• No results found

Religieuze zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap : een kwalitatief onderzoek naar de specifieke rol van Joodse, islamitische en christelijke zorg vanuit het maatschappelijk middenveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Religieuze zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap : een kwalitatief onderzoek naar de specifieke rol van Joodse, islamitische en christelijke zorg vanuit het maatschappelijk middenveld"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Religieuze zorgaanbieders in het

veranderende zorglandschap

Een kwalitatief onderzoek naar de specifieke rol van Joodse,

islamitische en christelijke zorg vanuit het maatschappelijk

middenveld.

Sietse Blom 10362770 9571 woorden 30-01-2015 Bachelorscriptie Amsterdam Religie en Democratie Marcel Maussen

(2)

2

Religieuze zorgaanbieders in het

veranderende zorglandschap

§1 INLEIDING

Het is een roerige fase voor de zorg in Nederland. De kosten stijgen fors en ook het nieuwe marktwerkingsysteem zorgt voor ophef. Nu de gemeenten zoveel nieuwe taken op zich nemen is het maar de vraag of dit zal zorgen voor een betere zorg. De hulp van actieve sociale organisaties is meer nodig zijn dan ooit tevoren. Ondanks dit actieve maatschappelijke middenveld in Nederland dat bijdraagt aan het invullen van zorgtaken blijven horrorverhalen de kop op steken. Misstanden door tijdsgebrek of een focus op efficiëntie doen zich in grote mate voor. Vragen over hoe de toenemende marktwerking en de decentralisatie van zorgtaken opgevangen moeten worden zijn tegenwoordig genoodzaakt (De Volkskrant, 2012). De overheid tracht de burger zelf een grotere rol te laten spelen. De vanaf 1980 veranderende welvaartstaat werd steeds meer gericht op het activeren van burgers in plaats van ze te compenseren (Davelaar e.a., 2011: 29). Het actieve maatschappelijke middenveld werd en wordt steeds meer aangesproken door de overheid. Middels veel burgerinitiatieven en het groeiende actief burgerschap weet de overheid veel beleid goedkoper en effectiever te implementeren. ‘Talloze gemeenten hebben een vrijwilligersbeleid, reiken vrijwilligersprijzen uit en piekeren zich suf hoe ze de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers kunnen bevorderen’ (Tonkens, 2008: 11). Overheden in verschillende landen kampen uiteraard met deze groeiende zorgvraag en hoe invulling te geven aan het zorgstelsel. Zo tracht ook de Engelse overheid de burgers te activeren en burgerinitiatieven zoveel mogelijk te faciliteren in haar Big Society. In Nederland is de rol van de actieve burger al aanzienlijk. Diverse maatschappelijke organisaties bieden een welkome bijdrage om het tekort aan werkkrachten tijd, en geld op te vangen. Zo ook religieuze zorgaanbieders. Naast een treffend voorbeeld als het Leger des Heils, dat wereldwijd aan een fors aantal personen de zorg biedt die zij nodig hebben, bestaan er vele anderen. Vanwege de stijgende zorgkosten, toenemende marktwerking en de huidige decentralisatie is het onderzoeken van de specifieke rol van deze organisaties op levensbeschouwelijke grondslag erg nuttig. In dit onderzoek zal gekeken worden wat deze specifieke rol is en in hoeverre deze verschilt van zorgaanbieders zonder levensbeschouwelijke grondslag, en waar zij onderling verschillen. Zo bijvoorbeeld op de motieven, wat ze eventueel aantrekkelijk maakt in vergelijking tot algemene zorgaanbieders of hun eventuele streven naar groei van marktaandeel. Bovendien komt de relatie met de overheid aan bod. Dit in de vorm van de subsidiëring en regelgeving omtrent het personeelsbeleid of bureaucratisering. Zo kan er een beeld verschaft worden van wat de specifieke rol is van deze religieuze zorginstellingen en waarin zij verschillen, opvallen en aantrekkelijk zijn. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Wat is de specifieke rol van de

(3)

3 religieuze zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap in Nederland en hoe valt deze te verklaren?’. Koepelorganisaties waarbij Joodse, christelijke of islamitische zorginstellingen zijn aangesloten zijn hiervoor ondervraagd. Namelijk het Joodse Zorgcircuit (JZ), Verband van Katholieke Maatschappelijke Organisaties (VKMO) en De islamitische Zorg in Nederland (DiZiN). Bovendien is een Joodse zorginstelling meegenomen, Joods Maatschappelijk Werk (JMW). Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zal eerst worden aangegeven wat dit onderzoek maatschappelijk en wetenschappelijk relevant maakt. Hierop volgt het theoretisch kader waarin enkele concepten zullen worden gedefinieerd en de relevante literatuur omtrent organisaties op levensbeschouwelijke grondslag wordt verschaft. Vervolgens wordt de data van de interviews geanalyseerd met behulp van de wetenschappelijke literatuur. Afsluitend worden de belangrijkste conclusies en discussiepunten van dit onderzoek gepresenteerd, worden aanbevelingen gedaan en zal een methodologische reflectie worden verschaft.

§1.1 Relevantie

De zorgsector is tegenwoordig aan ingrijpende veranderingen onderhevig. De toenemende marktwerking en decentralisatie van zorgtaken naar het gemeentelijk niveau roepen vragen op over de invulling van de zorg. Een grote rol voor het maatschappelijk middenveld blijkt nodig door de vele misstanden veroorzaakt door tijdsgebrek, weinig aandacht voor patiënten of de focus op efficiëntie. Hierbinnen zijn veel organisaties actief, zo ook op religieuze grondslag. Relevant is het om te kijken welke specifieke rol de organisaties op levensbeschouwelijke grondslag in dit maatschappelijk middenveld spelen. Zowel het verschil tussen de aanpak van deze instellingen en de reguliere zorgaanbieders als de verschillen onderling verschaffen een beeld van deze rol. Zo wordt helder gemaakt welke zaken meespelen in het specifieke van hun aanpak, zoals de motieven, persoonlijke aandacht of de rol van identiteit in de werkzaamheden. Een ander relevant punt is hoe de overheid omgaat met deze religieuze zorgaanbieders. Zo ontstond in 2009 ophef over de christelijke jongerenorganisatie Youth for Christ. Deze organisatie hield in het aannamebeleid volgens de overheid te veel rekening met de levensbeschouwing en dit achtte zij niet acceptabel, vanwege het feit dat de organisatie subsidie ontvangt (Parool, 2009). De vragen over het personeelsbeleid binnen de religieuze zorginstellingen kunnen eveneens een punt zijn waarop een belangrijk onderscheid ligt tussen deze instellingen onderling en met de reguliere zorg. Ook de subsidiëring door de overheid, het personeelsbeleid en de bureaucratisering zijn onderdelen waarop het onderscheid tussen reguliere zorg en levensbeschouwelijke zorg onderzocht worden. Zo ook de verschillen tussen de drie levensbeschouwingen. Verder zijn de werkzaamheden zelf, dus hoe professioneel en efficiënt de instellingen werken, meegenomen. De ontwikkeling van professionalisering in de zorg kan volgens sommigen dan ook niet goed samengaan met religieuze zorgaanbieders. Echter, vanwege de decentralisatie is er wellicht wel meer behoefte aan hun diensten dan ooit. Al met al kan zo een goed beeld worden geschept van de specifieke rol die religieuze zorgaanbieders vervullen in dit veranderende zorglandschap.

Binnen dit roerige zorglandschap vindt volgens Davelaar weinig samenwerking plaats tussen reguliere en religieuze zorgaanbieders (Davelaar e.a., 2011: 101). Of dit daadwerkelijk

(4)

4 het geval is zal achterhaald worden door de gesprekken met de koepelorganisaties VKMO, JZ, DiZiN en zorgaanbieder JMW. In de wetenschappelijke literatuur wordt over de rol die levensbeschouwelijke organisaties in de zorgsector spelen vaak vrij algemeen gesproken. Daarom is het ook wenselijk om daadwerkelijk onderzoek te doen naar hoe de religieuze zorgaanbieders zelf hun rol zien en aankijken tegen kwesties als personeelsbeleid, bureaucratisering en marktwerking in de zorg. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is over de rol van religieuze zorgaanbieders in Europa dan ook aanzienlijk minder bekend. ‘While relatively little is known about faith-based social activities in academic circles in Europe, research on FBOs in the US is voluminous (Davelaar e.a., 2011: 25). Door onderzoek te doen naar de rol van deze religieuze zorgaanbieders in Nederland kan hieraan dus een welkome bijdrage worden geleverd. Tevens komt in de wetenschappelijke literatuur naar voren dat er een professionalisering in de zorg plaatsvindt. Volgens Schilderman kan dit ervoor zorgen dat de religieuze zorgaanbieders hierdoor een minder grote rol zullen kunnen vervullen (Schilderman, 2006: 403). In deze scriptie zal dan ook een antwoord worden verschaft op de vraag hoe professioneel de zorgaanbieders zichzelf inschatten in vergelijking met reguliere zorgaanbieders en of dit wellicht een probleem vormt voor ze. Bovendien is het interessant om de motieven te achterhalen die meespelen voor religieuze zorginstellingen om te doen wat zij doen en om hier een vergelijking te trekken tussen de Joodse, islamitische en christelijke zorgaanbieders. Veelal wordt er dan ook gesproken over religieuze zorgaanbieders of zogeheten faith-based care in het algemeen. De vergelijking op punten als motieven, onderlinge samenwerking binnen de koepelorganisatie en met reguliere zorg, contact met de overheid of professionalisering vormen een welkome bijdrage aan de literatuur.

§2 THEORETISCH KADER

§2.1 Mogelijkheden voor invulling van het zorgstelsel

Eerder is al opgemerkt dat er een groeiende rol is voor actief burgerschap en dat burgers meer participeren, men spreekt wel van een participatiesamenleving en een sterk maatschappelijk middenveld (Maussen, 2007: 29). De laatste jaren wordt er zelfs nog meer gewezen op de grotere rol voor de burger bij beleid. ‘De burger speelt echter niet langer slechts mee: hij is nu de centrale speler. Bekleed met sociale, economische en politieke rechten die hij de afgelopen decennia heeft verworven, wordt deze nu met klem uitgenodigd een actieve rol te spelen in het publieke domein’ (Tonkens, 2008: 9). Veelal wordt dan ook gewezen op de aanzienlijke rol van de burger in bijvoorbeeld de zorg. ‘De tweede hedendaagse gedaante van actief burgerschap is de zorgzame burger: de burger die verantwoordelijkheid neemt door iets voor anderen te doen: door anderen te helpen, te verzorgen en te steunen. Zorgzaamheid is steeds meer een burgerplicht geworden. De mantelzorger en de vrijwilliger zijn hierbij de centrale figuren’ (Tonkens, 2010: 11). ‘Veel beleid is erop gericht deze zorgzame burgers te stimuleren, te prijzen en ruimte, tijd en waardering te geven’ (Tonkens, 2008: 11). De overheid richt zich met het stimuleren van affectief burgerschap op lokale hulp die burgers elkaar kunnen bieden (Kampen e.a., 2013: 13). Hiermee zorgen zij ervoor dat de taken die de overheid in de zorg moet verrichten verminderen, waar de overheid gretig gebruik van maakt.

(5)

5 Er zijn dan ook vele initiatieven van burgers die zich richten op het bijdragen aan het leveren van zorg, zowel vrijwillig als gestoeld op subsidie. Een goed voorbeeld van een ondersteunende organisatie voor de ouderen is het Ouderenfonds, die voor een aanzienlijk deel leunt op vrijwilligers. Een ander goed voorbeeld van een samenwerking tussen de overheid en maatschappelijke organisaties om zorg te dragen is het Strategy Plan for Social Relief, waar bijvoorbeeld ook het Leger des Heils aan meehelpt (Beaumont en Cloke, 2012: 87). Toch is er volgens auteurs nog terrein te winnen op de samenwerking van de overheid met maatschappelijke partners. Vanwege maatschappelijk ingrijpende veranderingen als decentralisatie van de zorg en marktwerking komen vragen op hoe het zorgstelsel anders ingevuld zou kunnen worden. Een voorbeeld dat genoemd wordt is dat er meer gefaciliteerd kan worden door de overheid en dat er niet voldoende wordt samengewerkt met burgers die initiatieven ondernemen. ‘Initiatiefnemers vinden vaak dat ze niet genoeg kansen krijgen om hun projecten tot een succes te maken. Gemeenten en professionals nemen hen in hun ogen onvoldoende serieus, twijfelen aan hun kennis en kunde of zijn bang voor concurrentie met professioneel aanbod’ (Mensink, 2013: 24). Deze mening wordt gedeeld door Mauger, die stelt dat zoveel mogelijk zorg door maatschappelijke organisaties verzorgd zou moeten worden. Organisaties die zich bezighouden met dit soort kerntaken als zorg of onderwijs zouden hiervoor van de overheid dan ook subsidie dienen te ontvangen. (Mauger, 2011: 59).

De vraag hoe het zorgstelsel anders ingevuld kan worden is niet uniek voor Nederland. Er zijn dan ook diverse andere manieren van inrichting van de zorgsector. Zo speelt dit ook in Groot-Brittannië, waar men zich focust op ondersteuning van burgerinitiatieven. Deze Big Society, ingevoerd in 2010, is het Engelse antwoord op de huidige veranderingen in de zorg. Dit systeem is bedoeld om maatschappelijk meer steun te vergaren voor de verschillende sectoren in de zorg. Hierbij faciliteert de overheid veel initiatieven van haar bevolking, maar is er ook meer keuzevrijheid in de zorgsector voor de bevolking (Mauger, 2011: 60-61; Baker, 2012: 567; Glasman, 2010: 60). Deze Big Society kan als een goed voorbeeld gezien worden van de associatieve democratie. Mensen krijgen in dit systeem in Groot-Brittannië namelijk meer zeggenschap over hun eigen leven, en in dit geval over hoe zij zorg kiezen (Mauger, 2011: 60-61). Het grote ongenoegen over de huidige invulling van de zorg roept dan ook geregeld de vraag op wat er veranderd kan worden. Een oorzaak die wordt genoemd voor veel misstanden in de zorg is de toenemende marktwerking in de zorg en de hiermee samengaande professionalisering. Te weinig persoonlijke aandacht en een te grote focus op efficiënt werken leiden tot onaangename zorg. Nadelen van dit marktwerkingsysteem zijn onder andere meer administratieve rompslomp, minder aandacht voor patiënten, hogere premies en ongelijke behandeling (Trappenburg, 2005: 21-26). De hierbij komende bureaucratisering van de zorg wordt opgemerkt als tijdrovend en als ‘bureaucratie die goede zorg letterlijk smoort’ (Westerlaken, 2000: 123). Veelal wordt dan ook gewezen op de negatieve kanten die de groeiende regelgeving van de overheid met zich meebrengt. Menselijk contact kan hierdoor ook in het geding komen (Geelen, 2014: 6). Een mogelijke vraag die dan ook opkomt is of een waarde als naastenliefde wel samen gaat met de liberale idealen die de overheid introduceert met het vergroten van de marktwerking in zorg (Ossewaarde 2010: 6). Wellicht wordt hier door de religieuze zorgaanbieders anders mee omgesprongen of ligt hier een mogelijkheid voor een andere zorginvulling.

(6)

6

§2.2 Definiëring van de verschillende zorgaanbieders

Hoewel het vanwege de toenemende secularisatie paradoxaal lijkt, schrijven veel auteurs over een grote en groeiende rol van religieuze zorgaanbieders (Monsma en Soper, 2009: 77; Davelaar e.a., 2011: 25). Deze organisaties op een levensbeschouwelijke grondslag worden geschaard onder faith-based care. De primaire taak van deze organisaties op religieuze grondslag is het bieden van zorg. Hun kerntaak betreft dus niet het uitdragen van hun religie of hun levensovertuiging. Verder in dit onderzoek zullen de benamingen faith-based care, religieuze zorgaanbieders/instellingen of organisaties op levensbeschouwelijke grondslag door elkaar gebruikt worden. Over de rol die de levensbeschouwing wel speelt in het dagelijks werk wordt verderop uitgewijd. Een apart onderscheid op basis van instellingen die winst willen maken (profit instellingen) en instellingen zonder winststreven (non-profit instellingen) is niet relevant. Hoewel bij de gesprekken met de koepelorganisaties naar voren kwam dat het winststreven ‘minder belangrijk’ is, onderschrijven zij wel dat ook religieuze zorgaanbieders een bepaalde omvang moeten hebben om goed te functioneren en even grote kostenposten moeten dragen (Kohnen, 2014; Kotek, 2015). Een apart onderscheid is aldus ongewenst, maar dit minder omvangrijke winststreven wordt uiteraard wel meegenomen als zijnde een specifiek punt voor faith-based care. Een andere punt waarop de instellingen wel ondervraagd zijn maar waarop geen apart onderscheid gemaakt zal worden is tussen staats- en particuliere zorginstellingen. Dit vanwege het feit dat ook de reguliere zorginstellingen veelal geen staatsbezit zijn en dat zowel religieuze als seculiere zorginstellingen gebonden zijn aan overheidsregelgeving en kunnen rekenen op subsidiëring van de overheid (Agsteribbe, 2015; Kohnen, 2014).

Het belangrijkste onderscheid dat in dit onderzoek gemaakt zal worden betreft dus religieuze en niet-religieuze zorgaanbieders. Een tweede punt waarop verschillen weergegeven worden is tussen de verschillende levensbeschouwelijke instellingen op Joodse, islamitische en christelijke grondslag. De seculiere zorgaanbieders zullen in dit onderzoek worden omschreven als reguliere of algemene zorgaanbieders/instellingen. Deze niet-religieuze zorginstellingen hebben, net als de niet-religieuze zorgaanbieders, als kerntaak het bieden van zorg. Echter, zij kennen geen levensbeschouwing als grondslag van hun instelling. Door de huidige stijgende kosten en ingrijpende veranderingen in de zorg zijn er geluiden die stellen dat de rol van religieuze zorgaanbieders zal toenemen. Wanneer overheden namelijk vanwege financiële of ideologische redenen niet voldoen aan de verwachtingen van de zorgvragers, groeit de rol van organisaties op levensbeschouwelijk grondslag (Beaumont en Cloke, 2012: 83). Deze religieuze zorgaanbieders zijn vaak aangesloten bij koepelorganisaties en zorgen voor een welkome bijdrage aan de zorgsector. Tevens kan samenwerking met deze organisaties zorgen voor een besparing. Hoewel de overheid namelijk in vrijwel alle gevallen subsidie verschaft, zijn er vaak vele vrijwilligers actief (Monsma en Soper, 2009: 79). ‘Zelfstandige, geheel door burgers bestuurde en gefinancierde initiatieven die intensieve zorg verlenen hebben we niet gevonden. ‘Onbevlekte burgerinitiatieven’ zijn dus nog altijd zeldzaam’ (Mensink, 2013, 25). Zo leunen ook de religieuze zorgaanbieders, ondanks hun grote aantal vrijwilligers, voor een groot deel op overheidssteun. Zonder hulp van de staat kunnen religieuze zorgaanbieders hun werk niet in deze mate blijven uitvoeren, ‘the state is

(7)

7 still the biggest charity around’ (Beaumont en Cloke, 2012: 88). Zowel joodse, islamitische als christelijke hulporganisaties kunnen rekenen op steun van de overheid. Echter, bij islamitische zorgaanbieders zorgen ‘questions of stability, openness and organizational strength’ er vaak voor dat zij geen of minder subsidie ontvangen van de overheid. Door deze tekortkomingen zouden islamitische zorgaanbieders minder goed mee kunnen doen in het systeem dan christelijke of joodse zorgaanbieders (Monsma en Soper, 2009: 79). Een ander punt waardoor verschillen tussen subsidiëring van de instellingen kan voorkomen is de beschikking over middelen. De overheid werkt namelijk liever samen met instellingen die beschikken over veel middelen, waarbij men kan denken aan gebouwen, ervaring of een brede vrijwilligersbasis. Vooral christelijke instellingen beschikken hierover, Joodse en islamitische instellingen in mindere mate (Lowndes en Chapman, 2005: 19).

§2.3 Aantrekkelijke punten van religieuze zorgaanbieders

De verschillende hierboven genoemde zorginstellingen dragen allemaal bij aan de invulling van de zorgsector op een eigen wijze. Het grote aantal religieuze zorgaanbieders dat actief is binnen het maatschappelijk middenveld kent volgens verschillende auteurs een oorsprong in de verzuiling (Schilderman, 2006: 400). Binnen de eigen zuil koos men voor een zorgaanbieder. De verklaring voor de consistentie van deze grote rol voor religieuze zorgaanbieders legt Baker in het feit dat zij vanwege hun geloof een goede ideologische en morele basis hebben voor het bieden van zorg. Hun eigen normen, waarden en levensbeschouwing kwamen het beste tot uiting bij een zorginstelling binnen de zuil (Baker, 2012: 571). Toch wordt er ook wel gesteld dat deze rol nog uit zou kunnen breiden. Dit ook vanwege het huidige veranderende zorglandschap en ingrijpende veranderingen door decentralisatie en marktwerking. Sociale kwesties zouden volgens Davelaar e.a. dan ook goed opgelost kunnen worden door faith-based care organisaties (Davelaar e.a., 2011: 9). Het huidige gebrek aan tijd, geld en persoonlijke aandacht in de zorg kan dan ook door hen opgevangen worden. Wanneer de overheid zich terugtrekt uit gebieden van het publieke domein die verband houden met de welvaartsstaat, vullen religieuze zorgaanbieders dit gat dan ook veelal (Davelaar e.a., 2011: 25).

De overheid hevelt zelf echter ook zorgtaken bewust over naar de religieuze zorginstellingen. Verschillende redenen worden hiervoor aangedragen. Zo stellen Lowndes en Chapman dat de overheid samenwerking gunstig acht doordat ze een uitstekende organisatiecapaciteit hebben met veel vrijwilligers en contacten, ze veel belang hechten aan identiteiten en waarden en dat ze veelal een toonaangevende rol vervullen binnen de samenleving. De motieven die zorgverleners drijven in religieuze zorg komen volgens Lowndes en Chapman voort uit normatieve waarden en overtuigingen, ‘the requirement to serve people in need is central to the teaching of most faiths’ (Lowndes en Chapman, 2005: 11). Enkele waarden die zouden kunnen zorgen voor een aantrekkelijker karakter van deze zorgaanbieders zijn volgens hen bijvoorbeeld het kweken van een vertrouwensband, eerlijkheid, openheid, vergevingsgezindheid, gerechtigheid en het bieden van hoop. Zij wijzen verder op het holistische karakter van religieuze zorgaanbieders, wat inhoudt dat zij zich niet focussen op een bepaalde doelgroep maar op de gehele samenleving (Lowndes en Chapman, 2005: 14-15). Een ander veelvoorkomend punt waarop faith-based care zich onderscheid van

(8)

8 reguliere zorg is dat in levensbeschouwelijke organisaties meer aandacht is voor de identiteit van de personen. Dat personen zich verbonden voelen door middel van deze identiteit kan dan ook meespelen in hun keuze voor religieuze zorgaanbieders (Lowndes en Chapman, 2005: 15; Schilderman, 2006: 398). Deze focus op de identiteit van de zorgbehoevende wordt ook onderschreven door Baker, maar hij voegt hieraan toe dat naast deze aandacht voor identiteit ook normen en waarden binnen een religieuze zorginstelling kunnen bijdragen aan het aantrekkelijker maken (Baker, 2012: 572).

Naast meer aandacht voor de identiteit van de zorgbehoevende stelt Schilderman dat religieuze zorgaanbieders meer solidair en menselijk handelen dan in de reguliere zorg gebeurt. Bovendien bouwen zij veelal een betere band met cliënten op. Dit ook vanwege het feit dat cliënten vaak langer verblijven in religieuze zorginstellingen en dat deze vaak kleinschalig zijn (Lowndes en Chapman, 2005: 15; Schilderman, 2006: 403). Zaken die volgens Baker uniek zijn voor religieuze zorgaanbieders zijn: naast fysieke zorg ook persoonlijke en spirituele hulp bieden, meer persoonlijke aandacht, een geloof dat God hen bijstaat bij de werkzaamheden, meer aandacht voor gevoelens van patiënten, het bijbrengen van waarden als vergiffenis en openheid, meer acceptatie voor personen die elders afgewezen zijn en meer acceptatie voor de oplossingen die patiënten zelf aandragen (Baker, 2012: 572). Deze eigenschappen gelden echter alleen voor christelijke zorginstellingen, hoewel Baker verwacht dat dit vrijwel gelijk ligt voor andere religies. Ook Lowndes en Chapman wijzen erop dat er in faith-based care veelal meer persoonlijke aandacht is voor cliënten, maar zij voegen daaraan toe dat de vertrouwensband die personen kunnen voelen met deze zorginstellingen doorslaggevend kan zijn voor hun keuze. ‘Faith based organisations are trusted by people who would not trust, and would not approach, or even think of going to a statutory or another voluntary organisation (Lowndes en Chapman, 2005: 17).

§2.4 Bemoeilijkende factoren voor rol religieuze zorgaanbieders

Binnen deze religieuze zorgaanbieders is echter niet altijd veel samenwerking, er wordt dan ook wel aangegeven dat dit uitgebreid zou kunnen worden. Vanuit de organisaties op levensbeschouwelijke grondslag is het wel gewenst om meer samen te werken. Zij verwachtten dat er door meer samen te werken meer bereikt kan worden in de zorg (Davelaar e.a., 2011: 101). Baker ziet hiervoor voornamelijk mogelijkheden wanneer religieuze zorginstellingen meer zijn gaan samenwerken met niet-religieuze zorginstellingen (Baker, 2012: 573). Wanneer er dan ook tussen religieuze zorgaanbieders onderling en met reguliere zorginstellingen meer wordt samengewerkt kan dit een positieve effect hebben op de zorgsector in Nederland. Verderop zal middels het analyseren van de interviews onderzocht worden of en in welke mate samenwerking een gunstige uitwerking kan hebben. Hoewel eerder is beschreven dat religieuze zorgaanbieders in Nederland een grote rol vervullen in de zorgsector stellen andere auteurs dat deze rol afneemt. De ontwikkeling die zich voordoet is dat religie en zorg steeds minder verbonden geraken. ‘It is not realistic to expect that the presently active FBOs in the Netherlands are going to develop new activities on a large scale’ (Davelaar e.a., 2011: 101). Als oorzaak hiervan noemt Schilderman onder andere dat de overheid veel maatregelen neemt die de marktwerking in de zorg vergroten en zij meer

(9)

9 subsidie uittrekken voor organisaties die zorg aanbieden zonder religieuze grondslag (Schilderman, 2006: 398). Davelaars noemt de volgende redenen: ‘(1) They do not have the people or the financial means to do so; (2) it does not suit the small-scale and often personal manner in which they prefer to work; (3) in general the amount of public subsidies available is will be reduced, due to the economic crisis; (4) obtaining a higher share of public funding in one’s budget requires adaptation to more strict requirements (although some governments are undertaking efforts to reduce the bureaucratic load); and (5) support to general services is the rule, and will be even more dominant in the near future, so it seems: subsidies to religious organisations, even if they are strictly used to reach public goals are increasingly the subject of public debate’ (Davelaar e.a., 2011: 101). Het feit dat de religieuze zorgaanbieders naast het aanbieden van zorg andere doelstellingen hebben zoals meer persoonlijk contact, werkt dus bemoeilijkend voor de subsidiëring of om een grotere rol te vervullen in de zorgsector (Davelaar e.a., 2011: 101; Schilderman, 2006: 398). Bovendien komt hieruit de claim naar voren dat religieuze zorgaanbieders minder professioneel werken, minder goed in staat zijn de strenge regelgeving na te leven zoals bureaucratische verplichtingen en dat zij niet over de benodigde middelen beschikken. Aan de hand van deze criteria zullen de religieuze zorginstellingen worden ondervraagd en of zij dit bevestigen. Zo kan gekeken worden of deze zaken inderdaad bemoeilijkend werken voor het ontvangen subsidie of het vervullen van een grotere rol in het veranderende zorglandschap.

Dat professionalisering bemoeilijkend kan werken voor faith-based care organisaties ligt volgens Schilderman aan het feit dat overtuigingen een te prominente rol spelen. ‘Behoeften in plaats van overtuigingen worden maatgevend. Burgers zijn cliënten geworden’ (Schilderman, 2006: 401). Hiertegenover staan ook auteurs die religieuze zorginstellingen als net zo professioneel bestempelen. ‘Although volunteers are part of the modus operandi, these providers are highly professionalized and do receive the lion’s share of their budgets from the state' (Davelaar e.a., 2011: 22). Deze ontwikkeling onderschrijft Kunneman. ‘Doordat de klassieke financieringsgrondslag op basis van levensbeschouwelijke identiteiten gestaag afbrokkelt, terwijl tegelijkertijd de vragen waarmee geestelijk verzorgers in de zorg geconfronteerd worden steeds verder verstrengeld raken met de specifieke kenmerken van de organisaties waarbinnen zij werken, schuift de beroepsgroep steeds meer op in de richting van een professionele in plaats van een levensbeschouwelijke legitimatie van hun positie en hun specifieke bijdrage’ (Kunneman, 2006: 381). De relatie die de religieuze zorgaanbieders dan ook hebben met de overheid kan stuiten op verzet en ophef. Dit voornamelijk vanwege de subsidiëring. Het financieren van de religieuze zorgaanbieders door de overheid zorgt er dan ook voor dat er twist kan ontstaan over de vraag of deze instellingen eisen mogen stellen aan personeel of religie mogen uitdragen in hun werkzaamheden (Lowndes en Chapman, 2005: 13; Vermeulen en Belhaj, 2013: 130).

Deze spanning wordt onderschreven door Baker. ‘This discomfort is evident at a number of levels: often a suspicion that religious groups will use their religious capital (i.e. their engagement in public life) as a means of converting or proselytising clients; discomfort at the intensity of the vocabulary used when faith groups want to talk about not only what they do, but why they do what they do’ (Baker, 2012: 572). Echter, hij stelt dat deze spanning onterecht is, en de religieuze zorgaanbieders zich hier slechts in beperkte mate op focussen en dat wanneer zij dit doen dit eerder een positieve dan een negatieve bijdrage is aan hun werk.

(10)

10 Religieuze zorginstellingen worden juist in grote mate vrijgelaten door de overheid in hun zorguitvoering. ‘De overheid faciliteert geestelijk verzorgers, maar trekt zich terug als het gaat om de omschrijving, regulering en borging van de werkinhoud van geestelijk verzorgers en verwijst door naar de verantwoordelijkheid hiervoor bij de achtergrondgenootschappen’ (Schilderman, 2006: 406). Een treffend voorbeeld van een zaak waarin deze spanning terugkwam was de ophef die ontstond over het aannamebeleid van Youth for Christ. Zij selecteerden personeel namelijk op basis van levensbeschouwing en de overheid achtte dit niet wenselijk aangezien zij de organisatie van subsidie verschaffen (Vermeulen en Belhaj, 2013: 132). Andere auteurs wijzen deze voorkeur voor bepaald personeel juist toe aan het feit dat in dit geval christenen vanuit hun overtuiging naastenliefde willen uiten en dit dus iets positiefs is (Vermeulen en Belhaj, 2013: 132). Al met al kan gekeken worden welke specifieke rol religieuze zorgaanbieders binnen het veranderende zorglandschap vervullen en kunnen vervullen. Het onderscheid tussen levensbeschouwelijke zorginstellingen onderling en tussen deze en reguliere zorginstellingen staat hierbij centraal. De bovengenoemde punten die religieuze zorgaanbieders aantrekkelijk maken zowel als de factoren die hun rol bemoeilijken worden onderzocht. Middels interviews met levensbeschouwelijke koepelorganisaties en zorginstelling JMW wordt zo een antwoord verschaft op de hoofdvraag: ‘Wat is de specifieke rol van de religieuze zorgaanbieders in het veranderende zorglandschap in Nederland, en hoe valt deze te verklaren?’.

§3 DATA, METHODE EN OPERATIONALISATIE

Door een solide basis in het theoretisch kader is eerst een beeld gegeven van wat bekend is over de rol van faith-based care organisaties in Nederland. Door dit raamwerk zijn punten verworven waarop de koepelorganisaties ondervraagd kunnen worden. Voor het eigen onderzoek zijn kwalitatieve interviews afgenomen met personen binnen koepelorganisaties van religieuze zorgaanbieders. Het betreft hier het Joods Zorgcircuit (JZ), het Verband van Katholieke Maatschappelijke Organisaties (VKMO), stichting De islamitische Zorg in Nederland (DiZiN) en het Joods Maatschappelijk Werk (JMW), om een zo volledig mogelijk beeld van de Joodse zorginstellingen in Nederland te verkrijgen. De gehouden interviews zijn opgenomen en vervolgens getranscribeerd. Bij aanvang van de interviews werden wat algemene vragen gesteld over de werkzaamheden van de geïnterviewde en de organisatie waarvoor diegene werkzaam was. Hierop volgde diverse vragen over samenwerking met overheid en andere (zowel religieuze als niet-religieuze) zorginstellingen, hun groeipotentieel en verlangen hiernaar, wat hun specifieke aanpak is, wat ze aldus aantrekkelijk maakt en hoe zij inspringen op kwesties als personeelsbeleid, bureaucratisering, professionalisering en de marktwerking in de zorg. Er is gekozen voor het stellen van hoe-vragen om een beeld te krijgen van specifieke interacties die plaatsvinden binnen de zorginstellingen en niet slechts hoe de koepelorganisaties de zorgverlening zien. Door koepelorganisaties te bevragen is getracht een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van religieuze zorgaanbieders. Tevens zijn drie verschillende geloofsovertuigingen hierin meegenomen, wat zorgt voor een vollediger beeld en vergelijkingsmogelijkheden. Henny Kreeft is ondervraagd over de islamitische zorg in Nederland. Deze hoofdredacteur van DiZiN staat aan het hoofd van de stichting en

(11)

11 onderhoudt nauwe contacten met de islamitische zorginstellingen. Voor het JZ is project manager Michel Kotek ondervraagd. Daarbij komt voormalig directiesecretaris van het JMW. Ten slotte is van het VKMO directeur Pieter Kohnen geïnterviewd over de rol van de christelijke zorginstellingen in Nederland.

Een centraal punt waarop deze personen zijn ondervraagd is hun specifieke aanpak. Hierbij moet niet slechts gedacht worden aan hun dagelijkse werkzaamheden, maar naar een breder scala aan eigenschappen van hun werk. Zo is onderzocht waarin hun aanpak verschilt van reguliere zorg, welke specifieke rol zij vervullen in het zorgstelsel en wat ze aantrekkelijk maakt. Bovendien is bij deze aanpak specifiek gevraagd naar hoe zij inspelen op kwesties als ophef om personeelsbeleid, bureaucratisering, professionalisering, beperkte middelen, groei- en winststreven en marktwerking in de zorg. Ten slotte is de aanpak qua samenwerking meegenomen. Dit moet gezien worden als hun relatie met andere zorgaanbieders (religieus en niet-religieus), maar ook de overheidsrelaties. Hoe onderhouden zij deze relatie, hoe zit het met subsidiëring, hoe gaan zij om met regelgeving en wat is hun aanpak qua groeipotentieel. Voor zaken die terugkomen uit de literatuur, zoals meer solidariteit, meer rekening houden met identiteit en meer aandacht voor persoonlijk contact zijn de koepelorganisaties bevraagd naar hoe dit tot uiting komt in hun werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan meer tijd per patiënt, het bieden van psychische naast fysieke steun of de jarenlange relatie met de patiënt. Dit alles tezamen zal een zo helder mogelijk beeld verschaffen van de specifieke rol van deze religieuze zorgaanbieders in de veranderende Nederlandse zorgsector. Door onderstaande tabellen in te vullen wordt op heldere wijze een overzicht verschaft van deze rol en de aanwezige verschillen.

Regulier Religieus/Levensbeschouwelijk

Motieven Middelen Subsidiëring

Omgang met cliënten Samenwerking tussen regulier en religieus Samenwerking onderling Professionalisering Groei- en winststreven Bureaucratisering Marktwerking

Christelijk Joods Islamitisch

Motieven Middelen Subsidiëring

(12)

12 Samenwerking tussen regulier en religieus Samenwerking onderling Professionalisering Groei- en winststreven Bureaucratisering Marktwerking §4 ANALYSE

§4.1 Joodse, islamitische en christelijke zorginstellingen

Drie koepelorganisaties zijn ondervraagd: het VKMO, DiZiN en het Joods Zorgcircuit. Verder is er nog een Joodse zorgaanbieder meegenomen, namelijk JMW. Het Joods Zorgcircuit is een koepelorganisatie waar acht zorginstellingen bij zijn aangesloten. Ze bieden kwalitatief hoogwaardige zorg, waarbij de Joodse identiteit een belangrijke rol speelt. Hun werkzaamheden variëren van jeugdzorg tot behandelingen in ziekenhuis Amstelland tot het bieden van hulp aan migranten (Website JZ, 2015). Het Joods Zorgcircuit, opgericht in 2000, stelt als doel om de Joodse zorginstellingen te coördineren en te overleggen over de invulling van de zorg. Zo is ook het JMW aangesloten bij het JZ. Het JMW biedt zorg aan de personen binnen de Joodse gemeenschap. ‘JMW biedt psychosociale hulpverlening, thuiszorg, sociaal-culturele activiteiten en zorg aan jeugdigen, volwassenen en ouderen vanuit het hoofdkantoor in Amsterdam en enkele regionale bureaus’ (Website JMW, 2015). Naast zorg biedt deze organisatie ook hulpverlening in de vorm van psychische begeleiding en gesprekken. Voornamelijk Joden van de eerste generatie gaan vanzelfsprekend naar JMW. Dit ligt bij de tweede en derde generatie wat minder vast. (Agsteribbe, 2015). Ook voor de andere Joodse instellingen aangesloten bij het JZ geldt dit (Kotek, 2015).

Voor het verkrijgen van een beeld van de islamitische zorg in Nederland is stichting DiZiN ondervraagd. DiZiN onderhoudt nauwe contacten met de islamitische zorginstellingen en er zijn plannen om de islamitische instellingen nauwere banden te laten onderhouden (Kreeft, 2014). DiZiN is dus geen koepelorganisatie zoals het VKMO of JZ, maar deze stichting vervult wel vergelijkbare functies. De voornaamste functie van DiZiN is het bieden van consultatie, hulp en ondersteuning aan islamitische zorginstellingen in Nederland. Op deze wijze trachten zij de zorg voor de islamitische gemeenschap in Nederland te begeleiden en te versterken (Website DiZiN, 2015). Tot slot is christelijke koepelorganisatie het VKMO ondervraagd. Bij het VKMO zijn ruim dertig christelijke instellingen aangesloten, waarvan enkele het bieden van zorg op zich nemen en waar andere instellingen zich toeleggen op zeer diverse zaken. Een belangrijke koepelorganisatie die aangesloten is bij het VKMO is Reliëf, waar weer ongeveer 160 christelijke zorgaanbieders bij zijn aangesloten. De zorginstellingen waarmee het VKMO banden onderhoudt variëren dan ook van ouderenzorg tot verslavingszorg. Naast zorg onderhoudt het VKMO ook nauwe banden met organisaties uit andere sectoren variërend van onderwijs of sport tot media (Kohnen, 2015). Alleen de

(13)

13 zorginstellingen zijn voor dit onderzoek van belang. ‘Alles wat je aan de zieken doet, doe je eigenlijk aan Christus zelf’ (Kohnen, 2014). De christelijke levensovertuiging vormt dan ook een belangrijk motief voor hun verlening van zorg, waarover hieronder verder uitgewijd wordt.

§4.2 Motieven en middelen voor het bieden van zorg

Het eerste punt waarop religieuze zorgaanbieders specifiek verschillen van reguliere zorgaanbieders zijn de motieven. Waar dit in de algemene zorginstellingen niet voort zal komen uit levensbeschouwelijke overtuigingen, lijkt dit anders te liggen bij de religieuze zorgaanbieders. Normatieve waarden en overtuigingen zouden deze religieuze bieders van zorg drijven: ‘the requirement to serve people in need is central to the teaching of most faiths’ (Lowndes en Chapman, 2005: 11). Hierin stellen zij dus dat dit een homogeen streven is binnen religies. Dit blijkt echter niet het geval. Aanzienlijke verschillen bestaan op dit gebied tussen de drie levensbeschouwingen. Zo handelen de personen binnen Joodse zorginstellingen in het geheel niet vanuit religieuze overtuigingen en waarden (Kotek, 2015; Agsteribbe 2015). ‘Dat je hulp biedt, dat doe je ook als maatschappelijk hulpverlener op de Noordpool’ (Agsteribbe, 2015). Religieuze motieven spelen binnen de Joodse zorginstellingen volgens Agsteribbe dus geen rol van betekenis. ‘Wij hadden twee maatschappelijk werkers die aan het Jodendom wat deden, die orthodox waren. Op dit moment hebben we er niet één’ (Agsteribbe, 2015). Agsteribbe gaat zelfs zover om te stellen dat het hinderlijk kan zijn wanneer men vanuit religieuze motieven zorg biedt. Hij meldt dat alles dat niet samenhangt met de taak van zorg dragen verspilling is van tijd, geld en moeite (Agsteribbe, 2015). Hij ontkent dan ook dat een christelijke waarde als naastenliefde een positieve bijdrage kan leveren in het bieden van zorg.

Dit staat lijnrecht tegenover de islamitische en christelijke zorginstellingen, waarin religieuze overtuigingen een belangrijke rol spelen (Kreeft, 2014; Kohnen, 2014). Een belangrijk motief voor de islamitische zorgaanbieders is echter ook dat zij speciale behandelingen aanbieden die de reguliere zorg niet biedt zoals hijama, een behandeling waarin met glazen bollen bloed wordt afgenomen (Kreeft, 2014). Kohnen van het VKMO hamert juist op het belang van christelijke motieven als naastenliefde, zij blinken hierdoor juist uit volgens hem. Dit staat haaks op de motieven van christelijke zorgaanbieders. ‘Er is een religieuze drive, de zorg voor de naasten. Die is van belang. Dat was de diepste motivatie. Ook op basis van de Bergrede: de naakten kleden, de hongerige voeden’ (Kohnen, 2015). Naast de motieven zit er verschil in de omvang van de instellingen. Waar islamitische en Joodse zorginstellingen veelal kleinschalig opereren varieert dit sterk bij christelijke zorginstellingen, zijn deze vaker grootschalig en beschikken zij over veel middelen, zoals vestigingen, connecties en ervaring (Kohnen, 2014; Kotek, 2015; Kreeft, 2014). Hieruit blijkt ook het verschil in voorzieningen en middelen tussen de zorgaanbieders. De vaak vrij nieuwe kleinschalige islamitische zorg loopt qua voorzieningen en middelen volgens Kreeft dan ook achter op bijvoorbeeld de christelijke zorginstellingen (Kreeft, 2014). Ook de Joodse zorginstellingen hebben te kampen met het teruglopen van de beschikbare middelen, waardoor de reserves reeds worden aangesproken (Agsteribbe, 2015). Dit punt komt ook

(14)

14 terug in het werk van Lowndes en Chapman, zij stellen dat de christelijke instellingen over een aanzienlijk groter aantal middelen en voorzieningen beschikt dan andere religieuze zorginstellingen (Lowndes en Chapman, 2005: 19). Voor de reguliere zorg ligt dit anders, zij worden ofwel gefinancierd vanuit de overheid ofwel doordat zij particuliere zorg aanbieden (Agsteribbe, 2015; Kohnen, 2014).

§4.3 Subsidiëring door de overheid

Een beperkte hoeveelheid middelen van religieuze zorgaanbieders kan bemoeilijkend werken voor het verkrijgen van subsidie (Davelaar, e.a. 2011: 101). Voor aanbieders van algemene zorg ligt dit anders, zij zijn ofwel volledig gefinancierd door de overheid of bezitten een particuliere instelling die middels private behandelingen geld verkrijgt (Kohnen, 2014; Kreeft, 2014). Het holistische karakter dat de religieuze zorginstellingen zouden hebben, aldus het focussen op de gehele samenleving en niet slechts een doelgroep, blijkt niet uit de gesprekken. Joodse en islamitische zorgaanbieders bieden in grote mate zorg aan Joodse of islamitische cliënten en net als in de reguliere zorg bieden instellingen vooral zorg aan een bepaalde doelgroep (ouderenzorg, jongerenzorg). Een oorzaak voor lastige subsidierelaties voor islamitische zorginstellingen is dat dit minder stabiele, open en organisatorisch sterke organisaties zijn (Monsma en Soper, 2009: 79). Bepaalde behandelingen worden niet vergoed. Zo noemt hij een behandeling met bloedzuigers of hijama (Kreeft, 2015). Een streven van hem is om behandelingen als hijama of een behandeling met bloedzuigers wel te laten opnemen in de polissen van zorgverzekeraars (Kreeft, 2015). Vooral het type behandeling is dus van belang en niet zo zeer de openheid, stabiliteit of structuur van de organisatie. Naast islamitische zorginstellingen kampen ook Joodse zorginstellingen hiermee. Deze ontvangen namelijk slechts subsidie voor zorg aan de eerste generatie Joden en niet de tweede en derde (Kotek, 2015; Agsteribbe, 2015). De voornaamste reden van de overheid hiervoor is om de Joden een gevoel van veiligheid te bieden. Zo kwam dit bijvoorbeeld in het geding door de demonstraties in de Schilderswijk. Een ander treffend voorbeeld dat Kotek gaf betrof Joden die tegenwoordig nog steeds trauma’s over hebben gehouden aan het nemen van een douche. Hierbij bieden Joodse zorginstellingen dan ook, met subsidie van de overheid, de benodigde hulp (Kotek, 2015).

Het verschil tussen Joden, christenen en moslims:

Joden overdrijven, moslims liegen en christenen huilen (Agsteribbe, 2015).

Met bovenstaand citaat bedoelt Agsteribbe dat de christenen voornamelijk het leed van anderen willen verlossen, dat Joden hun problemen aandikken omdat ze verwachtten anders niet geloofd te worden en aldus geen subsidie te ontvangen en dat moslims niet eerlijk zijn over de omvang van hun problemen en benodigdheden. Een mogelijk heikel punt betreffende het personeelsbeleid speelt in de religieuze instellingen geen rol volgens alle geïnterviewden (Kohnen, 2014; Kotek, 2015; Kreeft, 2014; Agsteribbe, 2015). De bewering van Schilderman (2006: 398) en Davelaar e.a. (2011: 101) dat vanwege activiteiten die niet gericht zijn op het bieden van zorg, de overheid geneigd zou zijn af te zien van subsidiëring komen hier dus niet

(15)

15 uit naar voren. Kohnen van het VKMO brengt dit anders. Evangeliseren vindt volgens hem allereerst plaats door het bieden van uitermate goede zorg en desnoods via directe overtuiging. ‘Paus Franciscus zegt daarover: ‘Evangeliseer! Desnoods, als het niet anders kan, met woorden’’ (Kohnen, 2014).

§4.4 Verschillen in omgang met cliënten

Deze quote van Kohnen is typerend voor de aanpak van christelijke, en in het algemeen levensbeschouwelijke, zorgaanbieders. Religieuze zorgaanbieders leveren volgens hem dan ook zo een goede zorg dat men daardoor al overtuigd wordt van de christelijke levensbeschouwing. Een punt waarop dit bijvoorbeeld gebeurt is door de grotere rol die identiteit speelt bij de religieuze zorgaanbieders dan in de reguliere zorg. Dat personen zich verbonden voelen door middel van deze identiteit kan dan ook meespelen in hun keuze voor religieuze zorgaanbieders (Lowndes en Chapman, 2005: 15; Schilderman, 2006: 398; Baker, 2012: 572). Binnen Reliëf, een koepelorganisatie van zorginstellingen aangesloten bij het VKMO, speelt identiteitsbegeleiding ook een grote rol in hun aanpak. ‘Dit is wat een zorginstelling een christelijke zorginstelling maakt’ (Kohnen, 2014). Ook bij Joodse zorginstellingen speelt identiteit een grote rol bij hun aanpak. Dit speelde vroeger echter een veel grotere rol dan tegenwoordig (Kotek, 2015). Waar de keuze voor een zorginstelling vroeger meer lag in de identiteit, stelt Kotek dat dit tegenwoordig gestoeld is op basis van kwaliteit. Wanneer personen tegenwoordig dan ook kiezen voor Joodse zorginstellingen is dit voornamelijk vanwege de kwaliteit van hun zorgverlening (Kotek, 2015). Naast deze grotere rol voor identiteit, is in de faith-based care ook meer sprake van een vertrouwensband tussen zorgaanbieder en cliënt (Lowndes en Chapman, 2005: 17)

Agsteribbe van het JMW formuleert deze vertrouwensband anders. Het specifieke van Joodse zorginstellingen is volgens hem eerder een vertrouwensbreuk die de Joden hebben gehad met de niet-Joodse samenleving. Hij wijst hierbij op twee kanten van vertrouwen: trust en credibility. ‘Credibility is iemands technische vaardigheid, trust is dat je iemand vertrouwt, dat hij je niet belazert. Dat zijn de twee polen van vertrouwen. De reden voor JMWs doelgroep om naar JMW te gaan is in de eerste plaats trust. Het vertrouwen dat mensen je herkennen, dat ze je achtergrond begrijpen, dat ze niet meer hoeven te vragen naar wat iemand in de oorlog heeft meegemaakt’ (Agsteribbe, 2015). Trust is volgens hem in afnemende mate van belang voor de tweede en derde generatie, waar dit voor de eerste generatie nog steeds doorslaggevend is. Echter, dit punt kan dus wel degelijk nog steeds meespelen in het aantrekkelijker maken van de Joodse zorginstellingen net als begrip, kennis, ervaring en inlevingsvermogen in de behoeften van de Joodse gemeenschap (Website JZ, 2015). Nauw verband met deze vertrouwensband heeft de grotere rol voor persoonlijk contact binnen religieuze zorginstellingen. Net als op het gebied van vertrouwen en de rol van identiteit bij de aanpak van de instellingen is dit iets wat als een aantrekkelijke eigenschap van levensbeschouwelijke zorg gezien kan worden.

Deze grotere rol voor persoonlijk contact komt terug in een betere band die zorgkrachten hebben met cliënten en meer solidariteit en begrip voor hen (Kotek, 2015; Kreeft, 2014; Kohnen, 2014; Schilderman, 2006: 403). Als treffend voorbeeld geeft Kreeft

(16)

16 van DiZiN dat in islamitische zorginstellingen bij een besnijdenis een hele middag wordt ingepland en de hele familie hierbij aanwezig kan zijn met lekkernijen en cadeaus (Kreeft, 2014). Christelijke zorgaanbieders bieden naast fysieke hulpverlening ook geestelijke hulpverlening, in tegenstelling tot de aanbieders van algemene zorg. ‘Geestelijk welzijn kan bijdragen aan lichamelijk welzijn’ (Kohnen, 2014; Baker, 2012: 572). Dit komt overeen met de andere levensbeschouwingen (Agsteribbe, 2015; Kreeft, 2014). De grotere focus op persoonlijk contact en begeleiding ligt volgens de geïnterviewden ook veelal in het feit dat de religieuze zorgaanbieders kleinschalig opereren. Dit draagt dan ook mede bij aan het feit dat de religieuze zorginstellingen informeler omgaan met cliënten dan in de reguliere zorg gebeurt. ‘Je motivatie bepaalt hoe je, je verhoudt ten opzichte van patiënten. De religieuze zorg heeft meer aandacht voor de patiënt, dit gebeurt minder formeel dan in de reguliere zorg maar meer omwille van de mens zelf. In de omgang tussen de mensen maakt het alle verschil.’(Kohnen, 2015). Wanneer men dit ziet in het perspectief van het roerige zorgstelsel, waarin weinig tijd voor patiënten is en veel misstanden plaatsvinden, komt de vraag op of deze religieuze invulling van zorg gewenster is. De persoonlijkere omgang met cliënten , grotere rol van identiteit, vertrouwensband en de informelere zorgverlening dragen dan ook ten zeerste bij aan de specifieke aantrekkelijke rol van religieuze zorgaanbieders.

Tabel 1. Verschillen tussen religieuze zorgaanbieders onderling

Christelijk Joods Islamitisch

Motieven Naastenliefde en andere

christelijke waarden belangrijkste motieven. ‘Wat christelijke zorginstellingen uniek maakt is dat, wanneer er christenen zullen zijn er zorg zal zijn’ (Kohnen, 2014).

Niet-religieus. Agsteribbe van het JMW acht het hinderlijk wanneer religieuze overtuigingen als naastenliefde een rol spelen.

Religieuze overtuigingen en het aanbieden van behandelingen die de reguliere zorg niet biedt.

Middelen Zowel grootschalige als

kleinschalige instellingen. Veel middelen, waaronder vestigingen, ervaring en connecties. Vooral kleinschalige instellingen. Teruglopende middelen, reserves worden aangesproken. Veel ervaring door jaren heen.

Weinig middelen en voornamelijk vrij nieuwe kleinschalige instellingen.

Subsidiëring Volledige subsidiëring. Verschillend per generatie of per issue: veiligheid in het geding (Schilderswijk).

Verschillend per instelling en per behandeling. Behandelingen als hijama of met bloedzuigers niet.

Omgang met cliënten Meer persoonlijke omgang.

Grotere rol voor identiteit,

Meer persoonlijke

omgang. Grotere rol voor

Meer persoonlijke

(17)

17 naast fysieke ook

geestelijke zorgverlening en vrij informeel.

Vertrouwensband met de cliënt.

identiteit, naast fysieke ook geestelijke zorgverlening en vrij informeel. Vertrouwensbreuk met niet-Joodse samenleving. Trust in Joodse instellingen.

identiteit, naast fysieke ook geestelijke zorgverlening en informeel. Samenwerking tussen regulier en religieus

Gering. Gering. Niet.

Samenwerking onderling Veel onderlinge samenwerking. Veel onderlinge samenwerking.

Reeds weinig onderlinge samenwerking.

Professionalisering Dat levensbeschouwelijk overtuigingen niet samengaan met

professionalisering wordt tegengesproken. Even professioneel als reguliere zorg. Idem. Idem. Groei- en winststreven Noodzakelijk om voortbestaan te verzekeren, maar streven naar groei en winst is geen hoofddoel. Hoofddoel is groei op gebied van kwaliteit.

Idem en reeds kan gehele Joodse gemeenschap geholpen worden.

Idem.

Bureaucratisering Kost veel tijd en geld, wat ten koste gaat van het bieden van zorg en de persoonlijke aandacht. Voor veelal kleinschalige

religieuze zorgaanbieders vaak nog problematischer. Wordt wel structureler getracht hieronderuit te komen.

Idem. Idem.

Marktwerking Veroorzaakt problemen als

administratieve rompslomp, ongelijke behadeling en minder persoonlijke aandacht voor cliënten.

(18)

18

§4.5 Samenwerking tussen (religieuze) zorginstellingen

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de religieuze zorginstellingen op aantrekkelijke wijze hun specifieke rol binnen de zorgsector vervullen. Echter, er valt ook nog zeker terrein te winnen op het gebied van samenwerking, waar dan ook naar gestreefd wordt door de levensbeschouwelijke zorg (Davelaar e.a., 2011: 101). Voornamelijk in samenwerking tussen religieuze en niet-religieuze instellingen (Baker, 2012: 573). Voor meer samenwerking binnen de islamitische zorginstellingen is sinds kort een plan opgesteld door Kreeft. Hij tracht onder andere om de inkoop van producten en materialen samen te regelen. Zijn eindstreven is om een islamitisch ziekenhuis op te richten in Nederland, waarbinnen de zorginstellingen kunnen samenwerken. Hierover is hij in gesprek met de verschillende partners en de overheid (Kreeft, 2014). Uit het gesprek met hem kwam eveneens naar voren dat er binnen deze islamitische zorgaanbieders op dit moment nog aanzienlijk minder wordt samengewerkt dan het geval was binnen de Joodse en christelijke instellingen die aangesloten zijn bij het VKMO en het JZ (Kohnen, 2014; Kotek, 2015). ‘Zaken als verband of toiletpapier kunnen natuurlijk makkelijk gezamenlijk ingekocht worden’ (Kotek, 2015). Echter, door verschillende overtuigingen en waarden binnen de religies is samenwerking tussen verschillende levensbeschouwing net als samenwerking met reguliere zorgaanbieders nauwelijks het geval (Kotek, 2015; Agsteribbe, 2015; Kohnen, 2014; Kreeft, 2014). Tussen de islamitische instellingen en reguliere of andere levensbeschouwelijke organisaties vindt geen samenwerking plaats. Kreeft verwacht dat wanneer er onderling meer samengewerkt gaat worden de onderhandelingspositie van de islamitische zorginstellingen versterkt. Zo zouden zij hierdoor meer mogelijkheden krijgen om bepaalde behandelingen als hijama in een zorgverzekering op te laten nemen (Kreeft, 2014).

Tabel 2. Verschillen tussen reguliere en religieuze zorgaanbieders

Regulier Religieus/Levensbeschouwelijk

Motieven Niet-religieus. Bieden van

hoogwaardige zorg op efficiënte wijze.

Sterk wisselend. Zowel levensbeschouwelijk als niet levensbeschouwelijk.

Middelen Subsidie van de overheid of

bekostiging door particulieren. Zowel grootschalige als

kleinschalige instellingen

Christelijke veel middelen en zowel kleinschalige als grootschalige instellingen. Joodse teruglopende middelen en kleinschalige instellingen. Islamitische instellingen vooral kleinschalig met weinig

middelen.

Subsidiëring Volledige subsidiëring door

door de overheid of

bekostiging door aanbieden particuliere behandelingen.

Sterk wisselend. Per generatie, per issue, per behandeling, per instelling verschillend of volledige subsidiëring.

(19)

19

Omgang met cliënten Minder persoonlijke omgang. Geen rol voor identiteit, focus op fysieke zorgverlening en erg formeel.

Meer persoonlijke omgang. Grotere rol voor identiteit, naast fysieke ook geestelijke

zorgverlening en informeel. Vertrouwensband met de cliënt.

Samenwerking tussen regulier en religieus

Gering of niet. Idem.

Samenwerking onderling Aanzienlijk: veel onderlinge afspraken en regels.

Joods en christelijk in grote mate, islamitisch niet.

Professionalisering Ontwikkeling die zich voordoet.

Dat levensbeschouwelijk overtuigingen niet samengaan met professionalisering wordt tegengesproken. Even

professioneel.

Groei- en winststreven Groter streven dan in religieuze zorginstellingen

Noodzakelijk om bestaan te verzekeren, maar streven naar groei en winst is kleiner.

Bureaucratisering Kost veel tijd en geld, wat ten koste gaat van het bieden van zorg en de persoonlijke aandacht.

Idem. Voor veelal kleinschalige religieuze zorgaanbieders vaak nog problematischer. Wordt wel structureler getracht hieronderuit te komen.

Marktwerking Veroorzaakt problemen als

administratieve rompslomp, ongelijke behadeling en minder persoonlijke aandacht voor cliënten.

Idem.

§4.6 Bureaucratisering, groei- en winststreven, marktwerking

en professionalisering

In het veranderende zorglandschap in Nederland waarin decentralisatie en marktwerking zorgen voor onrust zijn veel ingrijpende ontwikkelingen gaande. Een vraag die dan ook opkomt is of de vaak kleinschalige levensbeschouwelijke zorginstellingen die meer persoonlijke aandacht bieden wel opgewassen zijn tegen veranderingen als decentralisatie, marktwerking, bureaucratisering en professionalisering in de zorg. De bureaucratisering speelt in het veld volgens Kohnen een net zo grote rol als in reguliere zorginstellingen. ‘Iedere handeling moet gedocumenteerd worden’. Er wordt wel structureler over nagedacht hoe men dit kan ontlopen. Bureaucratische verplichtingen zijn dan ook onontkoombaar. Desondanks proberen medewerkers veelal wel harder minder de focus hierop te leggen dan op het zorg bieden zelf (Kohnen, 2014). Dit geldt ook voor de islamitische en Joodse zorginstellingen

(20)

20 (Kotek, 2015; Kreeft, 2014). Bureaucratisering en marktwerking zijn volgens beide in zowel religieuze als niet-religieuze zorginstellingen een probleem. Echter, vanwege de kleinschaligheid van veel religieuze instellingen hebben zij hiervoor vaak geen personeel ter beschikking (Kreeft, 2014; Kotek, 2015). Een verandering in de zorgsector die samenhangt met de toenemende bureaucratisering is de marktwerking. Binnen de reguliere zorg zorgt dit volgens sommige auteurs voor efficiënt en goedkopere zorgverlening, maar andere auteurs zoals Trappenburg stellen dat er zo ongelijke behandeling, minder persoonlijk contact en administratieve rompslomp veroorzaakt worden (Trappenburg, 2005: 21-26). Verdere invoering van de marktwerking zal volgens Kreeft ten gevolge hebben dat er nog minder persoonlijke aandacht voor cliënten zal komen. Verder zijn alle geïnterviewden het ermee eens dat de marktwerking waarschijnlijk voor dezelfde problemen zal zorgen voor religieuze als voor reguliere zorgaanbieders (Kotek, 2015; Kohnen, 2014; Kreeft, 2015; Agsteribbe, 2015).

Een punt waarop religieuze zorgaanbieders wel verschillen van de reguliere zorg is dat zij minder uit zijn op groei. Joodse instellingen hebben al genoeg capaciteit om de Joodse gemeenschap te voorzien (Kotek, 2015), Kreeft van DiZiN stelt dat er voornamelijk meer instellingen bijkomen, maar dat zij niet zozeer verlangens hebben te groeien en Kohnen en Kotek wijzen er beide op dat vooral groei in de kwaliteit van de zorg nagestreefd wordt in tegenstelling tot groei in marktaandeel (Kotek, 2015; Kohnen, 2014; Kreeft, 2014). Kohnen stelt dat er wel een zekere schaal nodig om goed te functioneren, bijvoorbeeld voor een ziekenhuis. Groeien en winst maken zijn niet de hoofddoelen. Het behalen van winst en het behoud van een stabiele instelling zijn natuurlijk belangrijk, maar er ligt in Kohnens optiek meer nadruk op het helpen van mensen dan op het efficiënt werken. Desondanks ontkomen ook zij niet aan de nood om een effectieve financieel gezonde instelling te behouden. Ten slotte zijn het VKMO, DiZiN, JZ en JMW ondervraagd over de professionalisering in de zorg. Diverse auteurs zien hierin moeilijkheden voor zorginstellingen op levensbeschouwelijke grondslag. Overtuigingen zijn niet meer relevant in de zorg, nu draait alles om de behoeften van de cliënten (Schilderman, 2006: 401). De vraag is of religieuze zorgaanbieders wel net zo professioneel opereren als reguliere zorgaanbieders. Alle geïnterviewden ontkennen dit. Zij stellen dan ook dat er in de religieuze zorginstellingen net zo professioneel zorg wordt verleend als in de reguliere zorg (Kotek, 2015; Kohnen, 2014; Kreeft, 2014; Agsteribbe, 2015) Davelaar beaamt deze even professionele werkwijze (Davelaar e.a., 2011: 22). Een andere auteur beschrijft een ontwikkeling naar steeds professioneler wordende faith-based care, doordat de ‘klassieke financieringsgrondslag op basis van levensbeschouwelijke identiteiten gestaag afbrokkelt’ (Kunneman, 2006: 381). Aanpassen is dus genoodzaakt.

§5 CONCLUSIE EN REFLECTIE

§5.1 Conclusie

Decentralisatie, toenemende marktwerking en stijgende zorgkosten zorgen voor een lastige positie voor de overheid bij het invullen van de zorgsector. Overheden kunnen hier op verschillende wijze op inspelen. Groot-Brittannië riep al de Big Society in het leven, waarin

(21)

21 de keuzevrijheid van de burger groot is en burgerinitiatieven zoveel mogelijk gefaciliteerd worden. Ontwikkelingen als decentralisatie en meer marktwerking zorgen voor een gat in het publieke domein van de zorg, waar ruimte vrijkomt voor maatschappelijke organisaties. In Nederland werkt de overheid al veel samen met partners uit het actieve maatschappelijk middenveld. Toch blijven misstanden door tijdsgebrek en focus op efficiëntie, en weinig persoonlijke aandacht zorgen voor problemen. De specifieke rol die religieuze zorgaanbieders vervullen kan zorgen voor een andere invulling van de zorg. Hun potentiële rol groeit dan ook wanneer de overheid vanwege ideologische of financiële redenen niet kan voldoen aan de zorgvraag (Beaumont en Cloke, 2012: 83). Hun motieven voor het bieden van zorg vormen een punt waarop zij zeker een meerwaarde hebben. Zowel christelijke als islamitische instellingen handelen dan ook vanuit levensbeschouwelijke overtuigingen zoals naastenliefde, wat zich uit in een sterke drang tot zorg bieden. Bij de Joodse zorg is dit niet het geval, maar zij zijn wel bekend met de Joodse achtergrond en ervaren met hun specifieke zorgvraag. Deze specifieke zorgvraag wordt ook effectiever gewaarborgd in levensbeschouwelijke zorginstellingen door de rol voor identiteit. Middels deze rol voor identiteit kan er dan ook een sterke vertrouwensband ontstaan tussen cliënten en de religieuze zorginstellingen. Bovendien trachten de religieuze zorginstellingen in hun omgang met de cliënt niet slechts fysieke zorg te bieden, maar deze ook geestelijk ondersteuning te bieden (Baker, 2012: 572; Kohnen, 2014; Agsteribbe, 2015).

Geestelijke verzorging kan naast iets als zingeving ook zitten in meer solidair en menselijk handelen door de zorgverleners en meer persoonlijk contact. Al met al vullen deze religieuze zorgaanbieders zo op een specifieke hun rol in die cliënten laat besluiten voor hen te kiezen. In het roerige zorglandschap waarin tijdsgebrek en weinig persoonlijke aandacht zich voordoen bestaat dan ook een aantrekkelijke zorginvulling door organisaties op levensbeschouwelijke grondslag. Ook aan een maatschappelijke ontwikkeling als bureaucratisering of het streven naar groei- en winst geven zij een specifieke invulling. Zo is hun streven naar groei en winst niet het hoofddoel en wordt er in religieuze zorginstellingen, hoewel dit ook daar voor problemen zorgt, zo min mogelijk nadruk gelegd op bureaucratische verplichtingen en meer op zorg bieden. Hoewel deze specifieke rol aldus aantrekkelijke punten kent zijn er ook ontwikkelingen in de zorg waarop gesteld wordt dat zij het lastig hebben of krijgen. Subsidiëring is voor hen namelijk soms problematisch. Ophef over evangelisatie of het personeelsbeleid bemoeilijken dit dan wel niet, maar subsidiëring varieert wel per behandeling (hijama), issue (veiligheid) of instelling. Professionalisering zou een ontwikkeling zijn die de rol voor religieuze zorgaanbieders bemoeilijkt, maar dit wordt tegengesproken door de geïnterviewden. Zij werken net zo professioneel, en kunnen dan ook even goed omgaan met de toenemende marktwerking en hoeveelheid overheidsregelgeving. Met specifieke eigenschappen als een vertrouwensband, persoonlijke omgang en de rol voor identiteit vervullen de religieuze zorgaanbieders dan ook een aantrekkelijke rol in het veranderende zorglandschap.

(22)

22

§5.2 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek

Tegenwoordig zijn de veranderingen in dit zorglandschap natuurlijk nog volop gaande en de uitwerking hiervan is dan ook nog ongewis. Vervolgonderzoek zou een grotere focus kunnen leggen op de toekomstvisies van religieuze zorginstellingen. Verschillende auteurs hebben een toekomstvisie beschreven (Schilderman, 2006: 408-411; Mauger, 2011: 62-63), maar hieraan kan een welkome aanvulling worden geleverd door te vragen hoe de religieuze zorgaanbieders zelf verwachten dat hun rol in de toekomst zal veranderen. En hoe zij denken om te gaan met de alsmaar stijgende zorgvraag. Daarbij komt dat dit onderzoek zich focust op Nederland en de invulling van de zorg in andere landen kan wellicht impact hebben op hoe dit hier gebeurt. Een vergelijkend onderzoek binnen Europese staten, of tussen Nederland en een niet-Europese staat zijn interessante opties. Een ander punt waarop vervolgonderzoek zich kan richten is door ofwel meer reguliere zorginstellingen te ondervragen of religieuze zorginstellingen op de grond te onderzoeken. Zo wees ook Kohnen van het VKMO erop dat gesprekken met zorginstellingen binnen koepelorganisatie Reliëf een welkome bijdrage zouden kunnen leveren (Kohnen, 2014). Doordat bij Reliëf zowel protestants-christelijke als katholieke zorginstellingen zijn aangesloten is ook op dit gebied vergelijkend onderzoek mogelijk.

§5.3 Discussie en reflectie

Hoewel in dit onderzoek getracht is een zo volledig mogelijk beeld te verschaffen van de religieuze zorgaanbieders in Nederland is slechts een greep eruit meegenomen. Zo is wel naar de koepelorganisaties gekeken, waardoor een zo breed mogelijk scala is meegenomen. Dit is gedaan in plaats van het kijken naar individuele organisaties zoals het Leger des Heils om bredere uitspraken mogelijk te maken dan slechts over individuele instellingen. Dit zorgt voor betrouwbaardere uitspraken over religieuze zorginstellingen in het algemeen. Op deze wijze kon gekeken worden wat de specifieke rol was van deze instellingen in het algemeen en een volledigere vergelijking worden gemaakt met de reguliere zorg. Het onderzoek is vrij generaliseerbaar doordat koepelorganisaties zijn bevraagd. Deze onderhouden goed contact met de instellingen ‘op de grond’ en hebben een goed overzicht op de diverse zorginstellingen. Tevens waren zij allen zeer goed op de hoogte van de thema’s die speelden binnen de organisaties, het contact met de overheid en de specifieke rol die de zorgaanbieders vervullen. Alle organisaties waren bovendien zeer goed benaderbaar en de medewerking verliep soepel. Doordat met het JZ aanvankelijk geen afspraak was voor een interview is gekozen JMW over de Joodse zorgaanbieders te bevragen.

Later bleken beide gesprekken nuttig. Doordat JMW de enige zorgaanbieder op de grond is, is wellicht geen sluitend beeld verkregen van hoe de aanpak van de religieuze zorginstellingen is op de werkvloer zelf. Daarbij komt dat de conclusies in dit onderzoek slechts gestoeld zijn op literatuur en de afgenomen interviews. Door middel van een andere methode zoals participerende observaties zou een meer sluitend beeld verschaft kunnen worden van deze specifieke aanpak. Voor het selecteren van de punten waarop zorginstellingen zijn vergeleken is rekening gehouden met wat auteurs als relevante punten

(23)

23 zien. Verder is een goed beeld van de rol van deze religieuze zorginstellingen binnen het roerige zorglandschap verschaft doordat de meest ingrijpende veranderingen en ontwikkelingen zijn meegenomen. Echter, reguliere en algemene zorg zijn als vrij overkoepelende termen gebruikt in dit onderzoek. Binnen deze niet-religieuze zorg bestaat wellicht ook variatie op de verschillende gebieden die zijn meegenomen in dit onderzoek. Daarbij komt dat de gegevens over deze reguliere zorg slechts gebaseerd zijn op de interviews met de religieuze zorginstellingen en bestaande literatuur. Voor het trekken van een vergelijking en het onderzoeken van de specifieke rol van religieuze zorg was deze veralgemenisering noodzakelijk. Bovendien was het in de gegevens tijdsspanne onmogelijk interviews af te nemen binnen de reguliere zorg of om specifieke sectoren mee te nemen. Dit geldt ook voor de veralgemenisering van de religieuze zorginstellingen die onderling of per sector (jeugdzorg, ouderenzorg) aanzienlijk zouden kunnen verschillen.

§6 BRONVERMELDING §6.1 Literatuurlijst

Baker, C. (2012) Spiritual Capital and Economies of Grace: Redefining the Relationship Between Religion and the Welfare State. Social Policy and Society 11 (4): pp. 565-576.

Beaumont, J. en Cloke, P. (2012) Faith-based organisations and exclusion in European cities. Bristol: Policy Press.

Davelaar, e.a. (2011) Faith-based organizations and Social Exclusion in the Netherlands. FACIT.

Donk van de, W. & Plum (2006) Begripsverkenning. In: W. van de Donk et al. (eds.).

Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie (pp. 26-53). Amsterdam University Press: Amsterdam.

Dutch Government (2006) Strategy Plan for Social Relief. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Geelen, R. (2014) Een andere weg inslaan. Denkbeeld, pp. 6-9.

Glasman, M. (2010) Society not State: The Challenge of the Big Society. Public Policy Research.

Kampen, T., Verhoeven, I. en Verplanke, L. (2013) De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.

Kunneman, H. (2006) Horizontale transcendentie en normatieve professionalisering: de casus geestelijke verzorging. In: Donk, W.B.H.J van de, Kronjee, G.J. en Plum, R.J.J.M. Geloven in het publieke domein: Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 366-394.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij is een belangrijke vraag of het huidige onderscheid tussen intramurale en extramurale zorg bepalend moet zijn of winstuitkering is toegestaan, of dat in de regelgeving

• Zorg in de avond, nacht en weekenden voor mensen met verstandelijke beperkingen – Marloes Heutmekers (Daelzicht en Radboud UMC)!. • Digitale ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg

[r]

De Wmcz 2018 geeft de cliëntenraad een aantal nieuwe mogelijkheden.. Zo krijgt de cliëntenraad mogelijkheden om goed betrokken te worden bij verhuizingen, ingrijpende verbouwingen

Volgens Hamid zijn de ouderen in ieder geval zelf niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van hun financiële plicht, omdat zij hier geestelijk niet meer toe in staat zijn..

Bestaande zorgaanbieders zonder toelating die bij ingang van de Wtza vergunningsplichting worden, krijgen een overgangstermijn van 2 jaar om de toelating aan te vragen. Zij

Dan moeten alle spiegelassen door één punt gaan, want anders zijn er ook weer translaties (als er twee evenwijdige spiegelassen zijn) of glijspiegelingen (als er drie assen zijn

In deze folder vindt u een opsomming van zorgaanbieders en hoe u hen kunt bereiken in de regio van Bernhoven.. Er wordt aan u gevraagd of u een