• No results found

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten. Mogelijkheden voor de combinatie van zorg en arbeid in een vergelijkend perspectief - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten. Mogelijkheden voor de combinatie van zorg en arbeid in een vergelijkend perspectief - Downloaden Download PDF"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trudie Knijn*

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Mogelijkheden voor de combinatie van zorg en arbeid in

vergelijkend perspectief

Wat is de relatie tussen de mate van generositeit op het terrein van de sociale zekerheid en de ontwikke­ ling van publieke zorgsystemen in verzorgingsstaten? Presteren verzorgingsstaten op beide vormen van publieke voorzieningen in gelijke mate of is in sommige landen het ene publieke systeem beter - of anders - ontwikkeld dan het andere? En hoe combineren moeders verschillende vormen van zorg combineren te­ gen de achtergrond van de aard en omvang van de beschikbare zorgvoorzieningen in verschillende verzor­ gingsstaten? In dit artikel wordt de eerste vraag beantwoord door twee vergelijkingen op macroniveau waarvan de eerste het sociaal beleid van verzorgingsstaten betreft en de tweede vergelijking de verschil­ lende vormen van familiale zorg in verschillende Europese landen analyseert. In een derde vergelijking staan individuele zorgpraktijken centraal: van welke 'zorgpakketten'maken moeders van jonge kinderen in diverse landen gebruik om actief te kunnen blijven op de arbeidsmarkt?

Zijn socialezekerheidsstaten ook sociale zorg- staten en wie zorgt er voor de kinderen als de moeder buitenshuis werkt en er geen na­ schoolse opvang beschikbaar is: de vader van de kinderen, oma of een au pair? Wie zorgt er voor oma als ze zichzelf niet meer kan redden: de thuiszorg, het verzorgingshuis of de oudste dochter, en wie betaalt de rekening van de thuiszorg of van de tijd die de dochter aan haar moeder besteedt? In dit artikel stel ik twee vra­ gen die zowel verwijzen naar zorgsystemen van verzorgingsstaten als naar de wijze waarop fa­ milieleden voor elkaar zorgen. De eerste vraag betreft de relatie tussen de mate van generosi­ teit op het terrein van de sociale zekerheid en de ontwikkeling van publieke zorgsystemen; presteren verzorgingssaten op beide vormen van publieke voorzieningen in gelijke mate of is in sommige landen het ene publieke systeem beter - of anders - ontwikkeld dan het an­ dere ? De tweede vraag betreft de wijze waarop moeders die betaald werk verrichten verschil­ lende vormen van zorg combineren tegen de achtergrond van de aard en omvang van de be­

schikbare zorgvoorzieningen in verschillende verzorgingsstaten.

De behoefte aan internationale vergelijkin­ gen van zorgarrangementen in Europese lan­ den neemt toe nu demografische ontwikkelin­ gen de balans op de arbeidsmarkt dreigen te verstoren en vrouwen niet meer van de ar­ beidsmarkt zijn weg te denken omdat ze daar nodig zijn, omdat gezinnen hun inkomen n o­ dig hebben en omdat ze zelf buitenshuis willen blijven werken, ook als ze (jonge) kinderen en zorgbehoeftige ouders hebben. In dit artikel zal ik de twee bovengenoemde vragen aan de hand van drie soorten van internationale verge­ lijking van zorg presenteren.

De eerste twee vergelijkingen zijn vergelij­ kingen op macroniveau waarvan de eerste het sociale beleid van verzorgingsstaten betreft: op welke manieren ondersteunt de overheid in verschillende landen de zorg en hoe verhoudt zich dat tot de modernisering van gender-ver- houdingen? De tweede macrovergelijking heeft betrekking op verschillende vormen van familiale zorg in verschillende Europese

lan-* Trudie Knijn is senior docent Algemene Sociale Wetenschappen en senior onderzoeker ICS/Utrecht.

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 1 53

Com

bine

ren

e

n

b

a

an

ce

re

n

(2)

Com

bine

ren

e

n

b

ala

n

cer

en

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

den en analyseert met name de veronderstel­ lingen ten aanzien van de familiale zorg die opgesloten liggen in het overheidsbeleid en in wettelijke regelingen. De derde vergelijking be­ treft individuele zorgpraktijken, zogenaamde zorgpakketten1, die door moeders van jonge kinderen worden aangewend in diverse lan­ den.

Voor de vergelijkingen van zorgsystemen in dit artikel baseer ik me op een uitgebreide defi­ nitie van het begrip zorg2, namelijk 'het voor­ zien in dagelijkse sociale, emotionele, fysieke en affectieve behoeften van zorgbehoevenden op basis van betaalde of onbetaalde arbeid, op basis van overeenstemming of vrijwilligheid, vanuit professionele deskundigheid en/of op basis van morele verplichting'. (Knijn & Kre- mer, 1997], Een dergelijke brede definitie van zorg biedt de mogelijkheid om te onderzoeken welk soort zorg tot de publieke en welk tot de private verantwoordelijkheid wordt gerekend, voor welke categorieën zorgafhankelijken vooral op informele wijze wordt gezorgd en voor welke categorieën formele zorg is gere­ geld in verschillende verzorgingsstaten.

Theoretische achtergronden voor het

vergelijken van verzorgingsstaten

De theoretische uitdaging voor het internatio­ naal vergelijkend onderzoek naar zorgarrange- menten ligt vooral in het begrip zorg zelf. Van het begin af aan, dat wil zeggen vanaf het m o­ ment dat het door feministische onderzoekers in de jaren tachtig werd geïntroduceerd, is het een diffuus concept geweest.3 De theoretische aandacht concentreerde zich voor een deel op de betekenis van zorg in relatie tot machtsver­ houdingen, gender-identiteit en arbeidsverde­ ling (Graham, 1983; Qureshi, 1990; Tronto, 1987; Ungerson, 1990, 1995; Waerness, 1984). Een ander deel had - en heeft - betrekking op de wijze waarop zorg deel uitmaakt van het in­ stitutionele raamwerk van verzorgingsstaten (Balbo, 1987; Showstack Sassoon, 1987; Wilson 1977, Knijn & Kremer, 1998, Daly &. Lewis, 1998). Deze laatstgenoemde benadering van zorg richtte zich vooral op de relatie tussen het gezin en de collectiviteit (de staat) als bron van zorgverschaffing, de institutionalisering van zorgverlening en de gevolgen daarvan voor de

arbeidsparticipatie en het burgerschap van vrouwen. Deze studies ontwikkelden zich min of meer parallel aan en in relatie tot internatio­ naal vergelijkende studies van verzorgingssta­ ten. Een mijlpaal daarin wordt natuurlijk ge­ vormd door het werk van Esping-Andersen die met zijn publicatie The Three Worlds o f Welfare C apitalism (1990) ten minste voor een heel de­ cennium het paradigma voor internationaal vergelijkend onderzoek naar verzorgingsstaten zou gaan domineren. Zijn typologie van verzor­ gingsstaten is inmiddels algemeen bekend on­ der sociale wetenschappers, maar zal hier, wel­ licht ten overvloede, kort worden samengevat. Esping-Andersen onderscheidt drie typen ver­ zorgingsstaten die elk hun eigen logica van so ­ ciaal beleid kennen. In zijn analyse worden verzorgingsstaten begrepen en gegroepeerd aan de hand van de relatie tussen de (arbeids)- markt en de sociale inkomensrechten van bur­ gers (in dit geval huishoudens), de zogenaamde de-commodificatiescore.4 In het model van de liberale verzorgingsstaat (met een lage de-com- modificatiescore) zijn burgers sterk afhanke­ lijk van de arbeidsmarkt voor het verwerven van een inkomen, de staat beschermt alleen de allerarmsten op basis van zeer strikte criteria en vaak op vernederende wijze (bijvoorbeeld via voedselbonnen). In het sociaal-democra tisch model (met een hoge de-commodificatie score) dient de sociale zekerheid om burgers te beschermen tegen de grillen van de arbeids markt en heeft tegelijkertijd tot doel om bur gers niet te vervreemden van de arbeidsmarkt Daartoe gelden sterke plichten tot het verwen ven van een baan maar ook uitgebreide rechten op scholing, verlof en dergerlijke. Het conser vatief- corporatistische model kent een gemid delde de-commodificatiescore. Het sociale zekerheidsstelsel beschermt vooral degenen die een relatie hebben (gehad) met de arbeids markt en is gerelateerd aan het arbeidsverle­ den, terwijl de plicht om deel te blijven uitma­ ken van de arbeidsmarkt relatief zwak ontwik keld is. Kenmerkend voor de conservatief-cor- poratische verzorgingsstaten is ook dat, in tegenstelling tot beide andere typen verzor­ gingsstaten, socialezekerheidsrechten (en plichten) vooral zijn gebaseerd op gezinsrela­ ties. Het kostwinnersbeginsel domineert dit type verzorgingsstaten (Esping-Andersen,

1990).

(3)

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Naar aanleiding van deze publicatie is vervol­ gens een hausse aan artikelen verschenen waarin feministische onderzoekers de ‘gender- bijziendheid' van Esping-Andersen hebben be­ commentarieerd. De feministische commen­ taren op de verzorgingsstaattypologie van Es­ ping-Andersen betreffen het begrip de-commo- dificatie, de eenzijdige nadruk op de sociale ze­ kerheid en de geringe betekenis die Esping- Andersen hecht aan de familie als bron van so­ ciale ongelijkheid en als bron van zorg. Hij pre­ senteert een eenzijdig beeld van wat verzor­ gingsstaten organiseren en reguleren (niet al­ leen sociale zekerheid, ook sociale zorg), van sociale ongelijkheid (alleen tussen werkne­ mers en niet tussen werknemers en degenen die niet aan de arbeidsmarkt verbonden zijn) en van de relatie tussen de staat en de familie als pijlers van het w elfare regim e (Lister, 1990; Lewis, 1992; Orloff, 1993; Bussemaker & Kers­ bergen, 1994; Ostner & Lewis, 1995; Knijn & Kremer, 1997; Knijn &. Ostner, 2002). Esping- Andersen bleek niet ongevoelig te zijn voor dit commentaar. Integendeel zelfs, ze hebben hem geïnspireerd om in de publicatie S ocial Foun­ dations o f Postindustrial E con om ies (1999) de verzorgingsstaat ook vanuit een gender- en fa- milieperspectief te bestuderen.

In deze studie staat het begrip de-familiarise- ring centraal dat de auteur ontleent aan Sarace- no (1996) en Lister (1997) en operationaliseert aan de hand van vier indicatoren: gezinsvoor- zieningen (behalve ten behoeve van gezond­ heidszorg), tegemoetkomingen in de kosten van kinderen, de omvang van de kinderopvang voor niet-schoolgaande kinderen en de zorg­ voorzieningen ten behoeve van afhankelijke ouderen. Zijn conclusie luidt dat de bovenge­ noemde verzorgingsstaattypologie gehand­ haafd kan blijven als familieregimes in be­ schouwing worden genomen, maar de meest opzienbarende conclusie is toch wel de vol­ gende:

"The great paradox of our times is that familiaris- tic policy appears counterproductive to family for- mation. Indeed, the correlation between fertility and women's paid employment is now exactly the opposite of what one might expect. The higher the rate of female employment, the greater the level of fertility."

(Esping-Andersen, 1999: 67)

Dat wil zeggen dat de Scandinavische landen ook goed presteren als het gaat om de bevorde­ ring van de gezinsvorming juist via de kansen die aan nieuwkomers op de arbeidsmarkt (vrouwen en jongeren) worden geboden, via de bijdragen aan de inkomenspositie van gezin­ nen met kinderen en via publieke zorgvoorzie­ ningen. Een hoog niveau van sociale zekerheid gaat daar samen met een hoog niveau van soci­ ale zorg. Ook de conclusie dat de liberale lan­ den en de conservatieve landen van het Euro­ pese continent er niet in slagen gelijkheid tus­ sen de seksen, de generaties en tussen mensen met en zonder kinderen te creëren, is van be­ lang.

Toch daagt ook deze onmiskenbaar waarde- volle publicatie onderzoekers weer uit om naar nuanceringen en aanvullingen op zoek te gaan. Verschillende onderwerpen blijven im ­ mers opnieuw onderbelicht, zoals de verdeling van onbetaalde arbeid tussen mannen en vrou­ wen en de bijdrage van gezinnen zelf aan de zorg voor afhankelijke kinderen, ouderen en andere kwetsbare groepen. De w elfare m ix van voorzieningen die door de markt, de staat, het middenveld en de familie wordt geboden, komt in dit boek nauwelijks aan de orde en daardoor dreigen sommige cruciale verschillen tussen w elfare regim es onzichtbaar te worden. Zo blij­ ken de kosten van kinderopvang in Denemar­ ken, Frankrijk en de Verenigde Staten ongeveer 10% van het gezinsinkomen te bedragen (in Nederland 23%!) maar in deze drie landen, die elk tot een ander type verzorgingsstaat beho­ ren, aan zeer uiteenlopende oorzaken toe te schrijven te zijn: in Denemarken en Frankrijk is er sprake van aanzienlijke publieke investe­ ringen in zorgvoorzieningen, terwijl ze in de Verenigde Staten moeten worden toegeschre­ ven aan de lage lonen van de vrouwen die in deze sector werken. Doordat Esping-Andersen in deze studie wel de omvang (en de groei) van de arbeidsparticipatie van vrouwen betrekt maar inkomensverschillen op huishoudensni- veau bestudeert, vallen zulke belangrijke ach- tergrondsgegevens buiten beeld.

Ook voor variatie van fa m ily regim es in de conservatief-corporatistische verzorgingssta­ ten van het Europese continent heeft de auteur weinig oog. Frankrijk bijvoorbeeld combineert net als Zweden een pro-natalistisch beleid met het uitgangspunt van gelijke rechten voor vrou­

(4)

wen en mannen en vertoont derhalve wat be­ treft de publieke zorgvoorzieningen meer over­ eenkomst met de sociaal-democratische ver­ zorgingsstaten van Scandinavië dan met veel continentaal Europese landen (Kaufmann, 2002). Het is dit soort kwesties dat andere on­ derzoekers heeft geïnspireerd verzorgingssta­ ten te bestuderen vanuit de invalshoek van 'fa- milieregimes', ervan uitgaande dat ook deze van invloed zijn op de aard van de verdeling van de zorg tussen vrouwen en mannen en tus­ sen gezinnen en het collectief van de staat of het maatschappelijk middenveld. In het onder­ staande zullen we bezien of op basis van dit type studies nuances kunnen worden aange­ bracht in de typologie van socialezekerheids- staten.

Het belang van dit type internationale verge­ lijkingen wordt mede ingegeven en gestimu­ leerd door een beleidsmatig belang. De OESO en de Europese Unie trachten de bij hen aange­ sloten landen al enige tijd te overtuigen van het nut van het ontwikkelen van beleid voor het verenigen van gezins- en arbeidsleven. Z o­ wel demografische ontwikkelingen als drei­ gende arbeidsmarkttekorten geven daartoe aanleiding. De EU heeft met dat doel diverse observatoria ontwikkeld die het beleid van de aangesloten landen met betrekking tot gezin­ nen (CEC, 1991), ouderen (CEC, 1993) en kin­ deropvang (ECNC, 1998) in kaart brengen. Ook heeft de Europese Commissie een overzicht van alle soorten van zorgregelingen in de aan­ gesloten landen uitgebracht onder de titel Care in Europe (Bettio & Prechal, 1998). Deze stu­ dies richten zich vooral op het sociaal beleid ten aanzien van de relatie tussen zorgsyste­ men, zorg voor afhankelijken, demografische ontwikkelingen en de arbeidsmarkt en vormen een welkome aanvulling op de meer theore­ tisch geïnspireerde studies naar typologiën van verzorgingsstaten.

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Methodologische voetangels en klemmen

Er zijn veel redenen om zorgarrangementen in verzorgingsstaten niet met elkaar te vergelij­ ken. Onvergelijkbare systemen, onvergelijk­ bare definities en onvergelijkbare data maken het immers niet eenvoudig een zinnige empiri­ sche vergelijking te maken tussen publieke zorgarrangementen in verschillende verzor­

gingsstaten. Nog moeilijker wordt de interna­ tionale vergelijking van zorgarrangementen als we niet alleen naar de publieke, door de overheid gefinancierde en uitgevoerde zorgar­ rangementen kijken, maar het hele w elfare re­ g im e van staat, markt, middenveld en familie in de beschouwing betrekken. De mogelijke combinaties van privaat en publiek gefinan­ cierde en van privaat en publiek uitgevoerde zorgvoorzieningen, en daarmee de variatie in 'zorgpakketten' van individuen of huishou­ dens, zijn schier eindeloos en nauwelijks in kaart te brengen. Waar onderzoekers van zor­ garrangementen in verzorgingsstaten zoal op stuiten als zij een internationale vergelijking willen maken, heb ik enige jaren geleden met Monique Kremer beschreven (Knijn & Kremer, 1998). Daarbij hebben we ons beperkt tot be­ lemmeringen die betrekking hebben op het zorgbeleid: conceptuele diversiteit, institutio­ nele variatie en onvergelijkbaarheid van data. Conceptuele diversiteit treedt op omdat de be­ tekenis van het zorgbegrip in verschillende lan­ den en talen varieert: terwijl 'zorg' in Dene­ marken en Zweden vooral betrekking heeft op vormen van betaalde arbeid en in Engeland verwijst naar informele ondersteuning van hulpbehoevende ouderen, is het Nederlandse zorgbegrip veel ruimer (en zelfs verbonden met de staat) en kent Frankrijk helemaal geen term die de verschillende ladingjen) zou kunnen dekken. Bovendien zijn verschillende zorgsys­ temen niet goed vergelijkbaar. Thuiszorg bij­ voorbeeld omvat in België vooral verpleegkun­ dige hulp, in Engeland vooral huishoudelijke hulp en in Nederland beide. En terwijl huis­ houdelijke h o m e help in Engeland vooral via betaling van informele verzorgers plaatsvindt, is het in Denemarken een belangrijk onderdeel van de professionele thuiszorgorganisatie. Der­ gelijke conceptuele verschillen doen zich voor op alle terreinen van de zorg, of het nu gaat om kinderopvang, ouderschapsverlof, belastingaf­ trek voor niet-werkende partners of huishoude­ lijk werk ten behoeve van partners.

Institutionele variatie maakt een internatio­ nale vergelijking van zorgbeleid er niet gemak­ kelijker op, zeker niet nu de laatste jaren de fi­ nanciële verantwoordelijkheden voor de zorg in toenemende mate worden losgekoppeld van de verantwoordelijkheid voor de voorzienin­ gen. Marktwerking, privatisering, decentrali­

(5)

sering en de tendens om fiscale middelen en sociale verzekeringen (in plaats van subsidies) te gebruiken voor de financiering van zorg, lei­ den ertoe dat niet meer van 'de' verzorgings­ staat gesproken kan worden. Soms gaat het nog om de staat in de traditionele betekenis van fi­ nancier (via belastingen) en verantwoordelijke uitvoerder van zorgvoorzieningen (openbare kinderdagverblijven), maar veel vaker is de staat alleen nog gedeeltelijk financier (bijvoor­ beeld via belastingteruggave aan ouders die kinderopvang gebruiken), slechts wetgever (die bepaalt wat anderen uitvoeren of waar burgers recht op hebben), opdrachtgever (aan lokale overheden die voorzieningen dienen te creë­ ren), toezichthouder (op kwaliteit van de zorg en op budgetten) of coördinator (die verschil­ lende partijen stimuleert om zorg te verschaf­ fen). Het gevolg van dit proces, dat zich sinds de jaren tachtig in veel Europese landen voor­ doet (Daly &. Lewis, 1998), is een toenemende variatie en een afnemende overzichtelijkheid van de verantwoordelijkheid van nationale overheden en dat vergemakkelijkt de interna­ tionale vergelijking bepaald niet.

Onvergelijkbaarheid van data vormt een derde belemmering voor het internationaal vergelijken van zorgbeleid en wordt vooral ver­ oorzaakt door verschillen in de politieke cul­ tuur en het socialebeleidsproces. In landen waar veel beleidsplannen en wetten ten grond­ slag liggen aan het beleid (zoals Nederland en Denemarken) kan tot op zekere hoogte inzicht worden verkregen in de formele visies en legiti­ maties van het beleid. In landen waar zulke be­ leidsplannen nauwelijks bestaan (zoals in Bel­ gië en Frankrijk) is het nagenoeg onmogelijk om zulke visies te traceren. Ten slotte kent het zorgbeleid een hoge mate van discretionaire ruimte bij de uitvoerenden van de zorg. De wij­ ze waarop professionals de richtlijnen interpre­ teren, in welke zorgbehoeften wordt voorzien, welke eisen er aan familiale zorg worden ge­ steld en hoe rechten en plichten van zorgont- vangers worden geïnterpreteerd, is in een inter­ nationale vergelijking slechts via casestudies te achterhalen en bovendien in een tijdperk van 'maatwerk' zelfs op nationaal niveau niet meer eenduidig.

Er zijn dus vanuit methodologisch oogpunt re­ denen genoeg om niet te beginnen aan een in­ ternationale vergelijking van zorgbeleid en

zorgsystemen, maar tot op heden domineren de theoretische en beleidsmatige redenen om er wel aan te beginnen en te pogen de metho­ dologische moeilijkheden te overwinnen. Een van de methoden die ons ter beschikking staan is die van de 'functionele equivalentie' waarmee de problemen van de conceptuele di­ versiteit en institutionele variatie kunnen wor­ den omzeild. Daartoe worden specifieke natio­ nale zorgsystemen op een abstracter niveau vergeleken en wordt afgezien van nationale bij­ zonderheden in de organisatie en de uitvoe­ ring ervan. Zo wordt op het niveau van de pu­ blieke zorgvoorzieningen een driedeling ge­ hanteerd waarin verschillende faciliteiten kun­ nen worden gegroepeerd (Knijn & Kremer

1997; Bettio & Prechal 1998):

- zorgfaciliteiten gerelateerd aan betaalde ar­ beid (ouderschapsverlof, zorgverlof, recht op reductie van arbeidstijd);

- financiële tegemoetkomingen voor het verle­ nen van zorg (persoonlijk budget, betalingen voor informele zorg via sociale zekerheid of via belastingreductie, subsidies voor huis­ houdelijke hulp);

- zorgvoorzieningen (kinderopvang, verzor­ gingshuizen, thuiszorg).

De meest onderzochte publieke zorgsystemen zijn de professionele voorzieningen voor kin­ deren en ouderen zoals kinderopvang, na­ schoolse opvang, verzorgingshuizen en thuis­ zorg. Naast deze voorzieningen hebben zich echter de laatste jaren in rap tempo andere soorten van publieke faciliteiten voor de zorg aan zorgafhankelijken ontwikkeld, met name in de vorm van arbeidsgerelateerde zorgverlo­ ven en vormen van sociale zekerheid die het verlenen van informele zorg mogelijk maken. Met name de laatste vorm van publieke zorgon- dersteuning is snel groeiende en kan worden aangewend om gezins- en familieleden in de gelegenheid te stellen om voor elkaar te zor­ gen. Zorgfaciliteiten zijn gereserveerd voor werknemers die tijdelijk, al dan niet betaald, vrijgesteld worden voor (een deel van) hun ar­ beidstijd, terwijl financiële tegemoetkomingen voor zorg vaak concurrerend zijn met betaalde arbeid.

Alle Europese landen kennen deze driede­ ling en dat maakt het mogelijk landen te verge­ lijken naar de omvang en reikwijdte van de drie vormen van publieke zorgvoorzieningen, hetgeen gebeurt in de eerste internationale

ver-Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 1 57

C

om

bin

ere

n

en

h a l a n r o r o n

(6)

gelijking die ik hieronder zal presenteren. Om­ dat alle Europese landen hun eigen specifieke invulling geven aan elk van deze drie vormen van publieke ondersteuning van zorg blijft het van belang oog te houden voor de details. Op het eerste gezicht is het bijvoorbeeld verbazing­ wekkend dat in landen die bekend staan om hun omvangrijke kinderopvangvoorzieningen, zoals de Noord-Europese landen, België en Frankrijk, toch minder dan de helft van de 0-3 jarigen in deze landen gebruik maakt van kin­ deropvang. Dat is slechts te begrijpen als we in beschouwing nemen dat het ouderschapsver­ lof in die landen ouders de mogelijkheid geeft om ten minste een jaar tegen een aanzienlijke vergoeding (in Finland 66% en in Zweden 80% van het laatstverdiende loon) voor hun kinderen te kunnen zorgen (Bettio & Prechal, 1998; Knijn, Jonsson & Klammer, 2003). Een ander voorbeeld betreft de zorg voor ouderen. In nagenoeg alle Europese landen is de afgelo­ pen decennia de opvatting dat ouderen zolang mogelijk in hun eigen huis moeten kunnen blijven, dominant geworden. Dat impliceert onvermijdelijk substitutie van institutionele zorg hetzij door professionele zorg aan huis hetzij door informele zorg. Sommige landen, zoals Denemarken, hebben in dit proces finan­ ciële middelen overgeheveld naar de professio­ nele thuiszorg (Jamieson, 1991). Andere landen daarentegen hebben systemen van betaling van informele zorg ontwikkeld (Ungerson, 1990, 1995; Evers, Pijl & Ungerson, 1994, Daly, 2001), waarbij Engeland de andere Europese landen ver vooruit was met een omvattend pay- m en t for care-systeem. Duitsland, Oostenrijk en Nederland zijn er pas in de jaren negentig toe overgegaan betaling van informele zorg via het socialezekerheidssysteem te ontwikkelen. Het vergelijken van zorgsystemen in verzor­ gingsstaten is dus gedeeltelijk mogelijk via de methode van 'functionele equivalentie', maar daarnaast blijft het van belang de betekenis van elk van de faciliteiten af te meten aan de bij­ zondere kenmerken ervan. Voor het ouder­ schapsverlof is bijvoorbeeld bepalend: een wet- telijk recht op betaald ouderschapsverlof (ont­ breekt in Nederland, Spanje en Ierland), de duur van het ouderschapsverlof, de mogelijk­ heid voor beide ouders om verlof op te nemen en de omvang van de financiële compensatie voor het verlof. Voor die aspecten van de inter­

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

nationale vergelijking zijn we nog steeds af­ hankelijk van beschrijvende vergelijkingen en van casestudies, methoden die ten grondslag liggen aan de twee laatste internationale verge­ lijkingen die ik in dit artikel zal presenteren.

Zorgbeleid: economische en ecologische

incentives

Verschillende auteurs hebben vanuit verschil­ lende invalshoeken getracht alternatieven voor Esping-Andersen's typologie van verzorgings­ staten te ontwikkelen die meer recht zouden doen aan de verdeling van betaalde en onbe­ taalde arbeid en daarmee aan de gender- onge­ lijkheid. Langan &. Ostner (1991), Lewis (1992) en Orloff (1993) onderzochten bijvoorbeeld de wijze waarop verzorgingsstaten gender-gelijk­ heid in de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid ondersteunen. Langan & Ostner en Le­ wis richtten zich daarbij vooral op de verhou­ ding tussen publieke zorgvoorzieningen ener­ zijds en de ondersteuning van het kostwinners­ gezin anderzijds. Orloff onderzocht in welke mate vrouwen de financiële mogelijkheid heb­ ben een autonoom huishouden te vormen in verschillende verzorgingsstaten, dat wil zeg­ gen in staat gesteld zijn om betaald werk te combineren met de zorg voor kinderen.

Vanuit deze verschillende invalshoeken wor­ den nagenoeg gelijke conclusies getrokken: in de Scandinavische landen zorgt een universe­ le, voornamelijk 'vrouwelijke' diensteneco­ nomie ervoor dat vrouwen financieel onafhan­ kelijk kunnen worden via arbeidsparticipatie (Langan &. Ostner, 1991). Deze landen kennen een 'zwak kostwinnersregime' (Lewis, 1992) en de mogelijkheid om een autonoom huishou­ den te voeren is aanwezig (Orloff, 1993). In dat opzicht sluit de typering van deze landen goed aan bij de wijze waarop Esping-Andersen deze landen typeert; ze hebben zowel een sterk ega­ litair socialezekerheidssysteem op hoog ni­ veau, als een goed publiek voorzieningennet­ werk waardoor zowel de zorg als de betaalde ar­ beid redelijk gelijk is verdeeld over mannen en vrouwen. Dat wil niet zeggen dat er geen spra­ ke is van segmentatie; de publieke sector wordt nagenoeg geheel bemenst door vrouwen en kent lagere lonen dan de private sector en daar­ door is er sprake van aanzienlijke inkomens­ verschillen (Taylor Gooby, 1991).

(7)

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Wat betreft de twee andere typen die Esping- Andersen onderscheidt, de liberale en conser­ vatieve verzorgingsstaten, blijft er van zijn in­ deling echter weinig overeind als wordt geke­ ken naar zorgvoorzieningen, kostwinnersbe­ ginselen en gender-gelijkheid. Binnen de groep van Angelsaksische liberale landen bestaat er een aanzienlijk verschil tussen Engeland, Ier­ land, Canada en de Verenigde Staten. De twee eerstgenoemde landen hebben een sterk kost­ winnersbeginsel, Canada heeft een goed stel­ sel van zorgvoorzieningen en de Verenigde Sta­ ten hebben geen van beide terwijl de arbeids­ participatie van vrouwen daar veel groter is dan in de andere drie landen. (Mahon, 1997; O'Connor, Orloff & Shaver, 1999). Ook binnen de conservatieve, continentaal-Europese lan­ den bestaan aanzienlijke verschillen. Frankrijk en België benaderen als het om collectieve zorgvoorzieningen gaat de Scandinavische lan­ den op gepaste afstand, terwijl alle andere 'con­ servatieve' landen daarbij ver achterblijven. Frankrijk kent ook een bescheiden kostwin- nersstelsel, de andere Europese landen beho­ ren daarentegen allemaal tot het sterke op be- roepsstatus gebaseerde kostwinnersregime. En ten slotte kan een groep landen worden afge­ zonderd die tot de residuale Europese landen behoren, het gaat hier met name om de Zuid- Europese landen (Latim Rimlanden) die nau­ welijks een collectief stelsel van zorg ontwik­ keld hebben, grote gender- ongelijkheid ken­ nen en waarin het vormen van een autonoom huishouden door vrouwen (en jongeren) nage­ noeg ónmogelijk is. Opvallend is dat Portugal daarop een uitzondering vormt.

Schulze (1993) heeft getracht deze analyses van de verschillende verzorgingsstaatsystemen te clusteren op basis van twee mogelijke vor­ men van ondersteuning van gezinnen: de eco­ nomische interventies en de ecologische inter­ venties. De economische interventies onder­ steunen gezinnen in de materiële kosten van kinderen maar ook in de kosten van de tijd die nodig is om kinderen te verzorgen en op te voe­ den. Behalve om kinderbijslag gaat het hier ook om fiscale tegemoetkomingen in de vrij­ stelling van een van de ouders van betaalde ar­ beid, het kostwinnersbeginsel dus. Ecologi­ sche interventies hebben betrekking op publie­ ke zorgvoorzieningen die ouders voor een deel van de tijd vervangen en hen daarmee in staat

stellen betaalde arbeid te verrichten. De veron­ derstelling is nu dat hoge economische en lage ecologische interventies gender- ongelijkheid bevorderen, terwijl hoge ecologische en lage economische interventies de gender-gelijkheid bevorderen. Als indicator voor de economi­ sche interventie neemt hij het percentage van het BNP dat aan families wordt toegekend als indicator voor de ecologische interventie het aantal jonge kinderen in de kinderopvang.5 Op basis van de mogelijke combinatie van econo­ mische en ecologische incentives ontwikkelt Schulze een typologie van vier soorten fam ily p o licy regim es, te weten:

- indolente regimes: deze vertonen traagheid in alle opzichten en ondersteunen gezinnen noch in financieel opzicht noch via publieke zorgvoorzieningen. Tot dit type regimes be­ horen de Zuid-Europese landen, maar ook Nederland, Ierland en Zwitserland;

-bevestigende regimes: deze bieden (nog steeds) financiële ondersteuning aan het kostwinnersgezin en investeren weinig in publieke zorgvoorzieningen. Luxemburg, Oostenrijk, West-Duitsland en het Verenigd Koninkrijk worden door Schulze bij dit type ondergebracht;

- intensiverende regimes: deze bieden weinig financiële ondersteuning maar investeren wel aanzienlijk in publieke voorzieningen. De Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Ja­ pan behoren tot dit type;

- neutrale fam ily p o lic y regim es: deze bieden zodanig omvangrijke incentives aan families dat er sprake is van een keuze voor ouders om zelf te zorgen of gebruik te maken van publieke zorg. De Scandinavische landen worden hieronder gerangschikt, evenals Oost-Duitsland, België, Frankrijk en Austra­ lië.

Künzler (2002) gebruikt vervolgens deze inde­ ling om de mate van modernisering van gen- der-relaties te onderzoeken. Als indicatie voor de graad van modernisering neemt hij de voor­ uitgang op het terrein van gen der- gelijkheid in hoger onderwijs, arbeidsparticipatie en de ver­ deling van de betaalde arbeid alsmede de op­ vattingen over gender- rollen via cohort-verge- lijking. Hij constateert dat er zowel theoreti­ sche verwantschap als empirische samenhang bestaat tussen de regimetypen en de mate van modernisering van gender-relaties. Uitzonde­ ringen worden gevormd door België en

(8)

L-o

m

o

m

er

en

e

n

ba

la

nc

er

en

Duitsland die ondanks een 'neutraal regime' een minder dan gemiddelde mate van moder­ nisering van gen der-relaties kennen, terwijl Canada, Portugal en het Verenigd Koninkrijk daarentegen een behoorlijke mate van moder­ nisering van gender- relaties laten zien on­ danks een respectievelijk indolent en bevesti­ gend regime.

Op meer algemeen niveau kan uit dit onder­ zoek de conclusie worden getrokken dat soci­ aal beleid ten aanzien van het gezinsleven er wel degelijk toe doet. Via gericht gezinsbeleid kan inderdaad de wijze waarop het gezinsleven vorm krijgt, worden beïnvloed, hetzij in een meer traditionele hetzij in een moderne rich­ ting. Ook kunnen we stellen dat er in beperkte mate overeenkomsten bestaan tussen de op so- cialezekerheidsregimes gebaseerde typologie van verzorgingsstaten zoals ontwikkeld door Esping-Andersen en de op familieregimes ge­ baseerde typologie van Schulze. De Scandina­ vische landen komen in alle opzichten naar voren als de meest gelijkheidsbevorderende landen, niet alleen als het gaat om sociale stra­ tificatie in algemene zin, maar ook wat betreft gender-gelijkheid. De liberale en de conserva­ tieve verzorgingsstaten uit Esping-Andersens typologie vormen echter allesbehalve een h o­ mogeen geheel als het om familieregimes gaat. In feite zijn zowel liberale als conservatieve verzorgingsstaten verspreid over drie van de vier regimetypen die Schulze onderscheidt, waaruit we de conclusie moeten trekken dat in deze landen het gezinsbeleid zich onafhanke­ lijk van het socialezekerheidsbeleid ontwik­ kelt, of in ieder geval dat zowel de intenties als de gevolgen van het gezinsbeleid een eigen do­ mein vormen ten opzichte van de doelstellin­ gen en de gevolgen van het socialezekerheids­ beleid. Beleid ten behoeve van de inkomens van huishoudens kan niet worden gelijkge­ schakeld met beleid ten behoeve van de ver­ houdingen binnen huishoudens.

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

De welfare mix van zorg

Economische en ecologische incentives creë­ ren de sociale context waarbinnen gezins- en familieverhoudingen worden vormgegeven en de taken tussen partners, ouders en overige fa­ milieleden gestalte krijgen. Aan zulke in cen ­

tives liggen veronderstellingen ten grondslag over wat de respectievelijke verantwoordelijk­ heden zijn van de gezins- en familieleden ten opzichte van elkaar. Het internationaal verge­ lijken van de in het sociaal beleid verankerde veronderstellingen over familieverantwoorde- lijkheden levert een gedifferentieerder beeld op van de gender- en generatieverhoudingen dan de typologie van Schulze. Millar en War­ man (1996) stellen de vraag 'wat zijn de familie- verplichtingen ten aanzien van zorg in ver­ schillende verzorgingsstaten?' en beantwoor­ den deze door een netwerk van deskundigen6 systematisch in kaart te laten brengen hoe via wettelijke regelingen, financiële middelen (be­ lastingen en sociale zekerheid, betaling voor zorg aan oudere afhankelijke familieleden) en voorzieningen (voor ouderen en kinderen) de paarrelaties, de ouderschapsrelaties en de fami­ lierelaties gedefinieerd zijn. Deze systematiek levert uiteindelijk de meest verfijnde methode om nagenoeg onvergelijkbare systemen toch op beschrijvende wijze aan elkaar te relateren.

Op het niveau van de paarrelatie werd onder­ zocht of het belang van het huwelijk wordt be­ nadrukt, bijvoorbeeld door het achterwege blij­ ven van de erkenning van niet-huwelijkse rela­ ties en of in de sociale zekerheid het individu of het paar als uitgangspunt geldt. Op het ni­ veau van de ouder-kindrelatie werd onderzocht of er sprake is van financiële ondersteuning van gezinnen met kinderen en van eenouder­ gezinnen, of er publieke voorzieningen voor kinderopvang en betaalde verloven zijn en op welke veronderstellingen over gezinsrelaties en de positie van kinderen deze voorzieningen zijn gebaseerd. Op het niveau van de familiere­ latie ten slotte is gekeken of familieleden finan­ cieel verantwoordelijk zijn voor de zorg voor oudere en afhankelijke familieleden, of er pu­ blieke voorzieningen voor ouderen zijn en of er sprake is van een verschuiving van voorzienin­ gen naar rechtstreekse betalingen van zorg voor familieleden (bijvoorbeeld via een per­ soonlijk budgetsysteem). Millar en Warman hanteren, anders dan Esping-Andersen, in hun internationale vergelijking van zorgvoor­ zieningen systematisch het uitgangspunt van de w elfare m ix van zorgarrangementen uit het oogpunt van 'in hoeverre ziet de overheid toe op de toegankelijkheid en de kwaliteitscontrole van deze voorzieningen?'.

Op basis van deze vergelijking komen Millar

(9)

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

en Warman tot de slotsom dat ze naar analogie van Castells drie fa m ilies o f nations oftewel drie typen van familieregimes kunnen onder­ scheiden: het g eïn d iv id u aliseerd e regim e met minimale familieverplichtingen waarin het in­ dividu als uitgangspunt wordt genomen en zorg als een burgerschapsrecht wordt erkend, het kerngezinregim e waarin de zorgverant­ woordelijkheden primair binnen het gezin lig­ gen en de relaties tussen partners en ouders en kinderen het uitgangspunt vormen en het uit­ gebreide fam iliereg im e waarin zorgverant­ woordelijkheden allereerst binnen het kernge­ zin liggen maar zich ook uitstrekken tot vol­ wassen zoons en dochters, grootouders en an­ dere verwanten. Tot het geïndividualiseerde regimetype behoren (inderdaad) de Scandinavi­ sche landen, hoewel Noorwegen daar enigs­ zins van afwijkt omdat in dat land de private zorg een belangrijke rol blijft spelen (Leira 1992, 1996). Tot het kernregimetype behoren veel continentaal-Europese landen, inclusief Nederland. Het uitgebreide familieregime ka­ rakteriseert de Zuid-Europese landen waarin familieverplichtingen zich uiten in levens­ lange zorgverhoudingen, nabijheid en betrok­ kenheid van de generaties ten opzichte van el­ kaar (Tobio, 2001; Leira, Tobio & Trifiletti, 2003).

Deze internationale vergelijking van familiere­ gimes vormt het spiegelbeeld van de verzor- gingsstaattypologie van Esping-Andersen. Frappant is dat op basis van geheel andere indi­ catoren de indeling van landen in regimetypen ook verandert. In plaats van een type 'conser­ vatieve' continentaal-Europese landen zijn er nu duidelijk twee typen te onderscheiden: het gezinsgerichte regime en het uitgebreide fami­ lieregime. Op basis hiervan kunnen we conclu­ deren dat de socialezekerheidsstaten niet volle­ dig hun equivalent hebben in familieregimes.

Zorgpakketten

Rainwater, Rein en Schwarz (1986) introduceer­ den het begrip in com e packagin g om te bestu­ deren hoe (arme) gezinnen verschillende eco­ nomische bronnen combineren om te overle­ ven. Ze lieten zien hoe die families tijdelijke periodes van werkloosheid en ziekte overbrug­ gen door een combinatie van diverse bronnen

aan te wenden, zoals giften en leningen naast bijstand en charitas. Ook in diverse studies naar eenoudergezinnen blijkt dat deze gezin­ nen veelal gebruikmaken van in co m e packages bestaande uit alimentatie, parttime werk en bijstand (Spalter-Roth & Hartmann, 1994; Hooghiemstra & Knijn, 1997; Lewis 1997; Knijn & Van Wel 2002; Flartmann & Hsiao-ye Yi, 2001). Rainwater, Rein en Schwarz (1986) benadrukken bovendien dat er een onder­ scheid moet worden gemaakt tussen die delen van het 'inkomenspakket' waarop mensen recht hebben en die delen die moeten worden geclaimd op basis van principes van moraal, re­ ciprociteit en solidariteit. De implicatie hier­ van is dat collectieve, of statelijke, solidariteit andere vormen van afhankelijkheid met zich meebrengt dan private, of familiale solidariteit. In het eerste geval is men afhankelijk als bur­ ger, met duidelijk omschreven rechten en plichten, in het tweede geval is men afhanke­ lijk van gunsten en wederzijdse verplichtingen die echter willekeurig, vrijwillig en geenszins gegarandeerd zijn.

Wat voor bronnen van inkomen geldt, geldt ook voor bronnen van zorg. Ook zorg wordt ge­ geven en ontvangen in 'pakketten' en ook ko­ men sommige vormen van zorg als recht ter­ wijl andere moeten worden geclaimd door fa­ milieleden of partners ervan te overtuigen dat zij hun aandeel in de zorg zouden moeten ne­ men. Wat zorgafhankelijken kunnen claimen en welke steun zorgverleners krijgen, is veelal afhankelijk van de sociale normen en gewoon­ ten van de sociale groep waartoe men behoort. Of bijvoorbeeld moeders van jonge kinderen steun vragen van hun partner, ouders of vrien­ den hangt bovendien af van wat zij onder goede zorg verstaan en in hoeverre ze gebruik kunnen en willen maken van publieke zorg­ voorzieningen.

Knijn, Jonsson en Klammer (2003) hebben on­ derzocht hoe moeders van jonge kinderen in Nederland, Zweden en Oost- en West-Duits- land hun zorgpakketten samenstellen. Daar­ mee zijn we bij de derde vorm van internatio­ nale vergelijking van zorg aanbeland; de verge­ lijkende casestudies op het individuele niveau. Enerzijds wordt in deze studie gebruikgemaakt van de kennis van de publieke zorgvoorzienin­ gen, zoals het al dan niet betaalde ouder­ schapsverlof, het aanbod van kinderopvang, de

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2003-19, nr 1 61

Com

bine

ren

e

n

b

ala

n

cer

en

(10)

Lo

m

m

n

e

ren

e

n

ba

la

n

ce

re

n

schooltijden en de naschoolse opvang, ander­ zijds wordt via interviews met moeders van jonge kinderen onderzocht hoe en waarom deze moeders de voor hen specifieke combina­ tie van zorg voor hun kinderen samenstellen in de context van de w elfare m ix van zorg die ze in hun land aantreffen. In alle drie de lan­ den maken moeders gebruik van een combina­ tie van familiale en publieke zorg voor jonge en schoolgaande kinderen. In Duitsland wordt echter veel gebruikgemaakt van zorg die door 'het middenveld' (kerken en vrijwilligersorga­ nisaties) wordt aangeboden en in Nederland wordt de kinderopvang steeds meer een markt- aangelegenheid. De overheid (soms gedecen­ traliseerd) blijft de voornaamste zorgvoorzie- ner in Zweden en Oost-Duitsland.

De zorg door de ouders zelf wordt in deze drie landen op verschillende wijzen gefacili- teerd. In Zweden met een goedbetaald en lang­ durig ouderschapsverlof en het recht op een uitgebreid betaald zorgverlof voor ouders van schoolgaande kinderen. In Duitsland is het ouderschapsverlof langdurig maar minder goed betaald dan in Zweden en in Nederland bestaat het recht op betaald ouderschapsverlof niet. Hier betaalt de staat alleen ouderschaps­ verlof aan haar eigen werknemers en gedraagt ze zich meer als werkgever dan als vertegen­ woordiger van het algemeen belang.

De moeder blijft in alle drie de landen de uiteindelijke verantwoordelijke voor de zorg voor de kinderen en degene die het 'zorgpak- ket' samenstelt. Hoe moeders dat doen en waarom op deze wijze levert interessante resul­ taten op. Veel West-Duitse en Nederlandse moeders stellen het zonder zorgpakket als hun kind nog heel jong is; ze blijven thuis om zelf voor de kinderen te zorgen. Voor Nederlandse gezinnen betekent dat een aanzienlijk inko­ mensverlies, terwijl de West-Duitse moeders hun inkomensverlies gecompenseerd krijgen. Vooral de laagopgeleide vrouwen in deze beide landen zijn voltijds moeder, waardoor de inko- menskloof tussen gezinnen met laag- en hoog­ opgeleide ouders snel toeneemt. Nederlandse moeders die hun baan niet helemaal willen op- geven, werken parttime, maar verbazingwek­ kend is dat ze dan lang niet altijd gebruikma­ ken van betaald ouderschapsverlof, zelfs niet als ze daar wel recht op hebben (Knijn & Van Wel, 2001). De reden daarvoor is dat men soms al blij is dat men permissie krijgt om parttime

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

te werken en dan niet 'ook nog eens' betaald ouderschapsverlof wil claimen. Ook West- Duitse moeders keren vaak in parttime banen terug op de arbeidsmarkt na een wat langere periode van afwezigheid. In dat geval combine­ ren de moeders zorg door henzelf met kinder­ opvang en aanvullende zorg door hetzij de va­ der van het kind hetzij grootouders of andere familieleden of met een betaalde oppas aan huis.

Die laatste vormen van zorg komen nauwelijks voor in Zweden en Oost-Duitsland. De meeste Zweedse en Oost-Duitse moeders maken eerst gebruik van hun betaald ouderschapsverlof, ke­ ren daarna terug naar hun fulltime baan en maken daarbij gebruik van publieke kinderop­ vang. Oost-Duitse moeders keren bovendien veel eerder terug (na maximaal een jaar) naar de arbeidsmarkt dan de West-Duitse moeders (meestal na twee of drie jaar), ook al hebben ze recht op dezelfde periode van ouderschapsver­ lof tegen dezelfde financiële compensatie. Deze Oost-Duitse moeders beargumenteren die snellere terugkeer naar de arbeidsmarkt zonder uitzondering vanuit de behoefte om weer aan de slag en gaan en onder verwijzing naar de goede kinderopvang die beschikbaar is.7 Als Zweedse en Oost-Duitse moeders in­ formele onbetaalde zorg of privaat betaalde zorg gebruiken, is dat voor een overbruggings- periode; zodra er plaats is in de publieke kin­ deropvang gaat het kind daarheen terwijl in een enkel geval deze moeders hun werktijden aanpassen aan die van de vader van de kinde­ ren om de wachttijd voor de kinderopvang (die overigens heel gering is) te overbruggen. Zweedse en Oost-Duitse moeders maken dus eerst en vooral gebruik van publieke voorzie­ ningen, zowel om zelf te zorgen (betaald ouderschapsverlof) als om zichzelf vrij te stel­ len van een deel van de zorg (kinderopvang). Nederlandse en West-Duitse moeders daaren­ tegen gebruiken en combineren alle mogelijke vormen van zorg of, het andere uiterste, hele­ maal geen. Als zij een zorgpakket samenstel­ len, bestaat dat in het eerste jaar na de geboor­ te van het kind uit een combinatie van part­ time werk, zorg door de vader, door familiele­ den, door een betaalde oppas en/of door (parttime) kinderopvang.

Opvallend is ook dat Nederlandse en West- Duitse werkende moeders in tegenstelling tot

(11)

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

de Zweedse en Oost-Duitse werkende moeders vooral problemen krijgen zodra de kinderen naar school gaan. De korte schooldagen, de af­ wezigheid van naschoolse opvang, de lange schoolvakanties en de plotselinge uitval van schooldagen ontregelen de arbeidsparticipatie van deze moeders, terwijl deze problemen Zweedse en Oost-Duitse moeders volledig on­ bekend zijn. De publieke verantwoordelijkheid voor de zorg voor kinderen en voor de conti­ nue arbeidsparticipatie van moeders is in deze twee (delen) van landen zodanig geïnstitutio­ naliseerd dat ook voor schoolkinderen vol­ tijdse opvang gegarandeerd is (Knijn, Jonsson & Klammer 2003).

In een vergelijkbaar onderzoek naar de combi­ natie van zorgen en werken door moeders in Noorwegen, Spanje en Italië laten Leira, Tobio en Trifiletti (2003) zien dat in die landen de eerste generatie werkende vrouwen ook geen beroep kon doen op publieke regelingen en voorzieningen voor de kinderen. Evenals in Nederland en West-Duitsland ging daar de ver­ andering in de arbeidsparticipatie van moeders vooraf aan de ondersteuning van de combina­ tie van zorgen en werken door de verzorgings­ staat. En ook in die landen slaagden moeders van jonge kinderen erin te blijven participeren op de arbeidsmarkt dankzij de steun van de grootouders en andere familieleden van de kin­ deren, informeel betaalde oppassen en infor­ mele kinderopvangnetwerken.

In bijna alle gevallen gaat het hier om vrou­ wen die andere vrouwen helpen om deel te ne­ men aan de arbeidsmarkt, maar er zijn wel ver­ schillen te constateren. In Spanje en Italië zijn het vooral vrouwelijke verwanten, zoals de grootmoeders - de laatste cohort huisvrouwen - die hun dochters ondersteunen bij de zorg voor hun kinderen (Tobio, 2001). In Noorwe­ gen daarentegen heeeft de eerste generatie wer­ kende moeders vooral een beroep gedaan op betaalde oppassen aan huis. Noorwegen laat ook zien dat zulke private oplossingen als tij­ delijk zouden moeten worden beschouwd. Z o­ dra daar de publieke kinderopvangvoorzienin- gen zich ontwikkelden, nam het aantal private oplossingen drastisch af. De vraag is of die ont­ wikkeling zich ook zal voordoen in Spanje en Italië. De laatste generatie huisvrouwen is daar nu nog beschikbaar om hun kleinkinderen te verzorgen, maar zal binnen een generatie ver­

dwenen zijn en wellicht zal men dan eenzelfde gemengd pakket van zorg voor kinderen in die landen aantreffen als vandaag de dag in Neder­ land en West-Duitsland. Overigens is dit ook het scenario dat de Oost-Duitse moeders vre­ zen; sinds de eenwording van Duitsland zijn de wettelijke regelingen en de financiering van het ouderschapsverlof in de beide Duitslanden gelijkgeschakeld. Oost-Duitse moeders kun­ nen hun vormen van het combineren van zor­ gen en werken nu nog handhaven dankzij de vele publieke kinderopvangcentra die nog da­ teren van voor de eenwording. De afbraak daar­ van gaat echter snel en gezien de slechte eco­ nomische vooruitzichten voor vooral het oos- telijk deel van Duitsland vrezen veel Oost-Duit­ se moeders dat het spoedig gedaan zal zijn met de voorzieningen waar ze veel waarde aan hechten.

Conclusie

De eerste vraag van dit artikel luidde: zijn soci- alezekerheidsstaten ook socialezorgstaten ? Op basis van de verschillende internationale verge­ lijkingen van zorgsystemen en zorgpakketten kunnen we nu stellen dat er zeker sprake is van overeenkomsten tussen beide typologieën van verzorgingsstaten, maar toch ook van verschil­ len. We hebben gezien dat de op socialezeker- heidsregimes gebaseerde typologie van verzor­ gingsstaten zoals ontwikkeld door Esping- Andersen gedeeltelijk overlap vertoont met de op familieregimes gebaseerde typologie van Schulze. Vooral de liberale en de conservatieve verzorgingsstaten uit Esping-Andersens typo­ logie vormen echter alles behalve een hom o­ geen geheel als het gaat om familieregimes. In feite zijn zowel liberale als conservatieve ver­ zorgingsstaten verspreid over drie van de vier regimetypen die Schulze onderscheidt. Daar­ uit mogen we de conclusie trekken dat in deze landen het gezinsbeleid zich onafhankelijk van het socialezekerheidsbeleid ontwikkelt of in ie­ der geval dat zowel de intenties als de gevolgen van het gezinsbeleid een eigen domein vormen ten opzichte van de doelstellingen en de gevol­ gen van het socialezekerheidsbeleid. Beleid ten behoeve van de inkomens van huishoudens kan niet worden gelijkgeschakeld met beleid ten behoeve van de verhoudingen binnen huis­ houdens.

(12)

Vanuit de internationale vergelijking van fa- milieregimes van Millar en Warman komt eveneens naar voren dat de verzorgingsstaatty- pologie van karakter verandert als andere indi­ catoren worden gebruikt. In plaats van één type 'conservatieve' continentaal-Europese landen zijn er nu duidelijk twee typen te on­ derscheiden: het gezinsgerichte regime en het uitgebreide familieregime. Ook op basis van deze studie kunnen we concluderen dat de so- cialezekerheidsstaten niet volledig hun equiva­ lent hebben in familieregimes. Deze conclusie kan goed worden geïllustreerd aan de hand van de verschillen tussen Nederland en België. Deze twee landen hebben overeenkomstige so- cialezekerheidssystemen, maar (althans vol­ gens Schulze) ook verschillende familieregi­ mes, waarbij België een uitgebreider systeem van voorzieningen heeft gecreërd dan Neder­ land.

De tweede vraag van dit artikel richtte zich op de wijze waarop moeders verschillende vormen van zorg combineren tegen de achtergrond van de aard en omvang van de beschikbare zorg­ voorzieningen in verschillende verzorgingssta­ ten. In de vergelijkende casestudies naar de zorgpakketten van moeders van jonge kinde­ ren in Nederland, Zweden, Oost- en West- Duitsland (en die in Spanje, Italië en Noorwe­ gen) komen twee conclusies naar voren. De eerste conclusie is dat als moeders van jonge kinderen de arbeidsmarkt willen betreden, zij niet wachten tot er goede voorzieningen voor de opvang van de kinderen van overheidswege worden geregeld. In geen van de onderzochte landen gingen de voorzieningen vooraf aan de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen. De tweede conclusie luidt dat in die landen waar niet van overheidswege goede voorzienin­ gen voor de opvang van kinderen beschikbaar worden gesteld (zoals in Nederland), de wer­ kende moeders voor hun arbeidsparticipatie sterk afhankelijk zijn van ingewikkelde zorg­ pakketten die worden samengesteld uit combi­ naties van informele regelingen. Zulke regelin­ gen bestaan bij de gratie van andere vrouwen (familieleden) die onbetaald of informeel in de zorg voorzien en moeten met het stijgen van de leeftijd van de kinderen steeds worden herzien. Het beschikbaar zijn van publieke zorgvoorzie­ ningen voor werkende moeders is dus geen voorwaarde voor hun arbeidsparticipatie maar

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

wel voor de continuïteit ervan en ook voor het voorkomen van re-familialisering.

Wat kan nu de betekenis zijn van deze inter­ nationale vergelijking van zorgsystemen en zorgpakketten voor onderzoek naar tal van as­ pecten van de combinatie van zorg en arbeid, van zorg voor kinderen en ouderen, van gen ­ der- gelijkheid en zelfstandigheid van vrou­ wen? Allereerst lijkt het me van groot belang dat in dergelijk onderzoek niet alleen wordt be­ studeerd welke publieke voorzieningen door de diverse verzorgingsstaten worden geleverd. Zorg wordt, anders dan de sociale zekerheid, niet alleen geleverd via gereguleerde wetten en geïnstitutionaliseerde systemen. Zorg wordt geboden via de welfare m ix van zorgvoorzie­ ningen waarin naast de staat ook de markt, het middenveld en familiale of andere informele relaties een veel belangrijker rol spelen dan de staat. In hoeverre de staat die andere zorg on­ dersteunt, reguleert en op de kwaliteit ervan toeziet is een volgende vraag. Bij onderzoek naar arbeidsparticipatie van vrouwen en bij on­ derzoek naar achtergronden van gender-{o n g e­ lijkheid zijn niet alleen sociaal-economische factoren of publieke voorzieningen voor oude­ ren en kinderen van belang, maar zorgarrange- menten in de volle breedte van het begrip. Ge- neratieverhoudingen, familieverplichtingen, informele netwerken en het middenveld blij­ ken immers in verschillende landen op ver­ schillende wijzen zeer ondersteunend te zijn voor de arbeidsparticipatie van vrouwen, ener­ zijds omdat een overheid dat stimuleert maar anderzijds ook vanwege sociale en culturele tradities. Ten slotte is natuurlijk de vraag wat het betekent als zorgarrangementen niet in de vorm van burgerschapsrechten maar in de vorm van claims gerealiseerd (moeten) worden. Wat dat betekent voor de continuïteit van de arbeidsparticipatie van vrouwen, voor keuzes die moeten worden gemaakt en voor afhanke­ lijkheidsrelaties is tot nu toe slechts in beperk­ te mate onderzocht. Vergelijkende casestudies zouden hier meer inzicht in kunnen verschaf­ fen.

Noten

1 Zorgpakket is de vertaling van het in het Engels

gangbare begrip care packag e (zie Knijn, 2003). 2 Maar ik hanteer niet de meest uitgebreide

(13)

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten nitie zoals geformuleerd door Tronto: On ttiee

m ost general level, w e suggest that caring b e vie­ w ed as a sp e cies activity that in clu des every­ thing that w e d o to m ain tain , con tin u e an d re­ p air our ‘w orld’ so that w e can liv e in it as w ell as p o ssib le (1993: 101).

3 Helaas bleek het tegelijkertijd, vooral in Neder­ land, een aansprekend concept te zijn dat veel te snel zijn weg vond naar de politieke arena en het sociaal beleid.Voordat het wetenschappelijk goed was uitgekristalliseerd, werd het al gebruikt in tal van beleidsnota's over de relatie tussen zorg en arbeid, hetgeen heeft geresulteerd in tal van over elkaar heen buitelende definities en debat­ ten (zie voor de vele discoursen over 'zorg' in Ne­ derland: Knijn, 2001).

4 De de-commodificatiescore geeft de mate van onafhankelijkheid van de arbeidsmarkt aan, hoe beter de sociale verzekeringen (qua hoogte, om­ vang en duur) in een land, hoe minder men op de arbeidsmarkt is aangewezen voor het verwer­ ven van een inkomen, hoe hoger de de-commo- dificatiescore.

5 Maar we hebben al gezien dat dit sterk samen­ hangt met het ouderschapsverlof.

6 Waarbij Nederland werd vertegenwoordigd door prof. dr. Anneke van Doorne-Huiskes.

7 Sinds 1996 hebben Duitse kinderen vanaf drie jaar een wettelijk recht op een plaats in de (part­ time ) kinderopvang (met uitzondering van Beie­ ren). Maar het verschil in voorzieningen tussen beide Duitslanden is nog steeds groot. In 2000 bezocht 87% van de Oost-Duitse en 77% van de West-Duitse kinderen een kin dergarten , waar­ van de Oost-Duitse kinderen op jongere leeftijd en voor meer uren per dag.

Literatuur

Balbo, L. (1987), 'Crazy quilts: rethinking the welfare state debate from a woman’s point of view', in: A. Showstack Sassoon (ed.) W omen a n d th e State. London: Hutchinson, 45-71.

Bettio, F. fit S. Prechal (1998), Care in Europe. Brus­ sels: European Commission

Bussemaker, J. fit K. van Kersbergen (1994), 'Gender and welfare states: some theoretical reflections',’ in: D. Sainsbury (ed.) G en derin g Welfare States. London: SAGE, 8-25.

CEC (1991), Commission of the European Commu­ nities. W. Dumont (ed.) N ation al F am ily Policies

in EC-Countries in 1991. European Observatory of

National Family Policies. Brussel: Directorate for Employment, Industrial Relations and Social Af­ fairs.

CEC (1993), Commission of the European Commu­ nities. A. Walker (ed.) O lder People in Europe: Soci­

al an d E con om ic Policies. T he 1993 R eport o f the European Observatory. Brussel: European Com­

mission.

Daly, M. fit J. Lewis (1998),'Introduction: Conceptua­ lising social care in the context of welfare state restructuring', in: J. Lewis (ed.) G ender, S ocial

Care an d Welfare State Restructuring in Europe.

Aldershot: Ashgate, 1-24

ECNC (1996), European Commission Network on Childcare. P. Moss (ed.) A R eview o f S ervices fo r

Young C hildren in th e European Union 1990- 1995. Brussel: European Commission Directorate

General V Equal Opportunities Unit.

Esping-Andersen, G. (1990), T he T hree Worlds o f

Welfare C apitalism . Cambridge: Polity Press.

Esping-Andersen, G. (1999), S ocial Foundations o f

P ostindustrial E con om ies. Oxford: Oxford Univer­

sity Press.

Graham, H. (1983), 'Caring: A labour of love', in: J. Finch & D. Groves (eds.) L abou r an d Love: Women,

Work a n d Caring. London: Routledge.

Kaufmann, F.X. (2002), 'Politics and Policies towards the family in Europe: A framework and an inquiry into their differences and convergences', in: F.X. Kaufmann, A. Kuijsten, H-J Schulze fit K.P. Stroh- meier (eds.) F am ily L ife a n d Fam ily P olicies in Eu­

rope, volume 2. Oxford: Oxford University Press,

419-490.

Knijn, T. (2001), 'Care work: innovations in the Netherlands', in: M. Daly (ed.) Care Work. The

Quest fo r Security. Geneva: International Labour

Organization, 159-174.

Knijn, T. (2003, forthcoming), 'Familial and social solidarity: substitutes of complements?' In: T. Knijn fit A. Komter (eds.): Solidarity b etw een th e

Sexes an d th e G en eration s: T ransform ations in Europe. Cheltenham: Edward Elgar Publishing

Ltd.

Knijn, T. fitM. Kremer (1997),'Gender and the caring dimension of welfare states', in: S ocial P olitics 4 (3) 328-361

Knijn, T. fit M. Kremer (1998), 'Voorzichtig vergelij- ken: zorgbeleid in Europese verzorgingsstaten', in: S ociale W etenschappen 41 (4) 42-57.

Knijn, T. & F. van Wei (2001), Een w an kel evenw icht. Amsterdam: SWP uitgeverij.

Knijn, X L Jonsson & U. Klammer, (2003, forthco­ ming), Betreuungspakete schnüren. Zur Alltagsor­ ganisation berufstätiger Mütter. Ein Europäischer Vergleich, München: Beck Verlag.

Knijn, T. St I. Ostner, (2002), 'Commodification and de-commodification', in : B. Hobson, J. Lewis St B. Siim (eds.) C on tested C oncepts in G en der a n d So­

cial Politics. Cheltenham: Edward Elgar Publish­

ing Ltd, 141-169.

Künzler, J. (2002), 'Paths towards a modernization of gender relations, policies and family building', in: F.X. Kaufman, A. Kuijsten, H.-J. Schulze fit K.P. Strohmeier (eds.): F am ily L ife an d Fam ily P o­

licies in Europe, volume 2. Oxford: Oxford Uni­

versity Press, 252-298.

Leira, A., C. Tobio fit R. Trifiletti (2003), 'Verwandt­ schaftsnetze und informelle Unterstützung: Be- treuungsresourcen für die erste Generation beruf­ stätige Mutter in Norwegen, Italien und Spanien',

(14)

in: Gerhard, U.,T. Knijn & A.Weckwert (Hrg), Er­

w erbstätige Mütter. Ein E uropäischer Vergleich.

München: Beck Verlag.

Lewis, J. (1992), 'Gender and the development of wel­ fare regimes', in : Jou rn al o f European S ocial Poli­

cy 2 (3), 159-173.

Lister, R. (1997), C itizen ship: Fem in ist Perspectives. New York: New York University Press

Millar, J. & A. Warman (1996), Fam ily O bligations

in Europe. London: Family Policy Studies Centre.

Orloff, A. (1993), 'Gender and the social rights of citi­ zenship: the comparative analysis of gender rela­ tions and welfare states', in: A m erican S ociologi­

c a l R eview 58: 303-328.

Ostner, I. St J. Lewis (1995), 'Gender and the evolu­ tion of European social policies', in: S. Leibfried and P. Pierson (eds.) European S ocial Policy: Be­

tw een Fragm entation an d Integration. Washington

D C :T h e Brookings Institution, 159-193.

Qureshi, H. (1990), 'Boundaries between formal and informal caregiving work’, in: C. Ungerson (ed.)

G en der a n d Caring. Hemel Hempstead: Harvester

Wheatsheaf.

Verzorgingsstaten, zorgsystemen en zorgpakketten

Schulze, H.-J. (1993), 'Family policy and the autono­ my of the family; hypotheses and design of an em ­ pirical project' in: A.C. Kuijsten (ed.), F am ily

structure a n d fa m ily policy, Amsterdam: Nether­

lands Graduate School of Research in Demogra­ phy, 29-51.

Showstack Sassoon, A. (ed.) (1987), Women a n d the

State. London: Hutchinson.

Tobio, C. (2001), 'Working and mothering. Women's strategies in Spain', in: European Societies 3 (3) 339-372.

Tronto, f. (1993), M oral Boundaries. A P olitical A rgu­

m en t fo r an E thic o f Care. New York/London:

Routledge.

Ungerson, C. (ed.) (1990), G ender an d Caring. Hemel Hempstead: Harvester Wheatsheaf.

Ungergson, C. (1995), 'Gender, cash and informal care: European perspectives and dilemmas', in:

Journal o f S ocial P olicy 24 (1) 31-52.

Waerness, K. (1984), 'Caring as women's work in the welfare state', in: H. Holter (ed.) Patriarchy in a

Welfare Society. Oslo: Universitetsforlaget, 67-87.

Wilson, E. (1977), W omen an d th e Welfare State. Lon­ don: Tavistock.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study is being conducted at the University of Victoria, as part of the requirements for Jennifer Pringle’s Doctor of Philosophy (Ph.D.) degree in Clinical Psychology, under the

It represents five consistent themes required for successful implementation: Supervisor and Manager support for front-line staff; policy and legislative change to support

We have discussed the resource allocation problem in a saturated multi-user wireless system using superposition coding to fully explore the capacity of the broadcast channel,

Patterson,
K.
(2003).
Servant
leadership:
A
theoretical
model.
Servant
Leadership


Sample Data Collection Method Findings Themes Enhancing- Inhibiting Confidence Knowledge Utilization about the experience of using the computerized patient model,

Although it was useful to study the THM process and demonstrate outward growth from a small seed crystal, GaSb is not a commercially important material for THM because it is

A combination of seismological methods, in- cluding source mechanism determination, stress inversion and earthquake relocations are used to determine where earthquakes occur and

Philosophical work is a critical piece of the re-thinking necessary for opening spirituality to a consideration by educators pairticularly as it pertains to