• No results found

Het effect van jobtitels op jobaantrekkelijkheid: de rol van waargenomen typicality, context en construal level

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van jobtitels op jobaantrekkelijkheid: de rol van waargenomen typicality, context en construal level"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET EFFECT VAN JOBTITELS OP

JOBAANTREKKELIJKHEID: DE ROL

VAN WAARGENOMEN TYPICALITY,

CONTEXT EN CONSTRUAL LEVEL

Aantal woorden: 13.824

Ann-Sophie Van Eeckhoutte

Studentennummer: 01507272

Promotor: Prof. dr. Bert Weijters Medepromotor: Prof. dr. Eva Derous Begeleidster: Lien Wille

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de psychologie: afstudeerrichting bedrijfspsychologie en personeelsbeleid

(2)

Voorwoord

Deze masterproef werd geschreven met als doel het behalen van de graad Master in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid. Het schrijven van deze masterproef was, zeker in deze bijzondere omstandigheden door de greep van Covid-19, een uitdagende en leerrijke ervaring. Het voelde goed om vergaarde kennis over een periode van vijf jaar samen te bundelen om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Echter, zonder hulp en steun van verschillende personen, zou het niet gelukt zijn om dit te realiseren. Vandaar dat ik volgende personen graag uitvoerig wil bedanken.

Eerst en vooral bedank ik graag mijn promotor, Prof. Dr. Bert Weijters, alsook mijn medepromotor Prof. Dr. Eva Derous, voor het aanreiken van dit hedendaags en boeiend onderwerp, alsook voor de interessante inzichten en leermomenten die zij mij meegaven doorheen mijn vijfjarige opleiding. Daarboven wil ik mijn begeleidster Lien Wille graag uitdrukkelijk bedanken voor haar opbouwende feedback, haar gepersonaliseerd advies en uitzonderlijke begeleiding tijdens het proces van het schrijven van mijn masterproef. Haar nieuwe inzichten en motivering doorheen deze twee jaren hebben een onmisbare rol gespeeld in het realiseren van deze masterproef.

Graag bedank ik ook de personen die mij geholpen hebben bij de datacollectie door deel te nemen aan mijn piloot- en hoofdstudie. Ook de mensen die mij hielpen door de vragenlijsten verder te delen ben ik enorm dankbaar.

Tot slot gaan mijn dank uit naar mijn ouders en grootouders, die doorheen mijn studies telkens in mij geloofd hebben en voor de kans die zij mij geven om na deze opleiding een nieuwe masteropleiding aan te vatten. Daarnaast bedank ik ook graag mijn vriend, alsook mijn vrienden en vriendinnen voor hun onvoorwaardelijke steun.

(3)

Corona preambule

Gezien de datacollectie van mijn masterproef volledig online kon gebeuren, heeft Covid-19 weinig impact gehad op het tot een goed einde brengen van deze masterproef.

(4)

Abstract

Jobadvertenties zijn een vaak gebruikte tool om werkzoekenden aan te trekken (Society for Human Resource Management, 2017). Niettegenstaande dat jobtitels een belangrijk onderdeel zijn van jobadvertenties alsook een doorslaggevende factor zijn in de initiële fase van de zoektocht naar een job, is nog maar weinig aandacht besteed aan jobtitels in de rekruteringsliteratuur. Rekening houdend met de stijgende populariteit van hybride jobtitels, of jobtitels die meer dan één jobcategorie reflecteren (vb. de jobtitel Digital Marketeer), in tegenstelling tot niet-hybride jobtitels die slechts één jobcategorie reflecteren (vb. de jobtitel Marketeer; Global Assembly en Burning Glass Technologies, 2015;2019), onderzocht deze masterproef aan de hand van een experiment (N = 202) of het effect van niet-hybride vs. hybride jobtitels gemedieerd wordt door de waargenomen typicality van een jobtitel voor een bepaalde jobcategorie. Ook werden context (nl. andere jobtitels waartussen een jobtitel zich al dan niet kan bevinden; een situationele variabele) en construal level (nl. de chronische tendens om informatie op een bepaald niveau te presenteren; Freitas et al., 2001; een individuele verschilvariabele) als potentiële moderatoren van de relatie tussen jobtitel en waargenomen typicality bestudeerd. Uit de resultaten bleek dat de relatie tussen jobtitel en jobaantrekkelijkheid niet gemedieerd wordt door waargenomen typicality. Waargenomen typicality hangt wel positief samen met jobaantrekkelijkheid. Daarnaast worden hybride jobtitels als minder typisch gepercipieerd dan niet-hybride jobtitels wanneer context afwezig is, maar werd het omgekeerde gevonden wanneer context aanwezig is. Tot slot modereert construal level het effect van jobtitel op waargenomen typicality niet.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding...6

Jobadvertenties ……….……….…8

Vormelijke en inhoudelijke kenmerken……….………8

Jobtitels………...…..10 Preference-for-prototypes theorie...11 Waargenomen typicality………..………11 Jobaantrekkelijkheid………..…..13 Context…………...14 Construal level…………...16

Construal level als situationele variabele……….17

Construal level als individuele variabele………..18

Methode...20

Steekproef………..………..20

Opzet………21

Ontwikkeling van het stimulusmateriaal……….……….21

Meetinstrumenten………25 Procedure……….…………27 Resultaten………...………28 Beschrijvende statistieken………..………..28 Voorbereidende analyses………...………..28 Hypothesetoetsing..………..…………30 Bespreking en conclusie……….………34 Bespreking resultaten………...35 Praktische implicaties………..………40

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek………..41

Besluit………..42

Referentielijst...44

(6)

Werknemers vormen een belangrijke succesfactor in organisaties (Brymer et al., 2014; Wright & Ulrich, 2017). Een essentiële manier om nieuwe potentiële werknemers aan te trekken is rekrutering. Rekrutering kan gedefinieerd worden als inspanningen van organisaties die een invloed hebben op het aantal en het type mensen dat solliciteert, de sollicitanten die in de rekruterings- en selectieprocedure blijven en de sollicitanten die een jobaanbod accepteren (Breaugh, 2008). Een veelgebruikte rekruteringstool is een jobadvertentie die zowel online (vb. op vacaturewebsites of sociale netwerkwebsites als LinkedIn) als op papier (vb. in tijdschriften) geplaatst kan worden. Uit een recent onderzoek van de Society for Human Resource Management (2017) naar talent acquisition in diverse organisaties bleek inderdaad dat 71% van de organisaties gebruik maakt van vacaturewebsites om werkzoekenden aan te trekken. Daarnaast gebruikt 67% van de organisaties sociale netwerkwebsites om jobadvertenties te posten. Ook advertenties op papier worden door nog 31% van de organisaties gebruikt.

Zowel vormelijke kenmerken (vb.: afbeeldingen, Walker et al., 2008) als inhoudelijke kenmerken (vb.: informatie over de organisatie, Dineen et al., 2007) van jobadvertenties hebben een invloed op rekruteringsuitkomsten. Een belangrijk inhoudelijk kenmerk waar tot op heden slechts weinig onderzoek naar verricht is, is de jobtitel. Nochtans is de jobtitel één van de eerste zaken die in het oog springt bij het bekijken van jobadvertenties in de zoektocht naar een job. Daarnaast stellen Kim en Talbott (2017) dat jobtitels een meer doorslaggevende factor vormen in de beslissing om al dan niet te solliciteren voor een functie dan de bijhorende beschreven jobverantwoordelijkheden. Bijgevolg worden in deze masterproef jobtitels bestudeerd.

Door recente evoluties (vb.: digitalisering) worden hybride jobtitels of jobtitels die in meer dan één jobcategorie kunnen geplaatst worden (vb.: de jobtitel ‘Digital Marketeer’ aangezien deze jobtitel zowel in de jobcategorie ‘marketing’ als de jobcategorie ‘ICT’ geplaatst kan worden), steeds populairder en komen deze jobtitels steeds vaker voor (Global Assembly & Burning Glass Technologies, 2015; 2019). Dit in tegenstelling tot niet-hybride jobtitels of jobtitels die in slechts één jobcategorie geplaatst kunnen worden (vb.: de jobtitel ‘Marketeer’ aangezien deze jobtitel enkel in de jobcategorie ‘marketing’ geplaatst kan worden). Volgens het rapport van de Global Assembly en Burning Glass Technologies (2015) steeg het aantal hybride ICT jobs (vb.:

(7)

Digital Marketeer) met 53% van 2011 tot 2015 terwijl het aantal niet-hybride ICT jobs (vb.: Programmeur) slechts met 7% toenam in diezelfde periode. Volgens een recenter artikel van de Global Assembly en Burning Glass Technologies (2019) is 12% van de geposte jobs door organisaties in advertenties hybride. Ondanks de stijgende populariteit van hybride jobs is er tot nu toe weinig tot geen onderzoek verricht naar de invloed van deze jobtitels versus de invloed van niet-hybride jobtitels op de aantrekkelijkheid van jobs voor werkzoekenden. Verder bouwend op de preference-for-prototypes theorie (Whitfield & Slatter, 1979) en onderzoeken uit marketing- en categorisatieliteratuur is het eerste doel van deze masterproef om na te gaan of het effect van jobtitels (niet-hybride vs. hybride) op jobaantrekkelijkheid gemedieerd wordt door de waargenomen typicality van een jobtitel.

Het tweede doel van deze masterproef is het bestuderen van twee potentiële moderatoren van het effect van jobtitel (niet-hybride vs. hybride) op de waargenomen typicality van een jobtitel tot een bepaalde jobcategorie. Als eerste potentiële moderator wordt context of de af- of aanwezigheid van andere jobtitels bestudeerd (nl., een situationele variabele). Jobtitels kunnen namelijk alleen gepresenteerd worden, zoals bijvoorbeeld een zoekopdracht naar een job die slechts één resultaat oplevert, of tussen andere jobtitels gepresenteerd worden, zoals bijvoorbeeld op vacaturewebsites waar vaak oplijstingen van jobtitels worden getoond. Verschillen in context (nl. af- of aanwezig) kunnen een andere verwerking van de jobtitel uitlokken (vb.: minder of meer relationele verwerking, Malaviya et al., 1996), waardoor het effect van niet-hybride vs. hybride jobtitels op waargenomen typicality verschillend zou kunnen zijn.

Als tweede potentiële moderator wordt construal level, of de chronische tendens om informatie op een bepaald niveau te presenteren (gaande van concreet tot abstract), in acht genomen. Construal level vormt in deze masterproef een individuele verschilvariabele. Aangezien een abstracter denkende werkzoekende zaken sneller in eenzelfde categorie zou plaatsen dan een concreter denkende werkzoekende (Liberman et al., 2002) en een abstracter denkende werkzoekende meer zou focussen op gelijkenissen, in tegenstelling tot een concreter denkende werkzoekende die meer zou focussen op verschillen (Van Kerckhove et al., 2015), zou construal level een invloed kunnen hebben op de waargenomen typicality van niet-hybride vs. hybride jobtitels.

(8)

In de literatuurstudie wordt eerst onderzoek met betrekking tot jobadvertenties alsook met betrekking tot antecedenten van jobaantrekkelijkheid besproken. Vervolgens wordt de mediatiehypothese die veronderstelt dat (1) hybride jobtitels als minder typisch voor een bepaalde jobcategorie gepercipieerd zullen worden en dus een lagere waargenomen typicality zullen hebben, en dat (2) een lagere waargenomen typicality tot een lagere jobaantrekkelijkheid kan leiden besproken. Tot slot wordt besproken hoe de moderatoren context en construal level het effect van jobtitel op waargenomen typicality kunnen versterken of verzwakken.

Jobadvertenties Vormelijke en inhoudelijke kenmerken

Jobadvertenties vormen een belangrijke rekruteringstool en zijn vaak te zien op vacaturewebsites (vb. StepStone) of sociale netwerkwebsites (vb. LinkedIn). Zowel vormelijke aspecten als inhoudelijke aspecten van jobadvertenties kunnen een invloed uitoefenen op hoe aantrekkelijk jobs zijn voor werkzoekenden. Dineen et al. (2007) onderzochten hoe vormelijke aspecten en inhoudelijke aspecten van jobadvertenties een invloed kunnen hebben op (1) de tijd die individuen spenderen aan het kijken naar een bepaalde jobadvertentie en (2) de informatie die individuen konden onthouden uit de jobadvertentie. Als vormelijk aspect werd ‘de esthetiek van de jobadvertentie’ (vb.: gebruik van kleuren) bestudeerd. Als inhoudelijk aspect werd ‘informatie op maat’ bestudeerd, of informatie in de jobadvertentie die afgestemd is op individuele werkzoekenden op basis van informatie die de werkzoekenden voordien meedeelden over zichzelf (vb. belangrijke waarden). Uit de resultaten bleek dat de kijktijd het hoogst was wanneer de jobadvertentie hoog esthetisch was, en wanneer informatie op maat aangeboden werd. Daarnaast was er een significante positieve samenhang tussen informatie op maat en de retentie van informatie wanneer de jobadvertentie hoog esthetisch was. Deze samenhang werd niet teruggevonden wanneer de jobadvertentie laag esthetisch was. Deze studie toont dus het belang van zowel vormelijke als inhoudelijke aspecten van jobadvertenties. Een studie van Allen et al. (2013) toonde echter de importantie van vooral inhoudelijke kenmerken van jobadvertenties aan. Allen et al. (2013) vonden dat de tijd die individuen spenderen aan het kijken naar jobadvertenties op vacaturewebsites bepaald wordt door de inhoud van de advertentie, het design van de

(9)

website of de advertentie en de communicatiefuncties (vb.: functies om te reageren op vacatures). Via een eye-tracking onderzoek vonden zij dat werkzoekenden op vacaturewebsites meer kijken naar de inhoud (vb.: tekst en informatie met hyperlinks), dan naar de vorm (vb.: navigatietools, of tools om naar een andere pagina op de website te surfen en foto’s).

Uggerslev et al. (2012) onderzochten aan de hand van een meta-analyse wat de sterkste inhoudelijke predictoren zijn van aantrekkelijkheid voor werkzoekenden. Uit hun meta-analyse bleek dat, na gepercipieerde fit, organisatie- en jobkenmerken de belangrijkste predictoren zijn van aantrekkelijkheid voor werkzoekenden. Met betrekking tot kenmerken van de organisatie werd een onderscheid gemaakt tussen het imago van de organisatie en de werkomgeving. Tot de categorie ‘imago van de organisatie’ behoorden de subcategorieën ‘imago’ en ‘reputatie’. Tot de categorie ‘werkomgeving’ behoorden de subcategorieën ‘medewerkers’, ‘diversiteit’, ‘werknemersrelaties’ en ‘werkzekerheid’. Uit de resultaten bleek dat het imago van de organisatie sterker positief samenhangt met aantrekkelijkheid dan de werkomgeving. Uit de resultaten van de meta-analyse bleken vooral de ‘reputatie van de organisatie’ en de ‘medewerkers’ sterk samen te hangen met aantrekkelijkheid. Een studie van Behrend et al. (2009) naar organisatiekenmerken in een context van jobadvertenties toonde aan dat de implementatie van een milieubewuste boodschap van een organisatie in een jobadvertentie leidde tot een betere reputatie van de organisatie, en bijgevolg tot hogere intenties van werkzoekenden om te solliciteren voor de bijhorende job.

Met betrekking tot jobkenmerken maakten Uggerslev et al. (2012) een onderscheid tussen twee categorieën, met name de compensatie die verkregen wordt voor het uitvoeren van de job en inherente kenmerken van de job. Tot de categorie ‘compensatie’ behoorden de subcategorieën ‘salaris’ en ‘voordelen’, terwijl ‘autonomie’, ‘promoties’, ‘uitdaging’, ‘ontwikkelingsmogelijkheden’en ‘mogelijkheden om te reizen’ subcategorieën waren van de categorie ‘inherente jobkenmerken’. Uit de resultaten van de meta-analyse bleek dat inherente jobkenmerken meer positief samenhangen met aantrekkelijkheid dan compensatie. Vooral ontwikkelingsmogelijkheiden, en daarop volgend uitdaging hangen positief samen met de aantrekkelijkheid voor werkzoekenden. Highhouse et al. (1999) onderzochten in een context van jobadvertenties het effect van

(10)

jobkenmerken op de intenties om te solliciteren bij studenten en individuen die zich al op de werkvloer bevonden. De resultaten toonden dat de intentie om te solliciteren in beide groepen afhankelijk was van o.a. de inherente jobkenmerken en het compensatiesysteem vermeld in de jobadvertenties.

Jobtitels

Een jobkenmerk waar in mindere mate onderzoek naar verricht werd, en dat ook een inhoudelijk aspect is van een jobadvertentie, is de jobtitel horende bij een job. Martinez et al. (2008) definieerden jobtitels als “symbolen voor werkrollen en de relevante kenmerken van degenen die deze werkrollen aannemen” (p. 19). Jobtitels geven volgens Martinez et al. (2008) drie belangrijke types van informatie, met name (1) KSA’s of knowledge, skills en abilities die bij de job horen, (2) status en macht en (3) verantwoordelijkheden die bij de job horen. Het is verrassend dat jobtitels tot nu toe weinig aandacht hebben gekregen in de wetenschappelijke literatuur aangezien een jobtitel één van de eerste zaken is waar werkzoekenden mee in aanraking komen wanneer ze een jobadvertentie bekijken. Bijvoorbeeld, wanneer werkzoekenden jobadvertenties zoeken via vacaturewebsites, krijgen zij vaak eerst een lijst van jobtitels te zien. Daarnaast bleek uit onderzoek van Kim en Talbott (2017) dat de intentie van werkzoekenden om te solliciteren voor een job meer werd beïnvloed door de jobtitel vermeld in jobadvertenties dan door de verantwoordelijkheden die beschreven worden in jobadvertenties. Tijdens de vroege stadia in de zoektocht naar een job zouden werkzoekenden een jobtitel als een heuristische cue om een oordeel te maken over de jobaantrekkelijkheid kunnen gebruiken (Rynes et al., 1991). Zo zou bijvoorbeeld in de jobtitel ‘Digital Marketeer’ het woord ‘digital’ een heuristische cue kunnen zijn die aanwijzingen geeft over bijvoorbeeld de KSA’s (er komt een deel ICT bij deze job te kijken). Deze heuristische cue kan een positieve, dan wel een negatieve indruk over de job met zich meebrengen, die vervolgens kan leiden tot een hogere of lagere jobaantrekkelijkheid.

Jobtitels kunnen georganiseerd worden in categorieën, bijvoorbeeld op basis van functie- of jobdomeinen (Kulik, 1989), en kunnen variëren in termen van het aantal categorieën die ze reflecteren. In deze masterproef worden twee types jobtitels van elkaar onderscheiden, met name niet-hybride en hybride jobtitels. Een niet-hybride jobtitel reflecteert één enkele jobcategorie. De jobtitel ‘Marketeer’ is een voorbeeld van een

(11)

niet-hybride jobtitel aangezien deze jobtitel enkel de jobcategorie ‘marketing’ reflecteert. Een hybride jobtitel daarentegen reflecteert meerdere jobcategorieën en kan bijgevolg in meer dan één jobcategorie geplaatst worden (Rajagopal & Burnkrant, 2008). Zo reflecteert de jobtitel ‘Digital Marketeer’ bijvoorbeeld zowel de jobcategorie ‘marketing’ als de jobcategorie ‘ICT’. In onderzoek is tot hiertoe echter nog geen tot weinig aandacht besteed aan hybride jobtitels en hoe aangetrokken werkzoekenden zijn tot hybride versus niet-hybride jobtitels, ondanks de toename van het aandeel hybride jobtitels in jobadvertenties (Global Assembly & Burning Glass Technologies, 2015; 2019). Om inzicht te krijgen in de effecten van hybride versus niet-hybride jobtitels op jobaantrekkelijkheid is de preference-for-prototypes theorie (Whitfield & Slatter, 1979) een bruikbaar theoretisch raamwerk.

Preference-for-prototypes theorie

De preference-for-prototypes theorie (Whitfield & Slatter, 1979) uit de marketingliteratuur veronderstelt dat stimuli geëvalueerd worden in termen van de categorie waartoe ze behoren, en dat stimuli die als meer typisch voor een bepaalde categorie bevonden worden tot een positiever affectief oordeel over de stimuli leiden. Concreet stelt de preference-for-prototypes theorie dus dat naarmate producten als meer typisch bevonden worden voor een bepaalde categorie, individuen er meer aangetrokken toe zullen zijn. Om dit verder toe te lichten, gaan we eerst dieper in op de relatie tussen stimuli en waargenomen typicality. Op basis van family resemblance (Wittgenstein, 1953) en aan de hand van marketingliteratuur wordt gekeken naar de relatie tussen niet-hybride versus niet-hybride jobtitels en waargenomen typicality. Vervolgens wordt toegelicht hoe een hogere waargenomen typicality kan leiden tot een grotere aantrekkelijkheid aan de hand van empirische evidentie uit de marketing- en categorisatieliteratuur.

Waargenomen Typicality

Typicality kan gedefiniëerd worden als de mate waarin iets dicht bij het prototype ligt (Hampton, 2007). Met andere woorden zal iets een grotere typicality hebben naarmate het meer lijkt op het prototype. In deze masterproef wordt waargenomen typicality, of de perceptie van individuen over de typicality bestudeerd. Een belangrijke determinant van waargenomen typicality is family resemblance of de mate waarin een object kenmerken heeft die overlappen met andere objecten in een categorie en dus gelijkaardig is aan

(12)

objecten uit die categorie, en geen overlappende kenmerken heeft met objecten uit andere categorieën en dus niet gelijkaardig is aan objecten uit andere categorieën (Rosch & Mervis, 1975). We kunnen family resemblance linken aan waargenomen typicality in de zin dat elementen van een bepaalde categorie als typischer voor die bepaalde categorie beoordeeld worden naarmate ze meer family resemblance vertonen.

Whitfield en Slatter (1979) onderzochten de hypothese dat evaluaties over de aantrekkelijkheid van stimuli gemedieerd worden door de manier waarop individuen deze stimuli categoriseren. Om deze hypothese te toetsen werd in een experiment de relatie tussen stimuli en de waargenomen typicality bestudeerd. In dit experiment moesten individuen meubelstukken kiezen die ze als gelijkaardig percipieerden aan meubelstukken uit een bepaalde stijlcategorie. Er werd een onderscheid gemaakt tussen drie soorten stijlcategorieën: ‘art nouveau’, ‘modern’ en ‘georgiaans’. De moderne en georgiaanse stijlen vormden stijlcategorieën die gemakkelijk uit elkaar gehaald konden worden, en waren dus distinctieve stijlcategorieën. Art nouveau en georgiaans konden gezien worden als onderdeel van één bredere stijlcategorie. In deze categorie waren georgiaanse meubelstukken meer prototypisch, en dus een beter voorbeeld van de categorie. Uit het eerste experiment bleek dat de georgiaanse of de meest prototypische meubelstukken als typischer gepercipieerd werden voor de bredere categorie dan de art nouveau of de minder prototypische meubelstukken. De zelfde resultaten werden gevonden in een studie van Worthen en Nakamura (1995). In dit onderzoek dienden participanten de typicality van academische vakken die verschilden in family resemblance voor een bepaalde categorie te beoordenen. Uit de resultaten bleek dat een hogere family resemblance leidde tot een hogere bevonden typicality van de academische vakken. We kunnen uit deze bevindingen afleiden dat objecten die meer gelijke kenmerken vertonen met een bepaalde categorie en dus meer prototypisch zijn voor een bepaalde categorie en een grotere family resemblance hebben als typischer gepercipieerd werden voor die categorie.

Toegepast op jobtitels, verwachten we dat de family resemblance bij hybride jobtitels lager zal zijn dan de family resemblance bij niet-hybride jobtitels. Hybride jobtitels hebben immers niet alleen overlappende kenmerken met jobtitels uit één bepaalde jobcategorie, maar ook met jobtitels uit één of meerdere andere jobcategorieën.

(13)

Niet-hybride jobtitels daarentegen hebben alleen overlappende kenmerken met jobtitels uit één bepaalde jobcategorie. Bijgevolg zullen hybride jobtitels als minder typisch voor een bepaalde jobcategorie bevonden worden dan niet-hybride jobtitels.

Jobaantrekkelijkheid.

Ten tweede veronderstelt de preference-for-prototypes theorie dat individuen meer aangetrokken zijn tot en een grotere voorkeur hebben voor stimuli met een grotere waargenomen typicality. In de marketingliteratuur is voor deze relatie empirische evidentie te vinden. Bijvoorbeeld, in een tweede experiment van Whitfield en Slatter (1979) gaven participanten aan welke van de meubelstukken eerder hierboven besproken hun voorkeur droegen. Uit de resultaten van dit tweede experiment bleek dat meubelstukken die als meer typisch voor een bepaalde stijlcategorie gepercipieerd werden een grotere voorkeur genoten dan meubelstukken die als minder typisch voor een bepaalde stijlcategorie gepercipieerd werden. Ook Veryzer en Hutchinson (1998) vonden dat mensen objecten die typisch zijn voor een bepaalde categorie verkiezen boven objecten die niet typisch zijn omdat ze geneigd zijn om zaken die binnen hun kennis liggen als aantrekkelijker te beschouwen. Posner en Keele (1968) stelden dat typische stimuli in tegenstelling tot atypische stimuli vlotter en gemakkelijker verwerkt worden, en dat deze vlotte verwerking vervolgens resulteert in een positievere beoordeling van de typische stimuli dan van de atypische stimuli. Hekkert et al. (2003) vonden dat individuen typische productdesigns verkiezen boven atypische productdesigns, tenminste wanneer de typicality van de productdesigns niet samen ging met een lagere perceptie van innovatie van de productdesigns. In een meer recente studie vonden Goedertier et al. (2015) tot slot dat nieuwe producten die geplaatst werden onder de naam van prototypische merken, resulteerden in een hogere acceptatie van die nieuwe producten en een bijgevolg ook in een positieve attitude tegenover deze producten.

Naast de empirische evidentie uit marketingliteratuur voor de positieve relatie tussen waargenomen typicality en aantrekkelijkheid, ondersteunt ook het onderzoek van Kulik (1989) met betrekking tot jobtitels die positieve relatie. Kulik (1989) bestudeerde de invloed van categorisatiecues, of informatie die leidt tot het plaatsen van een job binnen een bepaalde categorie (vb. het woord ‘digital’ in de jobtitel ‘Digital Marketeer’), op de evaluatie van deze jobtitels. De resultaten van de studie bevestigden dat de

(14)

evaluaties die participanten maakten over de jobtitels gebaseerd waren op de gepercipieerde categorie waartoe de jobtitel behoorde, die op zijn beurt opgeroepen werd door de categorisatiecue over de jobtitel. Verder werd in deze studie ook gevonden dat wanneer het moeilijk was om jobtitels in een bepaalde categorie te plaatsen, en jobtitels dus een lagere waargenomen typicality vertoonden, eerder neutrale evaluaties gemaakt werden over de job. Van hieruit kunnen we verwachten dat hybride jobtitels, die ook moeilijk te plaatsen zijn in één bepaalde categorie en zo een minder grote waargenomen typicality vertonen, minder positieve evaluaties met zich meebrengen dan niet-hybride jobtitels, die in één bepaalde categorie geplaatst kunnen worden. Op basis van de hierboven besproken bevindingen verwachten we dat hybride jobtitels als minder aantrekkelijk gepercipieerd zullen worden dan niet-hybride jobtitels omdat hybride jobtitels als minder typisch gepercipieerd worden dan niet-hybride jobtitels.

Samengevat, op basis van de preference-for-prototypes theorie (Whitfield, 1983), verwachten we dat (a) hybride jobtitels als minder typisch voor een categorie gepercipieerd zullen worden dan niet-hybride jobtitels en dat (b) daardoor werkzoekenden hybride jobtitels minder aantrekkelijk zullen vinden dan niet-hybride jobtitels. Met andere woorden, we verwachten dat waargenomen typicality het effect van hybride versus niet-hybride jobtitels op jobaantrekkelijkheid zal mediëren. We stellen dan ook de volgende hypothese op:

Hypothese 1. Waargenomen typicality zal het effect van jobtitel op jobaantrekkelijkheid mediëren, in die zin dat werkzoekenden minder aangetrokken zullen zijn tot hybride dan niet-hybride jobtitels omdat zij hybride jobtitels als minder typisch percipiëren dan niet-hybride jobtitels.

Context

Bloch (1995) stelde dat situationele factoren het effect van producten op de beoordeling van de aantrekkelijkheid van die producten kunnen modereren. De context, of de af- of aanwezigheid van andere producten (of in deze masterproef jobtitels), kan een invloed hebben op de waargenomen typicality van een product (of in deze masterproef jobtitel). Onderzoek uit marketing toont aan hoe verschillen in context een

(15)

verschillende invloed op waargenomen typicality kunnen uitlokken. Uit een onderzoek van Noseworthy et al. (2012) bleek dat een context van advertenties voor niet-hybride producten een effect heeft op de waargenomen typicality van hybride producten. Zo vonden zij in een experiment dat Apple’s iWatch, (nl. een hybride product aangezien het gecategoriseerd kan worden als een uurwerk maar ook als een mp3 speler) als typischer werd gepercipieerd voor de categorie uurwerken als de advertentie voor Apple’s iWatch gepresenteerd werd tussen advertenties voor uurwerken. Echter, wanneer de advertentie voor Apple’s iWatch gepresenteerd werd tussen advertenties voor mp3 spelers, werd Apple’s iWatch als typischer gepercipieerd voor de categorie mp3 spelers. Deze bevindingen werden verklaard door relationele verwerking (Malaviya et al., 1996). De aanwezigheid van andere advertenties zou aanleiding geven tot relationele verwerking, wat inhoudt dat de nadruk bij het verwerken van stimuli gelegd wordt op de gelijkenissen tussen het product en de producten die de context vormen. Wanneer hybride producten relationeel verwerkt worden, zullen deze producten dus verwerkt worden in termen van de gelijkenissen die ze vertonen met de producten die de context vormen. Dit zal vervolgens leiden tot het meer typisch bevinden van de hybride producten voor de categorie die de context vormt, dan wanneer geen context aanwezig is.

Toegepast op jobtitels kunnen we veronderstellen dat jobtitels die gepresenteerd worden tussen niet-hybride jobtitels meer op een relationele manier verwerkt zullen worden dan jobtitels die alleen gepresenteerd worden. Wanneer hybride jobtitels (zoals Digital Marketeer) gepresenteerd worden tussen niet-hybride jobtitels (zoals Marketeer), zullen werkzoekenden focussen op de gelijkenissen tussen de hybride jobtitel en de niet-hybride jobtitels. Bijgevolg zullen werkzoekenden niet-hybride jobtitels sneller in de categorie van de niet-hybride jobtitels plaatsen en dus hybride jobtitels (net als niet-hybride jobtitels) als typisch percipiëren voor die jobcategorie. Bijvoorbeeld, wanneer de hybride jobtitel Digital Marketeer gepresenteerd wordt tussen niet-hybride Marketeer jobtitels, zouden werkzoekenden focussen op de marketingaspecten van de hybride jobtitel Digital Marketeer en weinig of geen aandacht geven aan de ICT-aspecten van die hybride jobtitel. Hierdoor zou de hybride jobtitel Digital Marketeer, net als de niet-hybride jobtitel Marketeer, als typisch gepercipieerd worden voor de jobcategorie marketing. Echter, wanneer hybride jobtitels alleen gepresenteerd worden, zouden werkzoekenden de

(16)

jobtitels minder of niet relationeel verwerken. Hierdoor zullen hybride jobtitels als minder typisch voor een bepaalde jobcategorie bevonden worden dan niet-hybride jobtitels. Samengevat, we verwachten dat het effect van jobtitels (niet-hybride vs. hybride) op hoe typisch men een jobtitel vindt, zwakker zal zijn wanneer jobtitels tussen niet-hybride jobtitels gepresenteerd worden (nl. context aanwezig) dan wanneer ze alleen gepresenteerd worden (nl. context afwezig). De volgende hypothese wordt dan ook geformuleerd:

Hypothese 2. Context zal het effect van hybride vs. niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality modereren in die zin dat het effect van hybride vs. niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality zwakker zal zijn als context aanwezig is dan als context afwezig is.

Construal Level

Ook construal level zou een modererende invloed kunnen hebben op de relatie tussen jobtitels en waargenomen typicality. Het concept construal level vloeit voort uit de Construal Level Theorie (Trope & Liberman, 2003) die veronderstelt dat individuen nadenken over allerlei zaken in het verleden en de toekomst door mentale construals te vormen. Construal level verwijst dan naar een bepaald niveau waarop individuen informatie mentaal presenteren, gaande van zeer abstract tot zeer concreet. (Trope, 1989). Hogere construal levels verschillen van lagere construal levels in die zin dat de focus gelegd wordt op centrale, eenvoudige en bovengeschikte kenmerken van objecten en het grotere doel van handelingen (abstract) eerder dan op bijkomstigheden en details (concreet).

Het concept construal level kan verder worden verduidelijkt met een voorbeeld uit de Work-Based Construal Level Measure van Reyt en Wiesenfeld (2015). Verder bouwend op de Construal Level Theorie stellen Reyt en Wiesenfeld (2015) dat mensen zich werkgerelateerde handelingen mentaal voorstellen op verschillende construal levels, gaande van zeer concreet (lage construal levels) tot zeer abstract (hoge construal levels). Bijvoorbeeld, ‘het typen op een toetsenbord’ is een concrete voorstelling van de werkgerelateerde handeling ‘een computer gebruiken’ omdat deze inzoomt op

(17)

detailaspecten van de handeling. ‘Het verwerken van informatie’ daarentegen is een abstracte voorstelling van de handeling ‘een computer gebruiken’ omdat deze eerder het centrale doel van de handeling weergeeft. Of individuen abstracte of concrete voorstellingen maken kan gezien worden als een situatie-afhankelijke variabele en als een dispositionele of individuele verschilvariabele (Kim & John, 2008).

Construal level als situationele variabele

Ten eerste kunnen situationele kenmerken construal level bepalen. Een primaire determinant van construal level is psychologische afstand (Kim & John, 2008). Er bestaan verschillende types psychologische afstand, nl. (1) temporale afstand of tijd, (2) spatiale afstand of fysieke afstand, (3) sociale afstand (vb.: afstand tussen twee verschillende groepen mensen) en (4) hypothetische afstand of de waarschijnlijkheid (vb.: de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis) (Liberman et al., 2002). Wanneer psychologische afstand toeneemt, worden mentale construal levels hoger en dus abstracter.

In lijn hiermee vonden Wakslak et al. (2006) dat individuen bredere en minder categorieën gebruikten om objecten te categoriseren die ze nodig hadden voor evenementen of gebeurtenissen die heel onwaarschijnlijk waren (hoge construal level conditie) ten opzichte van minder brede en meer categorieën om objecten te categoriseren die ze nodig hadden voor evenementen of gebeurtenissen die heel waarschijnlijk waren (lage construal level conditie). Van Kerckhove et al. (2015) vonden daarnaast dat ook opwaarts of neerwaarts kijken construal level kan beïnvloeden. Meer specifiek, bleek uit hun experiment waarin participanten producten moesten categoriseren in zelfgegenereerde categorieën dat opwaartse oogbewegingen resulteerden in hogere construal levels, terwijl neerwaartse oogbewegingen resulteerden in lagere construal levels. Uit het gemiddeld aantal gegenereerde productcategorieën kwam namelijk naar voor dat dit aantal hoger was in de neerwaartse oogbewegingsconditie dan in de opwaartse oogbewegingsconditie. Met andere woorden genereerden individuen met lagere construal levels door neerwaartse oogbewegingen meer productcategorieën dan individuen met hogere construal levels door opwaartse oogbewegingen. Ook uit onderzoek van Liberman et al. (2002) bleek dat hoge construal levels leiden tot het categoriseren van objecten in bredere categorieën. Wanneer participanten objecten die ze nodig zouden hebben in de verre toekomst moesten categoriseren (zoals vb. voor een

(18)

citytrip volgend jaar; hoge construal level conditie), genereerden zij minder en bredere categorieën dan wanneer ze objecten die ze nodig zouden hebben in de nabije toekomst moesten categoriseren (zoals vb. voor een kampeertrip het komende weekend; lage construal level conditie). We kunnen uit deze studies verwachten dat abstracter denkende werkzoekenden bredere en minder categorieën zullen gebruiken om jobtitels (niet-hybride vs. (niet-hybride) te categoriseren, in tegenstelling tot concreter denkende werkzoekenden die minder brede en meer categorieën zullen gebruiken om jobtitels te categoriseren.

Levy et al. (2002) onderzochten in een studie met construal level als situationele variabele hoe het abstract dan wel concreet beschrijven van een bepaalde actie kan leiden tot een hogere dan wel lagere gepercipieerde gelijkenis tussen personen van verschillende sociale groepen. Uit het experiment bleek dat een abstracte versus een concrete beschrijving van een actie in een bepaalde construal level resulteerde, wat vervolgens resulteerde in een bepaalde focus. Wanneer de actie eerder in abstracte termen beschreven werd, werd meer gefocust op gelijkenissen tussen personen uit verschillende sociale groepen en werd bijgevolg een grotere gelijkenis tussen personen van verschillende sociale groepen gepercipieerd dan wanneer de actie in concrete termen beschreven werd. Op basis van deze bevindingen zouden we kunnen verwachten dat abstracter denkende werkzoekenden meer zullen focussen op gelijkenissen, in tegenstelling tot concreter denkende werkzoekenden.

Construal level als individuele variabele

In deze masterproef wordt construal level echter beschouwd als een individuele verschilvariabele of een dispositionele variabele. Construal level als individuele verschilvariabele is een chronische tendens om informatie op een bepaald niveau te presenteren (Freitas et al., 2001). In tegenstelling tot onderzoek naar construal level als situationele variabele werd in mindere mate onderzoek naar construal level als individuele verschilvariabele verricht. Kim en John (2008) onderzochten construal als individuele variabele in een context van merkextensies. Uit de resultaten van deze studie bleek dat individuen met een hoge construal level meer belang hechten aan de fit tussen het merk en het nieuwe product, alsook dat deze individuen merkextensies meer zouden evalueren in termen van fit. Wanneer we deze bevinding toepassen op werkzoekenden en

(19)

jobtitels, kunnen we verwachten dat abstracter denkende werkzoekenden meer evaluaties zullen maken in termen van fit, en dus meer zouden focussen op gelijkenissen.

Samengevat kunnen we uit de bovenstaande bevindingen afleiden dat (a) abstracter denkende werkzoekenden jobtitels sneller in eenzelfde categorie zullen plaatsen dan concreter denkende werkzoekenden en (b) dat abstracter denkende werkzoekenden meer zullen focssen op gelijkenissen terwijl concreter denkende werkzoekenden meer zullen focussen op verschillen. Bijgevolg verwachten we dat werkzoekenden met een hoog construal level hybride jobtitels en niet-hybride jobtitels als typisch zullen beschouwen voor een bepaalde jobcategorie. Werkzoekenden met een lage construal level daarentegen zullen hybride jobtitels als minder typisch percipiëren dan niet-hybride jobtitels. Met andere woorden, we verwachten dat het negatieve effect van niet-hybride versus hybride jobtitels op de waargenomen typicality zwakker zal zijn naarmate de construal level van een werkzoekende toeneemt. We stellen dan ook de volgende hypothese op:

Hypothese 3. Construal level zal het effect van hybride vs. niet-hybride jobtitels op de waargenomen typicality modereren in die zin dat het negatieve effect van hybride vs. niet-hybride jobtitels op de waargenomen typicality zwakker is naarmate het construal level van werkzoekenden toeneemt.

Figuur 1 geeft een schematisch overzicht van de verschillende hypotheses in het onderzoeksmodel.

(20)

Figuur 1. Schematisch overzicht van het onderzoeksmodel Methode

Steekproef 1

Om de hypotheses te toetsen werden laatstejaarsstudenten uit de studiedomeinen marketing (vb. handelswetenschappen: commercieel beleid), accountancy (vb. toegepaste economische wetenschappen: accountancy) en ICT (vb. computerwetenschappen) bevraagd. Laatstejaarsstudenten werden gekozen als steekproef aangezien verondersteld kan worden dat zij tijdens het laatste semester van hun opleiding en/of het daarop aansluitende jaar actief dan wel passief op zoek zijn naar een job, en dus als actief of passief werkzoekende beschouwd kunnen worden. De totale steekproef bestaat uit 202 participanten uit drie verschillende studiedomeinen. Wat betreft deze studiedomeinen, gaf 34.7% van de participanten aan een opleiding in het studiedomein marketing te volgen,

1 De datacollectie voor de hoofdstudie werd samen met Benjamin De Vleeschouwer uitgevoerd

(geassocieerde masterproef). Bijgevolg werd dezelfde dataset gebruikt voor de analyses van de hoofdstudie als Benjamin De Vleeschouwer.

Jobtitel -Hybride -Niet-hybride Context -aanwezig -niet aanwezig Construal level Waargenomen

(21)

27.7% gaf aan een opleiding in het studiedomein accountancy te volgen en 37.6% gaf aan een opleiding in het studiedomein ICT te volgen. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 22.98 jaar (SD = 1.36). Verder was 54.0% van de participanten man. 95.0% van de participanten was West-Europees. De participanten hadden gemiddeld 9.35 maanden werkervaring (SD = 70.77).

Opzet

Als design van het experiment werd voor een twee (jobtitel: niet-hybride vs. hybride) bij twee (context: afwezig vs. aanwezig) tussen-groepen design gekozen met waargenomen typicality als mediator en jobaantrekkelijkheid als afhankelijke variabele. De variabelen jobtitel en context werden gemanipuleerd, terwijl de variabelen construal level, waargenomen typicality en jobaantrekkelijkheid gemeten werden. Een vragenlijststudie liet toe om het effect van vier onafhankelijke variabelen, nl. de dichotome variabele jobtitel, de dichotome variabele context, de continue variabele construal level en de continue mediator waargenomen typicality op de afhankelijke variabele jobaantrekkelijkheid te onderzoeken. Waargenomen typicality werd onderzocht als mediator in de relatie tussen jobtitel en jobaantrekkelijkheid (Hypothese 1). Context en construal level werden onderzocht als moderatoren in de relatie tussen jobtitel en waargenomen typicality (Hypothese 2 en 3).

Ontwikkeling van het Stimulusmateriaal

Vooraleer de hoofdstudie uit te voeren werd het stimulusmateriaal ontwikkeld. Om het stimulusmateriaal voor de hoofdstudie te ontwikkelen werden ten eerste niet-hybride en niet-hybride jobtitels geselecteerd op basis van jobomschrijvingen in reële jobadvertenties op vacaturewebsites (vb.: StepStone). In totaal werden dertien jobtitels geselecteerd (nl., ‘Digital Marketeer’, ‘Web Developer en Designer’, ‘Financieel Analist’, ‘HR Analist’, ‘IT System Engineer’, ‘Marketing Automation’, ‘Marketeer’, ‘Grafisch Ontwerper’, ‘Communicatie Specialist’, ‘Accountant’, ‘Medewerker Personeelszaken’, ‘Engineer’ en ‘Programmeur’). Deze jobtitels werden gecombineerd in verschillende jobsets rond een hybride jobtitel. Bijvoorbeeld, de jobset ‘Digital Marketeer’ bestaat uit de jobtitels ‘Marketeer’ (nl., niet-hybride jobtitel voor de jobcategorie marketing), ‘Programmeur’ (nl., niet-hybride jobtitel voor de jobcategorie

(22)

ICT) en ‘Digital Marketeer’ (nl., hybride jobtitel voor de jobcategorieën marketing en ICT). In totaal werden zes sets van jobs opgesteld.

Ten tweede werd via een pilootstudie2 nagegaan of de geselecteerde niet-hybride

en hybride jobtitels als niet-hybride respectievelijk hybride gepercipieerd werden. In de pilootstudie gaven participanten (N = 15; 33.3% man; 100% West-Europees; 100% werkzoekend) aan in welke mate jobtitels behoren tot de ene of de andere jobcategorie. Bijvoorbeeld, participanten gaven voor de jobtitels ‘Digital Marketeer’, Marketeer’ en ‘Programmeur’ aan in welke mate ze vonden dat deze jobtitels behoorden tot de jobcategorie ‘ICT’ of de jobcategorie ‘marketing’ gebruikmakend van een zevenpunt Likertschaal (1= puur ICT; 4 = evenveel ICT als marketing; 7= puur marketing). Jobsets werden weerhouden als er een significant verschil gevonden werd in de mate waarin respondenten de jobtitels als niet-hybride respectievelijk hybride percipieerden. Bij de weerhouden jobsets dienden de niet-hybride jobtitels significant meer als puur één jobcategorie beoordeeld te worden dan de hybride jobtitel. In het totaal werden twee jobsets weerhouden die uiteindelijk als stimulusmateriaal gebruikt werden in de hoofdstudie. Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten van de gepaarde t-tests voor de twee weerhouden jobsets. De niet-hybride jobtitel Marketeer (M = 6.40, SD = 0.74) werd als significant meer puur marketing beoordeeld dan de hybride jobtitel Digital Marketeer (M = 4.80, SD = 1.27; t(14) = -5.53, p ≤ .001), die op zijn beurt dan weer meer als puur marketing beoordeeld werd dan de niet-hybride jobtitel Programmeur (M = 1.47, SD = 0.74; t(14) = 10.46, p ≤ .001). Daarnaast werd de niet-hybride jobtitel Accountant (M = 6.27, SD = 1.28) als significant meer puur accountancy beoordeeld dan de hybride jobtitel Financieel Analist (M = 4.93, SD = 1.49; t(14) = -3.84, p ≤ .01), die op zijn beurt meer als puur accountancy beoordeeld werd dan de niet-hybride jobtitel Programmeur (M =1.73, SD = 0.96; t(14) = 7.30, p ≤ .001). Bijgevolg werden de jobsets ‘Digital Marketeer’ (nl. Marketeer, Digital Marketeer en Programmeur) en ‘Financieel Analist’ (nl.

2 Ook de datacollectie voor de pilootstudie werd samen met Benjamin De Vleeschouwer uitgevoerd.

Bijgevolg werd ook van dezelfde dataset gebruik gemaakt voor de analyses met betrekking tot de pilootstudie als Benjamin De Vleeschouwer.

(23)

Accountant, Financieel Analist en Programmeur) weerhouden als stimulusmateriaal voor de hoofdstudie.

De gepresenteerde jobtitels werden in de hoofdstudie gemanipuleerd volgens het twee (jobtitel: niet-hybride vs. hybride) bij twee (context: afwezig vs. aanwezig) tussen-groepen design. De jobtitels die gepresenteerd werden als targetjobtitel (nl. de jobtitel die geëvalueerd werd) of als context, waren afgestemd op het studiedomein van de participanten. In de condities waar context afwezig was, kregen participanten enkel de hybride of hybride targetjobtitel te zien, terwijl ze de targetjobtitel tussen vier niet-hybride jobtitels te zien kregen in de condities waar context aanwezig was. Meer specifiek kregen de participanten die als studiedomein marketing kozen, de jobtitel ‘Marketeer’ (niet-hybride) of de jobtitel ‘Digital Marketeer’ (hybride) te zien als targetjobtitel, en de jobtitel ‘Marketeer’ als context in de condities ‘context aanwezig’. De participanten die als studiedomein accountancy kozen, kregen de jobtitel ‘Accountant’ (niet-hybride) of de jobtitel ‘Financieel Analist’ (hybride) te zien als targetjobtitel, en de jobtitel ‘Accountant’ als context in de condities ‘context aanwezig’. De participanten die als studiedomein ICT kozen, kregen de niet-hybride jobtitel ‘Programmeur’ of één van de twee hybride jobtitels (‘Digital Marketeer’ of ‘Financieel Analist’) te zien als targetjobtitel, en de jobtitel ‘Programmeur’ als context in de condities ‘context aanwezig’. Bij de aangeboden jobtitels werden de locatie, de naam van een fictieve organisatie en het tijdstip van het plaatsen van de jobadvertenties bij het gepresenteerde stimulusmateriaal vermeld om het stimulusmateriaal meer realistisch te maken.

De niet-hybride jobtitels die aangeboden werden bij de targetjobtitels wanneer de context aanwezig was, konden (1) betrekking hebben op het eerste deel van de hybride jobtitel of (2) betrekking hebben op het tweede deel van de hybride jobtitel. Bijvoorbeeld, wanneer een targetjobtitel uit de jobset ‘Digital Marketeer’ gepresenteerd werd in een context van de niet-hybride jobtitel ‘Programmeur’, dan had de context betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel, namelijk het deel ‘digital’. Echter, wanneer een jobtitel uit de jobset ‘Digital Marketeer’ gepresenteerd werd in een context van de niet-hybride jobtitel ‘Marketeer’, dan had de context betrekking op het tweede deel van de hybride jobtitel, namelijk op het deel ‘marketeer’. Wanneer een targetjobtitel uit de jobset ‘Financieel Analist’ gepresenteerd werd in een context van de niet-hybride jobtitel

(24)

Tabel 1

Resultaten van de gepaarde t-testen voor jobsets 'Digital Marketeer' en ‘Financieel Analist’ M (SD) t df p Marketeer vs. Programmeur 6.40 (.74) vs. 1.47 (.74) 18.50*** 14 .000 Digital Marketeer vs. Programmeur 4.80 (1.27) vs. 1.47 (.74) 10.46*** 14 .000 Digital Marketeer vs. Marketeer 4.80 (1.27) vs. 6.40 (.74) -5.53*** 14 .000 Accountant vs. Programmeur 6.27 (1.28) vs. 1.73 (.96) 10.42*** 14 000 Financieel Analist vs. Programmeur 4.93 (1.49) vs. 1.73 (.96) 7.30*** 14 .000 Financieel Analist vs. Accountant 4.93 (1.49) vs. 6.27 (1.28) -3.84** 14 .002

Noot. 1 = puur jobcategorie X; 4 = evenveel jobcategorie X als Y; 7 = puur jobcategorie Y; *p≤ .05; **p≤ .01; ***p≤ .001.

(25)

‘Accountant’, dan had de context betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel, namelijk het deel ‘financieel’. Echter, wanneer een jobtitel uit de jobset ‘Financieel Analist’ gepresenteerd werd in een context van de niet-hybride jobtitel ‘Programmeur’, dan had de context betrekking op het tweede deel van de hybride jobtitel, namelijk het deel ‘analist’.

Deze twee mogelijke vormen van context (context met betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel en context met betrekking op het tweede deel van de hybride jobtitel) werden afzonderlijk meegenomen in de analyses. Op die manier werd de variabele context een variabele met drie niveaus, nl.: (1) context niet aanwezig, (2) context aanwezig met betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel en (3) context aanwezig met betrekking op het tweede deel van de hybride jobtitel. Deze variabele werd voor de analyses gehercodeerd naar twee dummyvariabelen, nl. context 1e deel (0 = context afwezig, 1 = context met betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel aanwezig) en context 2e deel (0 = context afwezig, 1 = context met betrekking op het tweede deel van de hybride jobtitel aanwezig).

Meetinstrumenten

Construal level. De variabele construal level werd gemeten met behulp van 18 items uit de Work-Based Construal Level Measure (Reyt & Wiesenfeld, 2015). De items waren werkgerelateerde handelingen waarvoor participanten moesten aangeven hoe ze zich de handelingen op het moment van het invullen van de vragenlijst mentaaal voorstelden. Hierbij dienden de participanten telkens de keuze te maken tussen een lage construal level beschrijving (concrete beschrijving) en een hoge construal level beschrijving (abstracte beschrijving). Een voorbeeld van een werkgerelateerde handeling is ‘een computer gebruiken’. De lage construal level beschrijving (of concrete beschrijving) is in dit voorbeeld ‘typen op een toetsenbord’, terwijl de hoge construal level beschrijving (of abstracte beschrijving) ‘het verwerken van informatie’ is. Voor deze variabele werd de somscore berekend (min. 0, max. 18), waarbij een hogere score wijst op een hogere construal level. Cronbach’s alpha van de schaal was .67. Bijlage 1 geeft een overzicht van de werkhandelingen met telkens de lage en hoge construal level beschrijving.

(26)

Waargenomen typicality. De variabele waargenomen typicality werd gemeten met behulp van drie items die gebaseerd zijn op de items gebruikt door Goedertier et al. (2015). De drie items waren ‘De jobtitel X is een goed voorbeeld van de jobcategorie Y’, ‘De jobtitel X is een representatieve jobtitel voor de jobcategorie Y’ en ‘De jobtitel X is een typische job in de jobcategorie Y’. De jobcategorie die vermeld werd, was gelinkt aan het opleidingsdomein van de participanten (marketing: de jobcategorie marketing, accountancy: de jobcategorie accountancy en ICT: de jobcategorie ICT). Participanten beoordeelden elk item met behulp van een zevenpunt Likertschaal (1 = helemaal niet akkoord, 7 = helemaal akkoord). Cronbach’s alpha van de schaal was .87.

Jobaantrekkelijkheid. De variabele jobaantrekkelijkheid werd gemeten met behulp van drie items gebaseerd op de items gebruikt door Van Hooft et al. (2006) en Wille en Derous (2018). De drie items waren ‘Mijn eerste indruk is dat het een aantrekkelijke job is’, ‘Mijn eerste indruk is dat het een job is die ik graag zou doen’ en ‘Mijn eerste indruk van de job is positief’. Participanten beoordeelden elk item op een schaal van 0 tot 100 (0 = helemaal niet akkoord, 100 = helemaal akkoord). Cronbach’s alpha van de schaal was .94.

Manipulatiechecks. Om na te gaan of de manipulatie van de jobtitels (niet-hybride vs. (niet-hybride) in de hoofdstudie geslaagd was, werd voor de gepresenteerde targetjobtitel gevraagd in welke mate de jobtitel een combinatie van twee jobcategorieën reflecteerde, dan wel puur één jobcategorie reflecteerde. Deze vraag werd beantwoord met behulp van een schaal van 1 tot 5 (1 = zeker een combinatie van twee categorieën, 5 = zeker puur één categorie). Om na te gaan of de manipulatie van de context (afwezig vs. aanwezig) gepresenteerd bij de targetjobtitel geslaagd was, werd voor de targetjobtitel gevraagd hoe deze gepresenteerd werd. Participanten konden hierbij kiezen voor twee mogelijkheden (0 = De jobtitel werd als enige gepresenteerd, 1 = De jobtitel werd gepresenteerd tussen andere jobtitels.)

Controlevariabelen en demografische- en achtergrondvariabelen. Verschillende demografische- en achtergrondvariabelen werden bevraagd. Zo werden leeftijd, geslacht, etnisch-culturele groep en opleidingsdomein (marketing, accountancy, ICT of andere) bevraagd. Ook dienden participanten aan te geven of ze al dan niet werkten op het moment van bevraging en hoeveel maanden werkervaring ze reeds hadden.

(27)

Omdat de reactie op niet-hybride vs. hybride jobtitels zou kunnen afhangen van de voorkeur die werkzoekenden hebben qua jobtitels, werd de variabele voorkeur als controlevariabele opgenomen. Participanten moesten aangeven in welke job ze het meest interesse vertoonden, en hadden hierbij drie keuzemogelijkheden (nl. (1) hybride jobtitel, (2) hybride jobtitel gerelateerd aan het eerste deel van de hybride jobtitel en (3) niet-hybride jobtitel gerelateerd aan het tweede deel van de niet-hybride jobtitel). Deze controlevariabele werd gehercodeerd naar de variabele voorkeur met twee niveaus (0 = voorkeur voor niet-hybride jobtitels, 1 = voorkeur voor hybride jobtitels). Participanten die aangaven dat ze meest interesse hadden in de niet-hybride jobtitels (nl. Marketeer, Accountant of Programmeur) werden aan de eerste categorie toegevoegd (nl. voorkeur voor niet-hybride jobtitels, voorkeur = 0) terwijl participanten die aangaven dat ze het meest interesse hadden in hybride jobtitels (nl. Digital Marketeer of Financieel Analist) werden toegevoegd aan de tweede categorie (nl. voorkeur voor hybride jobtitels, voorkeur = 1).

Procedure

De drie hypotheses werden getoetst met behulp van een online vragenlijst. Na de introductie, gaven participanten hun informed consent. Vervolgens werd aan de participanten gevraagd in welk domein ze op het moment van de bevraging een opleiding volgden (marketing, accountancy, ICT of andere). Op basis van de opleiding die participanten aanduidden, werd het stimulusmateriaal (nl. niet-hybride en hybride jobtitels) aangepast (zie Ontwikkeling van het Stimulusmateriaal). Daarna gaven participanten aan waar ze qua locatie het liefst zouden werken. Deze locatie werd vervolgens als locatie gepresenteerd bij de jobtitels in het gepresenteerde stimulusmateriaal.

Participanten werden vervolgens at random toegewezen aan één van de volgende vier condities: (1) niet-hybride jobtitel en context afwezig, (2) niet-hybride jobtitel en context aanwezig, (3) hybride jobtitel en context afwezig en (4) hybride jobtitel en context aanwezig. Nadat respondenten de jobtitel(s) bekeken hadden, beoordeelden de participanten de waargenomen typicality. Daarna beoordeelden ze de jobaantrekkelijkheid. Vervolgens werden manipulatiechecks gedaan voor jobtitel en

(28)

context. Tot slot werden construal level, voorkeur alsook een aantal demografische- en achtergrondvariabelen bevraagd.

Resultaten Beschrijvende statistieken

Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddeldes, standaarddeviaties en Pearson correlaties voor de verschillende variabelen die in de studie werden opgenomen. De variabelen ‘Context 1e deel’ en ‘Context 2e deel’ zijn dummyvariabelen die aangemaakt

werden om het effect van context te toetsen (zie Ontwikkeling van het Stimulusmateriaal). Uit Tabel 2 blijkt dat jobtitel (niet-hybride vs. hybride) niet significant correleerde met waargenomen typicality (r = -.10, p = .14) en jobaantrekkelijkheid (r = .02, p = .76). We zien wel een sterk significante positieve correlatie tussen waargenomen typicality en jobaantrekkelijkheid (r =.49, p ≤ .01). Met andere woorden, een hogere waargenomen typicality hangt samen met een hogere jobaantrekkelijkheid. Verder zien we niet significante correlaties tussen construal level en waargenomen typicality (r = .12, p = .08), context 1e deel en waargenomen typicality (r = -.12, p = .10) en context 2e deel en

waargenomen typicality (r = .08, p = .26). De controlevariabele voorkeur was met geen enkele variabele in de studie significant gecorreleerd. Tot slot zien we een significante positieve correlatie tussen construal level en jobaantrekkelijkheid (r = .22, p ≤ .01), wat impliceert dat een hogere construal level samenhangt met een hogere jobaantrekkelijkheid en een significante negatieve correlatie tussen context 1e deel en

context 2e deel (r = -.32, p ≤ .01), wat impliceert dat een lagere context 1e deel samenhangt

met een hogere context 2e deel en omgekeerd.

Voorbereidende analyses

Voor de hypotheses getoetst werden, werd nagegaan of de manipulaties van de variabelen jobtitel en context geslaagd waren. Ten eerste dienden niet-hybride jobtitels meer gepercipieerd te worden als puur één jobcategorie dan hybride jobtitels. Deze manipulatie werd getest door een one way ANOVA, waaruit bleek dat er een significant verschil bestaat tussen niet-hybride en hybride jobtitels in termen van ‘een combinatie van twee categorieën’ dan wel ‘puur één categorie’ (F(1, 200) = 125.62, p ≤ .001). We zien dat niet-hybride jobtitels (M = 3.77, SD = 1.06) significant meer als puur één

(29)

Tabel 2

Gemiddelden, standaarddeviaties en Pearson correlatie coëfficiënten van de opgenomen variabelen

Variabelen M SD 1 2 3 4 5 6 7 1. Voorkeura .07 .17 - 2. Jobtitelb .50 .50 .00 - 3. Waargenomen typicality 4.32 1.49 .06 -.10 - 4. Context1e deelc .29 .45 .00 .12 -.12 - 5. Context 2de deeld .21 .41 .04 -.10 .08 -.32** - 6. Construal level 9.62 3.33 .12 .08 0.12 .03 .01 - 7. Jobaantrekkelijkheid 53.36 22.65 .08 .02 0.49** -.05 .03 .22** -

Noot. a.Voorkeur: 0 = voorkeur voor niet-hybride jobtitel, 1 = voorkeur voor hybride jobtitel; b. Jobtitel: 0 = niet-hybride, 1 = hybride; c. Context 1e deel: 0 = context met betrekking op het eerste deel van de hybride jobtitel afwezig, 1 = context met betrekking

op het eerste deel van de hybride jobtitel aanwezig; d. Context 2e deel: 0 = context met betrekking op het tweede deel van de hybride

(30)

jobcategorie beoordeeld worden dan hybride jobtitels (M = 2.16, SD = .98). We kunnen dus concluderen dat de manipulatie van de variabele jobtitel geslaagd is.

Ten tweede diende de aangeboden context gepercipieerd te worden als aanwezig wanneer deze aanwezig was, of afwezig wanneer deze niet aanwezig was. In de condities waar de context aanwezig was, kon deze (a) gerelateerd zijn aan het eerste deel van de hybride jobtitel (dummyvariabele: contex 1e deel = 1) of (b) gerelateerd zijn aan het

tweede deel van de hybride jobtitel (dummyvariabele: context 2e deel = 1). De

manipulatie werd getest door een binaire logistische regressie. Uit de Wald-statistiek bleek dat er een significant verschil was tussen de conditie waar context afwezig was en de conditie waar de context aanwezig was en gerelateerd was aan het eerste deel van de hybride jobtitel enerzijds (Wald = 56.54, p ≤ .001), en tussen de conditie waar context afwezig was en de conditie waar de context aanwezig was en gerelateerd aan het tweede deel van de hybride jobtitel anderzijds (Wald = 49.41, p ≤ .001). Meer specifiek, de odds dat participanten aangaven dat de target jobtitels gepresenteerd werden tussen jobtitels (vs. dat de targetjobtitel alleen gepresenteerd werd) was 28.7 keer groter voor de conditie context 1e deel aanwezig dan voor de conditie context afwezig en 37.5 keer groter voor

de conditie context 2e deel aanwezig dan voor de conditie context afwezig. We kunnen

dus besluiten dat ook de manipulatie van de variabele context geslaagd is. Hypothesetoetsing

Waargenomen typicality. Hypothese 1 veronderstelde dat de waargenomen typicality van een jobtitel het effect van de jobtitel op de jobaantrekkelijkheid zou mediëren, in die zin dat werkzoekenden minder aangetrokken zouden zijn tot hybride dan tot niet-hybride jobtitels omdat zij hybride jobtitels als minder typisch percipiëren dan niet-hybride jobtitels. De mediatiehypothese werd getoetst door middel van de Process macro (versie 3.5) voor SPSS (Rockwood & Hayes, 2020). De variabele voorkeur werd opgenomen als controlevariabele. Tabel 3 geeft een overzicht van de resultaten van de mediatie-analyse. Er werd geen significant direct effect gevonden van jobtitel (niet-hybride vs. (niet-hybride) op waargenomen typicality (b = -.31, p = .14) en jobaantrekkelijkheid (b = 3.27, p = .24). Ook werd geen significant direct effect gevonden van voorkeur (voor niet-hybride vs. hybride jobtitels) op waargenomen typicality (b = .50, p = .41) en jobaantrekkelijkheid (b = 7.26, p = .37). Daarnaast werd wel een

(31)

Tabel 3

De resultaten van de mediatie-analyse via de Process Macro, voor de effecten van Jobtitel (niet-hybride vs. hybride) en Voorkeur op Waargenomen typicality en Jobaantrekkelijkheid

AV = Waargenomen Typicality b SE t p Jobtitel -.31 .21 -1.47 .14 Voorkeur .50 .61 .83 .41 AV = Jobaantrekkelijkheid b SE t p Jobtitel 3.27 2.80 1.17 .24 Waargenomen typicality 7.51** .94 7.96 .00 Voorkeur 7.26 8.10 .90 .37 b SE 95% CI

Direct effect van jobtitel op jobaantrekkelijkheid

3.27 2.80 [-2.26; 8.80]

Direct effect van voorkeur op jobaantrekkelijkheid

7.25 8.10 [-8.71; 23.22]

Indirect effect van jobtitel op jobaantrekkelijkheid via waargenomen typicality

-2.30 1.61 [-5.60; .79]

Indirect effect van voorkeur op

jobaantrekkelijkheid via waargenomen typicality

3.71 4.50 [-5.21; 12.54]

(32)

significant direct effect gevonden van waargenomen typicality op jobaantrekkelijkheid (b = 7.51, p ≤ .001). Tot slot bleek het indirecte effect van jobtitel (niet-hybride vs. hybride) via waargenomen typicality op jobaantrekkelijkheid niet significant te zijn (b = -2.30, 95% CI [-5.60; .79]). Bijgevolg werd Hypothese 1 niet bevestigd.

Context en construal level. De tweede en derde hypothese werden getest met behulp van een hiërarchische lineaire regressie in SPSS met waargenomen typicality als afhankelijke variabele. In de eerste stap werd de controlevariabele voorkeur toegevoegd. In de tweede stap werden de hoofdeffecten (jobtitel, context 1e deel, context 2e deel en

construal level) toegevoegd. In de derde stap werden de drie tweewegsinteracties (jobtitel x context 1e deel, jobtitel x context 2e deel en jobtitel x construal level) toegevoegd. Tabel

4 geeft een overzicht van de resultaten van de hiërarchische lineaire regressie. Uit de resultaten van de eerste stap met voorkeur als onafhankelijke variabele bleek dat het model niet significant beter was dan het nulmodel (F(1,200) = .69, p = .41). Nul % van de variantie in waargenomen typicality kon verklaard worden door de variabele voorkeur. Uit de resultaten van stap 2 bleek dat ook dit model niet significant beter was dan het nulmodel (F(5, 196) = 1.73, p = .13). De R2 van .04 toont aan dat de hoofdeffecten 4%

van de variantie in waargenomen typicality konden verklaren. Het model gespecifieerd in stap 3 bleek wel significant beter te zijn dan het nulmodel (R2 = .15, F(8, 193) = 4.27,

p ≤ .001) en het model in stap 2 (DR2 =0.11, F(8, 193) = 4.27, p ≤ .001). Het model met

de tweewegsinteracties verklaarde 11% meer van de variantie in waargenomen typicality dan het model met enkel de hoofdeffecten.In totaal verklaarde het derde model 15% van de variantie in waargenomen typicality.

Aangezien het model gespecifieerd in stap 3 significant beter was dan het nulmodel en het model in stap 2, kunnen we naar de interactie effecten kijken. De tweede hypothese veronderstelde dat context het negatieve effect van hybride versus niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality zou modereren, in die zin dat het negatieve effect van hybride versus niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality zwakker zou zijn als de context aanwezig was dan als de context afwezig was. De resultaten tonen dat de tweewegsinteractie tussen jobtitel en context 1e deel geen significante voorspeller is van

waargenomen typicality (b = -.83, t(193) = -1.78, p = .08), maar de tweewegsinteractie tussen jobtitel en context 2e deel ((b = 1.98, t(193) = 3.80, p ≤ .001) wel.

(33)

Tabel 4

Resultaten van de hiërarchische lineaire regressie analyse

Waargenomen Typicality

Onafhankelijke variabelen Stap 1 Stap 2 Stap 3

1. Voorkeur .50 .35 .32

2. Jobtitel -.29 -.46

Context 1e deel -.31 .21

Context 2e deel .13 -.69

Construal Level .06 .04

3. Jobtitel x Context 1e deel -.83

Jobtitel x Context 2e deel 1.98**

Jobtitel x Construal Level .03

R2 .00 .04 .15**

DR2 .00 .04 .11**

Adjusted R2 .00 .02 .11**

Noot. N = 202. Ongestandaardiseerde regressie-coëfficienten worden gerapporteerd voor de verschillende stappen in de lineaire regressie. Construal Level werd gecentreerd. *p < .05. **p < .01

Wanneer we kijken naar de visuele weergave van het interactie effect tussen jobtitel en context 2e deel in Figuur 2, zien we dat hybride jobtitels als minder typisch

gepercipieerd worden dan niet-hybride jobtitels wanneer de context afwezig is. Daarnaast worden hybride jobtitels als meer typisch gepercipieerd dan niet-hybride jobtitels wanneer de context aanwezig is. De waargenomen typicality is het hoogst wanneer de jobtitel hybride is en de context aanwezig is. De waargenomen typicality is het laagst wanneer de jobtitel hybride is, en wanneer de context niet aanwezig is. Dit effect is niet in lijn met Hypothese 2. We kunnen dus stellen dat Hypothese 2 niet bevestigd is.

(34)

Figuur 2. Visuele weergave van het significante interactie effect tussen jobtitel (niet-hybride vs. (niet-hybride) en context 2e deel (afwezig vs. aanwezig).

De derde hypothese veronderstelde dat construal level het negatieve effect van hybride versus niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality zou modereren, in die zin dat het negatieve effect van hybride versus niet-hybride jobtitels op waargenomen typicality zwakker zou zijn naarmate construal level toeneemt. Het interactie-effect tussen jobtitel en construal level is echter niet significant (b = .03; t(193) = .47, p = .64). Hypothese 3 werd dus niet bevestigd.

Bespreking en conclusie

Het plaatsen van jobadvertenties is nog steeds een vaak gebruikte tool om werkzoekenden aan te trekken (Society for Human Resource Management, 2017). Niettegenstaande dat jobtitels één van de eerste zaken zijn waarmee werkzoekenden in aanraking komen bij het lezen van jobadvertenties, is nog maar weinig onderzoek verricht naar de effecten van jobtitels. Rekening houdend met de stijgende populariteit van hybride jobtitels (Global Assembly en Burning Glass Technologies, 2015; 2019), onderzocht deze masterproef of het effect van hybride (vs. niet-hybride) jobtitels op hoe aantrekkelijk werkzoekenden jobs vinden, gemedieerd wordt door waargenomen typicality. Daarnaast onderzocht deze masterproef ook of het effect van jobtitels (hybride

1 2 3 4 5 6 7 W aar ge n om en t yp ic al it y Context niet aanwezig Context aanwezig Niet-hybride jobtitel Hybride jobtitel

Afbeelding

Figuur 1. Schematisch overzicht van het onderzoeksmodel
Figuur  2.  Visuele  weergave  van  het  significante  interactie  effect  tussen  jobtitel  (niet- (niet-hybride vs

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Consumenten die intern zijn overgestapt (hun verzekerde zorg veranderd hebben) noemen significant minder vaak als reden om niet over te stappen naar een

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

[r]

Hiervan is namelijk “ook uitgezonderd het geval dat een belastingplichtige op grond van zijn positie als aandeelhouder in een vennootschap in welke hij een deelneming in de zin

The REG Procedure Model: MODEL1. Dependent Variable: _2014_AVERAGE

To address this, the curriculum of the University of Pretoria’s Faculty of Engineering, Built Environment and Information Technology includes a compulsory undergraduate module:

The basic idea is that all MSc students in the programme are required to complete an individual, substantial (6-month) industry-directed research project under the mentorship of

gen van het enzym Porzyme-8300s aan biggenvoeders met verschillende percen- tages tarwe op de technische resultaten en gezondheid van gespeende biggen; 2 nagaan wat het effect is