• No results found

De fysiologische correlaten van schaamte in de context van emotie specificiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De fysiologische correlaten van schaamte in de context van emotie specificiteit"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Fysiologische Correlaten van Schaamte in de Context van Emotie

Specificiteit

Mastherthese – Liz Hopstaken

Studentnummer: 6076017

Datum: 5 december 2014

antal woorden: 7.978

(2)

De Fysiologische Correlaten van Schaamte in de Context van Emotie

Specificiteit

Abstract

Onderzocht wordt of het ervaren van schaamte een fysiologisch patroon laat zie waarin een stijging plaatsvindt van sympathische activiteit en een daling van parasympatische activiteit, zoals in eerder onderzoek wordt aangenomen. Daarnaast wordt dit fysiologische patroon van het ervaren van schaamte vergeleken met het fysiologische patroon van het ervaren van angst. Er wordt nagegaan in welke mate deze van elkaar verschillen en op welke manier dit een toevoeging kan zijn aan het debat rondom emotie specificiteit voor de activiteit van het autonome zenuwstelsel. Dertig deelnemers hebben op drie verschillende dagen

geschreven en gesproken over een schaamtevolle, angstige of neutrale gebeurtenis. Gedurende het onderzoek werden Pre-Ejection Period (PEP) en hartslag gemeten voor sympathische activiteit en Heart Rate Variability (HRV) voor parasympatische activiteit. Deelnemers in de schaamte conditie vertoonden een stijging in sympathische activiteit en de daling in parasympatische activiteit over de meetmomenten, echter verschilde dit patroon niet significant van de angst conditie of van de neutrale conditie. Hierdoor is een eerder

aangetoond fysiologisch patroon van het ervaren van schaamte niet bevestigd en is een vergelijking met het ervaren van angst moeilijk te maken. Wel liepen de fysiologische patronen van zowel het ervaren van schaamte als angst in de verwachtte richting waardoor met voorzichtigheid kan worden gesteld dat beide emoties wellicht een soortgelijk patroon laten zien. Iets wat eventueel voor een extra nuance kan leiden tussen positieve en negatieve emoties in het specificty model.

(3)

1. Inleiding

Schaamte is een zelfbewuste emotie waarbij men zichzelf negatief evalueert in het licht van zijn of haar eigen standaarden, regels en doelen. Het is een pijnlijke, negatieve emotie die gepaard gaat met het gevoel van krimpen of zich ‘klein’ voelen, een gevoel van waardeloosheid en/of machteloosheid (Lewis, 1971). Het verschil met andere zelfbewuste emoties zoals schuld, is dat schaamte een ervaring is die direct gericht is op een negatieve evaluatie van het zelf. Zo zal iemand die zich schaamt geneigd zijn te stellen ‘ik ben slecht’, terwijl iemand die zich schuldig voelt eerder geneigd is om de ervaring toe te schrijven aan controleerbare aspecten van het eigen gedrag en daardoor zal denken ‘ik heb iets stoms gedaan’ (Dickerson, Gruenewald, & Kemeny, 2004).

Het ervaren van schaamte gaat gepaard met een aantal reacties, zoals specifieke subjectieve ervaringen, gedragingen en cognities. Volgens de Social Self Preservation Theory is schaamte een emotie die men ervaart wanneer de ‘sociale zelf’ bedreigd wordt of in gevaar komt, bijvoorbeeld door een aanval op het sociale zelfvertrouwen, de sociale status of het sociale imago van een persoon (Gruenewald, Kemeny, Aziz & Fahey, 2004). Wanneer men schaamte ervaart, voelt men zich doorgaans sociaal geïsoleerd en inferieur aan anderen. Dit leidt tot de neiging zich te willen verbergen voor anderen (Mills, 2005). Bij het ervaren van acute schaamte keert men doorgaans het hoofd naar de grond en wordt oogcontact vermeden. Ook heeft schaamte invloed op hoe men over zichzelf denkt: uit onderzoek blijkt dat het ervaren van schaamte leidt tot minder zelfvertrouwen en minder positieve emoties zoals blijdschap en geluk. Deze reacties van schaamte onderscheiden de emotie van andere, gerelateerde emoties (Frijda, 1988).

Naast bovengenoemde kenmerken van schaamte, brengt schaamte ook fysiologische reacties met zich mee. Wat betreft de fysiologie van emoties is er al geruime tijd discussie of

(4)

er sprake is van een specifiek fysiologisch patroon voor elke afzonderlijke emotie, zoals het

specificity model beweert, of dat fysiologische patronen van emoties non-specifiek zijn

(Ekman, Levenson & Friesen, 1983). In dit onderzoek wordt de emotie schaamte nader onder de loep genomen om zowel inzicht te verschaffen in de fysiologische correlaten van deze emotie als een bijdrage te leveren aan het debat over emotie specificiteit voor het ervaren van schaamte.

Uit onderzoek naar schaamte en haar fysiologische correlaten blijkt dat schaamte functioneert als activator van een fysiologische stress respons (Dickerson, Kemeny, Aziz, Kim, & Fahey 2004; Gruenewald et al., 2004: Kemeny, 2003). Als reactie op stress worden er twee systemen geactiveerd: het hormonaal systeem en het autonome zenuwstelsel. Onderzoek naar de relatie tussen schaamte en het hormonaal systeem toont aan dat schaamte invloed heeft op zowel de hypothamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as) als het immuunsysteem (Kemeny, 2003). Tijdens het ervaren van schaamte wordt door de HPA-as het hormoon cortisol vrijgelaten als reactie op de stress en opwinding die de emotie schaamte met zich meebrengt. Dit stresshormoon cortisol zorgt voor het effectief functioneren van het

sympathische zenuwstelsel, een permanente verhoging van de afgifte van cortisol is echter schadelijk (Kemeny, 2003). In een meta-analyse van 208 studies is aangetoond dat emoties met een negatieve zelfevaluatie, zoals schaamte, geassocieerd kunnen worden met een verhoging in cortisol afgifte wat een schadelijk gevolg met zich mee kan brengen (Dickerson & Kemeny, 2004).

Ook lijkt schaamte het optimaal functioneren van het immuunsysteem tegen te gaan. In eerder onderzoek is namelijk aangetoond dat het ervaren van schaamte gepaard gaat met activatie van pro-inflammatoire cytokine, stoffen die ontstekingen initiëren, in stand houden of versterken (Dickerson et al., 2004). In dit onderzoek werden deelnemers ingedeeld in een conditie waarin men een traumatische, emotionele ervaring terug moest halen waarin zij zelf

(5)

schuld hadden aan deze ervaring of ingedeeld in een neutrale situatie die niet traumatisch was of waarin zij geen schuld hadden. Deelnemers in de situatie waarin ze zelf schuld hadden schreven over verschillende stressvolle situaties zoals het ervaren van afwijzing of falen. De subjectief ervaren mate van schaamte werd gemeten door een vragenlijst. De conditie waarin men zichzelf aan kon wijzen als de oorzaak van de afwijzing of het falen, liet een grotere stijging zien in de ervaring van schaamte dan de conditie waarin dit niet het geval was. Vervolgens bleek dat de conditie waarin men zichzelf de schuld gaf ook een stijging liet zien in pro-inflammatoire cytokine activiteit, terwijl er geen verandering in deze stof ontstond in de controleconditie. De deelnemers die de grootste subjectieve verandering in schaamte lieten zien gedurende het onderzoek vertoonden ook de grootste verandering in cytokine activiteit. Dit wijst erop dat er zeer waarschijnlijk een relatie is tussen het ervaren van schaamte en de pro-inflammatoire cytokine activiteit, aldus het afweersysteem.

Naast het hormonale systeem heeft ook het autonome zenuwstelsel zijn aandeel in het ervaren van emoties. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit het sympathische- en het

parasympatische zenuwstelsel die vaak tegengesteld van elkaar interacteren om verschillende niveaus van fysiologische opwinding te bewerkstelligen. Het sympathische zenuwstelsel maakt het lichaam klaar voor actie. Tijdens sympathische activiteit wordt er gesproken over de ‘fight-flight’ reactie. Het lichaam komt in een staat van opwinding waardoor het hart sneller gaat kloppen, het bloed sneller door de aderen stroomt, de ademhaling versnelt en de spieren zich aanspannen zodat het lichaam ook daadwerkelijk klaar is om in actie te komen. Het sympathische zenuwstelsel is bijvoorbeeld actief bij stress en angst. Wanneer het lichaam zich moet voorbereiden op rust en ontspanning wordt de tegenhanger van het sympathische zenuwstelsel geactiveerd: het parasympatische zenuwstelsel (Appelhans & Luecken, 2006). Eerder onderzoek naar de fysiologische correlaten van schaamte werd uitgevoerd door Gruenewald en collegae (2004). Zij hadden de hypothese dat situaties waarin het sociale zelf

(6)

bedreigd werd, zouden leiden tot een verhoogd gevoel van schaamte, een verhoging in cortisol en een verhoging in autonome activiteit. Om een dergelijke bedreigende of minder bedreigende situatie te bewerkstelligen werd de Trier Social Stress Test (TSST) afgenomen (Kirschbaum & Hellhammer, 1993). Deelnemers werden daarvoor ingedeeld in een conditie waarin men taken moest uitvoeren onder toeziend oog van onvriendelijk en kritisch publiek of in een conditie waarin men dezelfde taken moest uitvoeren zonder publiek. Of er sprake was van verschil in activiteit van het autonome zenuwstelsel werd onder andere nagegaan door het meten van de hartslag en bloeddruk. Het ervaren van schaamte werd gemeten door middel van een vragenlijst. De hypothese met betrekking tot het stijgen van het gevoel van schaamte en een verhoging van cortisol, kon worden bevestigd. Echter werd er slechts een marginale stijging gevonden in de autonome responsen hartslag en bloeddruk voor de experimentele conditie in vergelijking met de controle conditie. De p-waarden voor deze vergelijkingen van hartslag en bloeddruk lagen tussen de .05 en .10. Dit was tegen de verwachtingen in

aangezien hypotheses waren gebaseerd op eerder onderzoek waarin een dergelijke stijging in hartslag en bloeddruk wel werd aangetoond (Smith, Nealey, Kircher & Limon, 1997).

Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat deelnemers die werden verteld dat ze

geobserveerd werden, wat samenhangt met een gevoel van schaamte, een stijging in hartslag en bloeddruk lieten zien in tegenstelling tot deelnemers die ervan overtuigd werden niet geobserveerd te worden (Cappacio, Rourke, Marshall-Goodell, Tassinary & Baron, 1990). Uit dit onderzoek valt desalniettemin te concluderen dat het ervaren van een sociale

bedreiging samenhangt met het ervaren van schaamte. Hierbij ontstaat zowel een verhoging in cortisol als een verhoogde autonome activiteit, waarbij het laatste nog om nader onderzoek vraagt wegens gebrek aan significantie.

Door de opvallende resultanten van het onderzoek van Gruenewald et al. (2004) met betrekking tot de marginale stijging in hartslag en bloeddruk, is dit onderzoek gerepliceerd

(7)

door Bosch en collega’s (2009). In dit onderzoek werd nagegaan of sociale evaluatie, waarmee schaamte gepaard gaat, zou leiden tot een verhoogde activatie van het autonome zenuwstelsel. Deelnemers werden random toegewezen aan drie verschillende condities waarvan de mate van het ervaren van schaamte verschilde. Dit werd gedaan door de condities te onderscheiden middels het evalueren van de spreektaak door publiek, variërend in grootte, of het individueel uitvoeren van de spreektaak waarbij geen publiek aanwezig was.

Deelnemers werden verzocht spreektaken uit te voeren volgens de Trier Social Stress Test. Het onderzoek liet zien dat deelnemers in de schaamte condities een grotere stijging lieten zien in sympathische en parasympatische activiteit in vergelijking met de conditie waarin geen schaamte werd ervaren. In dit onderzoek werden niet alleen hartslag en bloeddruk, maar ook pre-ejection period (PEP) en hartslagvariabiliteit (HRV) meegenomen om de activiteit van het parasympatische en sympathische zenuwstelsel te meten. PEP is de tijd tussen het moment dat een elektrische impuls wordt afgegeven en de linker hartklep open gaat, hieruit wordt de samenknijpkracht van het hart bepaald. Een korte pre-ejection period duidt op een verhoogde sympathische activiteit en een lange pre-ejection period op een vertraagde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel. De hartslagvariabiliteit is de periodieke variatie in opeenvolgende hartslagen waarbij de hartslag sneller gaat bij inademing en langzamer gaat bij uitademing. Veel variatie in hartslagen wordt geassocieerd met vitaliteit en gezond

functioneren, waarbij weinig variatie in hartslag wordt geassocieerd met hart- en vaatziekte, depressie, stofwisselingsziekte en zelfs kanker (Pignotti & Steinberg, 2001). Een hoge hartslag variabiliteit duidt op een hoge parasympatische activiteit en een lage

hartslagvariabiliteit op een lage parasympatische activiteit. Naast de toevoeging van deze extra maten voor het meten van de autonome activiteit, was opvallend aan dit onderzoek dat hier wel een stijging werd aangetoond in hartslag en bloeddruk in de conditie waarin de mate van schaamte het hoogst was. Deze bevindingen van Bosch et al. (2009) met betrekking tot

(8)

hartslag en bloeddruk waren ditmaal wel significant, in tegenstelling tot de bevindingen van Gruenewald el al. (2004). Volgens Bosch en collega’s is deze discrepantie in resultaten toe te schrijven aan lichaamsbeweging die in hun onderzoek zo veel mogelijk geminimaliseerd werd. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat wanneer een controleconditie alle fysieke aspecten van de TSST hetzelfde doorloopt als een experimentele conditie, waarbij ook cognitieve taken gemoeid gaan, er bijna een gelijke stijging wordt gevonden in hartslag tussen beide condities (Rohleder, Wolf, Maldonado & Kirschbaum, 2006). Hierdoor werd

aannemelijk dat beweging tijdens een experiment invloed heeft op het effect van de TSST op hartslag en bloeddruk en om die reden kon worden gezien als artefact. Dit heeft als gevolg dat een stijging in hartslag dus alsnog aannemelijk is tijdens het ervaren van schaamte.

Uit de voorgaande onderzoeken laat schaamte een patroon zien van sympathische activiteit en parasympatische inhibitie waarbij een stijging van hartslag ontstaat. Deze hypothese werd nogmaals bevestigd door Herrald en Tomaka (2002) met als aanvulling dit patroon van schaamte te vergelijken met het patroon van andere emoties om eventuele specificiteit te ontdekken. In het onderzoek werd nagegaan of er sprake was van verschil in sympathische en parasympatische activiteit voor de emoties schaamte, woede en trots. Deelnemers aan dit onderzoek werden random ingedeeld in een schaamte-, woede-, trots- of neutrale conditie. Deelnemers moesten hun mening ten gehore brengen over verschillende onderwerpen. Doordat een getrainde proefleider geprotocolleerd commentaar gaf op de antwoorden van de deelnemers in de specifieke emotie condities, werden de emoties schaamte, woede en trots geïnduceerd bij de deelnemers. Uit de resultaten bleek voor schaamte wederom een patroon van verhoogde sympathische activiteit en een inhibitie van parasympatische activiteit. Daarbij werd gevonden dat de emoties schaamte, woede en trots verschillen lieten zien in zowel fysiologische als psychologische correlaten tussen elkaar en ten opzichte van een neutrale conditie. Woede en schaamte lieten een zelfde soort patroon

(9)

zien van autonome activiteit waarbij voornamelijk de intensiteit tussen beide emotie verschillend was. Trots liet daarentegen wel een kwalitatief ander patroon zien. Een

verklaring hiervoor is dat de emoties schaamte en woede behoren tot de negatieve emoties in tegenstelling tot trots, wat een positieve emotie is (Herrald & Tomaka, 2002). Het zou kunnen zijn dat het behoren tot een positieve of negatieve emotie een belangrijke factor is voor een specifiek fysiologisch patroon. Desondanks, blijft een verschil tussen alle drie de emoties bestaan, kwantitatief of kwalitatief. Concluderend uit dit onderzoek kan gesteld worden dat nogmaals het fysiologisch patroon van schaamte wordt bevestigd en er bewijs is geleverd voor het idee dat het fysiologisch patroon van schaamte verschilt van andere emoties, zoals het specificity model beweert. Uit dit onderzoek blijkt echter wel dat er verschil moet worden gemaakt tussen positieve en negatieve emoties.

Bovenstaande onderzoeken geven een eenduidig bericht met betrekking tot de sympathische en parasympatische activiteit tijdens het ervaren van schaamte. Of dit patroon specifiek is voor schaamte is nog twijfelachtig aangezien het mogelijk is dat meerdere emoties die als negatief worden ervaren, zoals woede, een zelfde soort patroon laten zien. In een review (Kreibig, 2010) over onderzoeken naar het verschil in activiteit van het autonome zenuwstelsel tussen verschillende emoties werd gevonden dat angst, ook een negatieve emotie, eenzelfde patroon van verhoging van sympathische en een inhibitie van

parasympatische activiteit laat zien als schaamte. Echter zijn de emoties schaamte en angst nog niet eerder in één onderzoek gevat. In het kader van het specificity model wordt in dit onderzoek nagegaan in hoeverre er een specifiek fysiologisch patroon voor schaamte valt te ontdekken en in welke mate dit overeenkomt met een andere negatieve emotie, namelijk angst.

Naar aanleiding van eerder beschreven bevindingen, wordt in het huidige onderzoek een drietal hypothese getest:

(10)

1. Schaamte laat een patroon zien van een stijging in sympathische activiteit en een inhibitie van parasympatische activiteit ten opzichte van een neutrale emotionele toestand.

2. Angst laat een patroon zien van een stijging in sympathische activiteit en een inhibitie van parasympatische activiteit ten opzichte van een neutrale emotionele toestand.

3. Het ervaren van schaamte laat een kwantitatief verschil zien ten opzichte van angst: de mate van autonome activiteit zal minder sterk zijn in het ervaren van schaamte dan in het ervaren van angst.

Om bovenstaande hypothesen te toetsen werden deelnemers verzocht deel te nemen in zowel een schaamte conditie, een angst conditie als een neutrale conditie. Binnen deze

condities werd de sympathische- en parasympatische activiteit gemeten tijdens een

rustmoment, een schrijftaak en een spreektaak voor een camera. De volgorde van deze taken stond gelijk aan een oplopende mate van het ervaren van de betreffende emotie die op dat moment werd geïnduceerd. Gedurende het rustmoment en beide taken werd de sympathische- en parasympatische activiteit vastgesteld door middel van het meten van de pre-ejection period en de harstslagvariabiliteit.

Op basis van de gestelde hypotheses wordt verwacht dat deelnemers in de schaamte conditie en in de angst conditie een kortere PEP en een lagere HRV laten zien naarmate de emotie sterker wordt geïnduceerd dan deelnemers in de neutrale conditie. In de neutrale conditie zal PEP ook korter worden en HRV lager over de taken heen doordat men waarschijnlijk een natuurlijke spanning ervaart wanneer men voor een camera iets moet vertellen. Verwacht wordt dat dit verloop binnen de neutrale conditie niet significant is en dus verwaarloosbaar. Daarnaast wordt verwacht dat de angst conditie een kortere PEP en een lagere HRV laat zien dan de schaamteconditie naarmate de betreffende emotie sterker wordt geïnduceerd. Verwacht wordt dus dat het verloop van de schaamte en angst conditie hetzelfde

(11)

is maar dat de intensiteit van de angst conditie sterker is.

2. Methode

2.1 Deelnemers

Aan het onderzoek deden 31 studenten mee van de Universiteit van Amsterdam waaronder 6 mannen en 25 vrouwen. Deelnemers waren in de leeftijd van 18 tot 24 jaar met een gemiddelde leeftijd van 20 jaar (SD = 1.66 jaar). Alle deelnemers werden gescreend op een aantal exclusiecriteria die invloed zouden kunnen hebben op de fysiologische metingen. Men mocht niet deelnemen aan het onderzoek wanneer men zwanger was, medicatie

gebruikte, in medische behandeling was, onder- of overgewicht had (BMI onder de 18 of boven de 35) of wanneer men vijf dagen voorafgaand aan het onderzoek had geleden aan griep of verkoudheid. Daarnaast werden de deelnemers verzocht om twee uur voor aanvang van het onderzoek niet te roken, geen cafeïne te drinken, zich niet in te smeren met bodylotion of vettige crème, niet intensief te sporten en geen zware maaltijd te nuttigen. Ook werd hen gevraagd om twaalf uur voor aanvang van het onderzoek geen alcohol te drinken, drugs te gebruiken of pijnstillers te slikken. Schending van deze criteria zou namelijk invloed kunnen hebben op de te meten fysiologische waarden wat kan leiden tot abnormaal hoge of lage waarden. De deelnemers werden via de onderzoeksite van de UvA benaderd om mee te doen aan het onderzoek in ruil voor proefpersoonpunten die de studenten nodig hebben om het studiejaar te voltooien. Deelnemers werden random toegewezen aan een volgorde van condities die elke deelnemer zou doorlopen.

2.2 Procedure

Deelnemers werden op drie verschillende dagen verwacht, waarbij de deelnemer elke dag aan een andere conditie deelnam. De drie verschillende dagen bestonden uit een neutrale conditie,

(12)

een angst conditie en een schaamte conditie. De volgorde van de te doorlopen conditie werd bepaald aan de hand van randomisatie. Bij aankomst werd allereerst gecheckt of de

deelnemers zich hadden gehouden aan de exclusiecriteria. Vervolgens werden er zeven sensoren op het lichaam van de deelnemers geplakt voor het registreren van ICG en ECG signalen om de sympathische- en parasympatische activiteit te meten. Daarna werden

deelnemers verzocht 3 minuten rust te houden, deze periode werd gezien als baseline moment. Na deze baseline werden deelnemers gevraagd een papieren vragenlijst in te vullen over de subjectieve ervaring van verschillende emoties of gevoelstoestanden. Vervolgens werd de emotie geïnduceerd door deelnemers te laten nadenken over een ervaring die zij hebben meegemaakt waarin deze emotie sterk merkbaar was. Deelnemers werden verzocht deze ervaring op te schrijven. Daarna volgde weer een papieren vragenlijst om de subjectieve ervaring te meten met betrekking tot verschillende emoties. Tot slot dienden de deelnemers hun opgeschreven verhaal voor de camera te vertellen om de emotie inductie te versterken. Daarna volgde de laatste subjectieve vragenlijst van die dag. Aan het eind van de derde dag kregen de deelnemers een exit formulier mee naar huis waarin werd uitgelegd wat het doel is van het onderzoek. Het onderzoek nam per dag ongeveer 50 minuten in beslag. Het totale onderzoek duurde ongeveer 3 uur en 45 minuten.

2.3 Materiaal

2.3.1 Daily Health Questionnaire

Om na te gaan of de deelnemers zich hadden gehouden aan de exclusie criteria, werd de Daily Health Questionnaire afgenomen voordat men aan het onderzoek begon. Op een formulier werd gevraagd hoeveel cafeïne en alcohol men had genuttigd, het aantal sigaretten dat was gerookt, of men intensief had gesport, drugs had gebruikt, goed had geslapen en of men veel had gegeten.

(13)

2.3.2 Emotie Inductie

De emoties schaamte en angst werden geïnduceerd door deelnemers te vragen te denken aan een gebeurtenis uit hun leven waarin ze angst of schaamte hadden ervaren. Deelnemers werden nadrukkelijk gevraagd om een aantal minuten de tijd te nemen om over een dergelijke gebeurtenis of ervaring na te denken, op een manier dat men de emotie zou kunnen ophalen. Als het ging om een neutraal gevoel, werd gevraagd een neutrale ervaring op te halen zoals het doen van boodschappen of het bereiden van een maaltijd. Nadat men zich in een gebeurtenis had ingeleefd, moest men de ervaring opschrijven. Dit om ervoor te zorgen dat alle details nog eens opgehaald werden. Vervolgens werd gevraagd om deze ervaring te vertellen voor de camera. Op deze manier, door het uitspreken van de ervaring, werd getracht de emotie nog sterker te induceren.

2.3.3 Positive and Negative Affect Schedule (PANAS; Watson, Clark & Tellegen, 1988)

Deze 22-item vragenlijst meet verschillende affectieve staten. Deelnemers noteerden de mate waarin ze op dat moment positieve en negatieve gemoedstoestanden ervaren op een 5 punts Likert schaal.

Deelnemers hebben gedurende het onderzoek de PANAS vragenlijst ingevuld waarin subjectieve ervaringen werden uitgevraagd. Voor de data analyse zijn item 7 ‘In welke mate voel jij je nu, op dit moment, angstig?’ en item 20 ‘In welke mate voel jij je nu, op dit

moment, bang?’ samengevoegd tot de subjectieve ervaring angst. Item 13 ‘In welke mate voel jij je nu, op dit moment, beschaamd?’ en item 22 ‘In welke mate voel jij je nu, op dit moment, alsof je door de grond wil zakken?’ werden samengevoegd tot de subjectieve ervaring

schaamte. Om te onderzoeken of beide items per subjectieve ervaring daadwerkelijk hetzelfde kenmerk beogen te meten, werd er een meting naar interne consistentie uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van Cronbachs alfa. Na de schrijfopdracht (meetmoment 2) was de interne

(14)

consistentie voor de itemvragen over angst gelijk aan een Cronbachs alfa van .56, wat gelijk staat aan een middelmatige interne consistentie. Na de spreekopdracht (meetmoment 3) stijgt de interne consistentie voor itemvragen over angst naar een Cronbachs alfa van .91, wat gelijk staat aan een zeer hoge interne consistentie. De interne consistentie na de spreekopdracht (meetmoment 2) tussen de item vragen over schaamte, geeft een Cronbachs alfa van .79, wat gelijk staat aan een hoge interne consistentie. Na het spreken (meetmoment 3) blijft de interne consistentie van beide items over schaamte op een hoog niveau, namelijk .75. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de geselecteerde items voor het meten van de subjectieve ervaring voor schaamte dan wel angst, hetzelfde meten. Vervolgens is een gemiddelde berekend van beide items voor de subjectieve ervaring per meetmoment (3), per conditie (3). Dit komt neer op 18 gemiddelden van de subjectieve ervaringen schaamte en angst binnen de condities neutraal, schaamte en angst per baseline meetmoment, schrijfopdracht en spreekopdracht.

2.3.4 Fysiologische metingen

De mate van activiteit in het sympathische en parasympatische zenuwstelsel werden gemeten door ECG en ICG signalen middels het gebruik van het Vrije Universiteit

Ambulatory Monitoring System (VU-AMS; http://www.vu-ams.nl/vu-ams/). Deze signalen werden gedurende het gehele onderzoek geregistreerd doordat er zeven sensoren op het lichaam van de deelnemer werden geplakt. De ECG en ICG signalen werden uiteindelijk omgezet in ECG R-golven waaruit gemiddelde waarden voor de pre-ejection period (PEP) en hartslagvariabiliteit (HRV) konden worden opgemaakt. De activiteit van het sympathische zenuwstelsel wordt weergegeven in de pre-ejection period en de parasympatische activiteit wordt weergegeven in de hartslagvariabiliteit.

De variabele PEP en HRV zijn voor het meetmoment baseline vastgesteld door de laatste 2 minuten van de baseline periode als waarde aan te nemen, de eerste minuut is niet

(15)

meegenomen aangezien deze ruis zou kunnen bevatten doordat de proefpersoon bijvoorbeeld veel beweegt om prettig te kunnen zitten of op adem zou moeten komen. Voor het

meetmoment schrijven is het gemiddelde van de totale 10 minuten genomen die voor deze opdracht stond. Tot slot is ook voor het meetmoment spreken het gemiddelde van de 4 minuten spreektijd genomen die voor deze opdracht stond. PEP en HRV waarden met een z-score hoger dan 3.0 of lager dan -3.0 werden verwijderd uit de dataset.

3. Vooranalyses

3.1 Uitbijters

Van de 31 deelnemers werd één deelnemer verwijderd uit de dataset aangezien deze deelnemer bij meerdere fysiologische waarden een Z-score liet zien van > 3.0. Dit duidt op een onwaarschijnlijk hoge of lage waarde. Vandaar dat deze uitbijter niet is meegenomen in de verdere dataverwerking. De gegevens van de overgebleven 30 deelnemers zijn gebruikt in de analyses. Deze groep bestond uit 6 mannen en 24 vrouwen, samen hadden zij een

gemiddelde leeftijd van 20.07 jaar (SD = 1.66 jaar). Omdat er bij sommige proefpersonen enkele waarden ontbraken, zijn deze missing values vervangen door de best geschatte data middels de imputation methode. Om er zeker van te zijn dat de geschatte waarden van de imputation methode een realistisch beeld gaven, zijn alle analyses voor zowel de dataset met bestaande missing values uitgevoerd als voor de dataset waarbij de missing values zijn geschat door de imputation methode.

3.2 Manipulatie-check

Middels Repeated Measures ANOVA’s werd getest of deelnemers de schaamte conditie daadwerkelijk als schaamtevol ervoeren en de angst conditie als beangstigend. Hiervoor werden de scores op de PANAS gebruikt waarbij zowel vergelijkingen werden

(16)

gemaakt tussen de drie condities (between subjects) als binnen de drie condities (within

subjects) wat betreft meetmoment.

De gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de PANAS voor de subjectieve ervaring van schaamte zijn weergegeven in Tabel 1 en Figuur 1. Er werd een hoofdeffect gevonden voor meetmoment, F(2, 58) = 26.69, p < .001, en een hoofdeffect voor conditie voor de subjectieve ervaring van schaamte, F(2, 58) = 35.63, p < .001. Ook werd er een interactie effect voor meetmoment en conditie gevonden voor deze subjectieve ervaring,

F(4, 116) = 16.07, p < .001. Dit betekent dat de subjectieve schaamte ervaring over de

verschillende meetmomenten verschilde per conditie. Om te onderzoeken op welk moment en in welke conditie er verschil in de subjectieve ervaring van schaamte is waar te nemen, worden verdere analyses uitgevoerd.

Omdat het gaat om de subjectieve ervaring van schaamte, wordt in de schaamte conditie bekeken of de waarden van de baseline verschillen met het schrijfmoment en het spreekmoment. Dit is het geval, F(2, 58) = 32.64, p < .001. Uit de pairwise comparisons blijkt dat deelnemers na de schrijf- en spreekopdracht significant meer subjectieve ervaring van schaamte beleven dan na de baseline, p < .001. De subjectieve beleving van schaamte verschilt niet significant tussen de schrijf- en spreekopdracht.

Ook wordt middels een Repeated-Measures ANOVA bekeken welke condities van elkaar verschillen per meetmoment, dit valt af te lezen uit de pairwise comparisons. In de analyse voor de baseline blijkt dat alle drie de condities niet significant van elkaar verschillen. Dit is in de lijn van de verwachting aangezien het hier gaat om een rustmoment voordat de verschillende emoties geïnduceerd worden. In de analyse voor het verschil in subjectieve ervaring van schaamte tussen de condities voor de schrijfopdracht is geen significant verschil gevonden. De ANOVA resultaten voor het spreekmoment laten wel een significant verschil zien tussen alle drie de condities, F(2, 58) = 26.03, p < .001. Uit de pairwise comparisons valt

(17)

af te lezen dat alle drie de condities significant van elkaar verschillen waarbij de subjectieve ervaring van schaamte in de schaamte conditie het hoogst is, p < .05.

Tabel 1

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) voor de subjectieve ervaring van schaamte over de drie verschillende meetmomenten Baseline, Schrijfopdracht en Spreekopdracht, in de drie

verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst. Conditie

Meetmoment Neutraal Schaamte Angst Totaal

Baseline 1.05 (.03) 1.15 (.08) 1.17 (.07) 1.12 Schrijfopdracht 1.02 (.02) 2.17 (.16) 1.32 (.10) 1.50 Spreekopdracht 1.08 (.04) 2.25 (.15) 1.50 (.13) 1.61

Totaal 1.05 1.86 1.33

Figuur 1. De subjectieve ervaring van schaamte over de meetmomenten Baseline, Spreekopdracht en Schrijfopdracht in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

De gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de PANAS voor de

subjectieve ervaring van angst zijn weergegeven in Tabel 2 en Figuur 2. Voor de subjectieve ervaring van angst is ook een hoofdeffect gevonden voor meetmoment, F(1.59, 46.00) = 27.65, p < .001, en een hoofdeffect voor conditie, F(1.32, 38.30) = 40.70, p < .001. Vervolgens wordt er ook een interactie effect voor meetmoment en conditie gevonden,

(18)

F(1.74, 50.31) = 28.13, p < .001. Dit betekent dat de subjectieve ervaring voor angst over de

meetmomenten verandert, afhankelijk van de conditie waar men inzit. Om te onderzoeken op welke meetmomenten de subjectieve ervaringen van elkaar verschillen, worden verdere analyses uitgevoerd.

Omdat het hier gaat om de subjectieve ervaring van angst, zal alleen in de angst conditie worden gekeken waar de meetmomenten van elkaar verschillen. Uit een Repeated-Measures ANOVA voor de meetmomenten blijkt een significant verschil, F(1.34, 38.96) = 34.19, p < .001. Uit de pairwise comparisons blijkt dat in de angstconditie alle

meetmomenten significant van elkaar verschillen waarbij de spreekopdracht de meeste subjectieve ervaring van angst oproept, p < .05.

Om te onderzoeken waar de condities van elkaar verschillen, wordt per meetmoment een Repeated-Measures ANOVA uitgevoerd. Er blijkt geen verschil tussen condities in de baseline, zoals verwacht. Na de schrijfopdracht is er wel een significant verschil tussen condities, F(1.34, 38.91) = 35.78, p < .001. Uit de pairwise comparisons blijkt dat de subjectieve ervaring van angst significant tussen alle condities verschillend is na de schrijfopdracht, waarbij deze voor de angstconditie het hoogst is, p < .05. Ook na de spreekopdracht verschillen alle drie de condities significant van elkaar, F(1.27, 36.74) = 42.48, p < .001. Uit de pairwise comparisons is te zien dat de subjectieve ervaring van angst in de angstconditie het hoogst is, p < .05.

Uit bovenstaande analyses valt te concluderen dat de experimentele manipulatie is gelukt. De subjectieve ervaring van schaamte is het hoogst in de schaamte conditie en is binnen de conditie voor de schrijf- en spreekopdracht relatief hoger dan de baseline. Hetzelfde geldt voor de subjectieve ervaring van angst, deze is het hoogst in de angst conditie en is binnen de conditie voor de schrijf- en spreekopdracht relatief hoger dan de baseline.

(19)

Tabel 2

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) voor de subjectieve ervaring van angst over de drie verschillende meetmomenten Baseline, Schrijfopdracht en Spreekopdracht, in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

Conditie

Meetmoment Neutraal Schaamte Angst Totaal

Baseline 1.15 (.06) 1.08 (.04) 1.22 (.08) 1.15 Schrijfopdracht 1.05 (.04) 1.23 (.08) 2.10 (.16) 1.46 Spreekopdracht 1.03 (.02) 1.25 (.08) 2.43 (.20) 1.58

Totaal 1.08 1.19 1.92

Figuur 1. De subjectieve ervaring van angst over de meetmomenten Baseline, Spreekopdracht en Schrijfopdracht in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

4. Resultaten

4.1 Pre-Ejection Period (PEP)

Middels een Repeated-Measures ANOVA werd nagegaan of er verschillen in PEP waarden werden gevonden tussen de drie meetmomenten en tussen de drie condities, zie Tabel 3. De resultaten voor PEP laten geen hoofdeffect zien voor de invloed van conditie op de PEP waarde en geen hoofdeffect van meetmomenten op de PEP waarde. Ook is er geen

(20)

interactie effect tussen conditie en meetmoment gevonden. Wel is in Figuur 3 te zien dat de neutrale conditie en de schaamte conditie een stijging laten zien in PEP en de angst conditie een daling laat zien in PEP, deze verschillen zijn echter niet significant.

Tabel 3

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) van de PEP waarden over de drie verschillende meetmomenten Baseline, Schrijfopdracht en Spreekopdracht, in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

Figuur 3. De PEP waarden over de meetmomenten Baseline, Spreekopdracht en Schrijfopdracht in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

Conditie

Meetmoment Neutraal Schaamte Angst Totaal

Baseline 113.03 (11.69) 113.97 (9.93) 114.55 (9.70) 113.85 Schrijfopdracht 113.63 (11.65) 115.35 (10.65) 114.35 (12.62) 114.44 Spreekopdracht 115.36 (9.70) 116.54 (9.41) 113.87 (10.47) 115.26

(21)

4.2 Heart Rate Variability (HRV)

Middels een Repeated-Measures ANOVA werd nagegaan of er verschillen in HRV waarden werden gevonden tussen de drie meetmomenten en tussen de drie condities, zie Tabel 4. De resultaten laten geen hoofdeffect zien voor conditie op de HRV waarden. Wel is er een hoofdeffect voor de meetmomenten als het gaat om de HRV waarden, F(1.52, 42.47) = 9.71, p = .001. Dit geeft aan dat de meetmomenten significant van elkaar verschillen over de condities heen. Een interactie effect tussen conditie en meetmoment bleef uit.

Op te ondervinden tussen welke meetmomenten er verschil optreedt binnen een conditie, wordt per conditie een Repeated-Measures ANOVA uitgevoerd. In de neutrale conditie werd er een verschil gevonden tussen meetmomenten, F(1.32, 36.93) = 3.22, p < .05. Uit de pairwise comparisons blijkt dat de baseline een significant hogere HRV liet zien dan de schrijfopdracht, p <.05, maar niet in vergelijking met de spreekopdracht. In de schaamte conditie werd er ook een significant verschil gevonden tussen meetmomenten, F(2, 58) = 7.42, p = .001. Uit de pairwise comparisons blijkt dat de HRV waarden significant hoger waren na de schrijf- en spreekopdracht in vergelijking met de baseline, p <.05. Er was geen significant verschil tussen de spreek- en schrijfopdracht. In de angst conditie waren de HRV waarden ook significant verschillend tussen meetmomenten, F(1.55, 44.89) = 6.65, p < .05. Hierbij was de HRV hoger na de spreekopdracht en na de schrijfopdracht dan na de baseline,

p <.05. De schrijf- en spreekopdracht verschilde net significant van elkaar in de angstconditie

waarbij de HRV waarden het hoogst was na de spreekopdracht, p = .052.

Ondanks dat er geen significant hoofdeffect voor conditie is gevonden, was er wel een

p waarde van .12 gevonden. Deze trend doet vermoeden dat er mogelijk een verschil is tussen

de condities. Om die reden zijn toch aparte Repeated-Measures ANOVA’s uitgevoerd om te onderzoeken of er tussen condities mogelijk wel een significant verschil per meetmoment werd gevonden. Daaruit bleek dat, zoals verwacht, er geen significant verschil tussen de

(22)

condities is gevonden voor de baseline. Wel blijken de condities van elkaar te verschillen na het schrijfmoment, F(2, 58) = 3.15, p = .05. Daarbij laat de pairwise comparison zien dat de angstconditie een significant hogere HRV waarden laat zien dan de neutrale conditie, p <.05. De schaamte conditie verschilt niet significant van de neutrale conditie e de angstconditie na het schrijfmoment. Na het spreken is er geen significant verschil tussen de condities.

Tabel 4

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) van de HRV waarden over de drie verschillende meetmomenten Baseline, Schrijfopdracht en Spreekopdracht, in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

Conditie

Meetmoment Neutraal Schaamte Angst Totaal

Baseline 46.94 (26.13) 50.51 (23.06) 56.64 (28.50) 51.36 Schrijfopdracht 40.10 (17.80) 45.38 (20.00) 49.22 (23.19) 44.90 Spreekopdracht 40.62 (12.91) 41.91 (16.17) 45.76 (20.55) 42.76

Totaal 42.56 45.93 50.54

Figuur 4. De HRV waarden over de meetmomenten Baseline, Spreekopdracht en Schrijfopdracht in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

(23)

4.4 Hartslag

Uit een Repeated-Measure ANOVA voor hartslag komt naar voren dat er een klein hoofdeffect, ook wel een trend genoemd, is voor conditie, F(2, 58) = 2.55, p = .09. Ook is er een hoofdeffect gevonden voor meetmoment, F(1.50, 43.59) = 17.92, p < .001. Echter bleef een interactie effect uit.

Wanneer het hoofdeffect voor conditie nader bekeken wordt middels een Repeated-Measures ANOVA, blijkt er verschil tussen de condities per meetmoment. Na de baseline verschillen de condities niet significant van elkaar, zoals werd verwacht. Tijdens het schrijven verschillen de condities wel significant van elkaar, F(2, 58) = 3.30, p < .05. Uit de pairwise

comparisons blijkt dat deelnemers in de angstconditie een significant hogere hartslag laten

zien dan deelnemers in de neutrale conditie, p < .05. Er is geen significant verschil gevonden in hartslag tussen de neutrale conditie en de schaamte conditie of tussen de schaamte conditie en de angst conditie. Tijdens het spreken is er geen significant verschil tussen de condities wat betreft de hartslag.

Ook het hoofdeffect voor meetmoment wordt via een Repeated-Measures ANOVA verhelderd. Daaruit komt naar voren dat er in de neutrale conditie geen significant verschil is

(24)

te zien tussen de meetmomenten, zoals verwacht. Wel wordt er een significant verschil

gevonden tussen de meetmomenten in de schaamte conditie, F(1.48, 42.91) = 17.62, p < .001. Wanneer naar de pairwise comparisons wordt gekeken, is te zien dat de hartslag in de

spreekopdracht significant hoger is dan in de baseline, p < .001. De hartslag in de schrijfopdracht verschilt niet significant van de baseline of de spreekopdracht. In de

angstconditie blijkt ook een significant verschil in hartslag tussen de meetmomenten, F(1.31, 37.92) = 10.16, p = .001. Dit verschil wordt gevonden in een hogere hartslag in de

spreekopdracht dan in de baseline, p < .05. Er wordt geen verschil gevonden tussen de baseline en de schrijfopdracht of de schrijfopdracht en de spreekopdracht.

Tabel 5.

Gemiddelde Scores en Standaardafwijkingen (SD) van de hartslag over de drie verschillende meetmomenten Baseline, Schrijfopdracht en Spreekopdracht, in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

Conditie

Meetmoment Neutraal Schaamte Angst Totaal

Baseline 79.42 (13.57) 76.18 (10.94) 74.94 (11.38) 76.85 Schrijfopdracht 79.68 (10.37) 77.17 (7.98) 75.42 (7.96) 77.42 Spreekopdracht 81.93 (8.52) 81.45 (7.58) 79.72 (8.84) 81.03

Totaal 80.34 78.27 76.69

Figuur 7. De hartslag over de meetmomenten Baseline, Spreekopdracht en Schrijfopdracht, in de drie verschillende condities Neutraal, Schaamte en Angst.

4.5 Imputation methode

Er bleek geen verschil in resultaten voor de analyses tussen de dataset met missing values en de dataset waarin de missing values werden opgevuld door geschatte waarden.

5. Conclusie en Discussie

(25)

hoeverre dit overeenkomt met het patroon van angst.

Verwacht werd dat deelnemers in de schaamte conditie een kortere PEP en een lagere HRV zouden laten zien naarmate de schaamte inductie versterkt werd in vergelijking met de neutrale conditie. Uit de resultaten blijkt dat het verloop in PEP waarden over de

verschillende meetmomenten in de schaamte conditie niet significant verschilt van het verloop in de neutrale conditie. De HRV waarden in de schaamte conditie laten wel een significante afname zien binnen de schaamte conditie. Echter was dit ook het geval voor de neutrale conditie en verschilde beide patronen niet significant tussen de condities. Dezelfde soort resultaten werden gevonden voor de angstconditie. Hier werd wederom geen verschil in PEP waarden gevonden binnen de condities of tussen de condities. HRV liet ook voor angst een daling zien binnen de angst conditie maar ook binnen de neutrale conditie. Deze patronen verschilde ook niet significant van elkaar. Daarnaast werd verwacht dat de angstconditie een kortere PEP en een lagere HRV zou laten zien dan de schaamte conditie naarmate de emotie sterker werd geïnduceerd. Zoals al blijkt uit de eerdere resultaten verschillen de fysiologische patronen in de schaamte en angst condities niet van de neutrale conditie. Het is dus ook niet verwonderlijk dat de fysiologische patronen van beide condities ook niet onderling van elkaar verschillen.

Opvallend is dat de resultaten van PEP geen enkele significante resultaten laten zien. De grafieken laten zelfs andere patronen zien voor de emoties dan dat in eerder onderzoek is vastgesteld (Kemeny et al., 2004: Herrald & Tomaka, 2002). Het is dan ook niet erg

aannemelijk dat de resultaten uit de PEP analyses betrouwbaar zijn. Een reden hiervoor zou kunnen zijn PEP wellicht pas betrouwbaar is vanaf een bepaalde minimumwaarde die in dit onderzoek niet is gehaald. Om toch uitspraken te kunnen doen over de sympathische activiteit tijdens dit onderzoek, is exploratief gekeken naar het verloop van de hartslag tussen en binnen de drie verschillende condities. Hartslag is een automatisch functie die gecontroleerd en

(26)

gecoördineerd wordt door het autonome zenuwstelsel. Een vertraagde hartslag gaat vaak gepaard met activatie van het parasympatische zenuwstelsel en een verhoogde hartslag is vaak het gevolg van sympathische activiteit (Dickerson et al., 2004). Uit de resultaten blijkt dat de hartslag in zowel de schaamte als in de angstconditie toeneemt naarmate de emotie sterker wordt geïnduceerd. Echter is er ook voor hartslag geen verschil tussen de condities te vinden voor dit stijgend patroon van hartslag.

Wanneer bovenstaande resultaten worden samengevat blijkt er steeds een hoofdeffect te ontstaan voor meetmoment, waarbij zowel HRV en hartslag voor alle drie de condities het verwachte fysiologische patroon laten zien. Doordat in alle analyses een interactie effect ontbreekt tussen meetmoment en conditie, kunnen deze fysiologische patronen niet van elkaar onderscheiden worden als functie van de geïnduceerde emotie.

Uit deze resultaten kan de conclusie worden getrokken dat de eerste en tweede hypothese waarin wordt gesteld dat zowel schaamte als angst een patroon laat zien van een stijging in sympathische activiteit en een inhibitie van parasympatische activiteit ten opzichte van een neutrale emotionele toestand niet kan worden bevestigd. Om deze reden kan ook de derde hypothese, waarin werd gesteld dat de mate van autonome activiteit minder sterk is voor het ervaren van schaamte dan voor het ervaren van angst, niet bevestigd worden.

Aangezien de resultaten wel de juiste richting op gaan maar niet voldoende verschillen van de neutrale conditie is er een vermoeden dat de fysiologische reacties niet sterk genoeg zijn geïnduceerd. Om die reden is een kritische blik naar de methodologie van dit onderzoek verstandig.

In eerste instantie is gekeken naar de onderzoeksopzet waarin het de bedoeling was dat deelnemers schaamte en angst zouden ervaren door het ophalen van een schaamtevolle of angstige gebeurtenis. Deze opzet is gebaseerd op eerdere experimentele studies waarbij emoties werden geïnduceerd door deelnemers te vragen traumatische, emotionele ervaringen

(27)

op te halen in een laboratorium setting (Dickerson et al., 2004; Ekman et al., 1983; Knapp, Levy, Giorgi et al.; 1992). Wellicht dat in dit onderzoek niet voldoende is uitgelegd hoe men een schaamtevolle gebeurtenis of een angstige gebeurtenis moest ophalen. In het onderzoek van Dickerson et al. wordt veel meer nadruk gelegd op ‘één van de meest traumatische ervaringen in je leven’. Voor het induceren van schaamte werd de nadruk gelegd op de emotionele kenmerken zoals ‘focus je op een ervaring die ervoor zorgde dat je slecht dacht over jezelf en dat je jezelf de schuld gaf voor de gebeurtenis.’ Hierbij werden ook

voorbeelden gegeven als ‘bijvoorbeeld een moment waarop je niet aan je eigen verwachtingen of aan de verwachtingen van een ander hebt kunnen voldoen, of een traumatische ervaring waarvoor je jezelf verantwoordelijk acht.’. Daarbij werd verteld dat ‘Het moet gaan om een gebeurtenis of ervaring waarover je niet met anderen in detail hebt gesproken’. Door de instructie van de schrijftaak en spreektaak op een dergelijke manier te verwoorden, zou de deelnemer een beter beeld kunnen krijgen bij de bedoeling van de opdracht. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat men meer op zoek gaat naar dergelijke gebeurtenissen. Daaraan kan toegevoegd worden dat het eventueel ook van belang is dat het moet gaan om een ervaring uit het recente verleden. Dit zou ervoor zorgen dat de beleving van de ervaring nog heftiger en intenser wordt, wat meer fysiologische reacties uitlokt (Maus & Robinson, 2009).

In dit onderzoek is er vanuit gegaan dat wanneer gevraagd werd naar een

schaamtevolle emotie, deze door herbeleving opgeroepen kan worden. Aangezien schaamte wordt gezien als een zelfbewuste emotie, is aangenomen dat men deze emotie zelf voldoende kan beleven en daarvoor geen andere personen nodig heeft. Wellicht dat de emotie schaamte als sociale emotie in dit onderzoek te onderbelicht is gebleven bij het oproepen ervan. Hiermee wordt gedoeld op de Social Self Preservation Theory die aangeeft dat schaamte voortkomt uit een situatie waarin de sociale zelf wordt bedreigd of waarin iemands sociale imago wordt aangevallen. Wellicht is deze theorie onderschat in het huidige onderzoek en is

(28)

het ervaren van schaamte te weinig gerelateerd aan een sociale bedreiging of een sociale evaluatie tijdens het onderzoek waardoor de schaamte emotie niet voldoende is opgewekt (Gruenewald et al., 2004). Dit centrale sociale aspect van schaamte wordt vooral in onderzoek van Kemeny, Gruenewald en Dickerson (2004) steeds weer herhaald. Zij stellen in veel van hun onderzoeken de sociale evaluatie, wat geassocieerd is met schaamte, centraal.

Deelnemers worden voor een dergelijk onderzoek in een setting geplaats waarin ze negatieve feedback krijgen van een ander persoon over hun presteren. Zij gaan ervan uit dat schaamte een emotionele respons is met als doel het in stand houden van een positieve positie binnen de eigen sociale groep. Dit heeft uiteindelijk weer als hoger doel om te overleven binnen een sociale wereld (Kemeny et al., 2004).

Ondanks het ontbreken van het sociale aspect van schaamte in dit onderzoek, blijkt wel dat deelnemers uit de schaamte conditie middels de PANAS aangeven de schaamte conditie daadwerkelijk als schaamtevol te ervaren en de angst conditie als angstig. Dit zou te maken kunnen hebben met de sociaal wenselijkheid waarmee de vragen zijn beantwoord. De deelnemers zijn studenten die voor het voltooien van hun studiejaar meerdere keren moeten deelnemen aan een onderzoek waarbij ze op den duur de insteek van het onderzoek eerder door kunnen hebben dan gewoonlijk.

Ook valt er een kritische noot te plaatsen bij de geselecteerde steekproef, deze is erg klein. Het onderzoek is uitgevoerd onder dertig deelnemers, dit heeft als gevolg dat de power laag uitval. Dit wil zeggen dat er een kans bestaat dat het niet gevonden verschil in

fysiologische waarden tussen de drie condities er in werkelijkheid wel is. Daarnaast bestaat de steekproef uit universitaire studenten waarvan het merendeel vrouw is. Dit heeft gevolgen voor de interpretatie van de resultaten aangezien deze niet representatief zijn voor de gehele bevolking.

(29)

aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gedaan. Voor onderzoek naar schaamte is het mogelijk belangrijk dat het sociale aspect van deze emotie voldoende aandacht krijgt. Schaamte zal onder andere gezien moet worden als een emotie met een sociaal doel. Hiermee wordt bedoeld dat het opwekken van schaamte of een andere stressvolle emotie beter plaats kan vinden door deelnemers ter plekken deze emotie te laten ervaren dan door de emotie te laten herbeleven uit eerdere ervaringen of gebeurtenissen. Een goede methode hiervoor is de

Trier Social Stress Test die onder andere is gebruikt in het onderzoek van Bosch et al. (2009).

Deze taak bestaat uit het mondeling voordragen van een opdracht waarbij men door een ander persoon negatief geëvalueerd wordt, dit kan bijvoorbeeld een jury zijn of een testpanel dat oordeelt over de uitgevoerde opdracht. Daarnaast worden de deelnemers gevraagd een mentale rekenopdracht te voltooien. Bij deze uitvoerende taken is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met het aangetoonde artefact voor de gemeten fysiologische activiteit (Bosch et al., 2009). Daarom zullen deelnemers hun taken voornamelijk zittend moeten uitvoeren waardoor er weinig beweging plaatsvindt en dit dus geen invloed kan hebben op de fysiologie.

Ook de steekproefgrootte zal verruimd moeten worden voor een betrouwbaar resultaat waarbij de steekproef idealiter moet bestaan uit evenveel mannen als vrouwen. In de toekomst zal eventueel hetzelfde onderzoek kunnen worden gerepliceerd in andere populaties dan alleen studentenpopulaties zodat resultaten beter gegeneraliseerd kunnen worden. De bovenstaande gebreken aan het huidige onderzoeken hebben er wellicht voor gezorgd dat de gestelde hypothesen niet werden bevestigd. Echter kan alsnog voorzichtig antwoord worden gegeven op de centrale vraag of schaamte daadwerkelijk een patroon laat zien van een stijging in sympathische activiteit en een inhibitie van parasympatische activiteit, zoals in eerder onderzoek is aangetoond. Het huidige onderzoek heeft namelijk wel een daling laten zien in parasympatische activiteit en een stijging van hartslag wanneer men schaamte

(30)

ervaart. Ondanks dat dit patroon niet verschilt van een situatie waarin geen specifieke emotie wordt ervaren, is de richting van het patroon wel in lijn met de verwachting. Het vermoeden dat deze resultaten niet significant verschilden van een angst emotie of een neutrale emotie komen voort uit het ontbreken van een sociaal evaluatie element. Dit geeft aan dat de emotie schaamte niet alleen gezien kan worden als zelfbewuste emotie met een zelfbeeld functie maar ook als een sociale emotie met als doel het handhaven van de sociale status binnen een sociale omgeving, zoals wordt omschreven in de Social Self Preservation Theory. Wat betreft de bijdrage aan het specificity model heeft dit onderzoek wel laten zien dat schaamte en angst een zelfde soort fysiologisch patroon laten zien. Als beide patronen in toekomstig onderzoek laten zien dat zij significant verschillen van een neutrale toestand, kan dit inzicht geven in een mogelijk zelfde patroon voor negatieve emoties. Hierdoor zal er wellicht binnen het

specificity model een nuance moeten worden aangebracht in specificiteit voor negatieve

(31)

5. Literatuurlijst

Appelhans, B. M., & Luecken, L. (2006). Heart rate variability as an index of regulated emotional responding. Review of General Psychology. 10(3), 229-240.

Bosch, J. A., de Geus, E. J. C., Carroll, D., Goedhart, A. D., Anane, L. A., Veldhuizen van Zanten, J. J., Helmerhorst, E. J., & Ewards, K. M. (2009). A general enhancement of autonomic and cortisol response during social evaluative threat. Psychosomatic

Medicine. 71(8), 877-885.

Cappacio, J. T., Rourke, P. A., Marshall-Goodell, B. S. M., Tassinary, L. G., & Baron, R. S. (1990). Rudimentary phsyiological effects of mere observation. Psychophysiology.

27(2). 177- 186.

Dickerson, Gruenewald, T. L., & Kemeny, M. E. (2004). When the social self is threatened: Shame, physiology, and health. Journal of Personality, 72(6), 1191-1216.

Dickerson, S. S., & Kemeny, M. E. (2004). Acute stressors and cortisol responses: a theoretical integration and synthesis. Psychological Bulleting, 230(3), 355-391.

Dickerson, S. S., Kemeny, M. E., Aziz, N., Kim, H. K., & Fahey, J. L. (2002). Immunological effects of induced shame and guilt. Psychosomatic Medicine 66, 124-131.

Frijda, N.H., (1988). The laws of emotion. American Psychologist. 43(5), 349-358.

Ekman, P., Levenson, R. W., & Friesen, W. V. (1983). Autonomic nervous system activity distinguishes among emotions. Science, New Series. 221(4616), 1208-1210

Gilbert, P. (2000) The Relationschip of shame, social Anxiety and depression: the role of the evaluation of social Rank. Clinical Psychology and Psychotherapy 7, 174-189.

(32)

Gruenewald, T.L., Kemeny, M. E., Aziz, N., & Fahey, J.L. (2004) Acute Threat to the Social Self: Shame, Social Self-esteem, and Cortisol Activity. Psychosomatic Medicine 66, 915-925.

Herrald, M. M., & Tomaka, J. (2002). Patterns of emotion-specific appraisal, coping, and cardiovascular reactivity during an ongoing emotional episode. Journal of Personality

and Social Psychology. 83(2), 434-450.

Kemeny, M. E. (2003). The psychobiology of stress. Current Directions in Psychological

Science. 12(4),124-129.

Kemeney, M. E., Gruenewald, T. L., & Dickerson. (2004). Shame as the emotional response to threat to the social self: implications for behavior, physhiology, and health.

Psychological Inquiry, 15(2), 153-160.

Knapp, P. H., Levy, E. M., Giorgi, R. G., Black, P. H., Fox, B. H., & Heeren, T. C. (1992). Short-term immunological effects of induced emotion. Psychosomatic Medicine. 54.

133-148.

Kreibig, S. K. (2010). Autonomic nervous system activity in emotion: a review. Biological

Psychology.84(3), 394-421.

Lewis, H. M. (1971). Shame and guilt in neurosis. Psychoanalystic Review. 58(3), 419-438. Maus, B. M., & Robinson, M. D. (2009). Measures of emotion: a review. Cognition and

Emotion. 23(2), 209- 237.

Mills, R. S. L. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame. Developmental

(33)

Pignotti, M., & Steinberg, M. (2001). Heart rate variability as an outcome measure for thought field therapy in clinical practice. Journal of Clinical Psychology. 57(10),

1193-1206.

Smith, T. W., Nealey, J. B., Kircher, J. C., & Limon, J. P. (1997). Social determinants of cardiovascular reactivity: effects of incentive to exert influence and evaluative threat. Psychophysiology. 34(1), 65-73.

Tangney, J. P., Wagner, P., & Gramzow, R. (1992). Proness to shame, proneness to guilt, and psychopathology. Journal of Abnormal Psychology. 101(3), 469-478.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Er zijn twee groepen die gebaat zijn bij heel andere hulpverlening. Het proces werkt minder goed voor mensen die 1) niet in staat zijn zelf overzicht te creëren of 2) te maken

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Dat nu dan toch de stilte wordt verbroken, is vooral het gevolg van de omstandigheid dat de nazaten van de slaven niet meer ver weg wonen, maar voor het eerst duidelijk aanwezig zijn

De scheiding tussen kerk en staat, die het eigenlijke, op de achtergrond liggende thema van het recente debat leek te vormen, kan nooit betekenen dat kerkelijke

Om schaamte in één meetinstrument te kunnen relateren aan bepaald attitudes, kenmerken en andere emoties, en op deze manier het schaamtemodel te toetsen, werd een nieuwe

Samengevat lijkt het dat de kwaliteit van de hechting gevolgen heeft voor de later sociaal-emotionele ontwikkeling. Onveilige hechting wordt door verschillende onderzoekers in

onderzocht doordat een geschreven tekst, een communicatie-uiting wordt bestudeerd. Doordat in de teksten geschreven wordt over een persoonlijke ervaring met schaamte kan ook meer

De verrassendste en al besproken uitkomst van dit onderzoek is zeker dat er in de patiëntenpopulatie niet significant meer interne VRAG schaamte is gevonden maar deze schaamte bij