• No results found

Verhuizen met het kind na einde relatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verhuizen met het kind na einde relatie"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Verhuizen met het

kind na einde relatie’

Toestemming bij verhuizingen met het kind

Toetsing van:

Afstudeerscriptie

Hogeschool Leiden Opleiding HBO-Rechten

Naam: Keerty Sureshkumar Studentnummer: S1072702

Onderzoeksdocent: Mw. mr. M. Venderbosch Afstudeerbegeleider: Mw. mr. N. Sies

Opdrachtgever: Wigman, Sardjoe & Van Weegberg Advocaten

Cursus: HBR-AS17-AS

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie ‘verhuizen met het kind na einde relatie’. Deze scriptie is geschreven in opdracht van Wigman, Sardjoe & Van Weegberg Advocaten. De scriptie gaat over de vervangende toestemming bij verhuizingen in geval van gezamenlijk gezag.

Na mijn stageperiode bij Wigman, Sardjoe & Van Weegberg Advocaten heb ik daar als oproepkracht gewerkt. Om mijn studie af te ronden heb ik de advocaten gevraagd of ik mijn afstudeeronderzoek bij hun mocht doen. Bij het kantoor ben ik begeleid door de advocaat drs. mr. J.F.M. van Weegberg. Ik wil hem heel graag bedanken voor al zijn geduld en meedenken met mij. Tevens wil ik hem bedanken voor het vertrouwen dat hij in mij had en voor al zijn hulp. Daarnaast wil ik ook de andere twee advocaten, mr. J.M. Wigman en mr. W.N. Sardjoe, bedanken.

De docenten van de Hogeschool Leiden wil ik ook op deze manier bedanken. Alle eerste mevrouw Manon Venderbosch. Ze heeft mij geholpen met mijn onderzoeksvoorstel en mij gekoppeld aan mevrouw Nancy Sies. Mevrouw Nancy Sies wil ik heel erg bedanken voor haar tijd, geduld en de gesprekken. Mevrouw Sies heeft mij vanaf mijn plan van aanpak tot dit onderzoeksrapport geholpen. Ik waardeer al haar feedback en de correcties, want haar input is enorm groot. Daarnaast wil ik ook mevrouw Van Mierlo bedanken voor haar hulp. Als laatste wil ik de lezers ook bedanken.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Keerty Sureshkumar Vlaardingen, 6 maart 2019

(3)

Samenvatting

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Wigman, Sardjoe & Van Weegberg Advocaten (hierna WSW Advocaten). Het onderzoek gaat over het verzoek tot vervangende toestemming bij

verhuizingen met minderjarige kinderen. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “Welk

advies kan er op basis van geldende wet- en regelgeving, literatuuronderzoek en

jurisprudentieonderzoek aan het advocatenkantoor WSW Advocaten gegeven worden met betrekking tot een verzoek om vervangende toestemming bij verhuizing ex. artikel 1:253a lid 1 BW?” Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag zijn vijf deelvragen opgesteld. Dit onderzoek

is uitgevoerd door eerst te kijken naar alle artikelen van titel 14 van het boek 1 van BW. Daarnaast is er een jurisprudentieonderzoek gedaan.

Volgens de wet staan alle minderjarigen onder gezag. In het beginsel ligt het gezag over het kind bij de ouders van het kind. Op grond van artikel 1:247 lid 1 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht voor de ouder zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Tevens moeten de ouders alle beslissingen over de kinderen gezamenlijk nemen. Dit noem je het gezamenlijk ouderlijk gezag. Volgens lid 4 van artikel 1:247 BW moeten de ouders ook nadat zij uit elkaar zijn met elkaar in overleg treden om beslissingen over de kinderen te nemen. Als één van de ouders naar een andere woonplaats binnen of buitenland wil verhuizen met de kinderen, dan dient er in verband met het gezamenlijk uitoefenen van het gezag toestemming te worden gevraagd aan de andere ouder.1 Als de andere ouder geen toestemming voor de verhuizing verleent, dan is er sprake van een geschil met betrekking tot de uitoefening van het gezamenlijke gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Volgens artikel 1:253a lid 1 BW dient de rechter bij het nemen van beslissing rekening te houden met het belang van het kind.

Op 25 april 2008 heeft de Hoge Raad in een 1:253a BW zaak, genaamd Zwitserse verhuizing, beoordeeld dat alle relevante feiten en omstandigheden dienen mee te wegen. Dus het belang van het kind is niet meer het enige criterium. In genoemde arrest bepaalde de Hoge Raad dat een verzoek om vervangende toestemming getoetst moet worden aan de 9-criteria, zoals genoemd in het arrest.2

In dit onderzoek over vervangende toestemming bij verhuizing zijn 30 uitspraken van het Gerechtshof onderzocht. Daarvan zijn er 15 uitspraken waarbij het verzoek tot vervangende toestemming is

1 ‘verhuizen met de kinderen na echtscheiding? Toestemming vereist’ erfrecht, 8 augustus,

familie-erfrecht.nl

(4)

toegewezen en 15 uitspraken waarbij het verzoek is afgewezen. Van die 15 uitspraken zijn er vijf uitspraken voor verhuizing naar het buitenland en 10 uitspraken zien op binnenlandse verhuizingen. De uitspraken zijn als bijlage opgenomen in dit onderzoek.

Uit jurisprudentie onderzoek is gebleken dat de rechter altijd toetst aan de 9-criteria. De noodzaak om te verhuizen is doorslaggevend om een beslissing te nemen. De rechter wijst het verzoek toe als er een noodzaak is om te verhuizen en als de noodzaak is bewezen. Tevens wordt getoetst of de verhuizing goed is doordacht en voorbereid. Als de verhuizing voldoende is doordacht en voorbereid door de verhuizende ouder, kan de rechter het verzoek toewijzen, ook al is er geen sprake van een noodzaak. Op basis hiervan wil ik de WSW Advocaten de volgende aanbevelingen doen: 9-criteria benadrukken in elk verzoek bij vervangende toestemming tot verhuizing, het beroepsproduct en de richtlijnen meenemen en de gebruikte jurisprudenties bijhouden. Daarnaast wil ik vragen om het artikel 2 “hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort” van het ouderschapsplan aan te passen.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord blz.2 Samenvatting blz. 3 Inhoudsopgave blz. 5 Afkortingen blz. 7 Hoofdstuk 1: Inleiding blz. 8 1.1. Probleemanalyse blz. 8

1.1.1 De aanleiding van het probleem blz. 8

1.1.2 Een duidelijke beschrijving van het praktijkprobleem blz. 10

1.2. Doelstelling blz. 10 1.3. Vraagstelling blz. 11 1.3.1. Centrale vraag blz. 11 1.3.2. Deelvragen blz. 11 1.4. Onderzoeksmethode blz. 11 1.5. Kwaliteit en validiteit blz.13

Hoofdstuk 2: Het gezamenlijk gezag blz. 14

Inleiding blz. 14

2.1. Geschiedenis van het gezag blz. 14

2.2. Afstamming blz. 15

2.3. Minderjarige kinderen blz. 17

2.4. Gezag blz. 17

2.5. Hoe komt het gezag tot stand blz. 19

2.6. Tussenconclusie blz. 21

Hoofdstuk 3: Vervangende toestemming bij verhuizing blz. 22

Inleiding blz. 22

3.1. Recht op omgang blz. 22

(6)

3.3. Tussenconclusie blz. 25

Hoofdstuk 4: Criteria om te verhuizen met het kind blz. 26

Inleiding blz. 26

4.1. Zwitserse verhuizing: eerste aanleg blz. 26

4.2. Arrest: 25 april 2008 blz. 27

4.3. Tussenconclusie blz. 30

Hoofdstuk 5: Toegewezen verzoeken blz.31

Inleiding blz. 31

5.1. Verhuizen naar het buitenland blz. 32

5.2. Binnenlandse verhuizingen blz. 34

5.3. Tussenconclusie blz. 37

Hoofdstuk 6: Afgewezen verzoeken blz. 38

Inleiding blz. 38

6.1. Verhuizen naar het buitenland blz. 38

6.2. Binnenlandse verhuizingen blz. 41 6.3. Tussenconclusie blz. 45 Hoofdstuk 7: Conclusie blz. 46 Inleiding blz. 46 7.1. Theoretisch onderzoeksgedeelte blz. 46 7.2. Praktijk onderzoeksgedeelte blz. 47 Hoofdstuk 8 : Aanbevelingen blz. 49 Literatuurlijst blz. 50 Bijlage blz. 53

Bijlage I: Toegewezen verzoeken: buitenland blz. 1 Bijlage II: Toegewezen verzoeken: binnen Nederland blz. 3 Bijlage III: Afgewezen verzoeken: buitenland blz. 6 Bijlage IV: Afgewezen verzoeken: binnen Nederland blz. 8 Bijlage V: Ouderschapsplan

(7)

Afkortingen

Art. Artikel

BW Burgerlijk Wetboek

Hof Gerechtshof

HR Hoge Raad der Nederlanden

IVRK Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het kind Rv Wetboek van Rechtsvordering

(8)

Hoofdstuk 1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de achtergrondinformatie over mijn onderzoek beschreven. Er wordt tevens gesproken over de aanleiding van het onderzoek.

1.1. Probleemanalyse

1.1.1. De aanleiding van het probleem

In Nederland eindigt één op de drie huwelijken in een echtscheiding, zo blijkt uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.3 Bij het aantal echtscheidingen bij gezinnen met minderjarige kinderen zijn er ongeveer 33.561 minderjarige kinderen betrokken.4 Volgens Spruijt en Kosmos zijn er ongeveer 70.000 thuiswonende kinderen per jaar die een scheiding van de ouders mee maken. Dit is gebaseerd op het aantal samenwonenden die uit elkaar gaan, het aantal echtscheidingen en het aantal paren met thuiswonende kinderen tot een leeftijd van 22 jaar.5

Volgens de wet staan alle minderjarigen onder gezag. Het gezag over het kind ligt in beginsel bij de ouders van het kind. Op grond van artikel 1:251 lid 1 BW oefenen de ouders gedurende hun huwelijk gezamenlijk het gezag uit over hun kinderen. Op grond van artikel 1:247 lid 1 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht voor de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Tevens moeten de ouders alle beslissingen over de kinderen gezamenlijk nemen. Dit noem je het gezamenlijk ouderlijk gezag. Volgens lid 4 van artikel 1:247 BW verandert dit niet wanneer de ouders uit elkaar gaan. Op grond van artikel 1:251 lid 2 BW blijven de ouders na ontbinding van het huwelijk gezamenlijk het gezag hebben en dit gezamenlijk uitoefenen. De ouders moeten ook nadat zij uit elkaar zijn met elkaar in overleg treden om beslissingen over de kinderen te nemen. Dit staat soms haaks op het feit dat de ouders na het uit elkaar gaan hun leven opnieuw willen inrichten.

Als één van de ouders naar een andere woonplaats binnen of buitenland wil verhuizen met de kinderen, dan dient er in verband met het gezamenlijk uitoefenen van het gezag toestemming te worden gevraagd aan de andere ouder.6 Als de andere ouder geen toestemming voor de verhuizing verleent, dan is er sprake van een geschil met betrekking tot de uitoefening van het gezamenlijke gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders

3 ‘Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden’, Centraal Bureau voor de Statistiek, 11 juni

2017, CBS.nl.

4 Echtscheiding; leeftijdsverschil, kinderen, geboorteland, huwelijksduur’, Centraal Bureau voor de Statistiek, 16

juni 2017, CBS.nl

5 Spruijt en Kosmos, ‘Handboek Scheiden en de kinderen’, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum 2014 6 ‘verhuizen met de kinderen na echtscheiding? Toestemming vereist’ erfrecht, 8 augustus,

(9)

of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een beslissing wat voor het kind wenselijk is. Het komt ook voor dat een ouder zonder toestemming van de andere ouder en zonder toestemming van de rechter naar een andere woonplaats verhuist, in dat geval kan die verhuizing, op verzoek van de andere ouder, op basis van ditzelfde wetsartikel worden

teruggedraaid door de rechter. Tevens kan de andere ouder de rechter verzoeken, door een

zelfstandig verzoek in het verweer te voeren, om de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen. De hoofdverblijfplaats is het adres waar het kind volgens de gemeentelijke basisadministratie

ingeschreven staat.

Het verzoek om vervangende toestemming komt voor bij kinderen waarbij de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Op 25 april 2008 heeft de Hoge Raad in een zaak, genaamd: “Zwitserse verhuizing”, beoordeeld dat bij een verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing op basis van artikel 1:253a BW alle relevante feiten en omstandigheden dienen mee te wegen in de

beoordeling.7 Dat betekent dat niet altijd de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de ouders. In het artikel 1:253a BW komt belang van het kind voorop, maar in het Zwitserse arrest beslist de rechter dat het belang van het kind niet het enige criterium is waar de rechter naar kijkt. De rechter heeft rekening gehouden met 9-criteria.

Wigman, Sardjoe & Van Weegberg Advocaten (hierna WSW Advocaten) is een advocatenkantoor gevestigd in Den Haag en is gespecialiseerd in de volgende rechtsgebieden: personen- en familierecht en (jeugd) strafrecht. Het is een klein en persoonlijk kantoor met drie advocaten. Het kantoor bestaat sinds 1999 en de advocaten zijn sinds 2005 in de huidige samenstelling.8 WSW Advocaten heeft bijna wekelijks te maken met cliënten, die op punt staan om te gaan scheiden of om uit elkaar te gaan. Daarnaast heeft het kantoor dagelijks te maken met zaken, waarbij kinderen betrokken zijn, zoals omgangzaken, kinderalimentatie en gezag. Wanneer er een zaak binnenkomt over een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing, dan zal de zaak worden behandeld door één van de drie advocaten. De advocaat start een procedure, dat betekent dat er een verzoek wordt ingediend bij de rechtbank om vervangende toestemming te vragen voor verhuizing. De advocaat voert ook in bepaalde zaken verweer tegen het verzoek van de wederpartij.

7 Hoge Raad, 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 8www.wswadvocaten.nl

(10)

1.1.2. Een duidelijke beschrijving van het praktijkprobleem

WSW Advocaten heeft veel zaken betreffende vervangende toestemming bij verhuizing, waarbij er een verzoek wordt ingediend of verweer wordt gevoerd. In de meeste zaken bij WSW Advocaten verzoekt de moeder om met het kind te gaan verhuizen naar een andere woonplaats, meestal uit de woonplaats van de vader. Wanneer de vader geen toestemming verleent aan die verhuizing, dan zal de moeder via een advocaat een verzoek bij de rechter indienen om vervangende toestemming te vragen. De vader zoekt in zo’n geval ook zelf een advocaat om verweer te kunnen voeren tegen dit verzoek. Echter, hier komt meer bij kijken dan alleen het indienen van een verzoek- of verweerschrift. De juridische procedure kan erg lang duren, met name wanneer er sprake is van verhuizing naar het buitenland. Er worden namelijk zwaardere eisen gesteld. Volgens artikel 1:253a lid 1 BW dient de rechter bij het nemen van een beslissing rekening te houden met het belang van het kind. Volgens de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008 is het belang van het kind niet meer het enige

criterium.9 Telkens spelen er andere feiten en omstandigheden een rol.10 Het is dus erg belangrijk om die feiten en omstandigheden op een juiste wijze in kaart te brengen. Het is in de wet niet

aangegeven wanneer de rechter wel of geen vervangende toestemming voor verhuizing zal verlenen omdat het afhangt van de situatie. Het is daardoor erg lastig voor de advocaten om van te voren de cliënten te adviseren. Aan de hand van relevante wet- en regelgeving, literatuuronderzoek en jurisprudentieonderzoek kan worden gevonden in welke gevallen de rechter de zaken houdende het verzoek vervangende toestemming bij verhuizing toewijst en afwijst.

1.2.

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is middels wet- en regelgeving, literatuuronderzoek en

jurisprudentieonderzoek in kaart brengen waar WSW Advocaten rekening mee moet houden bij nieuwe zaken over vervangende toestemming bij verhuizing. Dit is nodig voor de rechtspraktijk van WSW Advocaten om de cliënten (beter) te kunnen helpen bij het geven van juridisch advies en tijdens een gerechtelijke procedure. Het is goed om te weten in welke gevallen de rechter vervangende toestemming tot verhuizing verleent aan de verzoeker en in welke gevallen geen toestemming verleend wordt. Door middel van dit onderzoek kan er meer duidelijkheid worden gecreëerd

wanneer de rechter de toestemming tot verhuizing toewijst of afwijst. WSW Advocaten kan op basis van dit onderzoek haar cliënten met een soortgelijke zaak direct een advies geven of proberen zonder een gerechtelijke procedure de zaak af te ronden.

9 Hoge Raad, 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901

(11)

1.3.

Vraagstelling

1.3.1. Centrale vraag

De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt:

Welk advies kan er op basis van geldende wet- en regelgeving, literatuuronderzoek en jurisprudentieonderzoek aan het advocatenkantoor WSW Advocaten gegeven worden met betrekking tot een verzoek om vervangende toestemming bij verhuizing ex. artikel 1:253a lid 1 BW?

1.3.2. Deelvragen

Theoretisch-juridisch gedeelte

1. Wat houdt het gezamenlijk gezag in?

2. Wat is de juridische basis voor vervangende toestemming bij verhuizing?

3. Wat zijn de criteria waaraan de rechter toetst om te mogen verhuizen met de kinderen?

Praktijkonderzoeksgedeelte

4. Onder welke feiten en omstandigheden wijst de rechter een verzoek tot vervangende toestemming bij verhuizing toe?

5. Onder welke feiten en omstandigheden wijst de rechter een verzoek tot vervangende toestemming bij verhuizing af?

1.4.

Onderzoeksmethode

Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door eerst te kijken naar huidig wet- en regelgeving van het personen- en familierecht. De bronnen en literatuur zijn de wet, kamerstukken, handboeken en vakliteratuur en jurisprudentie. De bronnen die ik wil gebruiken zullen worden geanalyseerd en vergeleken, zodat ik de juiste antwoorden kan vinden voor de vragen. Ik zal het onderzoek richten op alle artikelen van titel 14 van boek 1 van BW omtrent het gezamenlijk gezag. Tevens zal ik het

onderzoek richten op het wetsartikel over geschillen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, namelijk artikel 1:253a BW. Ik zal ook de handboeken bestuderen omtrent ouderlijk gezag. Er zal gekeken worden naar wetsgeschiedenis van de hierboven genoemde artikelen om duidelijker te maken hoe die artikelen zijn ontstaan. Het is erg belangrijk dat er een gevalideerd en betrouwbaar onderzoek gedaan wordt. Hiervoor dient er juiste bronnen gebruikt te worden. Hieronder wordt per onderzoeksmethode toegelicht hoe ik de deelvragen ga onderzoeken.

(12)

Theoretisch-juridisch gedeelte van het onderzoek

1. Wat houdt het gezamenlijk gezag in?

In deze vraag wordt besproken over wat (gezamenlijk) gezag inhoudt, wie onder het gezag staat en hoe gezag tot stand komt. Deze deelvraag behoort tot het theoretisch-juridisch gedeelte van dit onderzoek. Deze deelvraag zal beantwoord worden door gebruik te maken van wetanalyse en literatuuronderzoek. In de wet wordt er specifiek gekeken naar alle artikelen van titel 14 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Die artikelen zullen worden besproken om die vraag te beantwoorden. Indien het nodig is wordt er ook gekeken naar de memorie van toelichting van het vergaderjaar 1992/1993.

2. Wat is de juridische basis voor vervangende toestemming bij verhuizing?

Deze deelvraag behoort ook tot het theoretisch-juridisch gedeelte van het onderzoek. Deze vraag zal worden beantwoord door gebruik te maken van wetartikel en literatuuronderzoek. Er wordt specifiek gekeken naar artikel 1:253a BW en literatuur.

3. Wat zijn de criteria waaraan de rechter toetst om te mogen verhuizen met de kinderen? Deze deelvraag zal worden beantwoord door gebruik te maken van vaste jurisprudentie omtrent vervangende toestemming bij verhuizingen. Er zal gekeken worden naar de 9 criteria, zoals die in de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 zijn opgenomen.11 Hieronder worden de criteria genoemd:

1. de noodzaak om te verhuizen;

2. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

3. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;

4. de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie in overleg;

5. de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

6. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;

7. de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

8. de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;

9. de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.

(13)

Praktijkonderzoekgedeelte van dit onderzoek

4. Onder welke feiten en omstandigheden wijst de rechter een verzoek tot vervangende toestemming bij verhuizing toe?

Deze deelvraag zal worden beantwoord door 15 uitspraken omtrent vervangende

toestemming bij verhuizing te bestuderen. Er zal gekeken worden in uitspraken van 12 juni 2014 tot en met 12 april 2018. Van de 15 uitspraken zien 10 uitspraken op verhuizingen binnen Nederland en 5 uitspraken zien op verhuizingen naar het buitenland.

5. Onder welke feiten en omstandigheden wijst de rechter een verzoek tot vervangende toestemming bij verhuizing af?

Deze deelvraag zal tevens worden beantwoord aan de hand van de resultaten van mijn jurisprudentieonderzoek. Voor deze vraag zal er gekeken worden in uitspraken van 8 april 2014 tot en met 21 december 2017. Er zijn 15 relevante uitspraken waarbij de vervangende toestemming is afgewezen. Van de 15 uitspraken zien 10 uitspraken op verhuizingen binnen Nederland en 5 uitspraken zien op verhuizingen naar het buitenland.

1.5.

Kwaliteit en validiteit

Het onderzoek is betrouwbaar, omdat de antwoorden van de deelvragen en de centrale vraag niet gebaseerd zijn op één bron. Er zijn uitspraken van de afgelopen 5 jaar voor dit onderzoek gebruikt. Deze uitspraken zijn bestudeerd en vergeleken voor het onderzoek. Er is op uitspraken.rechtspraak.nl gezocht naar: “vervangende toestemming verhuizing”. Daar kwamen ongeveer 740 uitspraken naar voren. Ik heb die uitspraken gefilterd naar rechtsgebied civiel recht, instantie Gerechtshoven en datum uitspraak 2014 t/m 2018. Ik heb gekozen voor de afgelopen 5 jaar, omdat ik mijn onderzoek wil richten op de gebeurtenissen van de afgelopen 5 jaar. Nadat ik de zoekresultaten heb gefilterd kwamen er 210 uitspraken naar voren. Ik heb de uitspraken gesorteerd op nieuw naar oud. Daarvan heb ik de eerste voorkomende uitspraken bestudeerd en daarvan heb ik 30 uitspraken gebruikt. Hiervan zijn 15 uitspraken van toewijzingen en 15 uitspraken van afwijzingen. De uitspraken hebben voldoende informatie gegeven om de twee deelvragen te kunnen beantwoorden. Tevens is dit in overeenstemming met het door de Hogeschool bepaalde omvang van dit onderzoek. Uitspraken van de eerste aanleg zijn niet meegenomen voor dit onderzoek, omdat de uitspraken van hoger beroep relevanter zijn voor dit onderzoek. De uitspraken van de eerste aanleg waren geen eindbeslissingen. Tevens zal ik tijdens het gehele onderzoek gebruik maken van voetnoten, om aan te tonen welke bron ik heb gebruikt. Het onderzoek zal valide zijn, omdat dit een onderwerp is dat altijd speelt.

(14)

Hoofdstuk 2

Het gezamenlijk gezag

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 1 behandeld. Deelvraag 1 luidt als volgt: wat houdt het gezamenlijk gezag in? In dit hoofdstuk zal allereerst de geschiedenis van het gezag worden besproken. Vervolgens wordt gesproken over afstamming. Daarna volgt een korte definitie van minderjarige kinderen. Vervolgens wordt besproken wat (gezamenlijk) gezag inhoudt en hoe het gezag tot stand komt. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een conclusie.

2.1.

Geschiedenis van het gezag

Het gezagsrecht is heel lang onveranderd geweest, echter is het vanaf 1984 in veranderingen terecht gekomen. Voor die tijd gold dat bij verschillen van meningen over de ouderlijke macht de wil van de vader beslissend was.12 De moeder kon alleen de rechter vragen om de beslissing van vader ongedaan te maken. In die periode was er dus sprake van ongelijkheid tussen man en vrouw.

Tot 1984 konden de ouders alleen binnen een huwelijk gezamenlijk de ouderlijke macht over de kinderen uitoefenen. In andere gevallen stond de minderjarige onder voogdij. Indien er sprake was van echtscheiding, dan kreeg één van de ouder de voogdij over het kind.

Vanaf 1984 kent het gezagsrecht de volgende veranderingen:

1. In de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1984 heeft de rechter beslist dat gezamenlijk gezag na ontbinding van het huwelijk mogelijk is.13 In deze uitspraak wordt door de rechter vastgesteld dat op grond van artikel 161 lid 4 het gezag bij beide ouders blijft. Voortzetting van het

gezamenlijk ouderlijk gezag is alleen mogelijk indien beide ouders het verzoek aan de rechter voorleggen en als de belangen van de kinderen niet zouden worden verwaarloosd.

2. In de uitspraak van 21 maart 1986 gaf de Hoge Raad meer duidelijkheden over wanneer en waarom het gezamenlijk ouderlijk gezag moet voorbestaan.14 In deze uitspraak geeft de rechter aan dat ongehuwde ouders, die met het kind in familierechtelijke betrekking staan, het gezag gezamenlijk mogen uitoefenen.

3. De onder 1 en 2 genoemde mogelijkheden zijn bij de invoering van de nieuwe wet van 1995 opgenomen.15 In het artikel van 1:251 lid 1 BW is opgenomen dat na ontbinding van het huwelijk

12 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 225 13 Hoge Raad, d.d. 4 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4807. 14 Hoge Raad, d.d. 21 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9283. 15 Kamerstukken II 1992/1993 23 012 nr. 3 p.2.

(15)

de ouders op hun eensluidend verzoek gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het gezag. Tevens is in het artikel 1:252 lid 1 BW opgenomen dat de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd en ook niet zijn geweest het gezag gezamenlijk mogen uitoefenen (samenwoners). 4. In de 1998 ingevoerde wet is opgenomen dat het gezamenlijk gezag van de ouders na

echtscheiding automatisch wordt voorgezet.16 Tevens kan de ander dan de ouder samen met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefenen, als zij getrouwd of geregistreerd partners zijn.17

5. Na invoering van de wet in 2002 hebben de ouders van rechtswege gezamenlijk gezag over het kind, wanneer zij gehuwd of geregistreerd partners zijn, mits het kind niet in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder.18

6. Sinds 1 april 2014 krijgt de geregistreerde partner van de ouder van rechtswege het ouderschap over het kind geboren tijdens het partnerschap.19

2.2.

Afstamming

De wetgever heeft als uitgangspunt gesteld dat iedereen het recht heeft om te weten van wie het kind afstamt.20 Lid 1 van artikel 7 IVRK omschrijft de volgende rechten van het kind:

“Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd”.

Het is een recht van een kind om zijn/haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. De afstamming is in het beginsel een biologische betrekking, die door de geboorte uit bepaalde ouders ontstaat en de hierdoor ontstane betrekking wordt ook wel familierechtelijke betrekking genoemd.21 Als er sprake is van een familierechtelijke betrekking, dan wordt er gesproken van juridisch

ouderschap.

Op grond van artikel 1:197 BW staan een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten in

familierechtelijke betrekking tot elkaar. Als ouders kunnen worden aangemerkt: een moeder en een vader. Het zijn de juridische ouders van het kind. Maar hoe wordt het vastgesteld dat de ouders ook de juridische ouders van het kind zijn? De wetgever heeft twee artikelen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek genoemd om dit vast te stellen. Volgens artikel 1:198 lid 1 BW is de moeder van een kind, de vrouw uit wie het kind is geboren of als zij op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd of door een geregistreerd partnerschap is verbonden met de vrouw uit wie het kind is geboren.

16 Van Mourik en Nuytinck, 2015, p. 239. 17 Van Mourik en Nuytinck, 2015, p. 239. 18 Van Mourik en Nuytinck, 2015, p. 261. 19 Van Mourik en Nuytinck, 2015, p. 261. 20 Asser/De Boer 1* 2010/692.

(16)

Tevens wordt op grond van artikel 1:198 lid 1 BW ook als moeder gezien degene die het kind heeft erkend of het kind heeft geadopteerd. Ook wordt zij als moeder gezien als haar ouderschap gerechtelijk is vastgesteld.

Op grond van artikel 1:199 BW is de vader van een kind, de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Als vader wordt ook gezien de man van wiens huwelijk of geregistreerd partnerschap met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, zelfs indien de moeder was hertrouwd of een nieuwe partnerschap had laten registreren. Tevens wordt op grond van artikel 1:199 BW als vader gezien hij die het kind heeft erkend, wiens ouderschap gerechtelijk is vastgesteld en die het kind heeft geadopteerd.

De vader en de moeder worden als juridische ouders van het kind gezien, tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Als de vader is overleden, maar 306 dagen voor de geboorte van het kind nog met de moeder getrouwd is geweest of geregistreerd partnerschap met de moeder had, wordt hij gezien als de juridische vader van het kind. Een kind kan door de moeder en de vader worden erkend. Volgens artikel 1:203 lid 1 BW kan erkenning op de volgende manieren worden gedaan: bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand, en bij notariële akte. Lid 2 van hetzelfde artikel geeft aan dat de erkenning op het moment van erkenning ingaat. Dus er is hier geen sprake van terugwerkende kracht tot geboorte.

Artikel 1:207 lid 1 geeft aan dat het ouderschap gerechtelijk kan worden vastgesteld als de ouder de verwekker van het kind is of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met de daad van de verwekking. De moeder of het kind, die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, kan een verzoek bij de rechtbank indienen om het ouderschap vast te stellen. Op grond van artikel 1:227 lid 1 BW wordt adoptie gedaan door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen of op verzoek van alleen één persoon. Op grond van artikel 1:227 lid 2 BW wijst de rechter het verzoek alleen toe als de twee personen ten minste drie aaneengesloten jaren voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Tevens kan het verzoek op grond van artikel 1:227 lid 3 BW alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek niets meer van zijn eigen ouders kan verwachten.

2.3.

Minderjarige kinderen

Op grond van artikel 1:245 lid 1 BW staan minderjarige kinderen onder ouderlijk gezag. Het artikel 1:233 BW zegt dat iedereen die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en die niet

(17)

gehuwd of geregistreerd is (geweest), minderjarige wordt genoemd. Tevens worden de kinderen, die niet meerderjarig zijn verklaard door de rechter omdat ze een kind hebben gekregen, ook gezien als minderjarigen (hierna kind). Het gevolg van minderjarigheid is handelingsonbekwaamheid, de minderjarige is onbekwaam zelf bindende rechtshandelingen te verrichten.22 Hierdoor moet het kind worden vertegenwoordigd door degene die het gezag over hem uitoefent.

2.4.

Gezag

Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij, zoals in artikel 1:245 lid 2 BW is

genoemd. In dit onderzoek wordt voogdij buiten beschouwing gelaten. Op grond van artikel 1:245 lid 3 BW wordt het ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Volgens artikel 1:245 lid 5 BW kan het ouderlijk gezag ook door één ouder samen met een niet-ouder worden geoefend. Dit wordt namelijk aangemerkt als ouderlijk gezag, dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend. Het gezag heeft op drie aspecten betrekking.23 Op grond van artikel 1:245 lid 4 BW heeft dit betrekking op de persoon van de minderjarige, op het vermogen van de minderjarige en op de vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen.

Op grond van artikel 1:247 lid 1 BW omvat het gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Lid 2 van het artikel beschrijft het volgende over verzorging en opvoeding: “onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende

behandeling toe”. Dit betekent dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van het kind, zowel binnen als buiten het gezin.24 De ouders moeten ook zorgen dat het kind niet in een onveilige situatie terecht komt. In artikel 5 IVRK wordt genoemd dat de ouders rekening moeten houden met de opvattingen van het kind, waarin de persoonlijkheid zich ontwikkelt en met de daaraan

gekoppelde zelfstandigheid.

Het ouderlijk gezag houdt in dat een ouder de plicht heeft om het kind te verzorgen en op te voeden. Het gezag bevat rechten en plichten tegenover het kind omtrent zijn opvoeding en verzorging.25 Verzorgen houdt in dat er gezorgd wordt voor de kleren en de voeding van het kind en dat het kind een onderdak heeft.26 De ouder wordt gezien als de wettelijke vertegenwoordiger van het kind. De

22 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 211 23 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 215 24 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 217 25 Koens en Vonken, 2014

(18)

ouder beslist dus over de schoolkeuze van het kind en alle zaken die betrekking hebben tot het kind. Tevens wordt de ouder op grond van artikel 1:247 lid 3 BW verplicht om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. Lid 4 van het artikel omschrijft dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Als de andere ouder na de scheiding verhuist naar de andere kant van het land of naar het buitenland, dan is een gelijkwaardige verzorging en opvoeding niet meer mogelijk. In artikel 1:247 lid 5 BW heeft de wetgever gevallen genoemd wanneer er rekening kan worden gehouden met gelijkwaardige

verzorging en opvoeding. In een uitspraak van de Hoge Raad heeft de rechter volgende beoordeeld: “Als de ouders het niet eens zijn over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de rechter daaromtrent moet beslissen, dient het belang van het kind het zwaarst te laten wegen. Dat belang

dient immers bij de te verrichten afweging van belangen een overweging van de eerste orde te zijn”.27

Op grond van artikel 1:249 BW dient het kind rekening te houden met de belangen van de ouders, in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden en met de belangen van de overige leden van het gezin. Artikel 1:250 BW omschrijft dat de kantonrechter een bijzondere curator kan benoemen als de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van het kind. Benoeming van bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW kan:28

a. op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve;

b. in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige dan wel het vermogen van de minderjarige;

c. bij strijd tussen belangen van de minderjarige en de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) dan wel van de voogd(en);

d. indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht in aanmerking genomen de aard van de belangenstrijd;

e. met het doel de minderjarige te vertegenwoordigen zowel in als buiten rechte.

2.5.

Hoe komt het gezag tot stand?

Artikel 1:251 lid 1 BW geeft aan dat de ouders gedurende hun huwelijk het gezag gezamenlijk uitoefenen. Dat houdt in dat de juridische ouders van rechtswege het gezag over hun kinderen hebben, als de kinderen binnen het huwelijk zijn geboren. Op grond van artikel 1:253aa lid 1 BW oefenen de ouders gedurende hun geregistreerd partnerschap het gezag gezamenlijk uit. Artikel

27 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 218 j.o. Hoge Raad, d.d. 21 mei 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BL7407 28 ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 bw’, rechtspraak, 1 april 2014, rechtspraak.nl

(19)

1:251 lid 2 BW geeft aan dat de ouders na ontbinding van het huwelijk het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van de ouder het gezamenlijk ouderlijk gezag omzetten in

eenhoofdig gezag. In dit artikel zijn er twee vereisten genoemd en de rechter wijst het verzoek alleen toe als er wordt voldaan aan één van de twee vereisten. De rechter toetst of er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat het niet te verwachten is dat er verbeteringen zal komen in de toekomst. Of wanneer een wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.29

In artikel 1:252 lid 1 BW wordt genoemd dat de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan niet van rechtswege het gezag gezamenlijk uitoefenen. De moeder waaruit het kind is geboren heeft automatisch het ouderlijk gezag gekregen en ze oefent op grond van artikel 1:253b lid 1 BW het gezag over het kind alleen uit. Voor de andere ouder moet er gezag worden aangevraagd. Op grond van hetzelfde artikel moeten de ouders samen het gezag laten aantekenen in het gezagsregister, zoals genoemd in artikel 1:244 BW.

Op grond van artikel 1:252 lid 2 BW kan de griffier de aantekening weigeren op één van de volgende gronden als:

a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag;

b. het gezag van één van beide ouders is beëindigd en de andere ouder het gezag uitoefent; c. een voogd met het gezag over het kind is belast;

d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken;

e. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent.

Tevens kan de ouder met het gezag op grond van artikel 1:253c lid 1 BW de rechter verzoeken het gezag om te zetten in gezamenlijk ouderlijk gezag. Op grond van artikel 1:253sa BW oefenen de ouder en haar echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, gezamenlijk het gezag uit, als het kind niet in familierechtelijke betrekking staat tot een ander ouder. Een ander dan de ouder kan ook samen met de ouder bij de rechtbank verzoeken om het gezag gezamenlijk uit te oefenen. Hiervoor moeten de ouder met het gezag en de ander dan de ouder op grond van artikel 1:253t lid 1 BW een verzoek indienen. Vereiste daarbij is dat deze niet-ouder in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat. In het geval dat het kind in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, dan wordt dit verzoek alleen toegewezen als er wordt voldaan aan lid 2 van dit artikel genoemde eisen als:

a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en

(20)

b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.

Op grond van artikel 1:253t lid 3 BW wordt dit verzoek afgewezen indien de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. In de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt toegekend aan beide ouders of aan een ouder, vindt dit gezag aanvang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of indien de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.30 Bij ontbinding van het huwelijk begint het gezamenlijk of eenhoofdig gezag nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.31

Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen de ouders een verzoek bij de rechter indienen als er sprake is van geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank neemt een beslissing dat in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De geschillen kunnen gaan over zorg- en opvoedingstaken, hoofdverblijfplaats, zorgregeling of de informatieverstrekking. In het volgende hoofdstuk wordt er verder over dit onderwerp gesproken.

30 Art. 1:253p lid 1 BW. 31 Art. 1:253p lid 2 BW.

(21)

2.6.

Conclusie

In het recht over ouderlijk gezag is de afgelopen jaren veel verandering gekomen. Voor 1984 konden de ouders alleen binnen een huwelijk gezamenlijk de ouderlijke macht over de kinderen uitoefenen. In de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1984 heeft de rechter beslist dat gezamenlijk gezag na ontbinding van het huwelijk mogelijk is.32 Op 21 maart 1986 bracht de Hoge Raad meer

duidelijkheden over de ouderlijke macht na en buiten huwelijk.33 In de nieuwe wet van 1995 zijn deze veranderingen opgenomen.34 Na inwerkingtreden van de wet wordt het ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk of door één ouder alleen uitgeoefend. Het ouderlijk gezag houdt in dat een ouder de plicht heeft om het kind te verzorgen en op te voeden. De ouders oefenen gedurende hun

huwelijk en geregistreerd partnerschap het gezag gezamenlijk uit. Als een kind is geboren buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap oefenen de ouders het gezag niet van rechtswege gezamenlijk uit. De ouders moeten in dat geval samen het gezag laten aantekenen in het gezagsregister of de ouder met het gezag kan de rechter verzoeken het gezag om te zetten in gezamenlijk ouderlijk gezag.

In het volgende hoofdstuk wordt de tweede deelvraag beantwoord.

32 Hoge Raad, d.d. 4 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4807. 33 Hoge Raad, d.d. 21 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9283. 34 Kamerstukken II 1992/1993 23 012 nr. 3 p.2.

(22)

Hoofdstuk 3

Vervangende toestemming bij verhuizing

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 2 behandeld. Deelvraag 2 luidt als volgt: wat is de juridische basis voor vervangende toestemming bij verhuizing? Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden is het nodig om de vervangende toestemming in kaart te brengen. In dit hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf gesproken over wie recht heeft op omgang. Als tweede komt artikel 1.253a BW in beeld. Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

3.1.

Recht op omgang

Op grond van artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn/haar ouders. Het is een fundamenteel recht voor de ouder en het kind. Als de kinderen en ouders niet meer bij elkaar wonen, willen zij vaak contact met elkaar hebben en elkaar regelmatig blijven zien.35 Een band tussen de ouder en het kind mag niet worden verbroken na een echtscheiding. Na een echtscheiding heeft het kind zijn/haar hoofdverblijfplaats bij één van de ouders. Op grond van artikel 1:247 lid 3 BW moet de ouder bij wie het kind verblijft de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder bevorderen. De ouder bij wie het kind verblijft, moet ook de gelegenheid krijgen om een gezinsleven of toekomst op te bouwen. Naast het recht op omgang moeten de omstandigheden van het geval en een belangenafweging de beslissing kunnen rechtvaardigen.36 Hierover wordt in het volgende hoofdstuk gesproken.

3.2.

Art. 1:253a BW

Zowel tijdens het huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd of ongeregistreerd samenleven als na afloop daarvan kunnen geschillen ontstaan over de uitoefening van gezamenlijk gezag.37 Artikel. 1:253a BW betreft de geschillenregeling bij gezamenlijke uitoefening van het gezag. De wet stelt geen eisen aan de aard of ernst van het geschil. Wanneer de ouders een geschil hebben omtrent het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, dan kunnen zij op grond van lid 1 van dit artikel een verzoek indienen bij de rechtbank. Op grond van artikel 818 lid 2 Rv verwijst de rechter de ouders naar een mediator om tot een conclusie te komen. Als de ouders bij de mediator niet tot een

35 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 251 36 Vlaardingerbroeke e.a., 2011, p.277.

(23)

conclusie komen, dan neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.38

Artikel 1:253a BW is een artikel dat uit zijn krachten is gegroeid. Het artikel is in 1984 tot stand gekomen.39 Voor die tijd was de wil van de vader beslissend bij geschillen over de ouderlijke macht, zoals in het vorige hoofdstuk genoemd. Na inwerkingtreding van de wet van 30 augustus 1984 is deze ongelijkheid tussen man en vrouw komen te vervallen.40 Op 11 november 1995 werd het artikel 1:253a BW in het Burgerlijk Wetboek opgenomen.41 Bij inwerkingtreding van de Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding op 1 maart 2009 werden de derde, vijfde en zesde leden aan artikel 1:253a BW toegevoegd.42

Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:

a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid , een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;

b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;

c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;

d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.

Volgens artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank een regeling vaststellen betreffende uitoefening van het ouderlijk gezag. Hierbij kan het gaan om een regeling bij welke ouder het kind zijn

hoofdverblijfplaats heeft, dit is genoemd in artikel 1:253a lid 2 sub b BW. De hoofdverblijfplaats is het adres waar het kind volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat. De ouder waar het kind verblijft, neemt de meeste zorgtaken in handen. Bij co-ouderschap spreken de ouders onderling af op welk adres het kind staat ingeschreven. Co-ouderschap houdt in dat de ouders na hun scheiding de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen min of meer gelijk verdelen.

Ter verduidelijking van dit artikel wordt hierna een voorbeeld geschetst: “het kind en de ouders wonen in woonplaats A. Na de echtscheiding wil de moeder, waar het kind hoofdverblijf heeft, verhuizen naar woonplaats B, aan de andere kant van het land. De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over het kind en na de echtscheiding wordt dit voorgezet. De moeder is verplicht om

38 Art. 1:253a lid 1 BW.

39 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 225 40 Wortman en Van Duijvendijk-Brand, 2012, p. 225 41 Wet van 6 april 1995, Stb 240.

(24)

toestemming aan de vader te vragen om te mogen verhuizen. De vader verleent geen toestemming en moeder dient een verzoek in bij de rechtbank”. In dit geval kan de rechter beslissen of de moeder vervangende toestemming krijgt of niet. Veel voorkomende verzoeken omtrent vervangende toestemming zijn verzoeken bij vakanties, verhuizingen, inschrijving van school of verstrekken van een paspoort of bepalen of wijzigen van verblijfplaats van het kind. De rechter die de beslissing neemt omtrent het verzoek dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, daarover wordt in de volgende hoofdstukken gesproken.

In artikel 1:253a lid 3 BW staat dat als de ouders de verplichting van artikel 1:247a BW niet hebben voldaan, de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek aanhoudt, totdat aan die verplichting is voldaan. Echter, de rechter neemt het verzoek in behandeling, indien het belang van het kind dit vergt. Artikel 1:247a BW verplicht de gezaghoudende ouders bij beëindiging van hun samenleving een ouderschapsplan, als bedoeld in artikel 815 Rv op te stellen. Lid 4 van het artikel 1:253a BW geeft aan dat de artikelen omtrent ontzegging van de omgang en de wijziging van de omgang van overeenkomstige toepassing zijn. Daarbij geldt dat de bepalingen over omgang of omgangsregeling als verdeling van zorg- en opvoedingstaken wordt gelezen.

Artikel 1:253a lid 5 BW beschrijft het volgende:

De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd”.

Zoals hierboven is genoemd wordt als eerste gekeken of de ouders gezamenlijk tot een beslissing kunnen komen via een mediation. Als de ouders niet tot een gezamenlijke beslissing komen, kan de beslissing door de rechtbank worden genomen. In dit geval kan de rechtbank besluiten door de wet toegelaten dwangmiddel op te leggen. De beslissing kan zo ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank doet dit alleen als het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

(25)

Op grond van lid 6 behandelt de rechtbank het verzoek binnen zes weken. Artikel 265 Rv geeft aan dat de rechter van de woonplaats van het kind het verzoek in behandeling neemt. Het verzoekschrift met bijlagen dient in drievoud ter griffie worden ingediend. Iedere belanghebbende kan tot de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met bijlagen wordt ook in drievoud ingediend. Deze zaken worden maximaal binnen drie weken opgeroepen voor zitting. Als de zittingsdatum wordt vastgesteld zonder verhinderdata aan partijen op te vragen, dan mogen de partijen binnen tien dagen na de verzending van de oproep schriftelijk uitstel van behandeling vragen. Een verzoek om aanhouding wordt alleen verleend als er klemmende redenen zijn.43

3.3.

Conclusie

Volgens artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn/haar ouders. Na een

echtscheiding mag de band tussen de ouder en het kind niet worden verbroken. Wanneer de ouders een geschil hebben omtrent het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, wordt er een verzoek bij de rechtbank ingediend. De rechter neemt een beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Artikel 1:253a BW betreft de geschillenregeling bij de uitoefening van gezamenlijk gezag. Dit wetsartikel biedt een ouder de mogelijkheid om een geschil met de andere ouder voor te leggen aan de rechtbank.

In het volgende hoofdstuk wordt gesproken over de criteria om te verhuizen met het kind. De 9-criteria van Zwitserse arrest wordt besproken.

(26)

Hoofdstuk 4

Criteria om te verhuizen met het kind

4.1.

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 3 beantwoord. Deelvraag 3 luidt als volgt: wat zijn de criteria waaraan de rechter toetst om te mogen verhuizen met de kinderen? Het arrest van de Hoge Raad, Zwitserse verhuizing, wordt in dit hoofdstuk besproken. Allereerst wordt een korte samenvatting gegeven van de zaak in de eerste aanleg. Vervolgens wordt vervolgd met een paragraaf over het arrest. Dit hoofdstuk eindigt met een conclusie.

Zoals in de vorige hoofdstukken is besproken blijft het gezamenlijk ouderlijk gezag ook na een echtscheiding in stand. De gescheiden ouders moeten de belangrijke beslissingen samen nemen. Als de ouder waar het kind verblijft wil verhuizen, dan heeft de ouder toestemming nodig van de andere ouder, omdat de ouders samen de woonplaats van het kind moeten bepalen. Als de andere ouder geen toestemming geeft, dan kan er een art. 1:235a BW procedure bij de rechtbank worden opgestart. De rechtbank zal op grond van dit artikel toestemming verlenen voor de verhuizing. Op grond van het art. 1:253a BW neemt de rechtbank een beslissing die in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De belangen van het kind dienen een eerste overweging te vormen.44 In het arrest genaamd: Zwitserse verhuizing van 25 april 2008 bepaalde de Hoge Raad dat bij een beslissing op grond van art. 1:253a BW de rechter alle omstandigheden van het geval in acht moet nemen. De Hoge Raad gaf tevens aan dat de belangen van een ander dan het kind in uitzonderlijke gevallen zwaarder kunnen wegen dan die van het kind. De ouder, bij wie het kind verblijft, moet in beginsel de gelegenheid krijgen om een gezinsleven en een toekomst op te bouwen.45 Deze uitspraak is

richtinggevend voor de advocaten en de rechters.

4.2.

Zwitserse verhuizing: eerste aanleg

Op 30 november 2006 heeft de moeder een verzoek ingediend bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch om met haar twee kinderen te verhuizen naar Zwitserland. De moeder heeft een nieuwe partner in Zwitserland gevonden en ze wil met de kinderen bij hem gaan wonen. Bij beschikking van 13 april 2007 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat het niet in het belang van de kinderen zouden zijn. De rechtbank was van oordeel dat door verhuizing naar Zwitserland er een einde komt aan de huidige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De rechtbank was daarom van

44 E. Swiers, ‘Verhuizen met de kinderen na echtscheiding’, De Familie Kamer Advocaten, defamiliekamer.nl 45 Vlaardingerbroeke, e.a., 2011, p. 277

(27)

oordeel dat het belang van beide kinderen niet is gediend met een verhuizing naar Zwitserland.46 Bij beschikking van 21 augustus 2007 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank

bekrachtigd.47

4.3.

Arrest: 25 april 2008

De moeder heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De cassatierechter geeft aan dat er niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter dient dus alle

omstandigheden van het geval in acht te nemen, zo ook de belangen van de andere dan die van het kind. Deze uitspraak is maatgevend geweest voor de zaken betreffende vervangende toestemming voor verhuizing. Uit deze zaak blijkt dat de rechter een dergelijk verzoek toetst aan 9 verschillende criteria.48 Tevens wordt er gesproken over het recht en belang van de ouder om te verhuizen en in vrijheid zijn of haar leven opnieuw in te richten.

Hierna worden de 9-criteria toegelicht met praktijkvoorbeelden, die genoemd zijn in een artikel over vervangende toestemming voor verhuizing.49

1. Noodzaak om te verhuizen

Er moet blijken uit het verzoek dat er een duidelijke noodzaak is om te verhuizen uit de woonplaats. De ouder wil vaak verhuizen naar een andere woonplaats of naar een ander land om bij de nieuwe partner te kunnen wonen. Daarnaast zijn er ook financiële, medische of huisvestingsredenen noodzaak om te verhuizen. Stel een moeder wil verhuizen naar een andere woonplaats door financiële noodzaak. De moeder is juriste en door de bezuiniging kwam haar functie te vervallen. Na twee jaar gezocht te hebben naar een baan, heeft ze in een andere regio een baan gevonden. In dit geval zal de rechter moeten overwegen of de moeder voldoende heeft gezocht naar een baan in haar omgeving. Als de moeder niet lukt om een baan te vinden, dan zal de rechter op grond hiervan beslissen of er sprake is van een noodzaak.

2. De mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

46 J.J. van ’t Hoff, ‘Vervangende toestemming verhuizing naar Zwitserland’, 15 oktober 2010,

juridischekennisporatal.nl

47 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 21 augustus 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

48 Vorbach, ‘Vervangende toestemming voor verhuizing’, 15 september 2015, huveradvocaten.nl 49 T.C.P. Christoph, ‘Vervangende toestemming voor verhuizing’, zonmediation.nl

(28)

Er moet blijken uit het verzoek dat de verhuizing is doordacht en voorbereid. Als een ouder midden in een schooljaar verhuist, zonder eerst de uitspraak van de rechter af te wachten, wordt dit gezien als ondoordacht en zal de vervangende toestemming worden geweigerd.50 Stel een ouder heeft niet aangetoond over werk of familie te beschikken in de nieuwe woonplaats. De rechter kan oordelen dat de verzoeker de verhuizing niet goed heeft doordacht. De verhuizende moeder moet aantonen dat de verhuizing goed is doordacht en voorbereid, door bijvoorbeeld te informeren naar de mogelijkheden voor de kinderen om de sporten die zij beoefenen voort te zetten.

3. De door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren; Door de verhuizing zal de continuïteit van de woon- en sociale leefomgeving van het kind worden verbroken. Als de ouder met het kind wil verhuizen moet de verhuizende ouder duidelijke voorstellen doen om de gevolgen van de verhuizing te compenseren. De verhuizende ouder kan bijvoorbeeld een uitbreiding van de zorg- en contactregeling aanbieden of extra reiskosten voor zijn/haar rekening nemen. In dit geval zal de rechter het verzoek tot verhuizing eerder toewijzen.

4. De mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie in overleg; Door de verhuizing dienen de ouders meer met elkaar te communiceren over de

zorgregelingen en ontwikkeling van het kind. Het is belangrijk dat de communicatie tussen de ouders zonder problemen verloopt. Indien er sprake is van een slechte communicatie tussen de ouders, dan is de kans groot dat de communicatie verder zal verslechteren wanneer het kind verhuisd. Een dergelijke verslechterde communicatie tussen de ouders is niet in het belang van de kinderen. In dit geval zal de rechter het verzoek om te verhuizen afwijzen. Immers als de rechter het verzoek toewijst, dan kan de uitvoering van een contactregeling in gevaar komen.

5. De rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

Als er sprake is van een ruime zorg- en contactregeling of co-ouderschap, dan is de rechter niet snel bereid om het verzoek toe te wijzen. Door een verhuizing naar een ander land of andere woonplaats zal de afstand tussen de ouders groter worden. Het is erg belangrijk voor het kind om goed contact met beide ouders te hebben. In een zaak heeft het hof het verzoek

(29)

van de moeder afgewezen, omdat de verhuizing ertoe zou leiden dat de gebruikelijke

spontante contacten met de andere ouder niet meer mogelijk zouden zijn. Dus als de andere ouder actiever is in het leven van het kind, dan is de kans groot dat vervangende

toestemming wordt afgewezen.

6. De verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;

Hier wordt gekeken naar de verdeling in de zorgtaken. Zoals bij de vorige criteria is genoemd, is het noodzakelijk om te kijken naar de actieve rol van de andere ouder. Stel dat de ouders samen naar een schoolgesprek gaan en als het na de verhuizing niet mogelijk zou zijn, dan kan het verzoek worden afgewezen. Daarnaast toetst de rechter ook of de continuïteit van de zorg door de hoofdverzorger een groter belang heeft dan de continuïteit van de

leefomgeving. De rechter maakt dan een belangenafweging of de actieve rol van de andere ouder in het leven van het kind zwaarder weegt dan het belang van de verhuizende ouder. Stel er staat vast dat het niet in het belang van het kind is als de hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd, dan kan de rechter kijken naar het belang van de hoofdverzorger.

7. De frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

Als er sprake is van een ruime contactregeling of co-ouderschap, zal een verhuizing ertoe leiden dat de omgangsregeling wordt gewijzigd. In dit geval kan de rechter het verzoek afwijzen, omdat de verhuizing niet in het belang is van het kind en de andere ouder. Echter, als de andere ouder een beperkte rol vervult in het leven van het kind, dan zal de wijziging geen grote invloed hebben op het kind en de andere ouder. In dit geval zal de rechter het verzoek om te verhuizen toewijzen. Als er in het verzoek is aangetoond dat de huidige contactregeling na verhuizing, ondanks een grote reisafstand, nageleefd kan worden, dan zal de rechter het verzoek om te verhuizen toewijzen.

8. De leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;

Als het kind ouder dan twaalf jaar is, dan kan de rechter zijn mening in acht nemen. De rechter houdt dan in die gevallen rekening met de mening van die kinderen. De kinderen kunnen aan de Raad voor de Kinderbescherming en het gerechtshof laten weten of zij wel of niet willen verhuizen. De mening van het kind hoeft niet altijd doorslaggevend te zijn. Het hof kan beoordelen dat andere overwegingen zwaarder wegen dan de mening van de kinderen. De rechter zal een verzoek tot vervangende toestemming afwijzen in het geval de kinderen

(30)

die geworteld zijn in hun omgeving. Dit kan gebeuren doordat zij in hun woonplaats geboren en getogen zijn, daar naar school gaan en in de sociale contacten hebben.

9. De (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.

Er moet blijken uit het verzoek dat de verhuizende ouder de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing kan dekken. Als de verhuizing ervoor zorgt dat de extra kosten van de omgang erg hoog zijn en dat ouders deze kosten niet kunnen betalen, dan kan de rechter het verzoek om vervangende toestemming afwijzen.

4.4.

Conclusie

Het gezamenlijk ouderlijk gezag blijft ook na een echtscheiding in stand. De gescheiden ouders moeten de belangrijke beslissingen samen nemen. Als de ouder waar het kind verblijft wil verhuizen, dan heeft de ouder toestemming nodig van de andere ouder. Als de andere ouder geen toestemming geeft, dan kan er een art. 1:235a BW procedure bij de rechtbank worden opgestart. De ouder moet in het verzoek goed en objectief onderbouwen. Daarbij moet worden aangetoond dat het niet alleen om zijn of haar eigen belang gaat. In het arrest genaamd: Zwitserse verhuizing van 25 april 2008 bepaalde de Hoge Raad dat bij een beslissing op grond van art. 1:253a BW de rechter alle

omstandigheden van het geval in acht moet nemen. Uit deze zaak blijkt dat de rechter een dergelijk verzoek toetst aan 9 verschillende criteria. Er moet blijken uit het verzoek dat er een duidelijke noodzaak is om te verhuizen uit de woonplaats. De ouder wil vaak verhuizen naar een andere woonplaats om bij de nieuwe partner te wonen of door financiële noodzaak, medische noodzaak of huisvestingsredenen. Daarnaast toont de ouder aan dat de verhuizing goed is doordacht of

voorbereid. Het is ook nodig om alles af te wegen en de verhuizende ouder toont aan dat er geen andere mogelijkheid was dan verhuizen met het kind naar een andere woonplaats of een ander land. De rechter toetst dus in elke zaak de criteria en weegt af welke belangen noodzakelijk zijn. Wanneer de verhuizende ouder niet kan aantonen dat er sprake is van een noodzaak of wanneer deze de verhuizing niet goed heeft voorbereid, of de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder zal verslechteren, zal de rechter het verzoek tot vervangende toestemming afwijzen.

(31)

Hoofdstuk 5

Toegewezen verzoeken vervangende toestemming bij verhuizing

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 4 behandeld. Deelvraag 4 luidt als volgt: onder welke feiten en omstandigheden wijst de rechter een verzoek tot vervangende toestemming bij verhuizing toe? Om antwoord te geven op deze vraag, zijn in totaal 15 uitspraken van het Gerechtshof onderzocht. Daarvan zijn er 5 uitspraken voor verhuizing naar het buitenland gebruikt en 10 uitspraken zien op binnenlandse verhuizingen.

Uit elke uitspraak blijkt dat de rechter het verzoek toetst aan de criteria van de Hoge Raad, zie hoofdstuk 4. In sommige gevallen is het verzoek toegewezen, ondanks het feit dat er van een of meer van de ondervermelde criteria geen sprake is. Dit vindt dan zijn oorzaak in (bijzondere)

omstandigheden van het geval. Ook deze omstandigheden zijn meegenomen in de onderzoeksresultaten, en zijn terug te vinden in de bijlage 1 en 2.

De Hoge Raad heeft de volgende criteria in de uitspraak van 25 april 2018 opgenomen: 1. de noodzaak om te verhuizen;

2. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

3. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;

4. de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie in overleg;

5. de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

6. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;

7. de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

8. de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;

(32)

5.1.

Verhuizen naar het buitenland

Hieronder worden de feiten en omstandigheden van de 5 onderzochte uitspraken weergegeven.51

De noodzaak verhuizing

De noodzaak van de verhuizende ouder is dat er een noodzaak is om te verhuizen naar het

buitenland. De noodzaken die bij de uitspraken voorkomen zijn de financiële noodzaak,52 noodzaak omtrent werk,53 noodzaak omtrent huisvesting,54 in de nabijheid van de familie55 en sociale

noodzaak.56 In de nabijheid van de familie van de verhuizende ouder komt in twee uitspraken voor.57 In vier van de uitspraken ervaart de verhuizende ouder huisvestingsproblemen in Nederland. Dit leidt er toe dat er sprake is van een noodzaak omtrent huisvesting en in het buitenland zal dit geen

probleem zijn.58 Echter, bij één uitspraak is er geen noodzaak om te verhuizen59 en hierdoor verschilt deze uitspraak in de feiten en omstandigheden van de overige vier uitspraken. Hierbij speelt namelijk dat er een aantal jaren geen contact meer is tussen de minderjarigen en de niet verhuizende ouder.60

Mate verhuizing doordacht en voorbereid

Uit de onderzochte uitspraken blijkt dat dit criterium uit twee gedeelten bestaat: of de verhuizing goed is doordacht of dat de verhuizing goed is voorbereid. In drie van de vijf uitspraken staat vermeld dat de verhuizing goed of voldoende is doordacht.61 Waarom dit zo is, blijkt niet uit de uitspraken.62 In een van de uitspraken wordt een goede voorbereiding besproken. In die uitspraak acht de rechter dat er sprake is van een goede voorbereiding, omdat de verzorgende ouder een geschikte woonruimte in buitenland heeft gevonden, en ook reeds een school heeft gevonden voor de kinderen.63 Bij de uitspraak waarbij geen sprake is van noodzaak tot verhuizing, is de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid doordat de verhuizende ouder informatie heeft ingewonnen over de medische zorg voor een kind en de verhuizende ouder en het kind volgen al een cursus voor de buitenlandse taal.64

51 Zie bijlage 1, uitspraken 1 t/m 5 52 Zie bijlage 1, uitspraak 1. 53 Zie bijlage 1, uitspraken 3 en 5. 54 Zie bijlage 1, uitspraken 1, 3, 4 en 5. 55 Zie bijlage 1, uitspraken 1 en 5. 56 Zie bijlage 1, uitspraak 3

57 Gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:259, Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 8

december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9904

58 Zie bijlage 1, uitspraken 1, 3, 4 en 5. 59 Zie bijlage 1, uitspraak 2.

60 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924 61 Zie bijlage 1, uitspraken 1, 2 en 5.

62 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 8 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9904, Gerechtshof Arnhem-

Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924 en Gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:259.

63 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924 64 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924

(33)

Alternatieven en maatregelen om gevolgen te verzachten

De verhuizende moeder heeft bij één uitspraak aan de niet verzorgende vader voorgesteld om het maandelijkse retourticket te betalen door haar en tevens te zorgen voor tussentijds contact via Skype.65 In de andere zaken is daar geen sprake van geweest of is dit niet in de uitspraak genoemd.66

De onderlinge communicatie tussen de ouders

In alle gevallen is er sprake van moeizame of verstoorde communicatie tussen de ouders.67 Bij één uitspraak wantrouwen de ouders elkaar en maken verwijten. Hierdoor zijn ze nauwelijks in staat constructief met elkaar te overleggen.68

Verdeling zorgtaken en continuïteit

In alle gevallen blijft de hoofdverzorger gelijk na de verhuizing.69 De niet verzorgende ouder heeft geen of weinig zorgtaken, doordat de minderjarigen verhuizen. Bij één zaak zal de hoofdverzorgende ouder de kinderen stimuleren tot contactherstel met de vader.70

Frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder

De frequentie van het contact tussen het kind en de niet verhuizende ouder wordt in twee zaken belemmerd.71 De kinderen zullen de vader weinig of niet zien. Bij één zaak blijft de frequentie hetzelfde, doordat de kinderen voor de verhuizing ook geen contact met de niet verhuizende ouder hadden.72 Tevens wordt er bij één geval aangegeven dat de verhuizing grote negatieve invloed heeft op het contact en contactmogelijkheden.73 De niet verhuizende ouder zag de kinderen voor de verhuizing de helft van zijn tijd, maar dat gaat veranderen.74

Leeftijd van de minderjarigen en de mening

De meeste kinderen zijn boven de leeftijd van 9 of 10 jaar. Hierdoor hebben zij hun mening gegeven over de verhuizing naar het buitenland. Bij drie van de gevallen hebben de kinderen de verhuizing als

65 Gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:259 66 Zie bijlage I, uitspraken 1 t/m 4.

67 Zie bijlage I, uitspraken 1 t/m 5.

68 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 8 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9904 69 Zie bijlage I, uitspraken 1 t/m 5.

70 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924 71 Zie bijlage I, uitspraken 1 en 3.

72 Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1924 73 Zie bijlage I, uitspraak 1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rubriek (f) valt buiten de samenloop hetzij omdat de toepasselijke rechts- regels betrekking hebben op twee of meer verschillende rechtsverhoudingen 33 – hetzelfde geldt voor

betrokkenen, zoals collega’s, leidinggevenden en een wethouder. Deze kunnen andere belangen hebben waardoor zij aanpassingen in de tekst eisen, en om consensus te bereiken,

Dit is een ontwikkeling met open einde; het bestuur en raad van commissarissen zullen hierin afwegingen moeten maken wat in het belang is van de onderneming en daarmee wat voor dit

• Aangever moet een geldig identiteitsbewijs meenemen. • Kopie identiteitsbewijs van de

Meer zelfs, het lijkt er sterk op dat we vandaag datgene wat ouders doen, en waar- voor ze verantwoordelijk zijn, lijken te beperken tot de zorg voor de (meest

Een meisje mocht niet naar de begrafenis van haar vader die ze nooit gekend heeft omdat haar familie er niets mee te maken wou hebben; een ander meisje wordt

Een man die vo- rig jaar zijn vrouw verloor en ach- terbleef met een zoontje ver- trouwde me toe: ‘Nog altijd vertel- len we mama ’s avonds samen wat we die dag deden, net zoals

Bij bestuurders van lokale verenigingen ligt de taak om met regelmaat bij zichzelf te rade te gaan in hoeverre hun club voldoet aan de criteria voor goed bestuur. Ga met het