M a rjo le in M oree en M a rij V ulto
De WEBA past altijd?
Een dupliek
Wij vinden het jammer dat ons artikel is opgevat als een regelrechte aanval op het WEBA-instrument. Wie de WEBA niet geheel omarmt, is tegen, moeten de beide commentatoren gedacht hebben. Hun reac tie verwondert ons enigszins. Onze intentie is juist geweest om constructief gebruik te maken van de WEBA voorzover die past b ij ons onderzoeksonderwerp en -doel. Daarom is het ook geen wonder dat w ij voor een groot deel uitkomen op conclusies die overeenkomen met die van Meerman en Vaas (zie hun kritiekpunt 4). Wij hebben de WEBA bovendien ook geprezen, bijvoorbeeld om de aandacht voor auto nomie, een kwaliteitsaspect dat bij zorgarbeid van groot belang is vanwege de daarin gevergde mate van flexibiliteit. Onze kritische noot is slechts dat zorgarbeid naar ons idee niet zomaar (dat is wat anders dan niet, zoals Meerman en Vaas hebben gelezen) inpasbaar is in de WEBA. Die bewering komt overeen met wat zij zelf in andere bewoordingen stellen in hun derde kritiekpunt, namelijk dat de WEBA telkens ‘ver taald' dient te worden bij de toepassing op een nieuwe werksoort. Tot zo'n vertaalslag voor zorgarbeid hebben w ij juist een aanzet willen geven in de tweede helft van ons artikel.
Ofschoon Meerman en Vaas in hun kritiekpunt 3 aangeven dat vertaling van de WEBA-begrip- pen naar de specifieke werksoort dikwijls nodig is; lijken zij in de rest van hun betoog precies in de omgekeerde richting te redeneren: de WEBA past altijd. Zij leveren argumenten voor de stel ling dat zorgarbeid niet zo bijzonder is en dus zonder meer in de WEBA-terminologie te vatten is (hun kritiekpunt 2). De aanwezigheid van hand-, hoofd- en hartaspecten is niet uniek voor zorgarbeid betogen zij. In dat laatste hebben zij ongetwijfeld gelijk en wij hebben ook niet be weerd dat zorgarbeid uniek is. Wij kunnen ons goed voorstellen dat bijvoorbeeld in het onder wijs of in leidinggevende functies, waarin men ook met mensen werkt die begeleiding nodig hebben, vergelijkbare vaardigheden worden ge vraagd. Onze nadruk op de combinatie van hand-, hoofd- en hartaspecten van het werk heeft dan ook meer te maken met de systemati sche onderbelichting van hoofd- en hartaspec ten in het uitvoerend werk in de gezinsverzor ging, vooral in die functies waarin het accent op huishoudelijk werk ligt. Ons hand-, hoofd- en hartconcept dient dan ook niet als een vervan
ging van de WEBA-optiek, maar als een typering van het werk in de gezinszorg tegen het bij bui tenstaanders dominante beeld van het beroep in.
Wel verschilt volgens ons zorgarbeid van be roepen in de industrie, waarop de WEBA geënt is, zoals goed te zien is aan de terminologie die Meerman en Vaas hanteren bij hun 'vertaling' van onze bevindingen in de gezinsverzorging naar de WEBA. De verschillende behoeften van cliënten worden hier gereduceerd tot 'werken met wisselend materiaal' en 'tegenstrijdige op drachten'. Bij zorgarbeid werkt men niet met dood materiaal, dat met enige moeite wel te re pareren of te vervangen is. Men werkt met mensen, in dit geval zelfs met mensen die veel al blijvend iets mankeren, afhankelijk zijn van hulpverlening en daar weer emotionele reacties op vertonen. Dat is toch iets anders dan alleen tegenstrijdige opdrachten. Bij conflicten spelen namelijk ook ethische overwegingen mee: ver zorgenden zijn ervan doordrongen dat zij nor men en waarden die afwijken van hun eigen overtuigingen moeten respecteren en zijn erop gericht dat de cliënt zich prettig voelt. Zij
Arbeidsorganisatie
pen niet gauw met het werk voor een cliënt al is die nog zo weerbarstig. Niet voor niets hebben wij ook gesteld dat het begrip complexiteit in de WEBA vooral cognitief is ingevuld en niet beke ken is of het werk emotioneel ingewikkeld is.
Kenmerkend aan de gezinsverzorging is voorts dat men in dit zorgberoep diep doordringt in de privésfeer van mensen en het hulpcontact door gaans een langdurig, intensief en intiem karak ter heeft. Emotionele zorg wordt in grote mate gegeven, maar haast terloops, ingebed in prakti sche alledaagse handelingen. Niet de aanwezig heid van hand-, hoofd- en hartaspecten van het werk is dus bijzonder, maar de sterke verweven heid ervan. De WEBA komt ons dan ook te een dimensionaal voor wanneer eisen vanuit de cliëntsituatie alleen onder 'regelproblemen' te vatten zijn. Wij hebben juist laten zien dat de omgang met cliënten zowel leermogelijkheden en werkplezier oplevert als een inherente span ning tussen de hand-, hoofd- en hartaspecten van het werk. Het zijn twee kanten van eenzelf de medaille. Pas als de voor goede zorg benodig de flexibiliteit stelselmatig in het nauw komt door te strakke standaarden en roosters slaat uitdaging structureel om in overvraging. Dan is er inderdaad sprake van regelproblemen, maar dat hebben wij ook als zodanig benoemd. Wel licht praten wij langs elkaar heen omdat wij iets anders verstaan onder 'vertalen'. Meerman en Vaas hebben het over vertalen van bevindingen in nieuwe beroepen in WEBA-termen, terwijl wij menen dat sommige WEBA-termen de la ding van zorgarbeid niet altijd dekken en daar om enigszins aangepast/uitgebreid dienen te worden.
Natuurlijk is het mogelijk dat wij, die nog niet jarenlang bezig zijn met de WEBA, zoals Meerman en Vaas, de plank op sommige punten misslaan. In de literatuur over de WEBA is de ruime opvatting van begrippen als 'taak' en de toevoeging van begrippen als 'activiteit' ons al
thans ontgaan. Kennelijk hebben wij tevens de kans onbenut gelaten om wat wij moeilijk kon den plaatsen onder 'regelproblemen' te vatten (zie kritiekpunt I). Hoe dan ook, wij zijn Mar- tha Meerman en Fietje Vaas dankbaar voor hun reactie, alleen al omdat blijkt dat de WEBA aan leiding geeft tot uiteenlopende interpretatie- en gebruiksmogelijkheden. Naar hun maatstaven zijn wij onorthodox met het WEBA-instrument omgesprongen door niet alle stappen die bij een gangbare WEBA-analyse horen af te werken. Wij hebben echter ook niet gepretendeerd een com plete WEBA-analyse voor het beroep van gezins- verzorgster af te leveren. Bewust hebben wij ons beperkt tot een beargumenteerde visie op de in- houd van het werk, het belichten van belangrij ke leermogelijkheden en stressrisico's en slechts een drietal kwaliteitscriteria onder de loep genomen omdat dit ons haalbaar leek bin nen het korte bestek van een artikel en paste bij onze bedoeling daarmee. Wij zijn geen organisa- tie-adviseurs voor wie de stapsgewijze toepas sing van het WEBA-instrument moet uitmon den in een beoordeling en gedetailleerde voor stellen voor verbetering binnen een specifieke arbeidsorganisatie. De WEBA fungeerde voor ons als een inspiratiebron om de maatschappe lijke discussie over de aard van de beroepseisen en de kwaliteit van de arbeid in de gezinsver zorging op gang te brengen. De reactie van Mar- tha Meerman en Fietje Vaas wijst ons erop dat wij niet duidelijk zijn geweest in de verant woording van ons gebruik van het WEBA-in strument. Bovendien blijkt dat wij in zalige on wetendheid hebben verkeerd dat een gebruik van het WEBA-gedachtengoed in een andere vorm en voor een ander dan het gebruikelijke doel voor sommige WEBA-deskundigen onver teerbaar is. Gelukkig zijn leermogelijkheden in ons werk aanwezig. Wij staan dan ook open voor een verdere uitleg van WEBA-begrippen in het nieuwe handboek.