• No results found

Overlap tussen schizotypische trekken en autistische trekken in relatie met creativiteit, anders voelen en persoonlijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overlap tussen schizotypische trekken en autistische trekken in relatie met creativiteit, anders voelen en persoonlijkheid"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Overlap tussen Schizotypische Trekken en Autistische

Trekken in relatie met Creativiteit, Anders Voelen en

Persoonlijkheid.

Masterthese Klinische Ontwikkelingspsychologie Luut van Puffelen

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10205950

Eerste beoordelaar: dr. Annemie Ploeger Tweede beoordelaar: dr. Ingmar Visser Datum: 12 Juni 2015

Aantal woorden abstract: 139

(2)

Abstract

Het doel van huidige studie was om inzicht te verkrijgen in de relatie tussen

schizotypische trekken en autistische trekken. Dit is gedaan door de relatie te onderzoeken tussen deze trekken en creativiteit in niet-klinische populaties van volwassenen en kinderen. Ook is de relatie met anders voelen en persoonlijkheid onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat

schizotypische trekken en autistische trekken overlappen, echter werden weinig relaties met creativiteit gevonden. Anders voelen blijkt enkel in de volwassenheid een positieve relatie te hebben met beide trekken. Ten slotte blijken extraversie en neuroticisme samen te hangen met autistische trekken, maar niet met schizotypische trekken. Kanttekeningen zijn geplaatst bij huidige studie. Deze duiden op een beperkte theoretische waarde voor de resultaten verkregen met kinderen. Geconcludeerd werd dat schizotypische en autistische trekken een overlappende relatie hebben. Creativiteit, persoonlijkheid en anders voelen verklaren deze relatie niet

(3)

Inhoudsopgave

1. Introductie 6

1.1. Overlap tussen schizofrenie en autisme 7

1.1.1. Symptomen 7

1.1.2. Hersenstructuren & Neurale systemen 8

1.1.3. Genen 8

1.2. Diametrisch tegengesteld of Overlappend 9

1.3. Overlap tussen schizotypische trekken en autistische trekken 10

1.4. Creativiteit 10

1.4.1. Creativiteit, autistische trekken en schizotypische trekken 11

1.4.2. Cognitieve inhibitie theorie 11

1.5. Anders voelen 12

1.6. Persoonlijkheid 13

1.7. Volwassenheid & Kindertijd 13

1.8. Huidige studie 14

Deel 1: Overlap tussen autistische trekken en schizotypische trekken bij volwassenen

2. Methode 16

2.1 Deelnemers 16

2.2 Procedure 16

2.3 Materialen 17

2.3.1. Autism Spectrum Quotiënt (AQ) 18

2.3.2. Wisconsin Schizotypy Scales-Brief (WSS-B) 18

2.3.3. Kaufman Domains of Creativity Scale (KDOCS) 19

2.3.4. Alternate Uses Task (AUT) 20

(4)

2.3.6. Quick Big Five (QBF) 21

2.4 Statistische analyses & Verwachtingen 21

3. Resultaten 23

3.1. Descriptieve gegevens & Deelnemers 23

3.2. PCA en Cronbach’s Alpha’s AQ, WSS-B en KDOCS 26

3.2.1. PCA en Cronbach’s Alpha AQ 26

3.2.2. PCA en Cronbach’s Alpha WSS-B 27

3.2.3. PCA en Cronbach’s Alpha KDOCS 28

3.3. De AQ en de WSS-B 29

3.4. Creativiteit, de AQ en de WSS-B 32

3.5. De FD, de AQ en de WSS-B 37

3.6. De QBF, de AQ en de WSS-B 41

Deel 2: Overlap tussen autistische trekken en schizotypische trekken bij kinderen

4. Methode 43

4.1. Deelnemers 43

4.2. Procedure 44

4.3. Materialen 44

4.3.1. Schizotypy Traits Questionaire (STA) 45

4.3.2. Feeling Different Questionaire (FD) 45

4.3.3. Big Five Questionaire for Children (BFQ-C) 46

4.4. Statistische analyses & Verwachtingen 46

5. Resultaten 48

(5)

5.2. PCA en Cronbach’s Alpha’s AQ en STA 50

5.2.1. PCA en Cronbach’s Alpha AQ 50

5.2.2. PCA en Cronbach’s Alpha STA 51

5.2.3. PCA en Cronbach’s Alpha KDOCS 52

5.3. De AQ en de STA 53

5.4. Creativiteit, de AQ en de STA 55

5.5. De FD, de AQ en de STA 60

5.6. De BFQ-C, de AQ en de STA 62

5.7. Vergelijking van kinderen en volwassenen 60

6. Discussie 65

6.1. Autistische trekken en schizotypische trekken 68

6.2. Creativiteit 69

6.3. Anders voelen 71

6.4. Persoonlijkheid 71

6.5. Comorbiditeit 72

6.6. Suggesties voor vervolgonderzoek 72

Literatuurlijst 73 Appendix 81 Appendix A. 81 Appendix B. 85 Appendix C. 88 Appendix D. 91 Appendix E. 95 Appendix F. 99

(6)

Appendix G. 103

Appendix H. 108

Appendix I. 112

Appendix J. 116

(7)

Overlap tussen Schizotypische Trekken en Autistische Trekken in relatie met Creativiteit, Anders Voelen en Persoonlijkheid.

1. Introductie

In Nederland heeft in 1997 ongeveer de helft van de mensen met een psychiatrische stoornis daarnaast nog ten minste één andere stoornis (Bijl, van Zessen & Ravelli, 1997). Comorbiditeit komt dus bij de helft van de psychiatrische patiënten voor. De achterliggende mechanismen en verklarende factoren van veel van deze comorbiditeit zijn nog onbekend. Meer duidelijkheid over deze verbanden zou bijdragen aan behandeling en diagnostiek van (comorbide) stoornissen.

Autisme en schizofrenie zijn stoornissen die regelmatig samen voorkomen. Recente bevindingen wijzen op een overlap in de genetische, neurobiologische en gedragsmatige kenmerken van autisme en schizofrenie (voor een overzicht zie Meyer, Feldon & Dammann, 2011). Deze overlap is eveneens gevonden voor autistische en schizotypische trekken in een niet-klinische populatie (Barneveld, Pieterse, Sonnebille, van Rijn, Lahuis, Engeland & Swaab, 2011; Hurst, Nelson-gray, Mitchell & Kwapil, 2007). Volgens Meyer et al. (2011) komt overlap tussen autisme en schizofrenie in beginsel voort uit een overeenkomstige etiologie. Zij stellen dat prenatale infecties en reacties hierop vanuit het immuunsysteem een belangrijke rol spelen in de etiologie van zowel schizofrenie als autisme. Daarnaast zorgen verschillen in deze reacties op infecties voor de stoornis specifieke kenmerken. Er zijn echter aanwijzingen dat de effecten tijdens deze vroege embryonale stadia die autisme en schizofrenie zouden veroorzaken, ook op andere fenotypen van invloed zijn. Deze bijeffecten worden pleiotropische effecten genoemd (Ploeger, Raijmakers, van der Maas en Galis, 2009). Dit zou betekenen dat deze stoornissen samengaan met fysieke afwijkingen. Bij mensen met autistische en schizotypische trekken in de niet-klinische populatie zijn deze afwijkingen echter niet aanwezig. Deze bevindingen duiden erop dat er ook andere factoren zijn die de overlap tussen schizotypische en autistische trekken verklaren. Welke factoren dit zijn is nog niet onduidelijk.

(8)

Het doel van deze studie is om meer inzicht te verkrijgen in de comorbiditeit van autisme en schizofrenie. Deze overlap wordt in huidige studie onderzocht door autistische en

schizotypische trekken in een niet-klinische populatie te bestuderen, en hierbij de relatie met creativiteit te onderzoeken. Ook zal de samenhang van beide trekken met ‘het gevoel anders te zijn dan de gemiddelde mens’ onderzocht worden. Ten slotte wordt de relatie met

persoonlijkheid onderzocht.

1.1 Overlap tussen schizofrenie en autisme

In de literatuur is tientallen keren comorbiditeit gevonden van de stoornissen schizofrenie en autisme (voor een overzicht zie Meyer et al., 2011). Schizofrenie wordt gekenmerkt door positieve symptomen zoals hallucinaties, en negatieve symptomen zoals anhedonie (DSM-5, 2013). En autisme spectrum stoornis wordt onder andere gekenmerkt door verstoringen in de sociale interactie en beperkte repetitieve gedragspatronen (DSM-5, 2013). Overlap tussen deze twee stoornissen is gevonden op verschillende niveaus.

1.1.1. Symptomen

Zo blijkt er een relatie tussen de symptomen van beide stoornissen, onder andere voor cognitie en sociaal functioneren (Stone & Iguchi, 2011; Couture, Penn, Losh, Adolphs, Hurley & Piven, 2010). Cognitieve verstoringen in de gebieden non-verbaal redeneren, geheugen en taal zijn bijvoorbeeld bij beide stoornissen aanwezig. Zowel personen met autisme als personen met schizofrenie hebben moeite met het ontvangen, organiseren en integreren van (non)-verbale informatie (Stone & Iguchi, 2011). Hierdoor hebben zij bijvoorbeeld problemen met het uiten en detecteren van emoties. Beperkingen in het sociaal functioneren komen voort uit afwijkingen in gedeelde aandacht, oogcontact en theory of mind. Deze afwijkingen zijn bij beide stoornissen aanwezig (Couture et al., 2010).

(9)

1.1.2. Hersenstructuren & Neurale systemen

Er is overlap gevonden tussen de volumes van een aantal hersenstructuren van patiënten met autisme en schizofrenie. Voor beide stoornissen is een afwijkend volume gevonden van de gehele hersenen en de hippocampus. Bij mensen met schizofrenie zijn het totale hersenvolume en het volume van de hippocampus verlaagd (Adriano, Caltagirone & Spalletta, 2011; Steen, Mull, McClure, Hamer & Lieberman, 2006). Het volume van de totale hersenen, cerebrale hemisferen, cerebellum (waaronder de hippocampus) en caudate nucleus is bij mensen met autisme juist verhoogd (Stanfield, McIntosh, Spencer, Philip, Gaur & Lawrie, 2007; Schumann, Hamstra, Goodlin-Jones, Lotspeich, Kwon, Buonocore, Lammers, Reiss &Amaral, 2004). Afwijkingen in het volume van gebieden als de hippocampus vinden in de vroege ontwikkeling plaats (Stone & Iguchi, 2011). Daarom wordt een correlatie verwacht met afwijkingen in andere hersengebieden en neurale systemen. Een laag grijze-stof-volume in de limbisch-striato-thalamische circuit is daar een voorbeeld van. Dit is zowel voor patiënten met autisme als voor patiënten met schizofrenie gebleken (Cheung, Yu, Fung, Leung, Wong, Li, Sham, Chua & McAlonan, 2010). Daarnaast is een verlaagde neurale activiteit bij zowel autisme als schizofrenie in de rechter amygdala, Fusiform Face Area (FFA) en linker ventrolaterale prefrontale cortex gevonden (Pinkham, Hopfinger, Pelphrey, Piven & Penn, 2008).

1.1.3. Genen

Ten slotte is er genetische overlap gevonden voor autisme en schizofrenie (Rzhetsky, Wajngurt, Park & Zheng, 2007). Beide stoornissen hebben een grote genetische component (Gottesman, 2001; Craddock, O’Donovan & Owen, 2006; Messias, Chen & Eaton, 2007). Een aantal dezelfde comorbide ziektes komen veel voor bij families van patiënten met autisme en schizofrenie (Goodman, 1994). Dit wijst op een overlap van genetische mechanismen van beide stoornissen. Voorbeelden van deze ziektes zijn amyotrophic lateral sclerois (ALS) en

(10)

van kinderen met autisme wijst op genetische overlap (Larsson, Eaton, Madsen, Vestergaard, Olesen, Agerbo, Schendel, Thorsen & Mortensen, 2004).

1.2. Diametrisch tegengesteld of overlappend

Er zijn verschillende visies op de relatie tussen autisme en schizofrenie. Op basis van gevonden overlap op verschillende niveaus van autisme en schizofrenie , zoals hierboven beschreven, stelt men dat de twee stoornissen overlappen (Hurst, Nelson-Gray, Mitchell & Kwapil, 2007). Hurst et al. (2007) stellen dat autisme en schizofrenie sommige risicofactoren en fenotypes delen en sommige niet. De sterke positieve relatie tussen de stoornissen die in meerdere studies gevonden is onderbouwen deze theorie (voor een overzicht zie Meyer et al., 2011). Er is in de literatuur echter ook aanwijzing gerapporteerd voor een diametrisch

tegengestelde relatie tussen autisme en schizofrenie (Crespi & Badcock, 2008). Crespi en Badcock (2008) stellen dat de stoornissen op een spectrum liggen van sociale brein fenotypes met hypo-ontwikkeling in autisme aan de ene kant van het spectrum, en hyperhypo-ontwikkeling in schizofrenie aan de andere kant van het spectrum. De tegengestelde afwijkende volumes van de totale hersenen en hippocampus bij autisme en schizofrenie, zoals hierboven genoemd, ondersteunen dit model (Adriano et al., 2011; Steen et al., 2006; Stanfield et al., 2007; Schumann et al., 2004). Russel-Smith, Bayliss & Mayberry (2013) onderzochten de overlap tussen schizotypische en autistische trekken om meer duidelijkheid over deze theorie te krijgen. Zij vonden een positieve relatie tussen de trekken en onderbouwde daarmee het overlap model van Hurst et al. (2007). Zij stelden wel dat schizofrenie en autisme niet in zijn geheel diametrisch tegengesteld zijn, maar dat slechts bepaalde specifieke cognitieve, biologische en neurologische kenmerken van deze

stoornissen tegengesteld kunnen zijn.

(11)

1.3 Overlap tussen schizotypische trekken en autistische trekken

Om meer inzicht te verkrijgen in de overlap tussen schizofrenie en autisme kunnen trekken onderzocht worden. De relatie tussen autistische en schizotypische trekken is

herhaaldelijk in studies gevonden (Barneveld et al., 2011; Hurst et al., 2007). Dit geldt niet alleen voor de autistische of schizofrene populatie, maar ook voor de niet-klinische populatie (Russel-Smith, Mayberry & Bayliss, 2011; Russel-Smith et al., 2013). Claridge (1997) definieert

schizotypisch als een dimensionele persoonlijkheidsvariabele, welke is afgeleid uit de symptomen van schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis en borderline persoonlijkheidsstoornis. Schizotypisch kan gekarakteriseerd worden door vier dimensies: Magisch Denken, Perceptuele Aberratie, Sociale Anhedonie en Fysieke Anhedonie (Winterstein, Silvia, Kwapil, Kaufman, Reiter-Palmon & Wigert, 2011).

Daarnaast worden autistische trekken regelmatig gedefinieerd als een continuüm van vaardigheden variërend van ASD gediagnostiseerd, naar niet-klinische persoonlijkheidstypes met ASD eigenschappen zoals lage sociale motivatie, tot persoonlijkheden met weinig ASD

eigenschappen (Baron-Cohen, 2008). De relatie die gevonden is tussen autistische trekken en schizotypische trekken geeft eveneens informatie over de stoornissen autisme en schizofrenie. Aangezien de trekken zijn afgeleid van deze stoornissen zal onderzoek hiernaar aanwijzing geven voor de overlap tussen autisme en schizofrenie. Om de aard van deze relatie verder te

onderzoeken kan de samenhang van beide trekken met gerelateerde constructen worden onderzocht.

1.4 Creativiteit

Een variabele die herhaaldelijk in relatie met zowel autisme als schizofrenie onderzocht werd is creativiteit (Nettle, 2006; Schuldberg, 2000-2001). Creativiteit wordt veelal gedefinieerd als de vaardigheid om werk te produceren dat nieuw, origineel en bruikbaar is (Lubart, 1994). Een indicator van creativiteit is divergent denken. Dit is de bekwaamheid om diverse talrijke ideeën te

(12)

genereren (Kuhn & Holling, 2009). De tegenhanger van divergent denken is convergent denken. Dit begrip wordt gedefinieerd als de bekwaamheid om het enige correcte antwoord te vinden van een goed gedefinieerd probleem (Razoumnikova, 2000).

1.4.1. Creativiteit, autistische trekken en schizotypische trekken

De relatie tussen creativiteit en schizotypische trekken wordt veelal beschreven door het inverted-u-shaped model van Richards, Kinney, Lund, Benet en Merzel (1988). In dit model stijgt creativiteit wanneer psychopathologische trekken toenemen, en daalt creativiteit wanneer deze trekken klinische hoogte bereiken. Bevindingen van een hogere creativiteit in familieleden van psychiatrische patiënten, dan bij deze patiënten zelf onderbouwen dit model (Karlsson, 1970). Deze relatie is echter alleen gevonden tussen positieve schizotypische trekken en creativiteit, en niet voor negatieve schizotypische trekken (Schuldberg, 2000-2001). Daarnaast vonden Baron-Cohen, Richler, Bisarya, Gurunathan en Wheelwright (2003) aanwijzingen voor een negatieve relatie tussen autistische trekken en divergent denken, en een positieve relatie tussen autistische trekken en convergent denken.

1.4.2. Cognitieve inhibitie theorie

Eysenck (1993) poogt deze relaties tussen creativiteit, autistische trekken en schiozotypische trekken te verklaren aan de hand van zijn cognitieve inhibitie theorie. Hij stelt dat mensen met een verlaagde cognitieve inhibitie creatiever zijn dan mensen waarbij dit niet zo is. Tegengesteld verwacht hij hetzelfde; mensen met een verhoogde cognitieve inhibitie zijn minder creatief dan andere mensen. Cognitieve inhibitie is de vaardigheid om irrelevante stimuli te onderdrukken (Beech, Baylis, Smithson & Claridge, 1989). Bevindingen van Carson, Peterson en Higgins (2003) onderbouwen deze theorie. Zij vonden dat hoge creatieve presteerders een significant lagere inhibitie hebben dan lage creatieve presteerders. Op basis van deze theorie kan de relatie tussen creativiteit en schizotypische en autistische trekken dus verklaard worden.

(13)

Eysenck (1993) stelt dat positieve schizotypische trekken samengaan met een verlaagde cognitieve inhibitie, terwijl negatieve schizotypische trekken en autistische trekken samengaan met een verhoogde cognitieve inhibitie. Deze relaties zijn inderdaad in de literatuur gevonden (Moritz & Mass, 1997; Gray, Fernandez, Williams, Ruddle & Snowden, 2002). Hierdoor bestaat er volgens hem een positieve relatie tussen positieve schizotypische trekken en creativiteit, zoals ook voorspelt op basis van het inverted u-shaped model (Richards, et al., 1988). Daarnaast bestaat er volgens Eysenck (1993) een negatieve relatie tussen negatieve schizotypische trekken en

creativiteit, dit is niet conform het inverted u-shaped model. Tenslotte voorspelt hij op basis van zijn cognitieve inhibitie theorie dat er een negatieve relatie is tussen autistische trekken en creativiteit. De theorie van Eysenck (1993) komt overeen met de gevonden literatuur, daarom worden de voorspellingen in huidige studie vanuit dit kader gedaan. De voorspelde negatieve relatie tussen negatieve schizotypische trekken en creativiteit, en autistische trekken en creativiteit zouden de comorbiditeit van autisme en schizofrenie deels kunnen verklaren. De positieve relatie tussen positieve schizotypische trekken en creativiteit die voorspelt wordt kan juist het deel van de stoornissen verklaren dat niet overlapt.

1.5. Anders voelen

Recent is een nieuwe variabele ontwikkeld, het gevoel anders te zijn dan andere mensen, om de relatie tussen schizotypische trekken en autistische trekken verder te onderzoeken (Migut, 2014, ongepubliceerde masterthese). Veldkamp (2010; ongepubliceerde masterthese) vond in haar onderzoek dat wanneer men hoog scoort op zowel schizotypische trekken als autistische trekken, diegene vaak zijn fysieke afwijkingen hoger inschat dan dat deze werkelijk zijn (Veldkamp, 2010; ongepubliceerde masterthese). Naar aanleiding van deze bevinding werd een vragenlijst

ontwikkeld die de variabele ‘anders voelen’ meet. Uit de literatuur blijkt dat mensen met psychiatrische stoornissen zich op meerdere gebieden anders voelen of anders zijn (Lyons & Fitzgerald, 2004; Keen, Reid & Arnone, 2010). Campo, Nijman en Merckelbach (2001) vonden

(14)

bijvoorbeeld een relatie tussen drastische veranderingen aan het uiterlijk en psychiatrische

stoornissen. Eenzelfde relatie werd later ook in de normale populatie gevonden (Campo, Nijman & Mercelbach, 2004). Schizotypische trekken correleren positief met veranderingen in uiterlijk. Naast uiterlijk zijn er in de literatuur ook aanwijzingen voor gevoelens van anders zijn op het gebied van achtergrond, humor, creativiteit en eenzaamheid (Keen et al., 2010; Lasgaard, Nielsen, Eriksen & Goossens, 2009; Claridge & McDonald, 2009; Lyons & Fitzgerald, 2004; Nettle, 2006). Het algemene gevoel van anders zijn dan andere mensen zou gedeeltelijk de relatie tussen autistische en schizotypische trekken kunnen verklaren.

1.6. Persoonlijkheid

Ten slotte is er aanwijzing voor een relatie tussen persoonlijkheid en autistische en schizotypische trekken. Er bestaat een relatie tussen autistische trekken en hoog neuroticisme, lage extraversie en lage ordelijkheid (Wakabayashi, Baron-Cohen & Wheelwright, 2006; Austin, 2005). Daarnaast is er een relatie gevonden tussen schizotypische trekken en hoog neuroticisme en lage extraversie (Boyette, Korver-Nieberg, Verweij, Meijer, Dingemans, Cahn, de Haan, 2013; Herran, Sierra-Biddle, Cuesta, Sandoya & Vazquez-Barquero, 2006; Migut, 2014, ongepubliceerde masterthese). De relatie tussen schizotypische en autistische trekken zou verder verklaard kunnen worden door deze persoonlijkheidstrekken.

1.7. Volwassenheid & Kindertijd

Overlap tussen autistische trekken en schizotypische trekken is naast volwassenen ook bij kinderen gevonden (Rapoport, Chavez, Greenstein,Addington & Gogtay, 2009). Matese, Matson en Sevin (1994) vonden ook verschillen tussen autisme en schizofrenie in de kindertijd, wat net als bij volwassenen wijst op twee aparte stoornissen. Naast schizotypische trekken bestaat er ook comorbiditeit van autisme met andere stoornissen, waaronder angst en depressie (Matson & Nebel-Schwalm, 2007). Er is echter nog betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar comorbiditeit

(15)

van autisme in de kindertijd. Er zijn diffuse resultaten over de prevalentie van comorbiditeit tussen autisme en schizofrenie (Werry, 1992). Naar verklaringen voor deze relatie is nog weinig onderzoek gedaan.

Symptomen van autisme en schizofrenie zijn over het algemeen hetzelfde als bij

volwassenen (DSM-5, 2013). Er bestaat op dit moment dan ook geen aparte categorie voor deze stoornissen in de DSM. Echter komt schizofrenie relatief weinig voor bij kinderen, doorgaans ontwikkelt deze stoornis zich tussen de late tienerjaren en half dertig (McGrath, Saha, Chant & Welham, 2008). Ook is het bij kinderen lastiger om de diagnose schizofrenie te stellen (DSM-5,2013). Wanen kunnen in de kindertijd nog minder uitgebreid zijn dan bij volwassenen en een bepaalde mate van fantasie komt bij kinderen veel voor. Maar het zou zo kunnen zijn dat trekken van schizofrenie al in de kindertijd aanwezig zijn, hier zijn geen gegevens over gevonden. Wel is gebleken dat kinderen die later schizofrenie ontwikkelen eerder al storingen hadden van onder andere taal en emotiegericht gedrag (DSM-5, 2013).

Het vergelijken van de overlap tussen schizotypische trekken en autistische trekken in de kindertijd en de volwassenheid geeft meer informatie over deze relatie. Ook kunnen er eventuele verschillen of juist gelijkenissen in de verklaringen van de relatie tussen deze trekken gevonden worden. Door de meestal late ontwikkeling van schizofrenie kan wel verwacht worden dat de overlap in de kindertijd minder groot is dan de overlap in de volwassenheid. Wanneer

schizotypische trekken minder voorkomen bij kinderen dan bij volwassenen, zullen kinderen met autistische trekken waarschijnlijk minder vaak eveneens schizotypische trekken vertonen dan volwassenen met autistische trekken.

1.7. Huidige studie

In deze studie wordt de comorbiditeit van schizofrenie en autisme onderzocht door schizotypische trekken en autistische trekken te onderzoeken in een niet-klinische populatie. Op meerdere niveaus is overlap gevonden tussen schizotypische en autistische trekken. Er blijkt een

(16)

gelijke etiologie van beide trekken te bestaan, echter lijken andere factoren ook de overlap te verklaren (Meyer et al., 2011). De bevindingen van overlap tussen schizofrenie en autisme onderbouwen het overlapmodel van de relatie tussen schizofrenie en autisme, tegenover het diametrisch model (Hurst et al. 2007; Crespi & Badcock, 2008). Om meer inzicht in deze relatie te krijgen wordt in huidig onderzoek de overlap tussen autistische en schizotypische trekken in relatie met creativiteit (onderverdeeld in alledaagse creativiteit en divergent denken), anders voelen en persoonlijkheid onderzocht. Deze studie beslaat twee delen, in het eerse deel is het onderzoek uitgevoerd met volwassenen en in het tweede deel is hetzelfde onderzoek uitgevoerd met kinderen. Tenslotte wordt een vergelijking van deze twee groepen gedaan. Uit eerder genoemde literatuur en theorie volgen de onderstaande hypothesen:

H1: Er bestaat een positieve relatie tussen autistische en schizotypische trekken. H2: Er bestaat een negatieve relatie tussen autistische trekken en creativiteit.

H3: Er bestaat een negatieve relatie tussen negatieve schizotypische trekken en creativiteit. H4: Er bestaat een positieve relatie tussen positieve schizotypische trekken en creativiteit. H5: Er bestaat een positieve relatie tussen autistische trekken en anders voelen.

H6: Er bestaat een positieve relatie tussen schizotypische trekken en anders voelen. H7: Er bestaat een positieve relatie tussen autistische trekken en neuroticisme. H8: Er bestaat een negatieve relatie tussen autistische trekken en extraversie. H9: Er bestaat een positieve relatie tussen schizotypische trekken en neuroticisme. H10: Er bestaat een negatieve relatie tussen schizotypische trekken en extraversie. H11: Anders voelen verklaart een deel van de correlatie tussen autistische trekken en schizotypische trekken.

H12: Neuroticisme en extraversie verklaren een deel van de correlatie tussen autistische trekken en schizotypische trekken.

H13: Creativiteit verklaart een deel van de correlatie tussen autistische trekken en negatieve schizotypische trekken.

(17)

H14: Er bestaat een positieve relatie tussen alledaagse creativiteit en divergent denken.

H15: Er bestaat een sterkere positieve relatie tussen autistische en schizotypische trekken in de volwassenheid in vergelijking met de kindertijd.

Deel 1: Overlap tussen Schizotypische trekken en Autistische trekken in de Volwassenheid

2. Methode 2.1. Deelnemers

In totaal hebben 327 mensen deelgenomen aan het onderzoek. Slechts 201 deelnemers zijn meegenomen in de analyses, 144 vrouwen en 57 mannen. De andere 126 deelnemers zijn uitgesloten voor de analyses, omdat zij de survey niet, of nauwelijks hadden ingevuld (de meeste deelnemers hadden alleen op de link geklikt, maar niets ingevuld). Het aantal deelnemers is echter genoeg voor voldoende power van het onderzoek. De deelnemers zijn verworven via Facebook en e-mails binnen het sociale netwerk van vier betrokken studenten bij het huidige onderzoek. Een link naar de survey werd hierin aangeboden. De deelnemers konden kans maken op twee bioscoopkaarten, wanneer zij deelnamen aan het onderzoek.

2.2. Procedure

In huidige studie heeft een correlationeel kwantitatief onderzoeksdesign. Er zijn vijf variabelen gemeten, namelijk autistische trekken, schizotypische trekken, anders voelen, persoonlijkheid en creativiteit. Voor creativiteit werden twee constructen gemeten, namelijk alledaagse creativiteit en divergent denken. Deze variabelen zijn getest met een onlinesurvey waarin vragenlijsten samengevoegd zijn met het programma Qualtrics. De survey begint met een toestemmingsverklaringsformulier, waarin de deelnemers geïnformeerd werden over het

onderzoek en gevraagd werden toestemming te geven voor het gebruik van hun gegevens. Ook is een aantal algemene vragen gesteld. Deze besloegen informatie over geslacht, leeftijd, klinische

(18)

gezondheid van zichzelf en familie, afkomst, opleidingsniveau, studierichting,

levensbeschouwing, seksuele geaardheid, handicappen en kunstenaarsberoep. Vervolgens werd de deelnemers verzocht om de vragenlijsten en test; AQ, WSS-B, K-DOCS, FD, QBF en AUT in te vullen. De AQ meet autistische trekken, de WSS-B meet schizotypische trekken, de K-DOCS met alledaagse creativiteit, de FD meet het gevoel anders te zijn, QBF meet persoonlijkheid en AUT meet divergent denken. Deze testen werden random aangeboden. Ten slotte werd afgesloten met een dankwoord. De dataverzameling besloeg twee weken.

De onlinesurvey via de Facebook-site van vier studenten die bij dit onderzoeksproject betrokken zijn, aangeboden door middel van een link. Op deze manier zijn de deelnemers geworven. Eveneens is aan de deelnemers gevraagd of zij de link ook in hun netwerk willen verspreiden, om zo een sneeuwbaleffect te verkrijgen en de steekproefgrootte en diversiteit te verhogen. Uit ervaringen van eerdere masterthesen blijkt dat het verwerven via Facebook een betere kwaliteit van de data oplevert, dan wanneer dit gedaan wordt via de subject pool van eerstejaars studenten aan de UvA. Dit kan komen doordat studenten die voor

proefpersoonspunten een vragenlijst invullen dit vaak heel snel doen, waardoor de kwaliteit niet gewaarborgd is. In het geval van werving via Facebook worden mensen benaderd en kiezen er vrijwillig voor mee te doen. Zij doen beduidend langer over het invullen van de vragenlijsten dan de studenten uit de subject pool, wat duidt op meer zorgvuldigheid.

2.3. Materialen

In de huidige studie werden zoals eerder genoemd vragenlijsten afgenomen in een onlinesurvey. Deze survey bevat de vragenlijsten en test AQ, WSS-B, K-DOCS, FD, QBF en AUT.

(19)

2.3.1. Autism Spectrum Quotient (AQ)

De variabele autistische trekken werd in huidig onderzoek gemeten met de AQ (Baron-Cohen et al., 2001). Zie Appendix A voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst. De AQ die in huidig onderzoek gebruikt werd is een herziende versie met een nieuwe factorstructuur ten opzicht van de originele AQ (Lau, Kelly & Peterson, 2013). Deze factorstructuur verklaart meer van de variantie dan de oude. De vragenlijst bestaat uit 39 items met vijf factoren, namelijk Sociabiliteit, Sociale Cognitie, Interesse in Patronen, Smalle Focus en Weerstand tegen

Verandering. Een voorbeeld van een item is ‘Ik vind het moeilijk om nieuwe vrienden te maken’. De scoring van de items wordt gedaan met een 4-punts Likert schaal. De interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid van zowel de Nederlands als de Engelse versie van de AQ is goed tot uitstekend (Lau et al., 2013; Hoekstra, Bartels, Cath & Boomsma, 2008). De interne

consistenties van de dimensies volgens Lau et al. (2013) zijn: Cronbach’s alpha = .87 voor Sociabiliteit, Cronbach’s alpha = .87 voor Sociale Cognitie, Cronbach’s alpha = .77 voor Smalle Focus, Cronbach’s alpha = .71 voor Interesse in Patronen en Cronbach’s alpha = .73 voor Weerstand tegen Verandering. In de huidige studie is eveneens de interne consistentie en de constructvaliditeit berekend voor de Nederlandse vertaling.

2.3.2. Wisconsin Schizotypy Scales-Brief (WSS-B)

Schizotypische trekken werden gemeten met de WSS-B (Winterstein et al., 2011). Zie Appendix B voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst. De WSS-B bestaat uit vier factoren met elk 15 items. Deze factoren zijn Magisch Denken, Perceptuele Aberratie, Sociale Anhedonie en Fysieke Anhedonie. Een voorbeeld van een item is ‘Ik heb soms gevoeld dat onbekenden mijn gedachten lazen’. De items worden door de deelnemers gescoord als ‘waar’ of ‘niet waar’

(Winterstein, Willse, Kwapil & Silvia, 2010). De interne consistentie van de WSS-B is sterk en er is een hoge construct validiteit gevonden (Winterstein et al., 2011; Gross, Silva, Barrantes-Vidal & Kwapil, 2012). De Cronbach’s apha’s variëren van .86 tot .95 (Gross et al., 2012;

(20)

Fonseca-Pedrero, Paino, Ortuno-Sierra, Lemos-Giraldez & Muniz, 2013). Er is op dit moment nog geen Nederlandse versie van de WSS-B beschikbaar. Voor het huidige onderzoek, is de vragenlijst daarom vertaald. De betrouwbaarheids- en validiteitskarakteristieken kunnen niet direct voor deze vertaalde versie aangenomen worden. Daarom is de interne consistentie en

constructvaliditeit van de Nederlandse vertaling in deze studie onderzocht.

2.3.3. Kaufman Domains of Creativity Scale (K-DOCS)

Creativiteit werd in huidige studie gemeten met zowel de K-DOCS (Kaufman, 2012) als de Alternate Uses Test (AUT) (Guilford, 1967). De K-DOCS meet alledaagse creativiteit. Zie Appendix C voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst. Dit is verkozen boven een meting van uitzonderlijke creativiteit, omdat dit een beter beeld geeft van de gradaties van creativiteit binnen een steekproef. De K-DOCS bestaat uit 50 items met vijf factoren, namelijk

Zelf/Alledaags, Schools, Optreden, Mechanisch/Wetenschappelijk en Artistiek. Uit het vergelijken van deze factoren met de vijf persoonlijkheidsdomeinen van de Big Five blijkt evidentie voor een convergente validiteit. De vragenlijst heeft een voldoende interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid. De Cronbach’s alpha’s van de vijf dimensies zijn: Cronbach’s alpha = .86 voor Zelf/Alledaags, Schools en Mechanisch/Wetenschappelijk, Cronbach’s alpha = .87 voor Optreden, en Cronbach’s alpha = .83 voor Artistiek. Een voorbeeld van een item is ‘Een gedicht schrijven’. De scoring van de K-DOCS gaat volgens een 5-punts Likert schaal. Op deze schaal betekent 1 ‘veel minder creatief’ en betekent 5 ‘veel creatiever’. Net als voor de WSS-B is voor de K-DOCS nog geen Nederlandse versie beschikbaar. Voor het huidige onderzoek is deze daarom vertaald. De betrouwbaarheids- en validiteitskarakteristieken kunnen niet direct voor deze vertaalde versie aangenomen worden. In de huidige studie is de interne consistentie, de constructvaliditeit en de criteriumvaliditeit onderzocht van de Nederlandse vertaling. Voor de laatste is de K-DOCS vergeleken met de tweede creativiteitsmaat, namelijk de AUT.

(21)

2.3.4. Alternate Uses Task (AUT)

De AUT meet divergent denken (Guilford, 1967). Bij deze taak wordt de deelnemers gevraagd om zoveel mogelijk manieren te bedenken waarop een bepaald voorwerp gebruikt kan worden. In deze studie is dit voorwerp een paperclip. De taak is oorspronkelijk face-to-face, maar wordt in huidig onderzoek als online computertaak afgenomen. Dit is al eerder in studies gedaan (Kleibeuker, Koolschijn, Jolles, De Dreu & Crone, 2013). De instructie luidt: ‘Bedenk zoveel mogelijk dingen die je met een paperclip kan doen. Je krijgt op het volgende scherm 4 minuten de tijd om deze vraag te beantwoorden. Typ achter elke antwoord een 'Enter'. Het

antwoordscherm zal over enige seconden verschijnen.’ De scoring bestaat uit vier dimensies, namelijk originaliteit, vloeiendheid, flexibiliteit en elaboratie. Vloeiendheid is het totaal aantal antwoorden. Originaliteit is het aantal originele antwoorden en wordt gescoord door alle

antwoorden met elkaar te vergelijken. Flexibiliteit is het aantal verschillende categorieën waartoe de antwoorden behoren. Elaboratie is de hoeveelheid details die bij de antwoorden verteld worden.

2.3.5. Feeling Different Questionaire (FD)

De FD meet de variabele ‘anders voelen’ (Ploeger & Migut, 2013). Zie Appendix D voor de Nederlandse versie van de FD. In dit deel van huidige studie is een nieuw ontwikkelde versie van de FD afgenomen (Ploeger & Hamerslag, 2015). Deze versie van de FD bestaat uit 112 items en 13 componenten, waaronder Minderwaardig voelen, Creativiteit, Onverzorgd uiterlijk, Uit een aparte familie komen en Niet thuis voelen op woonplek. Een voorbeeld item is ‘Ik woon in een omgeving die goed bij mij past’. De scoring van de FD is gebaseerd op een 4-punts Likert schaal, waarbij 1 ‘erg oneens’ betekent en 4 ‘erg mee eens’ betekent. Er zijn nog geen gegevens bekend over de betrouwbaarheid en validiteit van deze versie van de FD.

(22)

2.3.6. Quick Big Five (QBF)

Persoonlijkheid wordt gemeten met de QBF (Vermulst & Gerris, 2009). Zie Appendix E voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst. Deze vragenlijst meet persoonlijkheid op basis van de Big Five-dimensies. Deze dimensies zijn: Extraversie, Aardig, Nauwgezetheid, Emotionele stabiliteit en Vindingrijkheid. De QBF is een vertaalde en verkorte versie van de Big Five

vragenlijst van Goldberg (1992). De QBF bestaat uit 30 items, waarvan iedere zes items een dimensie representeren. De vragenlijst begint met de tekst ‘Hieronder staat een aantal

eigenschappen. Kruis aan in welke mate jijzelf deze eigenschappen bezit’. Een voorbeeld van een item is ‘Prettig’. De scoring gaat volgens een 7-punts Likert schaal, welke loopt van ‘klopt

helemaal niet’ tot ‘klopt helemaal wel’. De interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid zijn redelijk goed gebleken. De Cronbach’s alpha’s van de dimensies zijn: Cronbach’s alpha = .88 voor Extraversie, Cronbach’s alpha = .84 voor aardig, Cronbach’s alpha = .88 voor

Nauwgezetheid, Cronbach’s alpha = .83 voor Emotionele stabiliteit, en Cronbach’s alpha = .79 voor Vindingrijkheid. Daarnaast is er evidentie voor criteriumvaliditeit en begripsvaliditeit.

2.4 Statistische analyses & Verwachtingen

Als eerst is getest of alle variabelen normaal verdeeld zijn. Dit is gedaan met de Kolmogorov-Smirnov test of normality. Vervolgens zijn voor het testen van hypothesen 1 t/m 10 en 14 de

Spearman rangcorrelatiecoëfficiënten eenzijdig berekend. Om deze correlaties verder te onderzoeken is een regressie analyse gedaan. Hierbij is de verklaarde variantie van ieder construct van autistische en schizotypische trekken onderzocht. Voor het testen van hypothesen 11 t/m 13 zijn partiële correlaties eenzijdig berekend. Verwacht werd dat de partiële correlatie coëfficiënten significant lager zouden zijn dan de eerder berekende Spearman rangcorrelatiecoëfficiënten. Dit is onderzocht met Fisher r-to-z transformations. Ook zijn hypothesen 1 t/m 13 verder getoetst met een multiple regressie analyse. Ten slotte zijn voor de AQ, KDOCS, en de WSS-B de interne consistentie en de constructvaliditeit berekend. Dit is gedaan door het doen van een betrouwbaarheidsanalyse en

(23)

het uitvoeren van een Principale Componenten Analyse (PCA). De verwachtingen voor deze analyses die volgen uit de hiervoor gestelde hypothesen zijn hieronder weergegeven.

V1: Er is een significant positieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de WSS-B. V2a: Er is een significante negatieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de K-DOCS.

V2b: Er is een significante negatieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de AUT. V3a: Er is een significante negatieve correlatie tussen de totaalscore op de schalen Sociale en Fysieke Anhedonie van de WSS-B en de score op de K-DOCS.

V3b: Er is een significante negatieve correlatie tussen de totaalscore op de schalen Sociale en Fysieke Anhedonie van de WSS-B en de divergent denken score op de AUT.

V4a: Er is een significante positieve correlatie tussen de totaalscore op de schalen Magisch Denken en Perceptuele Aberratie van de WSS-B en de score op de K-DOCS.

V4b: Er is een significante positieve correlatie tussen de totaalscore op de schalen Magisch denken en Perceptuele Aberratie van de WSS-B en de score op de AUT.

V5: Er is een significante positieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de FD. V6: Er is een significante positieve correlatie tussen de score op de WSS-B en de score op de FD. V7: Er is een significante positieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de schaal Neuroticisme van de QBF.

V8: Er is een singificante negatieve correlatie tussen de score op de AQ en de score op de schaal Extraversie van de QBF.

V9: Er is een significante positieve correlatie tussen de score op de WSS-B en de score op de schaal Neuroticisme van de QBF.

V10: Er is een significante negatieve correlatie tussen de score op de WSS-B en de score op de schaal Extraversie van de QBF.

V11: Er is een partiële correlatie significant lager dan de Pearson correlatie tussen de score op de AQ en de score op de WSS-B wanneer de score op de FD uitgepartialiseerd wordt.

(24)

V12: Er is een partiële correlatie significant lager dan de Pearson correlatie tussen de score op de AQ en de score op de WSS-B wanneer de scores op de schalen Extraversie en Neuroticisme van de QBF uitgepartialiseerd worden.

V13: Er is een partiële correlatie significant lager dan de Pearson correlatie tussen de score op de AQ en de score op de WSS-B wanneer de score op de K-DOCS en de score op de GIT

uitgepartialiseerd worden.

V14: Er is een significante positieve correlatie tussen de score op de AUT en de score op de K-DOCS.

3. Resultaten

3.1. Descriptieve gegevens & Deelnemers

In huidig onderzoek zijn 201 van de 327 deelnemers meegenomen in de analyses. De rest van de deelnemers zijn uitgesloten voor de analyse omdat zij de survey niet volledig hadden ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 35.2 (SD = 16.38). In tabel 1 worden algemene gegevens van de deelnemers weergegeven. Voor alle vragenlijsten en de test die in huidige studie zijn afgenomen zijn descriptieve gegevens berekend. In Tabel 2 zijn deze gegevens weergegeven. De descriptieve gegevens van de vragenlijsten zijn vergeleken met gegevens

gerapporteerd in de literatuur. De gemiddelden van de AQ komen overeen met de gemiddelden gevonden door Lau et al. (2013). Echter is de variantie een stuk kleiner dan bij hen. Op de WSS-B is gemiddeld iets lager gescoord in vergelijking met de bevindingen gevonden in de studie van Winterstein et al. (2011). De variantie is ongeveer gelijk. Er is geen artikel gevonden waarmee de gegevens van de KDOCS vergeleken kunnen worden. Verder zijn de gemiddelden op de AUT enigszins lager dan de gemiddelden op de AUT die gevonden zijn door Kleibeuker et al. (2013). De varianties in huidige studie is vrijwel gelijk aan die van Kleibeuker et al. (2013). Zij gebruikten echter een andere versie van de AUT, waarbij in plaats van het gebruik van een paperclip het gebruik van een steen werd bevraagd. Ook zijn enkel de subscores vloeiendheid, originaliteit en

(25)

flexibiliteit berekend door Kleibeuker et al. (2013). Er is nog geen data in de literatuur waarmee de FD vergeleken kan worden. Tenslotte zijn de gemiddelden van de QBF in huidige studie enigszins lager dan de gemiddelden gevonden door Vermulst & Gerris (2005). De varianties zijn gelijk.

Tabel 1.

Aantal deelnemers (N) per Algemeen Gegeven

Gegeven N Gegeven N

Leeftijd Anders 175

18-35 121 Opleidingsniveau

>35 76 VWO/WO 105

Woonplaats HAVO/HBO 74

Randstad 167 VMBO/MBO of lager 22

Anders 32 Levensbeschouwing

Geslacht Geen 149

Vrouw 144 Christendom 44

Man 57 Anders 9

Geboorteland Psychiatrische stoornis

(gehad) 19 Nederland 98 Autisme/Schizofrenie in familie 41 Anders 4 Handicap 4

Moedertaal Kunstenaar van beroep 4

Nederlands 198 Seksuele geaardheid

Anders 4 Heteroseksueel 185

Studierichting Homoseksueel 6

Psychologie 13 Biseksueel 9

(26)

Tabel 2.

Minima, Maxima, Gemiddelden en Standaard Deviaties van de Schalen en de Totalen van Alle Vragenlijsten

Minimum Maximum Gemiddelde Std.

Deviatie AQ Sociabiliteit 15 38 26,28(13-52) 5,55 Sociale Cognitie 11 33 22,98(11-44) 3,96 Interesse in Patronen 4 16 6,83(4-16) 2,88 Smalle Focus 7 28 14,55(7-28) 3,67 Weerstand tegen verandering 4 15 8,56(4-16) 2,11 Totaal 50 104 79,20(39-156) 10,93 WSS-B Magisch Denken 15 29 16,65(15-30) 2,10 Perceptuele Aberratie 15 30 15,72(15-30) 1,80 Sociale Anhedonie 15 25 16,95(15-30) 2,03 Fysieke Anhedonie 15 27 18,74(15-30) 2,63 Totaal 60 101 68,06(60-120) 5,73 KDOCS Zelf/Alledaags 27 55 38,26 (11-55) 4,65 Geleerd 11 55 33,84(11-55) 7,11 Optreden 10 50 25,96(10-50) 7,90 Mechanisch/ Wetenschappelijk 9 45 22,57(9-45) 7,46 Artistiek 9 45 27,23(9-45) 6,55 Totaal 82 250 147,86(50-250) 23,69 AUT Vloeiendheid 1 18 7,63(0-∞) 3,35 Originaliteit 0 7 0,46(0-∞) 1,16 Elaboratie 0 5 0,32(0-∞) 0,84 Flexibiliteit 0 15 3,28(0-∞) 3,84 Totaal 1 37 11,69(0-∞) 7,21 FD Minderwaardig voelen 10 38 21,22(10-40) 6,06

Graag dingen alleen

doen 11 33 21,91(10-40 4,49

Onverzorgd uiterlijk 6 21 10,73(6-24) 3,39

Uit een aparte familie

komen 10 40 18,87(10-40) 5,70

Neerslachtig voelen 10 35 20,37(10-40) 5,47

Andere achtergrond 10 31 12,25(10-40) 3,26

Introversie 12 39 25,87(10-40) 5,79

Niet thuis voelen op

woonplek 7 24 11,58(7-28) 3,73

(27)

Creativiteit 9 33 19,09(9-36) 5,75 Intellectueel 16 39 28,64(10-40) 4,26 Humor 5 20 14,02(5-20) 3,14 Verbondenheid met de natuur 14 40 27,61(10-40) 5,44 Totaal 172 323 243,15(112-448) 25,25 QBF Extraversie 15 42 25,88(6-42) 5,29 Aardig 7 42 34,27(6-42) 4,14 Nauwgezetheid 11 42 28,52(6-42) 7,00 Neuroticisme 6 41 21,28(6-42) 6,61 Vindingrijkheid 6 42 27,52(6-42) 6,23 Totaal 73 170 137,47(30-210) 13,97

3.2. PCA en Cronbach’s Alpha’s AQ en WSS-B 3.2.1. PCA en Cronbach’s Alpha AQ

In de huidige studie is de AQ afgenomen met de nieuwe factorstructuur van Lau, Kelly en Peterson (2013). Deze bestaat uit vijf schalen, namelijk Sociabiliteit, Sociale Cognitie, Interesse in Patronen, Smalle Focus en Weerstand tegen Verandering. Om de validiteit te beoordelen is een PCA uitgevoerd voor de 39 items van de AQ met orthogonale rotatie (varimax). Daarbij is gevraagd naar 5 componenten. De Kaiser-Meyer-Olkin meting is goed en verifieert de geschiktheid van de steekproef voor de PCA, KMO = .71, en alle KMO waardes van alle

individuele items waren <. 55(7), dit is ruim boven de geaccepteerde waarde van .5. Barlett’s Test of Sphericity (741) = 2388,807, p < .001, is significant en toont aan dat de correlaties tussen de items groot genoeg zijn voor PCA. Met de vijf componenten die uit de PCA kwamen wordt 40,03% van de variantie verklaard. Zie Appendix F voor de geroteerde componenten matrix De items die op hetzelfde component clusteren komen voor een groot deel overeen met de factor structuur die gevonden is door. Lau et al. (2013). Zie Appendix A voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst die gebruikt is in de huidige studie. De componenten met eenzelfde benamingen als de originele vragenlijst zijn Sociabiliteit (items 2, 3, 4, 6, 7, 9, 11, 12, 37, 38), Sociale Cognitie (items 1, 5, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 22, 23, 24,), Smalle Focus (items 10, 25, 26, 27,

(28)

28, 29, 39), Interesse in Patronen (items 13, 19, 30, 31, 32, 33, 34, 35) en Weerstand tegen Verandering (items 28, 32, 36).

Om de betrouwbaarheid van de AQ te meten is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat Sociabiliteit een goede interne consistentie heeft, ∝ = .770. De interne

consistentie van Sociale Cognitie is matig, ∝ = .648. Smalle Focus heeft een goede interne consistentie, ∝ = .738. De interne consistentie van Interesse in Patronen is ook goed, ∝ = .796. En Weerstand tegen Verandering heeft een lage interne consistentie, ∝ = .528. Ten slotte heeft het totaal van de AQ een goede interne consistentie, ∝ = .800. Na het verwijderen van items 1, 14, 17, 21 en 25 stijgt de interne consistentie enigszins, ∝ = .815. Zie Appendix A voor de Nederlandse versie van de originele AQ.

3.2.2. PCA en Cronbach’s Alpha WSS-B

De WSS-B van Winterstein et al. (2013) is in huidige studie afgenomen om schizotypische trekken te meten. Deze vragenlijst bestaat uit vier schalen, namelijk Magisch Denken, Perceptuele Aberratie, Sociale Anhedonie en Fysieke Anhedonie. Een PCA met orthogonale rotatie (varimax) met een vast aantal van vier componenten is uitgevoerd voor de 60 items van de WSS-B. De Kaiser-Meyer-Olkin meting is middelmatig en verifieert de geschiktheid van de steekproef voor factor analyse, KMO = .683, en de meeste KMO waardes van de individuele items waren > .5. Echter vijf items scoorden onder de geaccepteerde waarde van .5. Na het elimineren van deze items is de Kaiser-Meyer-Olkin meting goed en verifieert de geschiktheid van de steekproef voor factor analyse, KMO = .714, en alle KMO waardes van de individuele items zijn nu >.549. Barlett’s Test of Sphericity (1485) = 4297,113, p < .001 is significant en toont aan dat de correlaties tussen de items groot genoeg zijn voor PCA. Met de vier componenten die nu uit de PCA kwamen wordt 32,22% van de variantie verklaard. Zie Appendix G voor de geroteerde componenten matrix. De items die op hetzelfde component clusteren tonen ondanks de

(29)

Magisch denken en perceptuele aberratie samengenomen (items 1, 2, 4 t/m 10, 12 t/m 31, 38, 40, 45). Ook clusteren slechts een paar items van de factor Sociale Anhedonie samen (items 32, 33, 35, 36, 37, 50), de rest van deze items vormen een factor met de Fysieke Anhedonie schaal (items 34, 39, 43, 44, 46 t/m 49, 52 t/m 60). Zie de Appendix B voor de Nederlandse versie van de originele WSS-B.

Voor het meten van de betrouwbaarheid van de WSS-B is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de interne consistentie van Magisch Denken goed is, ∝ = .736. Ook Perceptuele Aberratie heeft een goede interne consistentie, ∝ = .849. Verder blijkt dat Sociale Anhedonie een matige interne consistentie heeft, ∝ = .644. Fysieke Anhedonie heeft een goede interne consistentie, ∝ = .701. Ten slotte is de interne consistentie van de totale WSS-B ook goed, ∝ = .828. Na het verwijderen van de items 11, 32, 41, 50, 51 en 59 stijgt de interne consistentie enigszins, ∝ = .848.

3.2.3. PCA en Cronbach’s Alpha KDOCS

De KDOCS is in huidige studie afgenomen om alledaagse creativiteit te meten (Kaufman, 2012). Zie Appendix C voor de Nederlandse versie van deze vragenlijst. De KDOCS bestaat uit vijf schalen, namelijk Zelf/Alledaags, Schools, Optreden, Mechanisch/Wetenschappelijk en Artistiek. Een PCA met orthogonale rotatie (varimax) met een vast aantal van vijf componenten is uitgevoerd voor de 50 items van de KDOCS. De Kaiser-Meyer-Olkin meting is uitstekend en verifieert de geschiktheid van de steekproef voor factor analyse, KMO = .841, en de KMO waardes van alle individuele items waren < .613, dit is ruim boven de geaccepteerde waarde van .5. Barlett’s Test of Sphericity (1225) = 5805.736, p < .001, is significant en toont aan dat de correlaties tussen de items groot genoeg zijn voor PCA. Met de vijf componenten die uit de PCA kwamen wordt 49.30% van de variantie verklaard. Zie Appendix J voor de geroteerde

componenten matrix. De items die op hetzelfde component clusteren komen grotendeels overeen met de factorstructuur die gevonden is door Kaufman (2012). De componenten met

(30)

eenzelfde benaming als in de originele vragenlijst zijn: Zelf/Alledaags (items 2 t/m 8, 10, 11, 16), Schools (items 12, 14, 15, 17 t/m 22), Optreden (items 9, 13, 23 t/m 32), Mechanisch/

Wetenschappelijk (items 34 t/m 41, 44) en Artistiek (items 1, 33, 42, 43, 45 t/m 50).

Voor het meten van de betrouwbaarheid van de KDCOS is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de interne consistentie van alle schalen goed is: Zelf/Alledaags, ∝ = .735; Schools, ∝ = .881; Optreden, ∝ = .877; Mechanisch/Wetenschappelijk, ∝ = .875; Artistiek, ∝ = .875. Daarnaast is de interne consistentie van de totale KDOCS ook goed, ∝ = .924. Na het verwijderen van items 4, 6 en 36 stijgt de interne consistentie enigszins, ∝ = .927.

3.3. De AQ en de WSS-B

Als eerste zijn de algemene vragen in de survey geanalyseerd voor de AQ en de WSS-B. Hieruit blijkt dat mannen hoger scoren dan vrouwen op zowel de AQ als de WSS-B. Eveneens blijkt dat deelnemers met de studierichting psychobiologie hoger scoren op de AQ dan

deelnemers met een andere of een psychologie studierichting. Ten slotte scoren deelnemers met een VWO/WO opleidingsniveau eveneens hoger op de AQ dan deelnemers met een lager opleidingsniveau. Met de schalen en totalen van de AQ en de WSS-B is een Kolmogorov-Smirnov normaliteitstest gedaan. Hieruit blijkt dat het totaal van de AQ normaal verdeeld is. Echter blijken de schalen Sociale Cognitie, Smalle Focus en Interesse in Patronen van de AQ niet normaal verdeeld te zijn. Zowel de schalen als het totaal van de WSS-B zijn niet normaal

verdeeld. Om de eerste hypothese te testen is daarom gekozen voor het berekenen van Spearman-correlaties tussen de AQ en de WSS-B. In Tabel 3 staan de Spearman-correlaties tussen de schalen en totalen van de AQ en de WSS-B. Uit de resultaten blijkt volgens

verwachting (V1) dat de totalen van de WSS-B en de AQ significant positief met elkaar, 𝜌𝜌 = 419, p < .001. Ook correleren de totalen met alle schalen van elkaar significant. Verder blijkt uit de resultaten dat Magisch Denken significant positief correleert met alle schalen van de AQ. Perceptuele Aberratie correleert significant positief met Smalle Focus en Weerstand tegen

(31)

Verandering. Sociale Anhedonie correleert significant positief met alle schalen van de AQ, behalve Smalle Focus. Ten slotte is er een significante positieve correlatie tussen Fysieke Anhedonie en Interesse in Patronen.

Tabel 3. Spearman-correlaties Tussen de AQ en WSS-B Magisch Denken Perceptuele Aberratie Sociale Anhedonie Fysieke Anhedonie Totaal Sociabiliteit ,118* ,067 ,510** ,103 ,322** Sociale Cognitie ,140* ,029 ,135* ,115 ,208** Smalle Focus ,312** ,217** ,110 ,073 ,248** Interesse in Patronen ,215** ,134* ,168** ,152* ,292** Weerstand tegen Verandering ,137* ,098 ,138* ,157* ,231** Totaal ,278** ,157* ,401** ,170** ,419** * p < .05; ** p < .01

Vervolgens zijn voor het testen van hypothesen 11, 12 en 13 partiële correlatie analyses uitgevoerd om zo de relatie tussen de AQ en de WSS-B verder te verklaren. Deze analyses werden gedaan met de totalen van de KDOCS, de AUT en de FD, en de schalen Neurotisicme en Extraversie van de QBF. Vervolgens zijn met Fisher r-to-z tranformations onderzocht of de partiële correlaties significant dalen ten opzichte van de Pearson en Spearman correlaties. In Tabel 4 worden de Z-scores weergegeven voor deze vergelijking met de Pearson- en Spearman-correlaties de AQ en de WSS-B. Wanneer gecontroleerd werd voor deze variabelen, bleek tegen de verwachting (V11, 12 & 13) in dat deze niet significant daalden ten opzicht van de Spearman- en Pearson-correlatie tussen de AQ en de WSS-B, KDOCS 𝜌𝜌 = .442, AUT 𝜌𝜌 = .443, FD 𝜌𝜌 = .421, Neuroticisme 𝜌𝜌 = .453, Extraversie 𝜌𝜌 = .431 (alle p < .001). Wanneer gecontroleerd werd

(32)

voor Neuroticisme steeg de correlatie dus zelfs ten opzichte van zowel de Pearson, als de

Spearman-correlatie. De gedeelde variantie tussen de AQ en de WSS-B wordt dus niet significant verklaard door deze variabelen.

Tabel 4.

Z-waardes voor Vergelijking van Partiële Correlaties met Spearman- en Pearson-correlaties

Z-scores t.o.v. Spearman Z-scores t.o.v. Pearson KDOCS 0.28 -0.01 AUT .029 0 FD .02 -.27 Neuroticisme .042 .012 Extraversie .15 -.15

Ten slotte is een multiple regressie analyse uitgevoerd voor zowel de AQ als de WSS-B, met alle variabelen als voorspellers (AUT, KDOCS, FD, Neuroticisme & Extraversie). Hieruit blijkt dat 21.7% van de variantie van de AQ verklaard wordt door alle variabelen samen, F = 10.835, p < .001. Daarnaast blijkt dat slechts 5.0% van de variantie van de WSS-B verklaard wordt door de variabelen, F = 2.047, p = .074.

Op basis van de nieuwe factor structuren van de AQ en de WSS-B die verkregen zijn uit de PCA zijn ook Spearman-correlaties berekend. In Tabel 5 worden deze correlaties

weergegeven. Uit de resultaten blijkt zoals verwacht (V1) dat de totalen van de AQ en de WSS-B significant positief met elkaar correleren, 𝜌𝜌 = .419, p < .001. Verder blijkt dat het totaal van de AQ, Sociabiliteit en Sociale Cognitie met alle schalen en het totaal van de WSS-B significant positief correleren. Verder blijkt dat Interesse in Patronen en Weerstand tegen verandering beiden significant positief correleren met Magisch Denken, Fysieke Anhedonie, en het totaal van de WSS-B. Tenslotte blijkt dat Smalle Focus significant positief correleert met Magisch Denken

(33)

en het totaal van de WSS-B. Deze correlaties komen grotendeels overheen met de correlaties die gevonden zijn voor de vragenlijsten met de originele schalen.

Tabel 5.

Spearman-correlaties tussen de nieuwe versies van de AQ en de WSS-B

Magisch Denken & Perceptuele Aberratie Sociale Anhedonie Fysieke Anhedonie Totaal Sociabiliteit .168** .402** .119* .267** Sociale Cognitie .137* .128* .256** .291** Smalle Focus .271** .064 .075 .226** Interesse in Patronen .291** .057 .238** .377** Weerstand tegen Verandering .293* .028 .123* .271** Totaal .321** .235** .235** .419** * p < .05; ** p < .01 3.4. Creativiteit, de AQ en de WSS-B

Voor het meten van creativiteit zijn in huidige studie de AUT en de KDOCS afgenomen. Als eerste zijn de algemene vragen in de survey geanalyseerd voor AUT en de KDOCS. Hieruit blijkt dat vrouwen hoger scoren op de AUT, en mannen hoger scoren op de KDOCS.

Vervolgens is voor de totalen en scores van de AUT en de KDCOS is een Kolmogorov-Smirnov normaliteitstest uitgevoerd. De totalen en scores van de AUT zijn allen niet normaal verdeeld, eveneens als het totaal van de KDOCS en de schalen Zelf/Alledaags, Optreden en

Mechanisch/Wetenschappelijk. De schalen Artistiek en Schools zijn wel normaal verdeeld. Omdat er geen vergelijking is waarbij beide variabelen normaal verdeeld zijn is gekozen voor het

(34)

berekenen van Spearman-correlaties om hypothesen 2, 3 en 14 te testen. In Tabel 6 zijn de Spearman-correlaties van de totalen en schalen van de AUT en de KDOCS weergegeven. Uit de resultaten blijkt tegen de verwachting (V14) in dat de totalen niet significant met elkaar

correleren, 𝜌𝜌 = .100, p =.078. Daarnaast correleren de schalen Originaliteit en Flexibiliteit van de AUT en Mechanisch/Wetenschappelijk van de KDOCS met geen enkele andere schaal. Echter correleert vloeiendheid significant positief met Zelf/Alledaags, Schools, Artistiek en het totaal van de KDOCS. Elaboratie correleert significant negatief met de schalen Zelf/Alledaags en Artistiek, en met het totaal van de KDOCS. Ten slotte blijkt uit de resultaten dat er een significante positieve correlatie is tussen het totaal van de AUT en de schaal Artistiek van de KDOCS.

Tabel 6.

Spearman-correlaties tussen de AUT en de KDOCS

* p < .05; ** p < .01

Om hypothese 2 te testen en de relaties tussen de AQ/WSS-B en zowel de KDOCS als de AUT te onderzoeken zijn correlaties berekend. In Tabel 7 staan de correlaties tussen de schalen en totalen van de KDOCS en de AQ. In Tabel 8 staan de Spearman-correlaties tussen de schalen en totalen van de KDOCS en de WSS-B. Uit deze resultaten blijkt

Vloeiendheid Originaliteit Flexibiliteit Elaboratie Totaal

Zelf/Alledaags .136* .065 .013 -.189** .070 Schools .148* -.034 -.103 -.099 .022 Optreden .115 -.049 -.025 -.040 .058 Mechanisch/ Wetenschappelijk .103 .048 -.021 -.049 .043 Artistiek .254** .060 .018 -.127* .132* Totaal .230** .037 -.040 -.135* .100

(35)

tegen de verwachting in (V2a) dat de totalen van de KDOCS en de AQ niet significant met elkaar correleren, 𝜌𝜌 = .013, p = .425. Echter correleren Sociale Cognitie en Weerstand tegen

Verandering wel significant negatief met alle schalen van de KDOCS behalve

Mechanisch/Wetenschappelijk, en met het totaal. In tegenstelling correleert Smalle Focus juist significant positief met alle schalen van de KDOCS behalve Zelf/Alledaags, en met het totaal. Daarnaast correleert Interesse in Patronen significant positief met alle schalen van de AQ, behalve Artistiek en met het totaal van de AQ. Sociabiliteit correleert significant negatief met Zelf/Alledaags, Optreden en Mechanisch/Wetenschappelijk. Ten slotte correleert het totaal van de AQ significant positief met Zelf/Alledaags en Mechanisch/Wetenschappelijk. Uit de

resultaten weergegeven in Tabel 8 blijkt dat de totalen van de KDOCS en de WSS-B niet significant met elkaar correleren. Wel blijkt dat Perceptuele Aberratie significant positief correleert met Optreden, Mechanisch/Wetenschappelijk, Artistiek en het totaal. Sociale Anhedonie en het totaal van de WSS-B correleren significant negatief met Zelf/Alledaags. En ook blijkt dat Fysieke Anhedonie significant negatief correleert met

Mechanisch/Wetenscahppelijk en Artistiek. Tenslotte blijkt dat het totaal van de WSS-B significant negatief correleert met Zelf/Alledaags en Artistiek, en significant positief correleert met Mechanisch/Wetenschappelijk.

Tabel 7.

Spearman-correlaties tussen de KDCOS en de AQ

Sociabiliteit Sociale Cognitie Smalle Focus Interesse in Patronen Weerstand tegen Verandering Totaal Zelf/Alledaags -.264** -.375** .082 .122* -.145* -.229** Schools .030 -.242** .214** .171** -.182** .007 Optreden -.141* -.142* .202** .137* -.146* -.051 Mechanisch/ .166** .101 .219** .350** -.047 .275**

(36)

Wetenschappelijk

Artistiek -.009 -.156* .148* .085 -.195** -.013

Totaal -.022 -.224** .254** .243** -.206** .013

* p < .05; ** p < .01

Tabel 8.

Spearman-correlaties tussen de KDOCS en de WSS-B

Magisch Denken Perceptuele Aberratie Sociale Anhedonie Fysieke Anhedonie Totaal Zelf/Alledaags -.052 .007 -.156* -.111 -.145* Schools .022 .065 .031 -.036 .022 Optreden .113 .147* -.036 -.103 -.010 Mechanisch/ Wetenschappelijk .052 .140* .062 .122* .146* Artistiek .070 .151* -.085 -.246** -.119* Totaal .074 .140* -.033 -.066 -.005 * p < .05; ** p < .01

Vervolgens zijn in Tabel 9 en 10 de Spearman-correlaties tussen de schalen en totalen van de AUT, de AQ en WSS-B weergegeven. Tegen de verwachting (V2b) in blijkt dat de totalen van de AQ en de AUT niet significant met elkaar correleren, 𝜌𝜌 = -.054, p = .224. Wel blijkt er een significante negatieve correlatie te bestaan tussen Interesse in Patronen en Elaboratie, en een positieve significante correlatie tussen Smalle Focus en Vloeienheid. Verder zijn de meeste correlaties die niet significant zijn ook negatief. Het totaal van de AUT correleert significant negatief met het totaal van de WSS-B, en met de schalen Sociale en Fysieke Anhedonie. Verder blijkt ook dat Sociale Anhedonie significant negatief correleert met Flexibiliteit en Originaliteit. Fysieke Anhedonie correleert significant negatief met Vloeiendheid en Flexibiliteit. Daarnaast correleert Perceptuele Abberatie significant positief met Vloeiendheid. Tenslotte correleert het totaal van de WSS-B significant negatief met Flexibiliteit. Om hypothesen 3 en 4 te testen zijn Spearman-correlaties tussen de scores op de negatieve symptomenitems van de WSS-B (de

(37)

schalen Sociale en Fysieke Anhedonie), de scores op de positieve symptomenitems van de WSS-B (de schalen Magisch Denken en Perceptuele aberratie) en de KDOCS en AUT berekend. Deze scores zijn weergegeven in Tabel 11 en 12. Uit de resultaten blijkt volgens verwachting (V3b) dat de negatieve symptomenitems van de WSS-B significant negatief correleren met het totaal van de AUT, 𝜌𝜌 = -.135, p < .05, en de schalen Vloeiendheid, Flexibiliteit en originaliteit van de AUT. Tegen de verwachting in (V3a) is er geen significante correlatie tussen de negatieve

symptomenitems en het totaal van de KDOCS. Wel correleren de negatieve symptomenitems significant negatief met de schalen Zelf/Alledaags en Artistiek van de KDOCS. Tegen de verwachting in (V4a en V4b) blijken er geen significante correlaties te zijn tussen de positieve symptomenitems en de AUT, 𝜌𝜌 = -.032, p = .328 en de KDOCS, 𝜌𝜌 = .072, p = .156.

Tabel 9.

Spearman-correlaties tussen de AUT en de AQ

Sociabiliteit Sociale Cognitie Smalle Focus Interesse in Patronen Weerstand tegen Verandering Totaal Vloeiendheid .026 -.032 .138* -.042 -.043 .028 Originaliteit .001 .014 .021 -.130 -.023 -.032 Flexibiliteit -.083 -.043 -.032 -.102 -.019 -.096 Elaboratie -.031 -.018 .005 -.141* -.009 -.048 Totaal -.062 -.041 .071 -.108 -.049 -.054 * p < .05; ** p < .01 Tabel 10.

Spearman-correlaties tussen de AUT en de WSS-B

Magisch Denken Perceptuele Aberratie Sociale Anhedonie Fysieke Anhedonie Totaal Vloeiendheid .000 .144* -.069 -.192** -.085

(38)

Originaliteit .007 .124 -.134* -.097 -.076 Flexibiliteit -.087 .014 -.157* -.117* -.132* Elaboratie -.034 .035 -.048 .007 -.010 Totaal -.070 .080 -.156* -.163* -.135** * p < .05; ** p < .01 Tabel 11.

Spearman-correlaties tussen de Negatieve en Positieve symptomenitems van de WSS-B en de KDOCS

Vloeiendheid Originaliteit Flexibiliteit Elaboratie Totaal

Negatief -.179* -.142* -.158* -.021 -.199**

Positief .050 .043 -.061 -.003 -.032

* p < .05; ** p < .01

Tabel 12.

Spearman-correlaties tussen de Negatieve en Positieve symptomenitems van de WSS-B en de AUT

Zelf/Alledaags Schools Optreden Mechanisch/

Wetenschappelijk

Artistiek Totaal

Negatief -.191** -.033 -.114 .105 -.236** -.102

Positief -.070 .006 .112 .059 .108 .072

* p < .05; ** p < .01

Om deze relaties verder te bekijken zijn lineaire regressieanalyses uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat de KDOCS 0,5% van de variantie van WSS-B verklaart, F = .493, p = .484. De AUT verklaart 1,8% van de variantie van WSS-B, F = 3.638, p = .058. Daarnaast blijkt dat de KDOCS 0,3% van de variantie van AQ verklaart, F = .587, p = .444. De AUT verklaart 0,1% van de variantie, F = .237, p = .627.

3.5. De FD, de AQ en de WSS-B

Het gevoel anders te zijn is gemeten met de FD. Als eerste zijn de algemene vragen in de survey geanalyseerd voor FD. Hieruit blijkt dat deelnemers met een Universitaire opleiding hoger

(39)

scoren op de FD dan deelnemers met een HBO of MBO opleiding. Ook de deelnemers die eens een psychiatrische stoornis hadden scoorden hoger op de FD. Om de normaliteit te testen is een Kolmogorov-Smirnov normaliteitsanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat enkel het totaal van de FD en de schaal Verbondenheid met Natuur normaal verdeeld zijn. Alle andere schalen zijn niet normaal verdeeld. Aangezien de AQ en WSS-B ook voor het grootste deel niet normaal verdeeld zijn, zijn Spearman-correlaties berekend om hypothesen 5 en 6 te testen. In Tabel 13 worden de Spearman-correlaties tussen de schalen en de totalen van de AQ en FD weergegeven. In tabel 14 staat dit voor de FD en de WSS-B. Uit deze resultaten blijkt volgens verwachting (V5) dat het totaal van de AQ significant positief correleert met het totaal van de FD, 𝜌𝜌 = .418, p < .001. Ook correleert het totaal van de AQ significant positief met de schalen Minderwaardig voelen, Graag dingen alleen doen, Onverzorgd uiterlijk, Uit een aparte familie komen, Neerslachtig voelen, Andere achtergrond en Niet thuis voelen op woonplek, en significant negatief met Intellectueel. Sociabiliteit correleert significant positief met het totaal van de FD en de schalen Minderwaardig voelen, Graag dingen doen, Onverzorgd uiterlijk, Uit een aparte familie komen, Neerslachtig voelen, Andere achtergrond en Niet thuis voelen op woonplek, en correleert negatief met Humor. Sociale Cognitie correleert significant positief met Minderwaardig voelen, Onverzorgd uiterlijk, Neerslachtig voelen, Andere achtergrond, Introversie, Niet thuis voelen op woonplek, Creativiteit, Intellectueel, Humor en het totaal van de FD. Verder blijkt dat Smalle Focus significant positief correleert met het totaal van de FD en met alle schalen van de FD, behalve Minderwaardig voelen, Introversie, Verbondenheid met de Natuur en Intellectueel. Interesse in Patronen correleert significant positief met Graag dingen alleen doen, Onverzorgd uiterlijk, Neerslachtig voelen, Creativiteit, Andere achtergrond, Niet thuis voelen op woonplek, Intellectueel, Humor en het totaal. Interesse in Patronen correleert significant negatief met Verbondenheid met de natuur en Minderwaardig voelen. Ten slotte correleert Weerstand tegen Verandering significant positief met Neerslachtig voelen, Graag dingen alleen doen, Onverzorgd

(40)

uiterlijk en Niet thuis voelen op woonplek, en significant negatief met Creativiteit, Intellectueel en Verbondenheid met de Natuur.

Uit de resultaten in Tabel 14 blijkt volgens de verwachting (V6) dat de totalen van de FD en de WSS-B significant met elkaar correleren, 𝜌𝜌 = .127, p < .05. Echter correleert Magisch Denken significant positief met het totaal van de FD en met de schalen Minderwaardig voelen, Neerslachtig voelen, Andere achtergrond, Niet thuis voelen op woonplek en Uit een aparte familie komen. Ook Perceptuele Aberratie correleert significant positief met het totaal van de FD en met de schalen Neerslachtig voelen, Andere achtergrond, Niet thuis voelen op woonplek, Uit een andere familie komen, Creativiteit en Humor. Verder correleert ook Sociale Anhedonie significant positief met het totaal van de FD en met de schalen Graag dingen alleen doen, Onverzorgd uiterlijk, Neerslachtig voelen, Andere achtergrond, Introversie, Niet thuis voelen op woonplek en Uit een andere familie komen. Ten slotte correleert Fysieke Anhedonie significant negatief met Opvallend uiterlijk, Creativiteit, Verbondenheid met de natuur en het totaal van de FD. Tabel 13. Spearman-correlaties tussen de FD en de AQ Sociabiliteit Sociale Cognitie Smalle Focus Interesse in Patronen Weerstand tegen Verandering Totaal Minderwaardig voelen .179** .263** -.059 -.129* .095 .129* Graag dingen alleen doen .614** .086 .227** .132* .131* .485** Onverzorgd uiterlijk .363** .174** .191** .223** .126* .367**

Uit een aparte

(41)

Neerslachtig voelen .310** .143* .364** .120* .222** .379** Andere achtergrond 320** .173** .391** .204** .085 .414** Introversie .568** .190** -.100 -.046 .024 .297** Niet thuis voelen op woonplek .273** .225** .422** .148* .161* .418** Opvallend uiterlijk -.025 .009 .153* .007 -.046 .012 Creativiteit .087 -.162* .149* .142* -.168* .033 Intellectueel -.005 -.245** -.086 .148* -.202** -.117* Humor -.232** -.284** .172** .139* -.018 -.099 Verbondenheid met de natuur .040 -.082 -.012 -.158* -.227** -.097 Totaal .509** .117* .316** .138* .041 .418** * p < .05; ** p < .01 Tabel 14. Spearman-correlaties tussen de FD en de WSS-B Magisch Denken Perceptuele Aberratie Sociale Anhedonie Fysieke Anhedonie Totaal Minderwaardig voelen .204** .081 .081 .016 .145*

Graag dingen alleen

doen .053 .035 .506** .095 .286**

Onverzorgd uiterlijk .092 .040 .230** -.053 .104

Uit een aparte

familie komen .126* .127* .117* -.021 .082

Neerslachtig voelen .331** .262** .242** -.031 .240**

Andere achtergrond .321** .225** .316** -.022 .273**

Introversie -.086 -.081 .260** -.049 .010

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We will then move on chapter 6 suggesting a more modality dependent approach, more directly linked to the theory of representation proposed, namely visual numerosity as a

The experimental results clearly show the “inverted” flow profile inside the evaporating water saline droplet consisting of a vortical flow structure that drives the liquid in the

In terms of the Technology Acceptance Model (Table 2), the mud stoves enjoyed high Perceived Usefulness, high Perceived Ease of Use, and high Conformity by

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

Recently, the integration of hybrid membranes in microdevices was demonstrated for charge-based separations.[1] These microdevices contained one microchannel sandwiched between

and Brink, A.: 2007, Text-independent writer identification and verification on offline Arabic handwriting, International Conference on Document Analysis and Recognition (ICDAR),

Whilst previous research has identified factors that hinder the adoption and diffusion of CSA technological innovations factors, the novelty of this research is the application

One of the remaining issues to be addressed before a clinical study with ColoPulse tablets containing active substances can be performed in patients with Crohn’s disease, was