson-Hall.

Tangney, J.P., Miller, R.S., Flicker, L., & Barlow, D.H. (1996). Are shame, guilt, and embarrassment distinct emotions? Journal of Personality and Social Psychology,

(27)

27 70(6), 1256-1269.

Tangney, J.P., Stuewig, J., & Mashek, D.J. (2007). Moral Emotions and Moral Behavior. Annual Review of Psychology, 58, 354-372.

Terry, D.J., & Hogg, M.A. (1996). Group norms and the attitude-behavior relationship: a role for group identification. PSPB, 22(8), 776-793.

Tracy, J.L., & Robins, R. W. (2004b). Show your pride: Evidence for a discrete emotion expression. Psychological Science, 15, 194-197.

Tversky, A., & Kahneman, D. (1991). Loss aversion in riskless choice: a reference-dependent model. The Quarterly Journal of Economics, 106(4), 1039-1061.

(28)

28 Reflectieverslag

Hoe ben je met de verkregen feedback omgegaan?

Ik heb in het proces van het verwerken van de feedback die ik heb gekregen niet bijgehouden hoe ik de feedback verwerkt heb. Daarom is het voor mij heel lastig om per punt aan te geven hoe ik de feedback heb verwerkt. Ik zal in grote lijnen proberen uit te leggen hoe ik feedback hebt verwerkt. In mijn inleiding waren het vooral kleine puntjes, zoals moeilijke zinnen etc. Een groter punt was dat ik de afhankelijke maat, namelijk gedragsintenties, niet genoeg naar voren liet komen en dat het aan het einde van mijn inleiding een beetje uit de lucht kwam vallen. Daarom heb ik meer expliciet gemeld dat het gaat om de intentie van negatief gedrag verandering en een artikel toegevoegd dat geanticipeerde emoties invloed hebben op zelfregulerend gedrag, oftewel het reguleren van negatief gedrag. Verder had ik de relevantie van de preventieve werking van naming and shaming en naming and praising niet mooi geïntroduceerd. Dit heb ik veranderd door te zeggen dat een straf ook een waarschuwing is en daarmee een preventieve werking heeft. Ook was de toegevoegde waarde van ons

onderzoek niet helemaal goed beschreven, want ik had heel globaal dat wel bleek dat geanticipeerde schaamte en trots invloed op gedragsintenties, maar dat dit niet in de context van naming and shaming en naming and praising was onderzocht. Als feedback kreeg ik dat geanticipeerde schaamte en trots niet per se anders is in die context en dat ik specifiek moest beschrijven wat dit onderzoek toevoegt aan eerder onderzoek. Dat heb ik gedaan door tekortkomingen van eerder beschreven onderzoek te beschrijven. Als laatste had ik de verwachtingen niet helemaal goed gedaan. Ik kwam namelijk pas met mijn theorie in de verwachtingen, terwijl ik dit eerder had moeten beschrijven. Dit heb ik gedaan door theorie toe te passen op eerder beschreven onderzoek. Verder had ik de betekenis van de hypotheses niet uitgelegd. Ik heb nu bij elke hypothese een concluderende zin met wat dit betekent voor

(29)

29

naming and shaming en naming and praising. Ook was het netter om met cijfers de hypotheses aan te geven. Dit heb ik toegepast.

Als feedback op mijn methode kreeg ik dat ik misschien als eerste de procedure kon beschrijven. Dit heb ik gedaan. Ook de headlines van de condities waren iets verwarrend. Deze heb ik aangepast. Om kort en bondig de scenario verschillen aan te geven, kreeg ik als tip om met […] te werken. Dit heb ik gedaan. Ook heb ik in de procedure neergezet dat alles werd gemeten met een 7-puntsschaal, zodat ik dat niet bij elke variabele opnieuw hoefde te vermelden. Ik had Cronbach’s alpha’s beschreven bij sommige variabelen die uit andere studies bleken. Dit heb ik veranderd naar de Cronbach’s alpa’s die uit onze studie bleek. Bij ‘attitudes’ had ik alleen een voorbeeld item gegeven. Nu heb ik ze allemaal beschreven. De mate van identificatie met de UvA had ik pas na veel andere variabelen beschreven, maar omdat dit een belangrijke variabele is in mijn onderzoek heb ik het nu eerder beschreven.

Bij de resultaten heb ik wat dingen veranderd in de opmaak, zoals de beschrijving van de aantal deelnemers. Schaamte en trots had ik apart gedaan in een factoranalyse. Die staan nu beschreven in één factoranalyse met twee componenten. Verder had ik de manipulatie check, of schaamte en trots meer werd ervaren in publieke condities dan privé condities en of er meer schaamte was bij straf en meer trots bij beloning, gedaan over alle condities als één

variabelen, terwijl het er eigenlijk twee zijn, namelijk soort handhaving (privé of sociaal) en context (straf of beloning). Daarom heb ik de analyse op deze manier opnieuw gedaan. Daarnaast moest ik voor de manipulatie check veel analyses toevoegen, zoals een t-toets om te kijken of de gemiddeldes van trots en schaamte hoger/lager liggen dan het midden van de schaal. Ook heb ik een herhaalde metingen analyse erbij beschreven om te kijken of het verschil tussen schaamte en trots afhangt van de condities. De gemiddeldes van schaamte en trots in elke conditie zijn ook in een tabel gezet. Bij de resultaten zelf had ik de assumpties niet beschreven. Die staan er nu wel in.

(30)

30

Een punt van feedback dat ik niet helemaal snapte is dat identificatie moest beschrijven als factor in het design onder de kop resultaten. Naar mijn idee had ik dat al gedaan door te zeggen dat identificatie is opgenomen als covariaat. Daarom heb ik niks met deze feedback gedaan. Daarnaast kreeg ik als tip om een mediatie analyse te beschrijven over de publieke condities, waarbij de invloed van identificatie op gedragsintenties misschien gemedieerd wordt door de mate van schaamte en trots. Echter, hier kwam helemaal niks uit. Daarom heb ik besloten dit ook niet te beschrijven in mijn these. Wel heb ik de relatie tussen schaamte en trots en gedragsintenties beschreven. Dit had ik eerst niet gedaan. Als laatste zijn exploratieve analyses toegevoegd, omdat niks uit mijn eigen resultaten bleek.

De voornaamste feedback die ik kreeg op mijn discussie was dat ik nieuwe inzichten met nieuwe literatuur moest toevoegen. Dit vond ik heel lastig, omdat er weinig uit de resultaten kwam. Uiteindelijk is het mij wel gelukt en heb ik er een beter stuk van kunnen maken. Met één punt van feedback was ik het niet helemaal eens. Ik beschrijf namelijk dat onze manipulatie zwak was en het onderzoek beter in labsetting met een meer levendig scenario kan worden uitgevoerd, omdat ik van mening ben dat in de setting van het huidige onderzoek studenten zich moeilijk kunnen inleven. In de feedback stond dat ik hier evidentie voor moest zoeken en dat ik dit niet zomaar kan stellen. Echter, dit is mijn mening en door het onderzoek uit te voeren in een andere setting kan uitgesloten worden dat er daadwerkelijk geen resultaten zijn. Ook tijdens mijn presentatie kreeg ik als feedback van andere studenten dat het onderzoek inderdaad in een andere setting uitgevoerd moet worden. Daarom heb ik besloten dit stuk niet te verwijderen.

Waar is het project goed gelopen en waar minder goed?

Ik denk dat het project vooral in de begin fase goed liep. Tijdens het schrijven van de inleiding en het maken van de methode met de rest maakten we snel progressie. Hierna hebben we een pilot uitgevoerd, waarin aan UvA studenten werd gevraagd wat zij een

(31)

31

passend bedrag vonden in het scenario. Omdat we moesten wachten op antwoorden, bloedde het contact hier een beetje dood en stond het onderzoek even stil. Na een mailtje van Michael over de progressie hebben we de draad weer opgepakt, de vragenlijsten afgemaakt en

deelnemers geworven.

Toen dit eenmaal was gedaan liep het project even minder goed. We moesten de data invoeren in spss, maar dit verliep wat rommelig. Ook moet je opeens laten zien wat je kan met SPSS en dit is toch moeilijker dan gedacht. Wij hadden meteen scores op items omgescoord in SPSS gezet etc., maar dit was dus niet de bedoeling. Hierdoor hebben we heel wat uurtjes met SPSS gewerkt om de data op de juiste wijze in te voeren en de juiste factoranalyses en betrouwbaarheidsanalyes uit te voeren. En dat kost veel tijd met meer dan 200 deelnemers. Voor mij was dit wel een stroef moment in het project, omdat ik had verwacht dat dit juist heel snel en makkelijk uit te voeren was, maar het toch gepaard ging met fouten.

Toen alle data klopte ging het eigenlijk weer soepel. Met het uitvoeren van de analyses had ik niet veel moeite. Als ik terugkijk op het project vind ik dat het in het algemeen echt goed is verlopen en dat de samenwerking heel soepel verliep. Iedereen heeft zijn steentje bijgedragen.

Wat zijn de sterke en minder sterke punten van jouw onderzoeksverslag?

Ik denk dat de inleiding een sterk punt is. Ik heb hier ook heel veel tijd aan besteed en gezorgd dat alle puzzelstukjes pasten. De feedback die ik hier op kreeg was ook heel positief dus hier was ik heel blij mee. Ik merkte wel dat ik het hierin lastig vond om begrijpend over te brengen wat ik bedoel zonder het langdradig te maken, zoals het koppelen van de

verwachtingen aan theorie. Toch heb ik het idee dat dit wel gelukt is.

Een zwak punt is denk ik de discussie. Ik vind het lastig om alles wat ik gedaan heb dan te integreren. Ik heb hier dan ook veel tijd aan besteed en lang naar mijn beeldscherm lopen staren zonder iets te typen. Ook heb ik nog nooit een discussie beschreven, waarbij alle

(32)

32

verwachtingen niet zijn uitgekomen. Het is lastig om nieuwe inzichten te beschrijven over resultaten als er eigenlijk geen resultaten zijn. Ik hoop dat het me gelukt is om hier toch een goed begrijpend geheel van te maken.

Ook heeft mijn verslag veel meer woorden dan de 5000 woorden waar de grens lag. Echter, het bevat alles wat belangrijk is en geen overbodige dingen vind ik. Het onderzoek was breed en bevatte veel variabelen en elementen die allemaal beschreven moesten worden. Zelfs het abstract bevat te veel woorden, terwijl ik het idee heb dat ik het onderzoek minimaal beschrijf. Omdat de verwachtingen in mijn onderzoek niet zijn uitgekomen, moest ik veel dingen toevoegen om te kijken of dit resultaat leverde, waardoor er veel analyes moesten worden beschreven en ik veel in mijn discussie moest beschrijven waarom er niks is uitgekomen.

Hoe ben je met ethische aspecten van het onderzoek omgegaan?

Eigenlijk hadden wij niet echt met ethische aspecten te maken. Het onderzoek was ethisch en op geen enkel moment hadden we het idee dat er dingen waren die misschien niet ethisch waren. De aanvraag bij de ethische commissie hebben we met zijn alle gedaan. Het informed consent hebben we ook samen gemaakt. Hier hadden wij alleen even niet aan gedacht, omdat we vragenlijsten afnamen en geen experiment in het lab deden. Evengoed is dit onderzoek natuurlijk wel een experiment met manipulatie dus moeten deelnemers een informed consent tekenen. Dat is dan ook gedaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

, Bij- drage voor het Belgisch-Europees colloquium ‘Sociale fraude en zwartwerk: een bedreiging voor de verzorgings- staat’, georganiseerd door het HIVA in opdracht van het

Motivated by the latter results and following one of the definitions of discrim- ination provided in Chapter 2, I decided to use an Average Treatment Effect Esti- mation, in

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and

Het zijn de kansarmen, de mensen die nauwelijks rond kunnen komen van de hamburger- jobs, die de vaardigheden missen om zich een plek te verwerven in de diensteneconomie, die

Methods: Serial measurements of plasma concentrations of Clara cell 16 kD (CC16) protein, Surfactant protein D (SP-D), Elastase and Myeloperoxidase were performed on blood samples

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

De eerste hypothese die is opgesteld om de invloed van indirecte slachtofferervaring te toetsen is: LHB’ers die indirect slachtoffer worden van anti-homogeweld

Daarnaast riep een scheidsrechter van de outgroup, bij zowel een terechte als onterechte beslissing, meer minachting op onder de voetballers dan een scheidsrechter van de ingroup,