• No results found

Berekening van de invloed van verandering in de werkgelegenheid door ruilverkaveling op de hoeveelheid aanwezige arbeid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Berekening van de invloed van verandering in de werkgelegenheid door ruilverkaveling op de hoeveelheid aanwezige arbeid"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545.0440

INSTITUUT VOOR C U L T U U R T E C H N I E K E N WATERHUISHOUDING N O T A 4 4 0 , d. d. 30 j a n u a r i 1968 >70:-,'_- \...;?c_ingen B e r e k e n i n g v a n de i n v l o e d v a n v e r a n d e r i n g i n de w e r k g e l e g e n h e i d d o o r r u i l v e r k a v e l i n g op de h o e v e e l h e i d a a n w e z i g e a r b e i d J. P l o e g e r N o t a ' s v a n h e t Instituut z i j n i n p r i n c i p e i n t e r n e c o m m u n i c a t i e m i d -d e l e n , -dus g e e n o f f i c i ë l e p u b l i k a t i e s .

Hun inhoud v a r i e e r t s t e r k e n kan z o w e l b e t r e k k i n g h e b b e n op e e n e e n v o u d i g e w e e r g a v e v a n c i j f e r r e e k s e n , a l s op e e n c o n c l u d e r e n d e d i s c u s s i e v a n o n d e r z o e k s r e s u l t a t e n . In de m e e s t e g e v a l l e n z u l l e n de c o n c l u s i e s e c h t e r v a n v o o r l o p i g e a a r d zi jn o m d a t h e t o n d e r -z o e k nog n i e t i s a f g e s l o t e n . B e p a a l d e n o t a ' s k o m e n n i e t v o o r v e r s p r e i d i n g b u i t e n het Instituut i n a a n m e r k i n g . 0000 0672 3932

(2)

:.• T ,

3. n3!\V.

(3)

Het navolgende geeft verslag van een onderzoek waarin de netto-n-afvloeiing van arbeid uit de landbouw is vergeleken in verkavelde en niet-verkavelde gebieden. Daarbij komen tevens de verschillen in in-tensivering ter sprake.

In andere studies van de afdeling is gesteld, dat de analyse van het verband tussen ruilverkaveling en afvloeiing afzonderlijk voor de componenten, zoals gaan rusten en beroepsmobiliteit, moet plaatsvinden. Voorts, dat ruilverkaveling een zo complex geheel is, dat wellicht be-ter bestanddelen daarvan, zoals de inkomensstijging,afzonderlijk kunnen worden bestudeerd. De in het navolgende gegeven aanpak ligt echter zo-zeer voor de hand, dat wellicht toch interesse zal zijn naar de resul-taten ervan. Bovendien biedt deze vergelijking mogelijkheden voor toetsing van de zgn. werkgelegenheidshypothese, zoals hierna zal blij-ken.

Als één van de oorzaken van de verandering van de hoeveelheid aan-wezige arbeid, onder-andere in de landbouw, wordt genoemd de verande-ring van de werkgelegenheid, dat wil zeggen van de hoeveelheid benodig-de arbeid(werkgelegenheids- en vacature hypothese). Uitvoering van ruilverkaveling zou dan, als gevolg van kavelconcentratie, kavelvergro-ting,verbetering van transport en dergelijke, een positieve invloed hebben op de afvloeiing van arbeid uit de landbouw.

Elders (LOCHT 1963) is deze relatie aan de hand van onderzoek van anderen aannemelijk gemaakt. In een illustratie-model voor de econo-mische groei (LOCHT 1962) wordt deze relatie dan ook gebruikt.

Thans is getracht deze hypothese nader te toetsen.

Gegevens

Gegevens zijn gebruikt van alle gemeenten waarin tussen 1950 en 1965 een ruilverkaveling is uitgevoerd, welke tenminste 2/3 van deze gemeente omvat, en wel op twee tijdstippen, namelijk voor en na de uit-voering van de ruilverkaveling en van gemeenten welke met de eerstge-noemde vergelijkbaar zijn. In enkele gevallen zijn hierbij afzonderlijke gemeenten, waar een ruilverkaveling is uitgevoerd, vergeleken met het

(4)
(5)

gemiddelde van de gemeenten, die als vergelijking zijn gekozen, namelijk in die gevallen waar niet kan worden aangegeven welke gemeenten

af-zonderlijk met elkaar kunnen worden vergeleken- Voor de keuze van do gemeenten wordt verwezen naar bijlage 1.

De in het onderzoek betrokken gemeenten zijn ingedeeld in 4 groe-pen, afhankelijk van de periode van uitvoering van de ruilverkaveling en het beschikbare statistische materiaal ', Deze perioden zijn 1950 -1962, 1950 - 1965, 1953 - 1965, 1956 - 1965. De berekende gegevens zijn bijeengevoegd in bijlage 3.

Methode

De methode van toetsing van de werkgelegenheidshypothese is als volgt.

Bij gelijkblijvende bouwplannen en productierichtingen zou, aan-genomen dat de werkgelegenheidshypothese juist is, de afneming van de hoeveelheid arbeid alleen voortvloeien uit wijziging van de produktie--omstandigheden. Getoetst zou dan kunnen worden met de verandering van

de beschikbare hoeveelheid arbeid (AL„). L„ als aanbod van arbeid, 'labour supply'. In feite wijzigt wellicht ook het bouwplan. Om hier-voor te corrigeren is ook berekend de verandering van de arbeidstaak

(AL'). L' als bepaalde vorm van vraag naar arbeid, 'labour demand'. De arbeidstaak is hierbij een maatstaf voor de benodigde arbeid voor de vóórkomende produktierichtingen, per onderdeel gewogen naar de mate van arbeidsaanspraak.

De vergelijking tussen verkavelde en niet-verkavelde gebieden L' L~ AL' heeft nu plaatsgevonden met behulp van het quotient D , verder

S aangeduid (na vermenigvuldiging met 100), als de index van de arbeids-benutting. In feite is dit een soort index van de arbeidsproduktiviteit, namelijk in die zin, dat alle overige omstandigheden constant zijn ge-houden, en dus de toename van de produktie (hier gemeten aan de arbeids-taak) volledig wordt toegerekend aan de arbeid.

Als gevolg van kavelconcentratie, kavelvergroting etc,waardoor een grotere machine-inzet mogelijk is, zal deze irrlDx van de arbeidsbenutting \£k de

(6)
(7)

kavelde gebieden nu hoger moeten zijn dan in de niet.verkavelde ge-bieden.

Arbeidstaak

Doordat in de landbouw, met name onder invloed van de weersge-steldheid, fluctuaties in de opbrengsten optreden, is, voor het meten van de arbeidstaak, de voortgebrachte hoeveelheid product een minder goede maatstaf. Een geringere kilogram opbrengst behoeft immers -afge-zien van extrencai - niet te betekenen dat ook minder arbeid

noodza-kelijk is. Onder slechte (weers-) omstandigheden kan zelfs het tegen-deel het geval zijn. Evenzo behoeft een grotere kilogram niet te be-tekenen dat ook meer arbeid nodig is.

Een betere maatstaf feoor het berekenen van de arbeidstaak kan worden verkregen door uit te gaan van de gemiddeld benodigde arbeid per ha of per dier. Voor deze gemiddeld benodigde arbeid is uitgegaan de studie 'Agrarische bedrijfstypen 1962' van het Ministerie van Land-bouw en Visserij, voor de veehouderij aangevuld met mondeling van het Ministerie verkregen gegevens. Deze normen, welke zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd, kunnen worden opgevat als wegingscoéfficiënten. Een overzicht van de normen is gegeven in bijlage 2.

Voor de beide tijdstippen van onderzoek is steeds uitgegaan van dezelfde gemiddeld benodigde arbeid per eenheid. Alle veranderingen tengevolge van mechanisatie, efficiency, kavelconcentratie, etc. wor-den op deze wijze toegerekend aan de factor arbeid. Geheel juist is

dit niet, omdat de ontwikkeling van de mechanisatie voor het ene ge-was (of diersoort) sterker is geweest dan voor het ander. Steeds is

echter uitgegaan van paren van gemeenten (verkaveld versus niet-verka-veld)^waarbij zo goed mogelijk rekening is gehouden met de vergelijk-baarheid van de verschillende produistierichtingen, zodat dit bezwaar grotendeels is opgeheven.

Het toepassen van een meer verfijnde methode is overwogen. Met name het gebruiken van bij de verschillende tijdstippen behorende be-nodigde arbeid per gewas en per dier. Voor het beoordelen van de abso-lute hoogte van de berekende indices zou dit ook noodzakelijk zijn.

(8)
(9)

Hier gaat het echter om vergelijking van paren van gebieden, dus de relatieve hoogte, en ié dus deze verfijning niet noodzakelijk.

Intensivering

Bij de beoordeling van de ontwikkeling van de arbeidstaak moet rekening worden gehouden met gemeente-grenewxjzigingen. Worden de ge-bieden, waar een dergelijke wijziging heeft plaatsgevonden, in eerste instantie buiten beschouwing gelaten, dan resteren 12 paren van ge-meenten. Hiervan zijn de gemeenten Warder en Middelie vergeleken met het gemiddelde van de gemeenten Landsmeer, Beets en Katwoude. Uit gra-fiek 1a blijkt dat in het merendeel in gemeenten met ruilverkaveling de arbeidstaak sterker is toegenomen dan in de vergelijkingsgemeenten. In de grafiek liggen deze gegevens boven de 45 lijn.

Een belangrijke factor in de verandering van de arbeidstaak wordt gevormd door de verandering van de oppervlakte cultuurgrond. Uit gra-fiek 2 blijkt dat van de 12 paren gemeenten er 9 zijn waarin de opper-vlekte cultuurgrond, in de gemeenten met ruilverkaveling, minder is afgenomen - ofwel meer is toegenomen - dan in de vergelijkingsgebieden.

Wordt gecorrigeerd voor deze oppervlakte-verandering, dan resteert de verandering van de arbeidstaak, als gevolg van intensivering. Het

is dan ook mogelijk de gemeenten waarvan de grens is gewijzigd in het onderzoek te betrekken. Uit grafiek 1b blijkt dat van de 23 paren van gemeenten - waarbij de gemeenten Zaltbommel, Rossum, Maasdriel, Dreu-mel, WaDreu-mel, Appeltern en Horssen afzonderlijk zijn geplaatst tegenover het gemiddelde van de gemeenten Culemborg, Beusichem, Buurmalsen en Buren - er 17 zijn waarin de intensivering, in de gemeenten met

ruil-verkaveling, groter is geweest dan in de vergelijkingsgebieden (volgens de tekentoets is dit verschil significant met 5$ onbetrouwbaarheid, tweezijdig getoetst).

Beschikbare arbeid

Uit de arbeidskrachtentellingen voor de land- en tuinbouw is de beschikbare arbeid, uitgedrukt in arbeidsjaareenheden, berekend. De

o

(10)
(11)

Bij de arbeidskrachtentelling 1950 is geen specificatie gegeven van de vaste arbeidskrachten die slechts gedeeltelijk in de landbouw werkzaam waren. Een correctie hiervan is verricht op basis van de arbeidskrach-tentelling 1956.

Voor dezelfde gemeenten als die waarvoor de arbeidstaak is bere-kend, is de ontwikkeling van de beschikbare arbeid nagegaan (zie

gra-fiek 3a en b ) .

Arbeidsbenutting

Doordat in de begin- zowel als in de eindsituatie de arbeidstaak is berekend uitgaande van dezelfde gemiddeld benodigde arbeid per ha en per dier, geeft de toename van het quotiënt van de arbeidstaak en de beschikbare arbeid, de ontwikkeling van de benutting van de arbeid aan (althans volgens de hier ontwikkelde gedachtengang). De reciproke van deze arbeidsbenutting geeft aan de ontwikkeling van de beschikba-re arbeid gecorrigeerd voor de verandering van de arbeidstaak. De kos-ten van grotere kapitaalinzet blijven hierbij buikos-ten beschouwing.

Volgens de werkgelegenheidshypothese zou in de ruilverkavelings-gebieden de index van de arbeidsbenutting hoger moeten zijn dan in de

vergelijkingsgebieden, dat wil zeggen, dat, na correctie voor de ar-beidstaak, de afvloeiing van arbeid in de ruilverkavelingsgebieden

groter zou moeten zijn geweest.

Uit grafiekV| blijkt dat in de oudere ruilverkavelingsgebieden (onderzoeksperioden 1950-1962 en 1950-1965) de stijging van de arbeids-benutting niet significant afwijkt van die in de vergelijkingsgebieden. Van de 16 paren van gemeenten liggen er namelijk 10 beneden en 6 boven

de 45 lijn. In de ruilverkavelingsgebieden van de onderzoeksperiode 1953-1965 is de stijging van de arbeidsbenutting in de gebieden met

ruilverkaveling daarentegen wel steeds groter dan in de niet-verkavelde gebieden (6 paren van gemeenten). Bij het gebied van de onderzoeksperi-ode 1956-1965 (Broekhuizen) is echter - tijdelijk? - weer het tegenge-stelde geval.

Voor enkele oudere ruilverkavelingsgebieden kan een periode na afsluiting van de ruilverkaveling worden nagegaan (periode 1962-1965). Een overzicht hiervan is in bijlage 4 gegeven. Hieruit blijkt dat van

(12)
(13)

de 4 paren van gebieden alleen in Nieuwleusen de index van de arbeids-benutting hoger is dan in het vergelijkingsgebied Zuidwolde. Van de overige gebieden is in het ruilverkavelingsgebied de index van de ar-beidsbenutting steeds lager dan in het vergelijkingsgebied.

Slotopmerking

Aan de werkgelegenheidshypothese, zoals deze bij de opzet van het onderzoek was gezien,blijkt door de oudere ruilverkavelingen niet te zijn voldaan, door de nieuwere echter wel. De hypothese zou daarmee

ener-zijds worden weersproken en anderener-zijds bevestigd.

De aantallen onderzochte gebieden zijn te klein om aan de uitkom-sten definitieve conclusies te verbinden. Wel kunnen echter enkele moge-lijke verklaringen worden gegeven.

1 De bij de oudere ruilverkavelingen gerealiseerde arbeidsbesparingen zijn gering geweest. Doelstelling bij de oudere ruilverkavelingen is meer geweest verhoging van de opbrengsten per ha. Na +_ 1955 zijn

arbeidsbesparingen een primair doel van ruilverkavelingen geworden. 2 De werkgelegenheidshypothese moet zo worden opgevat dat zij

behal-ve de aanbodszijde ook de vraagzijde van de arbeidsmarkt omvat. Omdat de prijs van de arbeid (het loon) op een bepaald moment min of meer vastligt, wordt de mate van afvloeiing bepaald door de kleinste van vraag en aanbod, zoals in de onderstaande grafieken is weergegeven. S (van supply) is hierin het aanbod van arbeid vanuit de landbouw, D (van demand) de vraag naar arbeid in de overige sec-toren, p is de prijs en q de hoeveelheid.

Verschuiving van de aanbodscurve (S) D £2 Si

2. Verschuiving van de vraagcurve (D)

D! D2 S

(14)
(15)

In het eerste voorbeeld neemt het aanbod af. De aanbodscurve verschuift van S tot S • Bij het aanbod S wordt de afvloeiing (q ) bepaald door

de vraag D, die bij de gegeven prijs (p) het kleinst was. Bij S? is

het aanbod kleinftr dan de vraag, bij de gegeven prijs, en wordt de afvloeiing (q?) bepaald door het aanbod.

In het tweede voorbeeld neemt de vraag toe. De vraagcurve verschuift van D tot D . Bij de vraag D wordt de afvloeiing (q ) door deze

vraag bepaald, omdat de bij de gegeven prijs (p) het kleinst is. Bij de vraag D wordt de afvloeiing (q„) bepaald door het aanbod S, die dan het kleinst is.

De oudere verkavelingen zijn uitgevoerd in een periode dat er een aanzienlijk overschot van arbeid in de landbouw aanwezig was (stuw-meer), dat wil zeggen S > D. Beïnvloeding door ruilverkaveling van de arbeidstaak, waardoor S nog wordt vergroot, heeft dan geen invloed op de mate van afvloeiing.

De nieuwere ruilverkavelingen zijn tot stand gekomen in een perio-de dat het aanbod in meerperio-dere gebieperio-den in het minimum was, dus S < D,

de verandering in de arbeidsbehoefte op de landbouwbedrijven had daar-door wel effect op de afvloeiing van arbeid.

Naast verschillen in ontwikkeling van de arbeidsbenutting, zoals hier-boven is berekend, komen verschillen voor in de ontwikkeling van de

physieke opbrengsten. Deze verschillen in ontwikkeling van de physieke opbrengsten leiden tot verschillen in de inkomensgroei. Eerder is aan-getoond, dat verschillen in inkomensgroei mede van invloed kunnen zijn op de afvloeiing van arbeid (PLOEGER, 1967).

Het feit dat bij de oudere ruilverkavelingen het werkgelegenheids-effect niet aanwijsbaar is, kan dus voortkomen uit een compensatie door een groter inkomen als gevolg van een grotere stijging van de physieke opbrengsten in deze gebieden.

(16)
(17)

Literatuur

LOCHT, L.J.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Landbouwtelling (meitellingen). Diverse jaargangen.

Arbeidskrachtentelling voor de land- en tuinbouw. Diverse jaargangen.

Het effect van cultuurtechnische investeringen in afhankelijkheid van de mobiliteit van arbeid en ver-mogen. Cultuurtechnisch Tijdschrift, deel I, dec.

1962, deel II, dec. 1963.

Inkomensontwikkeling in de landbouw. Ec.-Stat.Be-richten, 1 nov. 1967.

Ministerie van Landbouw en Visserij. Agrarische bedrijfstypen 1962. Den Haag, 1964.

PLOEGER, J.

(18)
(19)

Bijlage 1

Toelichting op de gekozen gebieden en hun vergelijkbaarheid. Vooral zijn in aanmerking genomen de volgende gezichtspunten:

. afstand tot de industrieële werkgelegenheid, meer algemeen de •pull» op de arbeidsmarkt;

. bedrijfstype in verband met produktierichting, bedrijfsgrootte, bodem en verkaveling;

. mentaliteit van de bevolking.

De uiteindelijke keuze is gedaan in overleg met de onderzoeksin-genieurs van de Provinciale Diensten van de C.D.

1. Nieuwleusen-Zuidwolde. De ruilverkaveling Nieuwleueen (1949-1955) (= jaar van stemming tot jaar van totstandkoming) is uitgevoerd in de

zogenaamde 'oude stijl'. Zuidwolde is matig vergelijkbaar. Nieuw-leusen is een vrijwel volledig graslandgebied, in Zuidwolde kwam in

1965 nog ca 18% akkerbouw voor. De mentale instelling der bevolking wijkt weinig van elkaar af. De trek van industrieële werkgelegen-heid was in beide gebieden gering.

2. Meijel (l949-l958)-Roggel. Dit betreft twee aansluitende gemeenten. De vergelijkbaarheid is goed, zowel ten aanzien van bedrijfstype, bevolking als afstand tot de industrieële werkgelegenheid.

3. Empel en. Meerwijk ( 1950-1957)-Heesch. Empel en Meerwijk ligt in de

zogenaamde Maaskant-verkavelingen. Dit hele gebied is successievelijk onder handen genomen, zodat een vergelijkingsgebied uit dezelfde

streek niet beschikbaar was. Heesch voldoet eigenlijk slecht als vergelijkingsgebied. Het is een zandgebied met kleinere bedrijven. Ook de mentaliteit der bevolking is wat anders. De invloed van de

industrieële werkgelegenheid is in Empel en Meerwijk waarschijnlijk iets groter geweest.

4. Ottersum (l951-1957)-Groesbeek. Zowel Groesbeek als Ottersum (ten oosten van de Maas) zijn gelegen aan de grens met Duitsland. Door-dat Groesbeek ten noord-westen grenst aan Nijmegen is de industrieële trek hier waarschijnlijk groter geweest dan in Ottersum. De verhou-ding gras, akkerbouw, tuinbouw is in beide gemeenten vrijwel gelijk.

(20)
(21)

ons matig.

5. Zaltbommel. Rossum. Maasdriel (l951-196l)f Dreumelr Wamel. Appeltern. Horssen (1949-1962)-Culemborg. Beusichem. Buurmalsen. Buren. De ruilverkavelingsgebieden Bommelerwaard en Land van Maas en Waal zijn hier vergeleken met het gebied van Lek en Linge, dit laatste gebied met uitzondering van de gemeente Beesd waar in 1963 ©en vrij-willige ruilverkaveling in uitvoering is genomen. Uit landbouw-kundig oogpunt is de vergelijkbaarheid goed te noemen. De trek van de industrieële werkgelegenheid is in het gebied van Lek en Linge waarschijnlijk iets groter geweest. De gebieden zijn ons inziens matig tot goed vergelijkbaar.

6. Warder. Middelie. Kwadijk (1951-1963)-Landsmeer. Beets. Katwoude. Al deze gemeenten zijn gelegen in 'Waterland'. De invloed van de

industrieële werkgelegenheid is in Landsmeer waarschijnlijk iets groter geweest dan in de overige gemeenten. Overigens zijn de ge-bieden goed vergelijkbaar.

7. Sint Maarten (1950-1963)-Warmenhuizen.Beide gemeenten liggen in het randgebied van het Geastmerambacht. In Sint Maarten is iets meer akkerbouw, in Warmenhuizen iets meer grove tuinbouw. Overigens zijn de gebieden goed vergelijkbaar.

8. Harenkarspel (1948-1965)-Langedijk. Vóór uitvoering van de ruilver-kaveling was Harenkarspel gedeeltelijk vaargebied, gedeeltelijk rijgebied. Langedijk is vrijwel volledig vaargebied. Daarnaast is in de Langedijk de grove tuinbouw wat sterker vertegenwoordigd dan in Harenkarspel. Qua mentale instelling zijn de gebieden echter goed met elkaar vergelijkbaar. Waarschijnlijk is de industrieële trek in de Langedijk wat groter geweest. Als geheel zijn de gemeen-ten matig tot goed vergelijkbaar.

9. Megen (N.B.) (1953-1961)-Schaijk. Voor deze gemeenten geldt hetzelf-de als is opgemerkt ten aanzien van Empel en Meerwijk - Heesch. De

invloed van de industrieële werkgelegenheid is hier echter voor de beide gemeenten ongeveer gelijk.

10. Mcntfort (1954-1961)- Echt. Beide gemeenten zijn gelegen in Midden-Limburg. Zowel landbouwkundig als ten aanzien van de industrieële werkgelegenheid is de vergelijkbaarheid goed. De gemiddelde

(22)
(23)

bedrJ^fs-grootte is in Echt iets groter (1965: 8,6 ha) dan in Montfort

(1965 J 7,7 ha). Qua mentaliteit zijn ons geen belangrijke verschil-len bekend.

11. Kuinre (1955-1962)- Blankenham. Beide gemeenten liggen tegen de rand van de Noordoost-polder. Beide zijn voor 100$ graslandgebied. De invloed van de industrieële werkgelegenheid is in beide gering geweest. In Kuinre zijn de bedrijfsgebouwen echter hoofdzakelijk in het dorp gelegen, terwijl Blankenham meer een zogenaamd dijk-dorp is. Ten aanzien van dit punt is Kuinre meer vergelijkbaar met Genemuiden. In Genemuiden is waarschijnlijk wat meer invloed van industrieële werkgelegenheid geweest. De vergelijkbaarheid ten opzichte van Blankenham lijkt ons redelijk tot goed.

12. Hensbroek (1956-1965)- Ursem. De gemiddelde bedrijfsgrootte is in

Ursem iets groter (1965: 6,5 ha) dan in Hensbroek ( 1965s 5,6 ha).

Overigens zijn deze gemeenten goed vergelijkbaar.

13. Nieuwatadt (1955-1965)- Limbricht. Deze gemeenten behoren tot het-zelfde landbouwgebied (Zuid-Limburg). Ze zijn naast elkaar gelegen en zijn goed vergelijkbaar.

14. Kampen (1955-1965)- Genemuiden. De vergelijkbaarheid van deze ge-meenten was met name aanwezig doordat in beide veel zogenaamde

'stadsboeren' voorkwamen. Genemuiden is een 100$ graslandgebied. In Kampen komt nog wat akkerbouw (1965: ca 3$) en tuinbouw (1965 *

ca 0,6$) voor. Ten aanzien van de industrieële werkgelegenheid zijn de gebieden nagenoeg gelijk.

15. Vriezenveen (1954-1965). Door de landbouwkundige structuur (stro-kenverkaveling) in de uitgangssituatie en de eigensoortige instel-ling van de bevolking neemt dit gebied een aparte plaats in. Het was niet mogelijk een enigszins vergelijkbaar gebied te vinden. 16. Broekhuizen (1957-1964)- Meerlo. Deze gemeenten zijn goed

verge-lijkbaar, zowel landbouwkundig als wat betreft de instelling van de bevolking. Mogelijk dat de invloed van industrieële werkgelegen-heid (Venlo) in Broekhuizen iets groter is geweest.

(24)
(25)

0,00036 0.0066 0,008 • jaar' ii » 0,024 0,074 0,018 H ti H

Bijlage 2. Benodigde arbeid per ha naar gewas of per dier naar dier-soort in arbeidsjaren.

(Volgens V.A.T.-systeem 1962).

Arbeidsbehoefte Gewas of diersoort (indeling vlgs. landbouwtelling C.B.S.)

hoenders varkens schapen

0,014 " jougvee (runderen), mestkalveren, overig mestvee, paarden tot 3 jaar

stieren, paarden 3 jaar en ouder melk- en kalfkoeien

») grasland (minus gras onder boomgaard)

0,064 " rogge, haver, wintergerst, zomergerst, mengsel van

voedergranen, wintertarwe, zomertarwe, luzerne, kla-ver

0,092 " peulvruchten, koolzaad, blauwmaanzaad, karwijzaad, kanariezaad, vlas, graszaad, klaverzaad, overige landbouwzaden

0,13 " consumptie-aardappelen (zand- of veengrond), fa-brieksaardappelen

0,17 " consumptieaardappelen (kleigrond), suikerbieten, voerbieten, zilveruitjes, vroege gele savooie kool, vroege rode kool, witlof, wortel

0,3 " suikerbietenzaad, asperges, zaaiuien, appels, peren, pruimen, morellen, kersen, overige pit- en steen-vruchten

0,40 " pootbieten van suikerbieten, poot- en plantuien, overige groenten open grond, vroege aardappelen, groentezaden

0,76 " aardbeien open grond, augurken, zwarte bessen, rode en witte bessen, kruisbessen, bloemzaden

1,2 " bloemkool open grond, frambozen, bloemkwekerij open grond, snijbloemen, boomkwekerijgewassen

') Gewijzigd in verband afzonderlijke berekening weidevee

(26)
(27)

Arbeidsbehoefte Gewas •jaar'

4,4

20

overig klein fruit, trekheesters, meloenen (staand glas), tomaten (koud glas), overige groenten (staand koud glas), overig fruit

(koud glas)

aardbeien (staand glas en plat glas, koud), komkommers (koud glas), meloenen (plat glas), tomaten (warm glas), overige groenten (staand

warm glas en plat glas), druiven onder glas

(warm en koud), overig fruit (warm glas) aardbeien (warm plat glas), komkommers (warm staand en plat glas), rozen, anjers, overige snijbloemen (koud en warm glas), overige bloem-kwekerijgewassen (staand glas, koud en warm) potplanten (warm en koud, staand en plat glas), overige bloemkwekerijgewassen (warm en koud plat glas)

(28)
(29)

N N l A x - - s » - l N c D - * - * ! £ • $ • £ • Cj> I A • ? NN CO ç S 3 - c ^ . 3 - ON CM NN -^ NN [ N T - V - CM CM CM 137 0 257 2 236 2 97 7 CO - * T - S" 190 2 120 5 146 9 152 9 610 5 203 8 137 1 138 2 178 4 657 5 v D v û K N $ $ $ 112 0 49 2 60 4 221 6 138 5 55 6 58 3 252 4 &N I N 1A U N r o r o r r W r 110 5 109 3 210 6 204 7

4

X O O N O N I N I A C O I A O N xr NN xo"-* * - CM CM"-*" CM T - O CM ON I A CM O CM CM CM O O NN + I I I I I I CO CO I * - I A t - rr- *> CM ON O vO x r CM* ^ - * I N T - CO I N ON I N V V CXI CM NN I A CM - * UN ON CM CM CM CM -3-O x-3-O CM - * 1 1 ON - * O O 1 O NN I N NN vO CM NN CO • * CM ~|-1 ~|-1 CM r -O X^ 1 1 V V l A NN NN NN V I A * 1 1 r - I A CM O 1 1 I A x -CM NN I A NN 1 1 O CM O v ~ 1 I A -* NN NN 1 X— CM NN I N NN 1 I A O 1 I A x -NN CM I A CO CM* NN 1 1 x - I N x v -•P +> § ü 10

I

• 0 •a • H 0) .9 v D r O I K \ - + e O N 0 0 « ON N J t I A O N x r - * O X- KN - * xO CM I N - * xD O

S S S '

C^- NN r- ON ON ON NN CM I A ON CO xO ' T - * Is- ON O N CO x— CO co O O O O X - 0 0 0 0 0 0 r* r- x- v-I A ON v CM NN CM N N O N v O O O N v O s O C M O O v O v O C M P - - . _ S C>> - * X— ( N CD CM I A CO < p X- NN x - CM p CO . * x - x— CO L A - * I A O N UN. x o - * Co C N x o I N x o -a- I N r^- 00 co I N I N « -* > ÖN ON < NN 0 0 CO t S [N- IN- ÇN- O N CO CO ON CO 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 O O N- O O O O ON SI CM SN SN S £ S 3 3 £ £ f t r r r r r CJ r v r* T - T - r-S R K ^ r-S ^ & f K * KCMCNI C O O N C O N - O O O X- CM CM NN CM 3x2Ri \— V N— O N * r 5 R S I N I N - * I N I A vO -4" I A X— V T - \— fcR-?g NN J t < f -4-NN Q CO vQ Ox VO xO rA r v * r -I A O NN O I A p I A I N co rs 00 co IN x O [N- I N O O O O .3 CO l N I A 00 - * • * NN NN r^ I A o I A CM xO I A xO I A ON NN - * I A xO I A V I N ON t N xO I A O I A 2 <d

I

T l .5 0) •S 60 9 N O O Ç M C O O V O L N Ç M LA CM r>- NN vO NN CM CM ON - * NN 3 f 00 - * 1 - NT- UN CM - * NN x— NN -tf ON l A Q ON CO 1$ £ 8

$ $ £ £ * ? § $

Ç S R » § § I

«N^^Sct

ON ON CM ÇT> NN [N- ON VO - * KN ON - * l A ON l A * NN O ON - * eo 3 v " ' « « CM N N CO O C <D C <a 0 a a> § *? • H (9 a! E

I ^

c o o g g s to m

5

o .s

.s

•S bO 2 •S S § > o o ai •a o • H du 9 O NO NN CO O CM CO l A ^ - C M ^ - C M ^ - ^ i - O N " N Û C O v O - 4 - O N O \ O c O N T N N C O O C M ON NN I A I A r^ - * CM CM O NN ON CO I N ON O CO S R! & ft g « s « I A r r o 1 0 r K \ t a . _ ^ - * £ t > - i N * - L n c Q p rf\ - * \Q <t ON vO CM NN CM \D N~ ON S 3 KN xO 55 Q c o r - i A - a - ^ - O N r N - o N ON OJ r vO ON ON ON r iTi r \ û p r c N . C M J t " j - O N O ^ I N ' " -4- xO I N ON l A CM \ û S P * 2 > 9. 4 N K \ Ç f i r \ [ N C N C M J J J O N O N r > x o ç M \ C N -i f o N -i f l f -i " « ^ ^ ^ ^ S N N S N ? N>8cN-icM8 ON CN t N I A l A Q N « 0 N « O « x — • 5 - > - 3 - > Q N > I A > ON ON ON ON a CD en < D a) i-i H p 1—1 , . . . _ S B T j u « ta <B - r t - r f eo S . a> • H 3 a> o s ai s N s ce M s - a ï-i Ul a> a) o es ON e e c e s s c CM x- c e I A ON > s» > > > / - N S M 01 0 es i t a> -• H M h a> •a g tn S <d t . • - N rH

J

g : 0 a • P a> rH M S. S

* s

' I D ' S • ET CD ui s •§ -a s-a s i-j 3 3 c C C 60 eu

s

Ö O N * CO XÖ 00 NN A1 NN xO LA ON 0) «• •3:3 § * a « c o O CD • o e 3 o o ao • a +> * o cb co CM I N r > r ON r S l A xO O - * * U N U N CN S N

8%

O X- t N NN IN NN , CM CM v O a ? « CM vO I N I A vO 5 NC ON SN >* S >* ON ON Ö O r-, o n et i S «I — 3 ' 3 CS J ^ a. T3 -P S 0) bO • H CO S S W 3 I J NN '•S co o •a

(30)
(31)

/

I'S

t

I

• H +> •P g a cd • p

s

•S I S i «> | g.s I

••a

«

J3 ÇB . H O (H 0) Kl <8 jO i V) 'tu c3 a a

• a

-X tu • 9 "S t o <u X •s

£

c • H 6 0 X eu

I

•S to o o •ö o O E N •H a t. h > O DU C O o <B > • O . IH <U •P c o 0) i f t r N r N 4 » o » û *" •?. T S O w o T-V- CM R\ r-X- 0 0 O N CM <r-il\ Q ?- K\\Q IA oB r- o u\ g ^ . o ^ - * ^ c o v - - * < o i n 3 5 r V \ CM ^ - * CM . * CM op r > ON I A O * CM I A r -r - -rc\ >-r- I A -r - * * * I A I A I A O CMvOCÜcO T - C M H S ^ - C M > X ) C M S O N O - I A O C M T - . * C M N O O I A T - 0 ' N (O i f t N K \ r r t > fA S I A CT* f>-r- - * f>-r- LA f>-r-

» £ £

nu

o v o o *- ex> rv o co o- o oó" - * op IA Ç? £* IV . . ei eb' 3 - P- NQ m r ? ^- r- CM I A K^ t>- CT> I A

1"!

•o vO rei ! I A CT> c s e e s e s e CM vO I A • J f • I A I A \ 0 vO I A IA , _ _ . • vQ » I A • rA • .d-I A > l ? \ > l A > l A > l A Ï » l A > l A 3 j £ * ö «P 3 p - P O DU W - H S J3 S * <-. 2 01 O 3 X I _ _ _ 3 c ui o s _, _ O O Q 3 < - l < B t < ' H - H 3 a > t 4 I A S H M I O S 3 2 I 4 M O > CD * > -P i JS a ss Ç 3 co

IS

I A JA T - l A r A v D l A ^ - ^ - O - C O v O C M t N v O l N \ D C O l A l A l A - * I A - * " . = r i A ' r " t A C M - * 1 A NO C*- tN v" IN. NÛ <r -=? lÂ" - * " CM* ^ NÓ" IA CM- «^ lA • 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ( M O r IA O CO -=T • * CM IA CMCM^ r « r o ' c T o " « 1 1 O o O L A c o r r i r i f f i o j ' i r \ c o c M C ^ C N T ^ C N T O N - ^ C N T I A N Ó ' C N J I A C N Ï I A f J W W r r r r r r r r r r f > © o rv o co r O M f n o * co N r - T - r - r - T - T - r * v - t - o * - r " r ' J f l A C 0 r A v O 0 0 c r > t A C ^ f > - ^ C \ l Q r - ^ f l N - * - * C T > i A l A c 0 r A « O > S i A i A ^ i A e o c j N t > . r s t A i A S!> c r > i A o " o o " o " o o " o- o " d " o o- o " o " C T > 0 ^ - l A O O r A l A O l A Q I f i CJ l A C M v O l A o T t A C T ' O IA r> rA IA CM 1 1 I A r-( Î 4 r>- o ccTsp" vO l > x-00 l > j r CM IA IA v- V CJ\ -4-o -4-o - * vO cï" ^ cv CO V I A vO CN. O 0» * •* » S R * -ä- rr\ r- -sr iT\ ^ K\ «k •««•««•> * * , r- c5 oo O O O NS <\J UN •• r. 81 5>

O CM cr^ I A 'S ON c>-I A > c u> N <1) u > • H 3 XS a a> 2 m o rH p 0) m a CO •S ::? •3 BO U 5 • H (H <U O. S 01 •a § CD S (H 3 •a b0 •S 00 • H C N <u ••-3 C • H a> « s S I t-l 00 Vi eu g) tn

(32)
(33)

0> >

i

.•s 1/1 3 o •o c o

I

o j a ta 3 m > a> 8-o. o a i . p 3 60 G C J3 - P O t l O n i l £ M £ 1 i j <U . ü o td •o •5

.1

• H T ) • H 0> . Q t l ca <D S3 X i 3 X ! O X o • ö c • H •d c • r l 0 ) .s bO œ a •s • H •Ö C • H •O o • r i SH O a . o •g • H f-. 0) CU § > s o M a> xi a o .M > u -p c ra S\ > _ . > \D I A * v£> ON ^ [ ^ lOi <£> • * I A r- v-g> çp. c r > . d - t ^ - * c y > < M i ' 0 ) - 9: RN ^ - T - r - CNJCVCNJ C O O O I A C O P - O N K N C N I co -=*• CNI I A I A o v o o - * O K N - * K N K N O N l f N ffllflINI-*UNO)OIO I I I I I I I I - * C N I K N K N K \ l A - * C N I o" O O r O (M O* O I I O N O C O v O r - l A O C O O o m C ^ - C O C O v O - ^ v o " N r o r r S o S r » vO co - * r - 00 D'-U N a\ vO I A co r - N ON O o O Ss t». ON r o * O N ( ^ K\ O ff) £> — -ON 00 f ON KN ON S ra N o o o o r - o o o vO j f l f \ CO \ 0 O « \ J f a T v o ' N ^ r ^ ' i A o ô ' t v ' g r D - 0 0 O N C 0 0 0 C ^ O > f! -3VÛ I S CNI r - Ci CN/ Q O K\ KN rA sf • * 8 » CNI 00 Q > 81 I A C N I = 1 0 0 ^ O V O C M J * -<T~ O - * r - r-CT> O O O O O r- ^- ç - r- NT £ - * - = t - l A - * K N C 0 l > - C \ l 8I A V Q \D C* CNI J t l O Q - ï O I f l N r I O r 5 m r m ( f i - * l A r » C N i ^ - C N | . d - - * C T * K\ CM o f P ^ I A c l 00 vÓ" C J N C j W O KN vO 5" i h r K \ K \ r K \ i ^ - r "Sr1 I A I A / R I A O -I A O N t = * O N > Q > *"" > - * - * US IA ON O C^ ON O) Ui 3 o r-H | 5 <5 • H <D • Ö i H p » • H 3 • rT o a S H ri T <D (U i - l •r? tg (U •i-T 65 a . a> o a s ce ta J3 o S § m t. • p ë M O £ tn <1) o ( 4 M ::? • H 0 ) M t. Q> ^ *^s

(34)
(35)

.o • r i M O & 00 •ö •1-1 © 4) w ö •I-I •—I ©

I

O 4) © O) 0) 4> © • H N ••-» V +* t - l > u 4) P< o u o o > 4) 4) 60 • r l U r i o u 4)

3

• r i TH T t T l I I I I o o <*> N O i n m m m QN O* O1' O < 0) 4) 4> 4) 1 3 TJ TJ *Ö o o o o • i-I - H «i-I .r-l r l r l r l r l 4) © © 4> O« Oi Oi Oi II II II O <d 0 «fc rf Ö 0) IS 4> (1) S 4> oo X > 4> g 00 X

k>3

ö o (4 Ö 4) 4) 4>

S

4) 00 (4 01 Ö 4> 0 1 r l 4) 4) % 01 ö • H w • H N

?

CO Ö © u w u 4)

g

N Ö 4) 4) 4>

g

6

(M NO O •*•« 1 O i n O N 4) •o o •rt u ©

o.

u M m NO o TH 1 O m o .^H 4) •ö o •r4 r l 4> O, II 0 m in NO NO

o o

TH T I i < en NO m in o ON TH -rl a> 4> •8*8 •r< . H u u 4) 4) o . Oi u u < a 00 d J 2 © .

•ë >

nj „> ri AS > NO M r i © Ö O N Ö © © © © 00 r i Ri CM I

(36)
(37)

fi o u u 3 CM X 4>

S

O-4) •o % 1-4 4> ! o

•8

•i-i

ï

00 fi O ö l o> »O ö o N Ü 4>

H

6

o •ö o •1-1 © O« fl w <ü rj too c •f •rt < — 1 O m ^ K 4 >w x 0 « > X O M N O ON TH 1 o m O"» 4> o • H U 4> O. II X i n N O O N 1 O m ON

•9

O •I-I u a> (U ii 0 Q 0 o • 1953-196 5 1956-196 5 4) 4> O O •i-I >iH »4 »4 4) a> n it <j 0 < <NJ ^ M + N O <<H + 00 O CO 1 u 4> •Ü a o N a o +» fi 4) 4>

g

4) <S0 « 4> o • l - ( h 4) O. 4> i-H 4) .fi 4> ÖD \ BK N O H I NO «H + 00 + 00 I N O

(38)
(39)

Cl û) «•-I a

6

ja nJ o ni .fi u OB 4) . û 4> W fi

g

4> 0) eu ••••» •H !* t—» î> 4) CU O ^ O o > -o M 4) 0) bo •c o o 4> *59 -'S • n 5 . rt a) o if> I I I I © O CO vO m ir» m m o* 0s o* o* 4> 4) 4> © O O O O • rt «H »H •!-( h M h h 4) 4> 4) 4) ft ft ft Q< > ' M U 4) fi O N

fvj If) if» if)

vO vu O vO ON 0s C* o^ PO 4) ü fi 0) M 4> CT • 1-4 WJ •1-4 N fi t i l l O O co vO if) if) tf) tf) • r i "«H «ri T * KM

(40)
(41)

X ©

'S

u O © ja « •r* rt o > ö • H 4> o 0) * 0 w u © O O CO N O m i n 10 m ©v 0s <y» o°> T l T l TH T ( © . »"ë > * o * U <u h %•> bo 0)bo C Ü

(42)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar na 1952 is deze stijging er ook niet meer bij, en zien wij, dat de melkprijs de laatste vier jaren vrijwel op.. hetzelfde niveau

Heilig Hart Ziekenhuis Leuven – Brochure ontslag met een urinesonde 8 ’s Nachts kan je de nachtzak onderaan de

Ecosysteem, Natuur en Meervoudig Ruimtegebruik 104 Bijlage 8 Kennis- en innovatievragen Maricultuur 107 Bijlage 9 Kennis- en innovatieopgaven geschikt voor topsectorfinanciering

Wanneer iemand zich niet goed in zijn vel voelt op het werk, zal dit onvermijdelijk gevolgen hebben, niet alleen voor de persoon, maar ook voor zijn werk en zijn collega’s..

• Stafdienst Budget en Beheerscontrole • Stafdienst Personeel en Organisatie • Stafdienst Informatie- en Communicatietechnologieën • Algemene Directie

4i&gt;In de kosten welke werden berekend voor het jaar 1950/'51 zijn de hef- fingen op de afgeleverde melk voor Melkcontrôle, Gezondheidsdiensten en de Stichting voor den

In Nederland zijn of waren verkrijgbaar getrokken machines van Amerikaanse of Europese herkomst, welke óf door de aftakas van de trekker óf door een eigen motor

Overwegende artikel 3§1 van de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie,