De arbeidsprocesbenadering
voorbij
Analyse van het ‘arbeidsprocesdebat’ in Nederland
Debat arbeidsprocesbenadering en sociotechniek: 3
Onderstaand artikel van Ben Fruytier en Klaas ten Have is de derde bijdrage aan het door het Tijd schrift voor Arbeidsvraagstukken en de SISWO-Themagroep Kwaliteit van de Arbeid geëntameerde de bat over de relatie tussen de zogenaamde arbeidsprocesbenadering en de sociotechniek. In het eerste artikel (TVA jrg. 5, 1989/2) confronteerde Jac Christis met name de theoretische achtergronden van beide benaderingen met elkaar. Praktijkervaringen zijn door Maarten van Klaveren naar voren ge bracht in het tweede artikel (zie dit nummer). Daarin wordt vooral de sociotechniek kritisch be schouwd. In het onderstaande, derde, artikel nemen de auteurs — zelf participanten in de Themagroep
— de praktijk van het arbeidsproces-onderzoek kritisch onder de loep. Zij constateren dat de eertijds belangrijkste these van ‘beheersing van werknemersgedrag ’ niet meer centraal staat en dat het machts vraagstuk tegenwoordig veel genuanceerder wordt uitgewerkt. Daarbij verwijzen de schrijvers naar de mogelijkheden die de sociotechnische systeembenadering op dit punt biedt door macht te relateren aan de aard van de arbeidsverdeling en de coördinatie.
De arbeidsprocesbenadering voorbij
Onlangs verscheen de bundel ’Het Ontwerpen van Arbeidsprocessen’ (Boekraad e.a., 1988). Dat betekent dat, na een onderbreking van ruim vijf jaar, een traditie in ere hersteld wordt. De tradi tie namelijk, dat een aantal arbeidswetenschappers, verenigd in de SISWO-Themagroep Kwali teit van de Arbeid, de resultaten van onderlinge discussies op gezette tijden verspreidt onder een groter publiek. In het begin van de jaren tachtig zijn er drie van deze bundels verschenen.1 Het merendeel van de artikelen ging over de ontwikkeling van organisatie, techniek en arbeid in fa brieken en kantoren. Eén bepaalde theorie voerde daarbij de boventoon: ‘de arbeidsprocesbena dering’. Het werk van Braverman (1972) ligt aan deze benadering ten grondslag. Het kenmerken de van deze theorie is de nadruk op de beheersing van de arbeid als (mede)bepalend voor de vormgeving van organisatie, techniek en arbeid.
Ook in de nu verschenen vierde bundel staat de arbeidsprocesbenadering centraal. Niet in dezelf de gedaante als in de eerdere bundels. Er is in de loop der jaren in Nederland, maar ook in Enge land en de Verenigde Staten, een levendig ‘arbeidsprocesdebat’ gevoerd. In dit debat, dat vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het boek van Braverman begon, zijn de uitgangspunten van de arbeidsprocesbenadering danig onder vuur genomen. En wel zodanig dat men zich meer en meer kan gaan afvragen of er nog wel een arbeidsprocesbenadering, als een theoretisch perspec tief dat een aantal zaken onder één samenhangende noemer brengt, bestaat. De inleiders van de nu verschenen bundel hebben een duidelijk antwoord. In hun ogen is de arbeidsprocesbenade ring in Nederland springlevend. Nadat we de verschillende artikelen in de bundel gelezen heb ben, betijfelen wij dat. Een recensie.
Inleiding
Recenseren van een bundel artikelen is moeilijk. De artikelen behandelen misschien wel één the
ma, maar toch zijn er evenzovele meningen, theo retische concepten en/of empirische data als schrijvers. Om niet in een veredeld soort
inhouds-opgave te vervallen zul je je moeten beperken tot een algemene beschouwing over de kernproble men die in het boek aan de orde komen en over de antwoorden die door de schrijvers gegeven worden op deze kernproblemen.
Een goede inleiding van de bundel kan het schrij ven van een dergelijke recensie vergemakkelij ken. Wanneer in een inleiding het onderwerp van
de bundel, de centrale invalshoek en de belang rijkste vragen o f problemen aan de orde gesteld
worden en vervolgens ook nog de antwoorden sa mengevat worden die door de verschillende auteurs op deze vragen geformuleerd zijn, dan is de recensent al een heel eind geholpen.
De bundel ‘Het ontwerpen van arbeidsprocessen’ heeft een uitgebreide inleiding. Onder de titel ‘Van arbeidsproces naar arbeidsbeleid’ nemen de schrijvers ons mee in een beschouwing over uit eenlopende onderwerpen als arbeid en technolo gie, vakbond en bedrijf, industrie en dienstverle ning, de mythe van high tech, de bestaansonze- kerheid enz. Een duidelijk onderwerp van de bundel wordt echter niet geformuleerd. Bij een eerste blik op de in de bundel gepresenteerde arti kelen wordt deze opvatting versterkt. ’Alle bijdra gen cirkelen rond de beïnvloeding van technologi sche ontwikkelingen’ zoals de inleiders zelf al stellen (blz. 8) maar dat is een te vaag thema. Dat geldt eveneens voor de constatering dat de ar beidsorganisatie of het arbeidsproces in de meeste artikelen het onderwerp van analyse is.
De gemeenschappelijke invalshoek van waaruit de artikelen geschreven zijn is wel duidelijk. Dat is de arbeidsprocesbenadering, zoals in de eerste zin van de inleiding te lezen staat. Op de vraag, wat nu precies de arbeidsprocesbenadering is, ko men we verderop terug.
Tenslotte de belangrijkste vragen o f problemen, die in de bundel aan de orde gesteld worden. Boekraad, Buitelaar en Vreeman stellen in de in leiding twee vragen (blz. 7). Het zijn ons inziens echter geen kernvragen van de bundel, waarop in ieder van de artikelen wordt ingegaan. Het zijn eerder vragen, die na het lezen van de bundel gesteld kunnen worden zonder dat nog een defini- *
* Medewerkers van het IVA, Instituut voor sociaal-weten- schappelijk onderzoek van de Katholieke Universiteit Brabant.
Met dank aan Ad Vissers voor zijn bijdrage aan onze dis cussie. Het schrijven van dit artikel is mede mogelijk ge maakt door gelden uit het T. A.O.-programma.
tief antwoord geformuleerd kan worden.
Voor ons als referenten blijft er dus één gemeen schappelijk aangrijpingspunt over, aan de hand waarvan de bundel besproken kan worden: ‘de ar
beidsprocesbenadering’. Zoals de titel aangeeft,
zullen wij in deze recensie laten zien dat wij ‘voorbij zijn’ aan deze benadering.
De bijdragen door de verschillende auteurs aan de discussie over de vormgeving van arbeidsproces sen (het zogenaamde ‘arbeidsprocesdebat’) ma ken ons inziens duidelijk dat er geen sprake meer is van een arbeidsprocesbenadering, zo er ooit een uitgewerkte theorie met die naam is geweest. Wij willen in deze recensie onze stelling onder bouwen. Daarvoor hebben we, na een korte uit eenzetting over de basis-assumpties van de ar beidsprocesbenadering, een kader geschetst, dat de mogelijkheid biedt om het arbeidsprocesdebat enigszins te systematiseren en de verschuivingen in het debat in beeld te krijgen. Vervolgens zullen dan de bijdragen van de verschillende auteurs besproken worden, waarna we tenslotte enkele conclusies trekken over de waarde van de ar beidsprocesbenadering in het huidige debat over het het arbeidsproces.
Van arbeidsprocesbenadering tot arbeidspro cesdebat
Wat is de arbeidsprocesbenadering?
De arbeidsprocesbenadering behelst een aantal aannames over de ‘agens’ van veranderingen in de organisatie, techniek en arbeid in bedrijfsorgani saties. Het is een handelingstheoretische benade ring waarbij niet alleen de gevolgen van het han delen van mensen, maar ook de regulering en de beheersing ervan, deel uitmaken van de theorie (Martens, 1988, blz. 189).
De aannames liggen niet vast. Er is sprake van een discussie. Toch behelst de arbeidsprocesbe nadering meer dan de naar een neutrale organisa- tie-sociologische definitie neigende formulering van Boekraad, Buitelaar en Vreeman.2
Wat is dan wel het wezen van de arbeidsprocesbe nadering? We beperken ons tot de arbeidsproces benadering, zoals die in Nederland onder woor den is gebracht. De drie bundels artikelen, die als de voorgangers van de hier te recenseren bundel beschouwd kunnen worden, dienen daarbij als re ferentie.
In deze bundels wordt bij de definiëring van het begrip kwaliteit van de arbeid3 een aantal uitspra ken gedaan over de essentie van de arbeidsproces benadering,4 die ons inziens, ondanks allerlei amendementen in het debat nadien, nog steeds overeind staan.5 Deze komen er op neer dat de vormgeving van de organisatie niet het resultaat is van het handelen van willekeurige groepen van actoren met al of niet tegenstrijdige belangen en strategieën, maar van het complexe geheel van strategieën van het management als uitdrukking
van het kapitaal tegenover de feitelijke en moge
lijke tegenstrategieën van de bezitters van de ar
beidskracht: de arbeiders. ‘Met andere woorden,
in deze opvatting is de onderneming of het bedrijf de plaats waar de maatschappelijke voorwaarden of structuurprincipes van de ondernemingsgewij ze produktie omgezet worden in handelen, en wel handelen dat een bepaalde rationaliteit of logica vertoont als het gerelateerd wordt aan die maat schappelijke structuurprincipes’ (Christis in de bundel ‘Kwaliteit van de arbeid en arbeidsproces’,
1987, blz. 98).
De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid de-neu- traliseert de verhouding tussen de actoren in het arbeidsproces. Dit principe van de ‘kritiek van de Politieke Economie’ vormt de basis van de hiërar chie van concepties waaruit de arbeidsprocesbe nadering bestaat.
Het ‘nieuwe’ van de arbeidsprocesbenadering is nu de nadruk die gelegd wordt op ‘het principe
van de ongedetermineerdheid van de arbeids kracht ’. Met de koop van de arbeidskracht van de
arbeider heeft de kapitalist ‘de arbeid’ nog niet in zijn bezit en om dit laatste gaat het hem. ‘De transformatie van het gekochte arbeidspotentieel in (meer) arbeid, is in de arbeidsprocesbenade ring een centraal probleem voor de managers’ is in de arbeidsprocesbenadering een centraal pro bleem voor de managers’ (Martens, 1988, blz. 190). Daartegenover bestaat de noodzaak van de arbeider om zijn arbeidskracht te verkopen omdat hij niet in het bezit is van de produktiemiddelen
( ‘het kapitaal’).
Een aanhoudende strijd is het gevolg. Een strijd waarin aan de ene kant de kapitaalbezitters staan, die zullen proberen het arbeidsproces zo vorm te geven dat optimaal gebruik gemaakt kan worden van de arbeid van de arbeider. Braverman concen treert zich voornamelijk op deze rol van het ma nagement. Het beheersen en controleren van de factor arbeid is de alfa en omega van zijn histori sche interpretatie van het arbeidsproces. In de
Nederlandse traditie is echter van het begin af aan ook de aandacht gericht op de strijd van de arbei ders die, met de inzet van hun arbeid als wapen, hun ‘objectieve’ belangen nastreefden, dat wil zeggen ‘de blijvende mogelijkheid tot verkoop van hun arbeidskracht tegen een voor het levenson derhoud afdoende prijs’ (J. Christis e.a. in Strate- go op bedrijfsniveau blz. 51 e.v.).
Thema ’s in het arbeidsprocesdebat
De hier geformuleerde uitgangspunten van het ar beidsproces zijn in de loop der jaren verder uitge diept, genuanceerd, gemodificeerd en bekriti seerd: er is een arbeidsprocesdebat ontstaan. Een uitgebreid overzicht van de discussie in Engeland en de Verenigde Staten geeft Thompson (1986). Hij doet een welhaast wanhopige poging om de basisprincipes van de arbeidsprocesbenadering overeind te houden (1986, blz.4 e.v.). Het meest opmerkelijke van het artikel is dat Thompson zich, bij zijn pleidooi voor omvorming van het produktie- en reproduktiebeleid gericht op de emancipatie van de arbeid, moet verdedigen tegen diegenen die de mogelijkheid daarvan binnen ka pitalistische produktieverhoudingen ontkennen (Thompson 1986, blz. 23): ‘... hostieity to trans- formational reforms only makes sense if revoluti- onary change is round the corner ... this is far from being the case ...’.
In het Nederlandse debat doet deze redenering ar chaïsch aan. De noodzaak van het herontwerpen van arbeidsorganisaties gericht op de verbetering van de kwaliteit van de arbeid heeft in Nederland in de jaren tachtig vooropgestaan in de discussie. Twijfels waren en zijn er in hoeverre verbetering van de kwaliteit van de arbeid ook een verbetering van de kwaliteit van de organisatie inhield (en omgekeerd), zoals het adagio van de socio-techni- sche systeemtheorie luidt.6
Deze relatie tussen kwaliteit van de arbeid (gefor muleerd als het belang van de arbeiders) en de kwaliteit van de organisatie (geformuleerd als het belang van het management) is één van de twee centrale thema’s in het arbeidsprocesdebat. Bestaat er een door de maatschappelijke produk tieverhoudingen gegeven structurele tegenstelling tussen kapitaal en arbeid? Of kenmerkt het ar beidsproces zich door ‘tegenspraken’, dat wil zeg gen dat zowel samenwerking als conflict de struc turele verhouding tussen arbeid en kapitaal type ren met als gevolg een veel breder scala van be- heersingsstrategieën dan in het eerste geval? Een vraag die daar direct uit voortvloeit en die bij het
herontwerp van produktieprocessen van essen tieel belang is, luidt: ‘In hoeverre is het noodza kelijk de belangen van kapitaal en arbeid apart te formuleren en in een onderhandelingsproces te genover elkaar te zetten of is het voldoende één alternatief te schetsen dat de meeste kansen biedt op kwaliteit van de organisatie (efficiency, effecti viteit en flexibiliteit) èn kwaliteit van de arbeid? Een tweede centrale thema in het arbeidsproces debat is ons inziens ‘de rol van de omgevingsfac toren’. De noodzaak om de historische en econo mische context van bedrijven en de algemene so- ciaal-economische situatie in de analyse op te ne men is in de loop van het debat evident geworden. De context ‘even afdoen met de term monopolie- kapitalisme’ (Thompson 1986, blz. 3) zoals bij Braverman, is niet langer acceptabel. Blijft over de vraag naar het relatieve belang van de omge vingscondities. Zijn het vooral de externe beheer- singsstrategieën en verzetstrategieën die de vorm
schema 1. Organisatie, strategie en omgeving 1
geving van organisatie, techniek en arbeid bepa len of zijn dat de eisen vanuit de omgeving? Bij de behandeling van de artikelen uit de bundel zullen beide centrale thema’s aan de orde komen. Op zoek naar de beheersingsthese
Een kader voor de beschrijving van de artikelen
Welke bijdragen leveren de auteurs in de bundel aan het arbeidsprocesdebat? Laten zij zien dat de arbeidsprocesbenadering in Nederland niet is vastgelopen of verlaten maar verder ontwikkeld? Is er daarbij sprake van een positiebepaling in het debat die de uitgangspunten van de arbeidspro cesbenadering intact houdt of die eraan voorbij gaat?
Een beantwoording van deze vragen wordt verge makkelijkt door mogelijke thema’s en vraagstel lingen onder te brengen in een globaal schema van de organisatie en zijn omgeving.
maatschappelijk/ eigendoms-institutionele verhoudingen/ context financiering grondstoffen/ halffabrikaten-markt
Beheersing van de arbeid
Managementstrategie
tegenstelling of tegenspraak?
Arbeidersstrategie
Verzet van de arbeid
afzet markt
arbeidsmarkt
Dit schema neemt de individuele organisatie als uitgangspunt en beklemtoont aan de ene kant de strategieën binnen organisaties tussen partijen en/of groepen en aan de andere kant de strate gieën van de organisatie als geheel in relatie tot de uiteenlopende segmenten van de omgeving. In het laatste geval wordt de organisatiestrategie op gevat als het handelen gericht op optimale afstem ming van de organisatie op de omgeving, waarbij zowel de organisatie als de specifieke selecties uit de omgeving als (ten dele) variabel worden ge zien. Organisatie, strategie en omgeving zijn dus de basisbestanddelen van het schema.
Het schema kan worden benut om het arbeidspro cesdebat te systematiseren.
Het biedt de mogelijkheid de diverse auteurs van de bundel te plaatsen en een gevoeligheid te ont wikkelen voor de black boxes die worden gehan teerd om vervolgens tot een beoordeling te ko men. We zullen nu een aantal bijdragen aan de bundel vanuit dit gezichtspunt bespreken.
Flexibilisering. Veel strategieën mogelijk
Drie van de vier op empirisch onderzoek geba seerde artikelen in de bundel (onder de wat ver warrende subtitel ‘ontwerpstrategieën’) starten niet vanuit de beheersingsthese van de ar beidsprocesbenadering. De ontwikkeling van ar beid en organisatie in de bedrijven wordt vooral vanuit de eisen van de omgeving verklaard. De toename van flexibele vormen van arbeid ver geleken met andere mogelijkheden om arbeid vorm te geven is het onderwerp in het artikel van
John Atkinson. Hij vraagt zich af of flexibilise
ring van de arbeid de dominante strategie is van de Britse werkgever.
Hij start zijn analyse met het zoeken naar ‘drijfve ren om te veranderen’. Dat zijn in zijn analyse be- drijfsexterne omstandigheden (de omgeving):
— De afzetmarkt. Hij wijst op de toegenomen concurrentie op de afzetmarkt die tot verho ging van de produktiviteit en de flexibiliteit dwingt.
— De snelle technologische veranderingen, met als gevolg voordurend andere eisen aan de kwalificaties van werknemers.
— De situatie op de externe arbeidsmarkt. De ongekende groei van de werkloosheid heeft het de werkgevers gemakkelijker gemaakt de noodzaak tot flexibilisering af te wentelen op de factor arbeid in plaats van te vertalen in eisen aan de structuur van de organisatie. Zo wel binnen het bedrijf (interne arbeidsmarkt)
als bij de recrutering van arbeidskrachten be zitten ze een machtspositie.
Ondanks deze laatst factor, die flexibele arbeid als strategie het meest voor de hand laat liggen, constateert Atkinson de aanwezigheid van meer dere strategieën met als gevolg meerdere arbeids- vormen: geïntegreerde arbeid voor de kern, ge- tayloriseerde arbeid voor de uitzendkrachten en een fordistisch arbeidssysteem voor de groep pe rifere arbeiders. De vraag wanneer welke ar- beidsvorm het meest lucratief is, wordt echter niet beantwoord, laat staan dat nagegaan wordt in hoe verre het beheersingsvraagstuk daarbij een rol speelt. Wel wijst Atkinson er op dat er veelal geen sprake is van een doelbewust en strategisch beleid van werkgevers (in de richting van flexibilisering) maar veelal van een marginaal, ad hoe beleid ge richt op kostenverlaging op de korte termijn. De rol van de werknemers wordt reactief en afwij zend genoemd voorzover het de tendens tot flexi bilisering betreft.
Slachtlijn 2000? De druk van de markt
Maurits Depla geeft op basis van een bedrijfs-om-
gevingsmodel (blz. 229) een zeer gedetailleerde en goed onderbouwde analyse van een bedrijfs- klasse uit de vleesindustrie. Twee alternatieven over de mogelijke vormgeving van het produktie- proces van slachterijen en de toekomst worden naast elkaar gezet. Aan de ene kant de slachtlijn 2000 die gekenmerkt wordt door een slechte kwa liteit van de arbeid in een maximaal geautomati seerde produktie; aan de andere kant de slachtlijn 1990 waarbij de kwaliteit van de arbeid aan de schone slachtlijn gemiddeld veel beter is en ver dere automatisering zich beperkt tot de vuile slachtlijn. Welke alternatief het meeste perspec tief biedt hangt, zo concludeert Depla, af van het segment van de markt waarop de bedrijven opere ren. Slachtlijn 2000 past bij de ‘bulkmarkt’, slachtlijn 1990 bij de ‘markt van verdere verwer king en leveren aan kleine afnemers, die eisen stellen aan flexibiliteit en kwaliteit’. In de analyse van Depla worden bedrijfsstrategieën niet be schreven vanuit tegenstellingen tussen kapitaal en arbeid. Beheersing van de arbeidskracht is niet de verklaringscategorie of een van de verklaringsca- tegorieën, maar de markt. Wat in het artikel wordt onderbouwd is de aanwezigheid van alternatieven voor de inrichting van de arbeidsorganisatie in de toekomst. Dit idee van speelruimte claimen als specifiek voor de arbeidsprocesbenadering (blz. 228) lijkt ons niet juist. Hierin onderscheidt de
arbeidsprocesbenadering zich niet wezenlijk van andere theorieën over het arbeidsproces.
Het werk in de auto-industrie, efficiency en effec tiviteit
Ben Dankbaar analyseert de voor- en nadelen van
oude (tayloristische) en nieuwe arbeidsconcepties in de Duitse auto-industrie. Hij vertrekt daarbij vanuit een handelingstheorie (zie schema op blz. 202). Kwaliteit van de arbeid is het resultaat van de op elkaar inwerkende invloed van werkne mers- en werkgeversstrategieën, ‘gegeven de ont wikkelingen in de technologie en de markt omstandigheden’. Hij wil de stelling onderzoeken dat momenteel de strategieën van de werkgevers niet langer uitsluitend gericht zijn op versterking van de arbeidsdeling en verslechtering van de kwaliteit van de arbeid (als een fundamenteel be lang voor de werkgevers), maar dat er (meer en meer) het besef ontstaat dat het aantrekkelijk zou zijn de arbeidsdeling terug te dringen, taken te in tegreren en de kwaliteit van de arbeid te ver beteren.
Het fundamentele belang dat werkgevers zouden hebben bij versterking van arbeidsdeling ontleent hij aan Braverman (blz. 203). In aanzet is zijn on derzoek min of meer een toetsing van de beheer- singsthese van Braverman.
Dat komt er echter niet uit. In het verdere vervolg van het artikel spelen alleen strikt economische factoren een rol. Aan de hand van drie gevalsstu dies in de montage en carosseriebouw en autofa- brieken komt hij tot de conclusie dat er steeds na de introductie van nieuwe technologieën sprake is van een integratie van taken. Integreren van com plementaire directe en indirecte taken geeft pro- duktiviteitsvoordelen. Deze integratie kan uitgaan van de indirecte taken (onderhoud) en van de di recte taken (produktiewerk). In het eerste geval, waarbij onderhoudsmonteurs ook produktietaken moeten verrichten, is sprake van verslechtering van de kwaliteit van de arbeid, in het tweede geval van verbetering.
Bij zijn verklaring van de gevonden gegevens be perkt Dankbaar zich voornamelijk tot de strate gieën van werkgevers. Dankbaar laat zien dat werkgevers baat kunnen hebben bij nieuwe pro- duktieconcepten met geïntegreerde taken, die — onder voorwaarden — de kwaliteit van de arbeid verbeteren. Het argument dat hij daarvoor ge bruikt is economisch, niet politiek: namelijk de complementariteit van direct en indirect werk. De kenmerken van de arbeidskracht en de bestaande
tegenspraken of tegenstellingen tussen kapitaal en arbeid in de huidige produktieprocessen zelf spe len daarbij geen rol, worden in ieder geval niet genoemd. Het is een ander soort discussie wan neer je het hebt over het gebruik van de arbeids kracht gelet op de efficiency en effectiviteit van het produktieproces of wanneer je het hebt over de inzet van de arbeidskracht in het door con- flict/strijd of samenwerking gekarakteriseerde produktieproces. Ook Dankbaar heeft zich even als Atkinson en Depla met zijn overigens zeer leesbare artikel niet gemengd in het arbeidspro cesdebat, hoewel het daar in aanzet wel op leek. Zijn uiteindelijke conclusie (blz. 225): ‘De kwali teit van de arbeid blijft de uitkomst van een com plex proces van keuzen en beslissingen, waarin belangentegenstellingen en conflictstrategieën een rol spelen’ wordt in wezen niet onderbouwd. Ner gens wordt over conflictstrategieën gesproken. Van de werkgevers niet en al helemaal van de werknemers niet. Voorzover Dankbaar over werknemersstrategieën spreekt gaat het over de passieve, reagerende rol van ondernemingsraden en vakbonden. En dan alleen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden.
Wij hadden overigens in een bundel over de ar beidsprocesbenadering veel meer aandacht ver wacht voor de strategieën en strategiemogelijkhe den van de werknemers of van groepen van werk nemers. In feite houdt alleen Werner Fricke zich in zijn artikel met dit thema (en dan vooral met de strategiemogelijkheden) bezig. Het centrale thema in zijn betoog is de noodzaak tot vernieuw de medezeggenschapsverhoudingen om er voor te zorgen dat werknemers weer zeggenschap krijgen over de vormgeving van technologie en arbeid. De belangen van werknemers moeten door strate gieën gericht op een andere arbeidsorganisatie gerealiseerd worden. Deze strategieën zullen soms wel, soms niet strijdig zijn met manage mentbelangen. Met dit betoog neemt Fricke ech ter niet expliciet stelling in het arbeidsprocesde bat over de beheersingsthese.7 Daarvoor spreekt hij zichzelf weer te weinig uit over de strategieën van de werkgevers.
Management bij seduction. Waarom nog Marx?
In de hele bundel is er feitelijk maar één artikel dat zich specifiek richt op de interne organisatie processen en waarbij de beheersingsthese cen traal staat in de analyse van veranderingen: het ar tikel ‘Management by seduction’ van Hans Doo-
De in het schema onderscheiden omgevingsseg- menten hebben in zijn onderzoek een eigen dyna miek en moeten worden beschouwd op een niveau boven de individuele organisaties. Zijn onderzoek naar de automatisering in een aantal administra tieve organisaties is in wezen een verdere uitdie ping van de centrale beheersingsthese uit de ar beidsprocesbenadering. De uitkomst is de be schrijving van complexe en gedifferentieerde be- heersingsprocessen onder de titel ‘mangement by seduction’. Deze beschrijving toont veel overeen komst met de door Komter beschreven machtsprocessen tussen mannen en vrouwen in gezinnen, waarbij zij zich baseert op de machts theorie van Gramsci (Komter, 1985).
Het vraagt te veel papier om de redenering van Doorewaard hier te beschrijven. Alhoewel helder en plausibel beschreven riep het artikel bij ons toch één belangrijke vraag op: Zijn de door Doo rewaard beschreven interne processen, die orga nisatie, techniek en arbeid vorm geven in de kan toren en verzekeringsbedrijven niet evenzogoed te analyseren zónder het uitgangspunt van de uit de kapitalistische produktieverhoudingen afgeleide logica van management die de arbeid beheerst middels de structuur van de arbeidsorganisatie (reële onderschikking)? In elke organisatie, kapi talistisch of niet, is de wil van werknemers nodig om arbeid te verrichten. In elke organistie, kapi talistisch of niet, is betrokkenheid, identiteit of in stemming nodig op welke manier dan ook verkre gen. In elke organisatie, kapitalistisch of niet, is er ongelijkheid van risico’s en kansen, speelt macht een rol. In elke organisatie, kapitalistisch of niet, spelen machtsprocessen tussen werkne mers en werkgevers, maar ook tussen werkne mers onderling en werkgevers onderling. De ka pitalistische beheersingsthese maakt vooral wat dit laatste betreft een verklaring alleen maar moeilijker (zie hierover Martens, 1988). Ofschoon het, zoals gezegd, het enige artikel is in de bundel dat expliciet doorborduurt op de be heersingsthese van de arbeidsprocesbenadering vragen wij ons af of de door Doorewaard gepre senteerde uitwerking uiteindelijk niet een af scheid van de oorspronkelijke uitgangspunten van de arbeidsprocesbenadering impliceert. Op zijn manier: de arbeidsprocesbenadering voorbij.
De drie golven van het arbeidsprocesdebat
Wat zeggen de onder de expliciete noemer ‘het ar beidsprocesdebat’ geschaarde artikelen over de arbeidsprocesbenadering?8
In het artikel van Stephen Wood wordt niet zozeer een standpunt ingenomen in het debat als wel een overzicht van het ‘arbeidsprocesdebat’ gegeven en een aantal ‘heldere vragen’ gesteld (blz. 105). Dat maakt het recenseren ervan moeilijk.
Zijn visie komt er in het kort op neer dat de ver schillende deelnemers aan het debat meer en meer de beheersingsthese ter discussie zijn gaan stellen. De nadruk die in de eerste twee discussie- golven na Braverman’s boek gelegd werd op het bewustzijn en het verzet van de arbeiders bete kende nog wel een aanvulling op de in ‘Labour and Monopoly Capital’ gepresenteerde analyse. De derde golf in het arbeidsprocesdebat stelt ‘Braverman’ ingrijpender ter discussie; het ar beidsproces wordt door tegenspraken gekenmerkt en niet door een onoverbrugbare tegenstelling tus sen kapitaal en arbeid. Het is ‘contradictoir en niet antagonistisch’ (blz. 106). Het arbeidsproces kent zowel conflict/strijd als coöperatie. De ont wikkelingen in het arbeidsproces kunnen niet her leid worden tot de uitdrukkingsvorm van de ar- beidsbeheersing (blz. 106), nu niet en ook niet in de periode van de wetenschappelijke bedrijfsvoe ring van Taylor.
Wood is onduidelijk over de vraag in hoeverre de beheersingsthese verworpen moet worden als de énige verklaringsgrond of zelfs als één van de mo gelijke verklaringen voor de ontwikkeling van het arbeidsproces. Dit geldt zowel voor zijn analyse van de situatie in het verleden toen het taylorisme de dominante organisatievorm was als voor zijn analyse van de huidige situatie waarin nieuwe produktieconcepten manifest geworden zijn. Hetzelfde waas van onzekerheid blijft ook hangen rond zijn analyse van de omgevingscontext van bedrijven. Hij concludeert dat de ‘contradictoire’ verhouding tussen bedrijfsleiding en werknemers gezien moet worden tegen de achtergrond van de concurrentiepositie van het bedrijf op de goederen- en kapitaalmarkt. Dit baart, gezien de stand van de arbeidsprocesdiscussie, weinig op zien. De discussie in het arbeidsprocesdebat gaat over de vraag in welke mate het de concurrentie verhoudingen zijn die de ontwikkeling van het produktieproces sturen in vergelijking met de an dere agens: ‘de noodzaak tot beheersing van de arbeid’.
In onze ogen is ook Wood de arbeidsprocesbena dering voorbij, even zo goed als dat het geval is voor de hele derde golf in het arbeidsprocesdebat. Tussen neus en lippen door stelt Wood eigenlijk voortdurend (zie bijvoorbeeld blz. 100, 105 en
106) dat, ongeacht de discussie over het realiteits gehalte van de arbeidsprocesbenadering in de achter ons liggende periode van massaproduktie, voor de huidige produktieverhoudingen geconclu deerd kan worden dat theorieën over de vormge ving van organisaties hun uitgangspunt moeten kiezen in de concurrentieverhoudingen tussen be drijven op de afzetmarkt.
Het arbeidsprocesdebat en politieke economie. De wijde blik
Ton Korver defineert het arbeidsprocesdebat (in
de V.S.) veel breder dan gebruikelijk. De discus sie over de macro-economische politiek als ook de collectieve arbeidsverhoudingen en het collec tieve arbeidsmarktbeleid zijn bij hem geïnte greerd in het debat over de vormgeving van het arbeidsproces. Zijn bijdrage is gegoten in de vorm van een recensie van het boek van Piore en Sabel ‘The second industrial divide’. Twee ‘pro- duktieparadigma’s, ‘het massaproduktieparadig- ma’ en ‘het ambachtsparadigma’, worden bij Piore en Sabel tegenover elkaar geplaatst. De paradig ma’s kenmerken zich niet enkel door een visie op de aard van de arbeidsrelaties in het produktie- proces in samenhang met de techniek en de orga nisatie (zoals in het arbeidsprocesdebat) maar ook door een visie op de afzetmarktstructuur, de (collectieve) werkgelegenheidsverhoudingen, ja zelfs door een visie op het samenspel tussen eco nomie en maatschappij. Korver gaat in zijn recen sie in grote lijnen in deze opzet mee, alhoewel hij er terecht op wijst dat de beide centrale paradig ma’s te weinig precies gedefinieerd zijn en hij ook de door Piore en Sabel geconcludeerde paradig- mawissel bekritiseert.
Hij gaat echter nog verder. Piore en Sabel vinden het uitgangspunt voor de paradigmawisseling (van ‘massaproduktie’ naar ‘ambacht’) in eerste instan tie in de analyse van de veranderingen in het pro- duktieproces. Korver wijst op de betekenis van arbeidsrwarfc/processen. De opleiding van (met name primaire) arbeidskrachten als ook de mi- lieu-specifieke herkomst (van met name secun daire arbeidskrachten) oefent een belangrijke in vloed uit op de vormgeving van ‘economie, maat schappij en politiek’. Ofwel de samenstelling van de beroepsbevolking heeft in zijn ogen in toene mende mate een onafhankelijke dynamiek gekre gen en dient los van de ‘produktenmarkt van on dernemingen’ (blz. 144) geanalyseerd te worden. Korver neemt rigoreus afstand van de relatief en ge micro-politieke analyse, die het arbeidsproces
debat kenmerkt.
Kwaliteit van de arbeid. Wisseling van perspectief
Het artikel van Jac Christis levert een methodolo gische bijdrage aan het arbeidsprocesdebat. Hij formuleert zijn methodologie aan de hand van een (her)definitie van het begrip ‘kwaliteit van de arbeid’. Voor de discussie over de arbeidsproces benadering is van belang welk arbeidspolitiek ge zichtspunt Christis ten grondslag legt aan zijn methodologie ten aanzien van kwaliteit van de ar beid. Zijn redenering is in ’t kort als volgt: Aan (loon)arbeid zijn risico’s en kansen verbonden. Een deel daarvan kan samengevat worden onder de noemer ‘kwaliteit van de arbeid’ en wel de risi co’s en kansen met betrekking tot fysieke en psy chische arbeidsbelasting en de vereiste kwalifica ties. Een arbeidspolitieke vraagstelling richt zich, zo stelt hij, op veranderingen in de verdeling van deze risico’s en kansen. Dit ‘richten op’ betekent concreet:
— een inventarisatie van de risico’s en kansen en de veranderingen in de verdeling daarvan over typen arbeid en categorieën mensen;
— een inventarisatie van de processen, die tot de veranderingen hebben geleid;
— een verklaring van de processen in de vorm van reconstructies.
Er bestaat, zo stelt hij, geen algemene theorie van de arbeidspolitiek met behulp waarvan deze re constructies kunnen plaatsvinden. Deze recon structies zeggen evenmin iets over feitelijke hande- lingsmotieven van actoren. Zij laten zien welke re gels ten grondslag liggen aan de geïnventariseerde processen en de daaruit voortkomende verdeling van risico’s en kansen (de gevolgen). Waarom deze regels zijn ontworpen of geaccepteerd (de motie ven) wordt afgezonderd van de analyse.
Dit is werkelijk aan de arbeidsprocesbenadering voorbij. Christis zelf spreekt van een perspectief wisseling: ‘arbeidspolitiek komt niet tot stand doordat bedrijven politieke of beheersingsproble men moeten oplossen (arbeidsprocesbenadering) ... maar doordat bedrijven (en andere collectieve actoren) maatregelen nemen die gevolgen hebben voor de verdeling van de aan loonarbeid verbon den risico’s en kansen.9 Mijn uitgangspunt is dus
niet het handelen o f de problemen van het mana gement, maar de gevolgen daarvan: de ongelijke verdeling van de risico’s en kansen (onderstr.
schr.).’
Hier wordt een functionele analyse bepleit waarin de intenties noch de problemen van actoren de
ba-sis vormen van de analyse maar de gevolgen (‘de functie of sociale betekenis’). De vraag naar de ‘motor’ van de ontwikkelingen in het arbeidspro ces wordt niet eens meer gesteld, laat staan dat er een antwoord gegeven wordt.
Het is jammer dat Christis dit artikel gebruikt om uitgebreid zijn opvattingen over arbeidskwalifica- tie en belasting te berde te brengen (blz. 40 t/m 54). Dat komt de kern van zijn verhaal, namelijk de kwaliteit van de arbeid in oude (tayloristische) en nieuwe produktieconcepten, niet ten goede. Deze kern is daarom zo interessant omdat hij door middel van de door hem geschetste benade ring van de arbeidspolitiek tot een andere dan de algemeen gangbare waardering komt van de ‘functie’ van het taylorisme (en daarmee een eerste antwoord formuleert op één van de vragen van Wood). Deze ‘herwaardering’ van het taylo risme kan wel eens bijzonder van belang zijn bij het ontwerpen van nieuwe produktieconcepten met een hoge kwaliteit van de arbeid. Op dit vraagstuk van het ontwerpen van de arbeidspro cessen kunnen we hier echter niet verder ingaan. Dat valt te veel buiten het kader van de bundel. Conclusies
‘De beheersingsthese komt nauwelijks expliciet aan de orde’ is een van de belangrijkste conclusies uit het laatste artikel in de bundel van Fred Huy- gen en Frank Pot, waarin onderzoek naar automa tisering en arbeidsorganisatie in Nederland geëvalueerd wordt (blz. 304).
We sluiten ons van harte bij deze conclusie aan. Zelfs in een bundel, waar de arbeidsprocesver houding als rode draad doorheen zou moeten lo pen, is de beheersingsthese slechts in een enkele bijdrage het onderwerp van onderzoek en/of be schouwing. De oorzaak daarvan moet echter naar onze stellige overtuiging niet gezocht worden in het feit dat de these ‘moeilijk onderzoekbaar en niet subsidiabel is’(blz. 304), maar in het feit dat de beheersing van de arbeid niet (langer) de cen trale aandacht kan opeisen die in de arbeidspro cesbenadering verondersteld wordt.
De waarde van de beheersingsthese moet gerelati veerd worden. Slechts in een specifieke (histori sche) situatie heeft zij haar waarde (gehad). Momenteel kan gezien de huidige produktiever- houdingen geconcludeerd worden dat theorieën over de vormgeving van de organisatie hun uit gangspunt moeten kiezen in de concurrentiever houdingen tussen bedrijven op de afzetmarkt (Wood, blz. 100). De ‘Auseinandersetzung’ tus
sen kapitaal en arbeid wordt gestuurd c.q. be grensd door de concurrentieverhoudingen, die voor de verschillende afzetmarkten anders gedefi nieerd kunnen worden en ook voortdurend aan verandering onderhevig zijn. In zijn algemeen heid komt het erop neer dat bedrijven veel flexi beler moeten reageren op de afzetmarkt, zowel op de korte als op de lange termijn.
De afzetmarkt, in de arbeidsprocesbenadering een relatieve black box in de omgeving van het bedrijf, is in verschillende artikelen in de bundel van haar deksel ontdaan. En niet alleen in deze bundel. Verhandelingen over de vormgeving van organisatie, techniek en arbeid in fabrieken en kantoren in de jaren tachtig starten stuk voor stuk met een uiteenzetting over de, in samenhang met de technologische ontwikkeling, veranderde eisen van de afzetmarkt. Theorieën, die de relatie tus sen bedrijf en omgeving benadrukken (bijvoor beeld de ‘transactiekosten-benadering’) krijgen een brede aanhang. Blijkbaar bestaat er een paral lel tussen wat enerzijds op een bepaald moment als belangrijk knelpunt in de organisatie van tech niek en arbeid wordt ervaren en anderzijds in de theoretische reflectie als fundamenteel wordt be schouwd. In de jaren vijftig, zestig (en zeventig) — massaficatie van markten, economische groei, onproblematische afzet maar een krappe ar beidsmarkt — was de beheersing van de arbeid inderdaad een belangrijk managementprobleem. In de jaren tachtig — een problematische afzet- marktsituatie maar een relatief ruime ar beidsmarkt — werd de arbeidsstrategie een afge leide van de concurrentiestrategie. Het primaat van de concurrentieverhoudingen schiep ruimte voor het problematiseren van de enorme verschei denheid in de vormgeving aan organisatie, tech nologie en arbeid. Welke vormgeving was in wel ke omstandigheden optimaal? Welke consequen ties had dat voor de verhouding tussen werkne- mers(groepen) en werkgevers(groepen)? Dit wa ren de uitdagende vragen die in beeld kwamen toen de afzetmarkt grilliger en grilliger werd. Misschien geven de jaren negentig weer een heel ander beeld. Nieuwe technologische ontwikkelin gen, de milieuproblematiek, verdergaande seg mentering op de arbeidsmarkt, de Europese markt natuurlijk, de eis tot steeds snellere innova tie om de concurrentie met Japan c.s. te kunnen volhouden, kunnen ieder voor zich omgevings aspecten zijn die bedrijven voor problemen stel len die zij mede moeten oplossen door hun orga nisatie, techniek en arbeid aan te passen. Wat
do-minant gaat worden is moeilijk te voorspellen. Deze dynamiek van voortdurend veranderende complexiteit in de omgeving en de daarmee ver bonden ontwikkeling in de produktieprocessen van bedrijven is op voorhand niet met één inhou delijke theorie te vangen. Eerst zal moeten wor den vastgesteld welke theorie actueel is in een ge geven historische situatie. Dat kan slechts gebeu ren aan de hand van een formele analyse van or ganisatie en context.
In plaats van het schetsen van een nieuwe naar on ze opvatting meer adequate benadering, willen we deze conclusies gebruiken voor het schetsen van het kader voor zo’n formele analyse. We gaan daarvoor te rade bij de sociale systeemtheorie (De Sitter, 1972).
We starten weer vanuit het eerder geschetste sche ma voor de beschrijving van organisatie, strategie en omgeving. In plaats van de inhoudelijke cate gorieën ‘beheersing van de arbeid’ als manage mentstrategie en ‘verzet van de arbeid’ als arbei- dersstrategie beperken we ons voor wat de interne
Schema 2. Organisatie, strategie en omgeving 2
organisatieprocessen betreft tot de formele uit spraak dat de functionele norm voor interne orga nisatieprocessen ‘beheersing van de complexiteit’ van de omgeving is.
We willen de organisatie opvatten als een sociaal systeem met als functie het reduceren van com plexiteit. Organisaties zijn beheersingssystemen. De omgeving vormt de belangrijkste bron van complexiteit en daarmee van de beheersingsbe- hoefte van een organisatie. Het eerder gepresen teerde schema ziet er — met deze kleine verande ring — nu als volgt uit.
In deze opzet is beheersingsthese uit de ar beidsprocesbenadering een specificatie van het bredere beheersingsprobleem. Beheersing van de arbeid is, in de bepaalde omstandigheden, een dominant beheersingsprobleem.
Christis (blz. 46 en 47) heeft in de bundel in grote
lijnen aangegeven volgens welke methode organi satieprocessen en hun context bestudeerd moeten worden. Kern daarvan is dat niet het handelen van
maatschappelijk/
eigendoms-institutionele verhoudingen/
context financiering
grondstoffen/
halffabrikaten-markt Beheersing van complexiteit
afzet markt
arbeidsmarkt
(groepen van) actoren en de eraan ten grondslag liggende strategieën centraal moeten staan maar de effecten ervan in termen van risico’s en kansen. Bijvoorbeeld de risico’s en kansen voor de kwali teit van de arbeid, de kwaliteit van de organisatie (flexibiliteit en betrouwbaarheid), de kwaliteit van het milieu, de kwaliteit van de arbeidsverhou dingen de kwaliteit van het onderwijs. ‘Analyse van processen’ betekent een reconstructie van de structuur/structurering van de arbeidsdeling en de arbeidsverhoudingen (in brede zin) en daarmee van de structurele machtsverhouding tussen acto ren binnen en buiten het onderzochte arbeidssy- teem. Tegelijktijd betekent het ook een re constructie van (de totstandkoming van) relevante normen, waarden en betekenissen en daarmee van waardebenaderingen, invloedsverhoudingen en gezagsverhoudingen tussen sociale actoren in arbeidssystemen (Fruytier en Ten Have, 1989). Dergelijke reconstructies moeten de regels bloot leggen volgens welke ‘kapitaal’ en ‘arbeid’ in het proces functioneren. Hoe is de verhouding tussen kapitaal en arbeid in de huidige, moderne produk- tieprocessen? We willen deze conclusies niet af sluiten zonder deze centrale vraag in de ar beidsprocesdebat voor het moment te beantwoor den. Het zou al te gemakkelijk zijn het antwoord af te doen met de opmerking dat de aard en inten siteit van de verhouding afhankelijk is van de afzet- en arbeidsmarktpositie van het bedrijf. Op dit moment is het relevant een antwoord te formu leren op de vraag of het nog steeds nodig is (zoals Fricke in zijn bijdrage benadrukt) dat arbeiders belangen worden geëxpliciteerd en tot gelding worden gebracht in de besluitvorming rondom or ganisaties, techniek en arbeid. Of is het zo, dat de afzetmarktontwikkelingen en management dwin gen tot vormgevingen die ook in het belang van de werknemers zijn (zoals de socio-techniek sug gereert)?
Voor het antwoord op deze vraag — dat heeft het debat toch opgeleverd — kunnen we kiezen uit ze ker vijf alternatieven. In Bravermans wereld bestaat het probleem niet: alleen een radicale om wenteling kan de belangentegenstelling tussen ka pitaal en arbeid opheffen. Doorewaards wereld is beklemmender; in elke organisatie, — alle goede bedoelingen ten spijt —, vindt uiteindelijk aan tasting van arbeidersbelangen plaats. Juist degene die dit niet gelooft is ten prooi gevallen aan de verleiding. Frickes wereld is voluntaristisch, werknemersbelangen zijn altijd realiseerbaar als
we maar de goede instrumenten vinden ze om te implementeren. Christis’ wereld is aantrekkelijk; natuurlijk zijn er kansen en risico’s en natuurlijk moeten kansen worden benut en risico’s verme den. In zijn reconstructie beperkt hij zich echter tot een algemene kenschets van het taylorisme en niet van de nieuwe produktieconcepten.
In de socio-technische systeembenadering is het machtsvraagstuk rechtstreeks gerelateerd aan de aard van de arbeidsdeling en de coördinatie. Bij organisatieverandering volgens de socio-techniek hoeft het onderscheid tussen ‘winners and loo- sers’ niet samen te vallen met management en werknemers.
Een oordeel, met deze vijf stellingnames in het achterhoofd, is niet gemakkelijk. Ons inziens zijn de functie-eisen waaraan veel bedrijven in de hui dige afzetmarktsituatie moeten voldoen dermate gevarieerd en stringent dat alleen door optimaal gebruik te maken van de flexibiliteit, vakbe kwaamheid en betrokkenheid van werknemers het bedrijf aan deze eisen kan voldoen. Dit is echter een formeel logische conclusie in een bepaalde context. Formeel logisch (de socio-techniek maakt dat duidelijk) is de kwaliteit van de organi satie in termen van flexibiliteit en beheersbaar heid gebaat bij de kwaliteit van de arbeid (in ter men van de verdeling van de regelcapaciteit over de leden van de organisatie), wanneer er sprake is van een sterk turbulente omgeving, zoals nu het geval is. De situatie is echter niet in alle economi sche sectoren hetzelfde. Niet overal is er sprake van een kwaliteit, flexibiliteit en betrouwbaarheid eisende markt. Het taylorisme had en heeft nog steeds z’n functie (zie Fruytier, 1986).
Ook in de tijd gezien kan de situatie verschillen. In de (nabije) toekomst kunnen andere omge vingsfactoren dominant worden en een stabilise rend effect op de afzetmarkt hebben (milieu, tech nologische ontwikkeling).
Een formeel logisch juiste gedachtengang wil geenszins zeggen dat deze gedachtengang in de werkelijkheid door iedereen gevolgd wordt. De praktijk heeft uitgewezen dat er allerlei barrières zijn, die het doorvoeren van Nieuwe Produktie Concepten belemmeren. Deze barrières kunnen gelegen zijn in de psychische structuur van de sleutelpersonen (de beslissers), in de bestaande, historisch bepaalde normen- en waardepatronen, in een gebrek aan informatie, enz.
Om al deze redenen is het ons inziens legitiem dat vertegenwoordigers'van de factor arbeid (vakbon
den en O.R.) ook in de huidige situatie de belan gen van de werknemers expliciteren en (bijvoor beeld bij de invoering van Integrale Produktie Vernieuwing in bedrijven volgens de principes van de Socio-Techniek) vanaf het eerste moment erop toezien dat deze belangen in de besluitvor ming worden meegenomen.
Noten
1. De drie bundels zijn: ‘Kwaliteit van de arbeid in de Neder landse industrie’ (1982), ‘Arbeidsproces en technologie' (1983) en ‘Stratego op bedrijfsniveau’ (1983).
2. In de inleiding geven Boekraad, Buitelaar en Vreeman de volgende definitie van de arbeidsprocesbenadering: ‘Deze (de arbeidsprocesbenadering (schr.)) vat het samenspel van techniek, arbeid en organisatie in een bedrijf, dienst of instelling als een proces van vormgeving op. Dit proces wordt - binnen de structurele randvoorwaarden van de betrokken organisatie - in belangrijke mate bepaald of beïnvloed door handelingsstrategieën van (delen van) het management en (groepen van) werknemers met betrek king tot de gewenste constellatie van techniek en arbeid'. 3. Christis (1988, blz. 8) merkt terecht op dat in Nederland
de discussie over de arbeidsprocesbenadering zich vooral gemanifesteerd heeft in de pogingen het begrip ‘kwaliteit van de arbeid’ te omschrijven.
4. Zie bijvoorbeeld het inleidende artikel van Huygen in ‘Stratego op bedrijfsniveau’ (1983, blz. 16) en van Buite laar, Catz en Vreeman in ‘De kwaliteit van de arbeid in de Nederlandse industrie' (1987, blz. 16-17).
5. Zie bijvoorbeeld de beschrijving van de ‘core-theory’ van de arbeidsprocesbenadering bij Thompson (1986, blz. 4). 6. Het arbeidsprocesdebat in Nederland is, zeker de laatste
jaren, een debat geweest tussen de arbeidsprocesbenade ring en de socio-technische systeemtheorie (zie bijvoor beeld Kraaykamp, 1988, Chtistis 1989, Van Klaveren 1988, Dankbaar 1989).
7. Het specifieke ‘arbeidsprocesdebaf na Braverman is aan Duitsland voorbij gegaan. Alleen de titel van het boek van Altman en Bechtle (1971) maakt echter al duidelijk dat een soortgelijke discussie ook daar (en al eerder) gevoerd werd (zie ook Christis, 1988, blz. 6).
8. Het artikel van Liesbeth Bervoets en Toby Frielink laten wij hier buiten beschouwing. Het behandelt een afzonder lijk onderdeel van het arbeidsprocesdebat, namelijk de re laties tussen patriarchale verhoudingen en kapitaal/arbeid- verhoudingen en de invloed daarvan op de arbeidsverde ling tussen mannen en vrouwen in het produktieproces. 9. Arbeidspolitiek beperkt zich bij Christis trouwens niet tot
maatregelen met betrekking tot de verdeling, allocatie en waardering van arbeid. Ook produktietechnische en pro- duktie-organisatorische maatregelen vallen eronder als ook, net als bij Korver, collectieve maatregelen over eco nomie en samenleving.
Literatuur
— Altmann, N., en G. Bechtle (1971), Betriebliche Herr-
schaftsstrukturen und industrielle Gesellschaft, München.
— Amelsvoort, P. van, Boekraad, H., J. Christis en R. Vree man (red.) (1983), Arbeidsproces en technologie’, Ter El
fer Ure, nr. 31.
— Boekraad, H.C., W. Buitelaar en R. Vreeman (red.) (1988). ‘Het ontwerpen van arbeidsprocessen', Ter Elfder
Ure, nr. 41.
— Braverman, H. (1974), Labor and Monopoly Capital, New York.
— Christis, J., H. Dols, H. Doorewaard, B. Fruytier, W. Martens (1980), Techniek, Organisatie en Arbeidsmarkt.
Samenvattend Rapport. N.P.A.O.-publikatie, nr. 6, ’s-Gra-
venhage.
— Christis, J. (1987), ‘Kwaliteit van de arbeid en arbeidspro ces’, in: R. Vreeman (red.), De kwaliteit van de arbeid in
de Nederlandse Industrie, Nijmegen.
— Christis, J., H. Doorewaard, H. Hendriks en B. Riesewijk (1983), ‘Kwaliteit van de arbeid', in: H. Doorewaard e.a. (red.), Stratego op Bedrijfsnivo, Nijmegen.
— Christis, J. (1988), Arbeidsprocesbenadering en Socio-
techniek. Paper t.b.v. de SISWO-groep ‘Kwaliteit van de Arbeid !
— Dankbaar, B., en Fr. den Hertog, (1989), Labour process
analysis and socio-technical design. Living apart together
(in voorbereiding).
— Doorewaard, H., M. van Klaveren, F. Pot en M. van de Woude (red.) (1983), 'Stratego op bedrijfsniveau ! Onder
zoek naar techniek en organisatie als resultaat van strate gisch handelen, Nijmegen.
— Fruytier, B. (1986), ‘Het einde van de humanisering? Kwa liteit van de arbeid in de jaren tachtig’, Tijdschrift voor Ar
beidsvraagstukken jrg. 2, nr. 4.
— Fruytier, B., en K. ten Have (1989), Evaluatie van het on
derzoek ‘CNC-machine-bedieners, produktie-organisatie en flexibele automatisering ’ van de COB/SER. Lezing op de SISWO-bijeenkomsl van 19 mei 1989.
— Hertog, Fr. den, en L.U. de Sitter (1988), Integrated Orga nisation Design: Structural and strategical framework. Paper presented at the Conference Technology, Organisa tion and Job Design, Venice, Oct. 1988.
— Huygen, F. (1983), Werkne(e)m(st)ers, Management en Kwaliteit van de arbeid’, in: H. Doorewaard e.a. (red.), op. cit.
— Klaveren, M. van (1989), ‘Hoe integraal is de sociotech- niek? Ervaringen met onzekerheid en botsende belangen in ontwerpprocessen’, in: Tijdschrift voor Arbeids
vraagstukken, jrg. 5, nr. 3.
— Kontier, A. (1985), De macht van de vanzelfsprekendheid
in relaties tussen vrouwen en mannen. Leiden.
— Kraaykamp, G. (1988), ‘Themagroep Kwaliteit van de ar beid. Verslag van de bijeenkomst op 8 juni 1988 over ‘Het ontwerpen van arbeidsprocessen”, Ter Elfder Ure, nr. 41, Oktober.
— Martens, W. (1988), ‘Organisation, Macht und Kritik’, in: W. Küpper, G. Ortmann (red.), Mikropolitiek, Opladen. — Piore, M.J., en C.F. Sabel (1984), ‘The second industrial
divide’. Possibilities fo r Prosperity, Basic Books, New
- Sitter, L.U. de (1972), ‘Systems theory and the sociology
of organizations’, Annals o f System Research, nr. 2. - Thompson, P. (1986), 'Crawling from the wreckage’. The
Labour process and the politics o f production. Paper pre pared for the 4th Aston/Unist Conference on Organisation
and Control o f the Labour Process, April.
— Vreeman, R. (red.) (1982), ‘De kwaliteit van de arbeid in de Nederlandse industrie’, in: Vakbondsaktie en Over