• No results found

Terug naar Wittgenstein’s Tractatus : over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Terug naar Wittgenstein’s Tractatus : over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Afdeling P

oliticologie

Schrijver: Guido van der Knaap (10000942) Datum: 28/6/2013

Docent (1e beoordelaar): Annelien de Dijn Tweede beoordelaar: Martin van Hees Aantal woorden: 8436

Bachelorproject: Van Machiavelli tot Foucault: Klassieke meesterwerken van de politieke theorie.

Opleiding: Bachelor Politicologie

Afstudeerrichting: Politieke Theorie & Politiek Gedrag. E-mail: guidovanderknaap@gmail.com

Terug naar Wittgenstein’s Tractatus

Over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie.

(2)

1

Hoewel Ludwig Wittgenstein (1898-1951) nooit expliciet publiceerde over politieke theorie of politieke filosofie ontstond er na zijn dood toch een debat over het belang van zijn filosofie voor de politieke theorie. Dit debat over de implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie valt op te splitsen in een methodologisch debat en een inhoudelijk debat. Het methodologische debat richt zich met name op de vraag wat de implicaties van Wittgenstein’s filosofie zijn voor de wijze waarop sociale wetenschappers en politieke theoretici wetenschappelijk onderzoek moeten doen. Belangrijke auteurs in dit debat zijn onder andere Winch (1958), Pitkin (1972), Danford (1978), Dienstag (1998), en Gunnell (2013). In dit artikel wordt er echter niet verder ingegaan op dit methodologische debat, hier staat het inhoudelijke debat centraal.

De vraag die in dit artikel centraal staat is of Wittgenstein’s filosofie normatieve implicaties heeft voor de politieke theorie, en wat die mogelijke implicaties dan inhoudelijk voorstellen. De wetenschappelijke bijdrage die dit artikel middels deze vraag aan het inhoudelijke debat wil leveren is tweeledig van aard. Ten eerste is het doel om ervoor te zorgen dat alle posities en de daarbij behorende argumenten in het debat duidelijk zijn. Ten tweede zal het artikel proberen een nieuw argument aan het debat toe te voegen door niet alleen te kijken naar de

Philosophische Untersuchungen van Wittgenstein, hetgeen bij het inhoudelijke debat

gebruikelijk is, maar door ook de Tractatus logico-philosophicus1 bij dit debat te betrekken. Dit laatste werk wordt binnen het inhoudelijke debat niet tot nauwelijks gebruikt, en door hier wel naar te kijken wil dit artikel een originele bijdrage aan het debat leveren. Het centrale argument in dit artikel is uiteindelijk dat de filosofie van Wittgenstein niet noodzakelijk leidt tot bepaalde normatieve implicaties voor de politieke theorie, maar dat daarmee niet gezegd is dat Wittgenstein leidt tot moreel relativisme.

De filosofie van Wittgenstein heeft weliswaar een hoog abstract gehalte, maar desondanks schrijven de auteurs die Wittgenstein gebruiken binnen de politieke theorie over belangrijke en concrete thema’s als het belang van een kritische of radicale democratie, de noodzakelijkheid van tolerantie, en het belang van het conservatisme. Dat dit concrete en maatschappelijk relevante thema’s zijn neemt niet weg dat Wittgenstein een moeilijk toegankelijke auteur blijft. Dit gegeven wordt dan ook meegenomen bij de methodologie van dit artikel.

1

(3)

2 ***

Vanwege het complexe karakter van het werk van Wittgenstein wordt er in dit artikel voor gekozen om vooral goed te kijken naar de teksten van Wittgenstein zelf. Zonder verdere intellectuele context of een ‘genealogie’ van Wittgenstein’s ideeën zijn die teksten al ingewikkeld genoeg. Door de Tractatus bij het debat over de relatie tussen Wittgenstein en de politieke theorie te betrekken wordt er wel een enigszins Skinneriaans aan het artikel toegevoegd. Er wordt alleen niet gekeken naar de bredere intellectuele context van Wittgenstein, maar naar de context van zijn vroegere werk, de Tractatus. De centrale ideeën van de Tractatus komen eerst ter sprake, waarna een bespreking van de Philosophische

Untersuchungen volgt.

De Tractatus bestaat uit zeven hoofdstellingen, die, op de zevende stelling na, ieder worden toegelicht met stellingen die behoren tot de hoofdstelling. Daarnaast is er, voor dit artikel niet geheel onbelangrijk, een inleiding. Hoewel de Tractatus het best als één geheel kan worden gelezen, is voor dit artikel met name het gedeelte vanaf stelling 6.4 van belang. Dit is het ethische gedeelte van de Tractatus, en dit gedeelte wordt elders in dit artikel uitgebreider besproken. Voor een goed begrip van Wittgenstein’s filosofie is het echter noodzakelijk om eerst enkele centrale ideeën van dit werk weer te geven.

Wittgenstein’s doelstelling in de Tractatus is om de grenzen van het denken te bepalen, en deze grenzen wil hij in de taal trekken (Wittgenstein 2010: Voorwoord2). Zo wil Wittgenstein alle filosofische problemen oplossen door te laten zien dat deze problemen ontstaan door een verkeerd gebruik van de taal. Wittgenstein’s idee is dat mensen beelden van een mogelijke werkelijkheid kunnen maken (idem: 2.12). Door een beeld te vergelijken met de werkelijkheid kan vervolgens worden bepaald of het beeld waar of onwaar is (idem: 2.223). Deze beeldtheorie trekt Wittgenstein door naar het denken. Hij stelt namelijk dat als iets denkbaar is het dan ook mogelijk is om hier een beeld van te maken (idem: 3.001).

Vervolgens gaat Wittgenstein over naar zijn taaltheorie waarin hij, zoals aangekondigd, de grenzen van het denken wil aangeven. Middels een volzin is het mogelijk om een gedachte,

2 Er wordt bij de Tractatus, zoals dat bij de literatuur over Wittgenstein gebruikelijk is, niet verwezen naar de bladzijde, maar naar de betreffende stelling. In dit, uitzonderlijke, geval wordt er dus verwezen naar het Voorwoord.

(4)

3

waarvan een beeld kan worden gemaakt, zintuiglijk waarneembaar uit te drukken (idem: 3.1). Door een gedachte als volzin te formuleren wordt het dus mogelijk om te kijken of de gedachte waar of onwaar is. Wittgenstein stelt dan ook dat “Der Gedanke ist der sinnvolle

Satz” (idem: 4). Dit idee van zinvolle zinnen is voor het vervolg van de Tractatus cruciaal.

Wittgenstein maakt namelijk een onderscheid tussen zinvolle, zinloze, en onzinnige zinnen. Ten eerste is een zin zinvol als die zin de mogelijkheid heeft om waar te zijn (idem: 4.2). Een zin hoeft dus niet waar te zijn om zinvol te zijn, de zin moet alleen waar kunnen zijn. Ten tweede zijn er tautologieën en contradicties, en dit zijn volgens Wittgenstein zinloze zinnen (idem: 4.461). Een tautologie is namelijk altijd waar, en een contradictie is nooit waar. Beide soorten zinnen hebben dus niet de mogelijkheid om waar te zijn, en daarom zijn deze zinnen niet zinvol maar zinloos. Ten derde zijn er onzinnige zinnen. Deze zinnen hebben betrekking op onderwerpen waarvan geen beelden gemaakt kunnen worden, en het is dus ook niet mogelijk om hier zinvolle zinnen van te maken. Voorbeelden hiervan zijn zinnen uit de metafysica, ethiek, en esthetiek (idem: 6.421 en 6.53).

Middels dit onderscheid komt Wittgenstein bij zijn beroemde laatste stelling die stelt dat “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen” (idem: 7). Oftewel, voor Wittgenstein is het niet mogelijk om zinvol te praten over onderwerpen die te maken hebben met bijvoorbeeld ethiek, en daarom is het maar beter om hier over te zwijgen.

***

Op Wittgenstein’s exacte ethiek in de Tractatus wordt elders in dit artikel nog uitgebreid ingegaan. Het debat over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie is echter ontstaan naar aanleiding van de Philosophische Untersuchungen. Daarom is het nu van belang om over te gaan naar dit latere werk van Wittgenstein. In de Philosophische

Untersuchungen geeft Wittgenstein voornamelijk argumenten in de vorm van voorbeelden,

zonder echt toe te werken naar een expliciete stelling of conclusie. Naast dit verschil in opbouw tussen de Tractatus en de Philosophische Untersuchungen bestaat er, zeker wat betreft Wittgenstein’s taalfilosofie, een belangrijk inhoudelijk verschil tussen deze twee werken. Omdat het hier van belang is om Wittgenstein’s centrale ideeën weer te geven om zo het debat over de implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie goed uiteen te kunnen zetten, wordt er hier verder niet ingegaan op het debat over de inhoudelijke verschillen tussen de Tractatus en de Philosophische Untersuchungen. Aangezien dit inhoudelijke verschil

(5)

4

uiteindelijk wel belangrijk is voor het centrale argument van dit artikel wordt hier later op ingegaan. Daarnaast voert het te ver om hier de volledige Philosophische Untersuchungen te behandelen. Toch vallen er wel enkele centrale ideeën of concepten uit de Philosophische

Untersuchungen te halen zoals een taalspel, familiegelijkenissen, en een levensvorm.

Het eerste belangrijke concept dat Wittgenstein introduceert is het ‘taalspel’ (Wittgenstein 2009: 73). Een taalspel is de context waarbinnen een uitdrukking, door die uitdrukking te gebruiken, betekenis krijgt (Stokhof 2000: 47). Voor Wittgenstein is bij een taalspel niet alleen de talige context waarbinnen een uitdrukking wordt gedaan van belang, maar ook de niet-talige context moet worden meegenomen (idem).

Het klassieke voorbeeld dat Wittgenstein zelf geeft is dat van de ‘vijf rode appels’ en hoe aan deze uitdrukking betekenis wordt gegeven. In dit voorbeeld krijgt iemand de opdracht om naar de kruidenier te gaan en daarnaast krijgt diegene een briefje mee met daarop de tekst ‘vijf rode appels’ (Wittgenstein 2009: 1). Vervolgens komt deze persoon met het briefje bij de kruidenier en overhandigt dit briefje aan de kruidenier. Het argument van Wittgenstein is nu dat de betekenis van de afzonderlijke woorden ‘vijf’, ‘rood’, en ‘appels’ niet ontstaat doordat de kruidenier er een beeld van maakt of dat de woorden een verwijzing hebben. Het woord ‘appels’ verwijst in dit voorbeeld wel naar iets, namelijk naar de appels die daar bij de kruidenier liggen. De woorden ‘vijf’ en ‘rood’ hebben in deze situatie echter geen directie verwijzing, maar de betekenis van deze woorden wordt bepaald door de handelingen van de kruidenier (Stokhof 2000: 180). Het is dus niet het mentale beeld of de verwijzing die de betekenis van deze woorden bepaalt, maar de toepassing ervan binnen een bepaalde context. Dat is niet alleen de talige context, in dit geval is immers de talige context alleen de combinatie van de woorden ‘vijf’, ‘rood’, en ‘appels’. Ook de niet-talige context is dus van belang voor het toeschrijven van betekenis. In dit geval gaat het om de context van de kruidenierswinkel, en dat diegene die het briefje overhandigt dit doet om iets, namelijk vijf rode appels, te kopen. Hiermee is het uiteindelijk de kruidenier die binnen deze context betekenis geeft aan het briefje middels een bepaalde handeling.

Een woord of uitdrukking krijgt bij de Philosophische Untersuchungen dus alleen betekenis binnen een taalspel, en niet buiten het betreffende taalspel (idem: 180). Het is ook mogelijk dat binnen een ander taalspel de betekenis van het woord of de uitdrukking weer verandert.

3

Ook bij de Philosophische Untersuchungen wordt er verwezen naar de betreffende paragraaf, en niet naar de betreffende bladzijde.

(6)

5

Kortom, de betekenis van een uitdrukking of woord is afhankelijk van het taalspel waarbinnen de uitdrukking gebruikt wordt. Naast het zojuist besproken “vijf rode appels” voorbeeld geeft Wittgenstein nog meer voorbeelden van taalspelen. Voorbeelden die hij bespreekt zijn het geven van een bevel en daar naar handelen, het vormen en testen van een hypothese, speculeren over een gebeurtenis, het vertellen van een grap, en het oplossen van een meetkundig probleem (Wittgenstein 2009: 23). Zoals deze selectie van voorbeelden laat zien kunnen taalspelen zeer divers van aard zijn. Daar komt nog eens bij dat taalspelen door de tijd heen kunnen verdwijnen, maar daarnaast kunnen er ook weer nieuwe taalspelen bijkomen. Omdat taalspelen zo verschillend zijn is het ook niet mogelijk om een fundament aan te wijzen waarop betekenis tot stand komt (Stokhof 2000: 181). Aangezien dit per taalspel verschillend is kan er geen algemeen voorbeeld gegeven worden dat voor alle taalspelen opgaat. Het besproken voorbeeld van de “vijf rode appels” is slechts een specifiek voorbeeld van hoe betekenis binnen een taalspel tot stand kan komen, en dit kan binnen een ander taalspel weer net anders werken. De gemene deler blijft dat betekenis tot stand komt binnen een taalspel, en dat daarbij zowel de talige als de niet-talige context van belang zijn. (idem).

Wittgenstein anticipeert ook op mogelijk kritiek op zijn idee van ‘taalspelen’. Deze kritiek zou stellen dat Wittgenstein niet bespreekt wat het gemeenschappelijke of essentiële kenmerk van de verschillende taalspelen is (2009: 65). Wittgenstein antwoordt op deze kritiek dat taalspelen niet een gemeenschappelijk of essentieel kenmerk hebben. Volgens Wittgenstein bestaan er tussen taalspelen slechts verschillende vormen van ‘affiniteit’ (idem). Hij legt dit uit door taalspelen te vergelijken met gewone spellen zoals een bordspel, kaartspel, en een voetbalspel (idem: 66). Alle spellen hebben volgens Wittgenstein niet zozeer een gemeenschappelijk kenmerk, maar vertonen onderling wel gelijkenissen. Met de verschillende taalspelen is hetzelfde het geval. De term die Wittgenstein hiervoor gebruikt is ‘familiegelijkenis’ (idem: 67).

De achtergrond waarbinnen een taalspel zich afspeelt noemt Wittgenstein een ‘levensvorm’. De term levensvorm is van de centrale begrippen uit de Philosophische Untersuchungen misschien wel de meest onduidelijke term. Wittgenstein noemt het begrip namelijk maar vijf keer in de Philosophische Untersuchungen, zonder het begrip echt uit te leggen. Het duidelijkst is Wittgenstein als hij stelt dat “the speaking of language is part of an activity, or

of a form of life” (2009: 23). Oftewel, het spreken van een taal, een taalspel, vindt plaats

(7)

6

Daarnaast schrijft Wittgenstein dat “What has to be accepted, the given, is – one might say –

forms of life” (idem: 345*4). Dit citaat is, wederom, niet bijzonder duidelijk. Toch kunnen hier twee belangrijke conclusies uit worden getrokken. Ten eerste dat er volgens Wittgenstein meerdere levensvormen kunnen bestaan, hij spreekt immers van ‘forms of life’. Ten tweede staat de levensvorm, of levensvormen, volgens Wittgenstein niet ter discussie. De levensvorm is gegeven en moet worden geaccepteerd. Binnen die levensvorm kunnen vervolgens verschillende taalspelen plaatsvinden.

De centrale vraag is nu of het middels de Philosophische Untersuchungen mogelijk is om te komen tot een bepaalde visie op ethiek of politieke theorie. De suggestie die uit de taalfilosofie van de Philosophische Untersuchungen zou kunnen volgen is dat nu ook de betekenis van de antwoorden op vragen als “is moorden slecht?”, “moet er meer tolerantie zijn?”, en “dient er voor meer economische gelijkheid te worden gezorgd?” afhankelijk is van het taalspel en de levensvorm waarbinnen de vraag gesteld wordt (Moore 2010: 1120). Het is echter de vraag of de betekenis van deze vragen en antwoorden, oftewel de betekenis van normen en waarden, ook daadwerkelijk tot stand komt binnen een taalspel en tegen de achtergrond van een bepaalde levensvorm. In elk geval leidt het idee dat mogelijk ook de betekenis van de zojuist besproken vragen afhankelijk is van een taalspel tot verschillende interpretaties van de Philosophische Untersuchungen voor de politieke theorie. Deze verschillende interpretaties van de normatieve implicaties van Wittgenstein’s Philosophische

Untersuchungen voor de politieke theorie komen in het volgende gedeelte uitgebreid aan bod.

***

Dit debat over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie is recentelijk door Moore (2010) uiteengezet. Omdat de indeling die Moore hanteert overzichtelijk is, wordt deze indeling hier overgenomen. De posities die Moore bespreekt zijn de volgende: de liberaal-democratische interpretatie, de conservatieve interpretatie, de relativistische interpretatie en de neutrale interpretatie (2010: 1124). De eerste twee posities, de liberale en de conservatieve, trekken volgens Moore uit de Philosophische

Untersuchungen een positieve conclusie (idem). Dat wil zeggen dat volgens deze lezingen uit

de Philosophische Untersuchungen daadwerkelijk een specifieke normatieve conclusie kan

4

Het sterretje geeft aan dat deze paragraaf afkomstig is uit deel 2 van de Philosophische Untersuchungen, waar de paragraafnummering weer vanaf ‘1’ begint.

(8)

7

worden getrokken. Het verschil tussen deze lezingen zit uiteraard in de inhoud van deze normatieve conclusie. De relativistische positie stelt in het kort dat de normatieve consequentie van de Philosophische Untersuchungen moreel relativisme is (idem). De laatste positie, en dit is de positie de Moore verdedigt, stelt dat de Philosophische Untersuchungen geen positieve normatieve consequenties heeft, en ook niet leidt tot moreel relativisme.

De relativistische interpretatie stelt dat Wittgenstein met zijn Philosophische Untersuchungen leidt tot moreel relativisme (Gellner 1984: 263). De relativisten benadrukken dat bij Wittgenstein het hebben van kennis en het geven van oordelen alleen mogelijk is binnen een gedeelde levensvorm. Het probleem dat de relativisten, waaronder Gellner, hiermee hebben is dat het bij Wittgenstein niet mogelijk is om buiten de levensvorm over een levensvorm te oordelen (idem: 251). Het is volgens de relativisten dus niet mogelijk om buiten een levensvorm die levensvorm ter discussie te stellen. Hierdoor worden volgens Gellner concepten, en dus ook morele oordelen, afhankelijk van de levensvorm, waardoor de ‘neutrale’ positie verdwijnt (idem: 263). Zo verdwijnt de mogelijkheid om morele oordelen van een universeel en neutraal fundament te voorzien.

Moore stelt dat deze relativistische visie tot moreel nihilisme kan leiden om twee verschillende redenen (2010: 1127). Ten eerste omdat de afwezigheid van een universele morele standaard moreel oordelen onmogelijk maakt. Omdat een universele standaard ontbreekt is het niet goed mogelijk om te beargumenteren dat de ethiek van de ene groep beter is dan de ethiek van de andere groep. Ten tweede zou het idee dat de moraal afhankelijk is van de levensvorm, en niet gebaseerd is op een universele standaard, ervoor zorgen dat mensen minder snel geneigd zijn om te handelen in overeenstemming met de moraal (idem). De relativistische interpretatie leidt dus tot moreel nihilisme waarbij morele oordelen over andere levensvormen niet goed mogelijk zijn en mensen minder snel geneigd zullen zijn om te handelen volgens de moraal.

Een voorbeeld van een relativistische interpretatie van de Philosophische Untersuchungen is de wijze waarop Mouffe Wittgenstein’s ideeën gebruikt. Allereerst maakt Mouffe expliciet duidelijk dat zij Wittgenstein niet wil gebruiken om vanuit zijn ideeën een politieke theorie af te leiden, of om zijn werk te gebruiken als de basis voor een politieke theorie (2000: 2). Mouffe wil niet middels Wittgenstein komen tot een eigen politieke theorie, maar slechts middels Wittgenstein’s filosofie kritiek leveren op andere politieke theoretici. Zo richt de

(9)

8

kritiek van Mouffe zich bijvoorbeeld op denkers als Habermas en Rawls (idem: 3 en 5-6). Nu is het feit dat Mouffe met Wittgenstein kritiek levert op andere auteurs natuurlijk niet afdoende op te stellen dat Mouffe past binnen de relativistische interpretatie van de

Philosophische Untersuchungen. De inhoud van Mouffe’s kritiek speelt hierbij echter ook een

rol. Zij stelt namelijk dat de politieke theorie niet op zoek moet gaan naar universele waarheden, onafhankelijk van de historische en culturele context. Ook Mouffe beargumenteert dus, evenals de relativistische positie, middels Wittgenstein tegen een universele standaard voor de moraal.

De visie van de conservatieven lijkt sterk op het argument van de relativisten, alleen trekken de conservatieven een andere conclusie uit het argument. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze conservatieve interpretatie is Nyíri (1982). Het centrale argument van hem, en de conservatieven, is dat er pas sprake kan zijn van kennis en betekenis binnen een levensvorm (Nyíri 1982: 58). Nyíri stelt dan ook dat “every judgement is

necessarily embedded in traditions” (idem: 59). Voor deze conservatieve interpretatie volgt

uit Wittgenstein dat de gedeelde levensvorm, een traditie, behouden moet blijven omdat hierdoor de samenleving goed kan functioneren (idem: 61). Zonder deze gedeelde levensvorm is het immers niet mogelijk om te komen tot kennis, betekenis en oordelen. De conservatieven trekken hiermee een positieve conclusie uit Wittgenstein, in die zin dat Wittgenstein wel degelijk bepaalde normatieve implicaties heeft.

Net als de conservatieven trekken ook liberaal-democratische politieke denkers een positieve conclusie uit Wittgenstein, alleen is die conclusie uiteraard anders dan die van de conservatieven. De liberaal-democratische denkers stellen volgens Moore dat vanwege het bestaan van verschillende levensvormen er op zijn minst sprake moet zijn van tolerantie (Moore 2010: 1124). Op zijn minst, want andere auteurs die Moore onder deze visie schaart pleiten in het licht van Wittgenstein voor een radicale democratie. Het argument, van in dit geval Botwinick, is dat niemand kan stellen dat zijn of haar kennis een beter fundament heeft dan de kennis van iemand anders. Hieruit volgt volgens Botwinick dat dan ook de machtsverdeling tussen burgers gelijk dient te zijn (idem). Een ander voorbeeld van een meer radicalere interpretatie is Medina (2010). Hij pleit niet zozeer voor een radicale democratieopvatting, maar voor persoonlijke rebellie (Medina 2010: 2). Door het laten horen van een ander geluid kan het debat, of het taalspel, worden verrijkt en uitgebreid (idem: 26).

(10)

9

De laatste visie die Moore bespreekt, de neutrale visie, is tevens zijn eigen positie. Volgens deze interpretatie leidt Wittgenstein’s filosofie niet tot een specifieke politieke of morele positie (Moore 2010: 1129). Het belangrijkste argument dat Moore voor deze visie geeft is negatief van aard, namelijk door te beargumenteren dat de eerder besproken interpretaties niet juist zijn. Deze kritiek van Moore op de andere posities wordt elders in dit artikel besproken, hier gaat het om het weergeven van de neutrale interpretatie. Volgens de neutrale interpretatie leidt Wittgenstein niet tot een specifieke normatieve positie, maar maakt Wittgenstein zijn lezers bewust van het bestaan van die normativiteit (idem: 1128). Of zoals Moore het formuleert: “Rather than telling us what kind of ethical or political life to lead, Wittgenstein is

trying to ‘assemble reminders’ for us about what it means to have a normative life at all”

(idem). Volgens Moore is daarmee niet gezegd dat politiek en ethiek volgens Wittgenstein niet belangrijk zijn: “Wittgenstein, as it were, is calling upon us to actually live our ethical

and political lives, whatever their content, and to do so with our eyes open” (idem).

Moore legt zijn neutrale positie verder uit door te stellen dat de normatieve keuzes van een persoon gebaseerd zijn op de levensvorm van die persoon (idem: 1129). Binnen een levensvorm bestaan er echter verschillende taalspelen die niet één fundament delen, maar slechts familiegelijkenissen vertonen. Hierdoor is het volgens Moore waarschijnlijk dat er binnen een levensvorm interne contradicties en zelfkritiek bestaan (idem). Volgens Moore bestaat er echter het gevaar dat deze tegenstellingen over het hoofd worden gezien, en dat er daardoor een eenzijdig beeld van de levensvorm ontstaat (idem). De bijdrage van Wittgenstein is nu juist dat hij wijst op de mogelijkheid van het bestaan van tegenstellingen binnen een levensvorm, zonder dat daar volgens Moore een specifieke morele of politiek theoretische positie uit voortkomt.

De verdere uitwerking die Moore aan dit idee geeft is echter niet onproblematisch. Zo stelt Moore in het verlengde van zijn positie dat “I have no special duty to moderate my decisions

because I recognize that other people have different beliefs. Of course I may decide to do just those things because they are called for by my beliefs, but I may equally well decide not to do them, for the same reason” (idem). Met dit citaat van Moore in het achterhoofd is het de vraag

of zijn lezing van Wittgenstein niet ook kan leiden tot de relativistische positie. Volgens dit citaat lijkt het immers slechts van de individuele overtuiging af te hangen of iemand iets moet doen of niet, en is de keuze daarbij ook nog eens tamelijk willekeurig. Moore stelt hier namelijk dat er rekening met anderen gehouden kan worden omdat dit iemands overtuiging is,

(11)

10

maar dat dit net zo goed niet gedaan kan worden als dat niet iemands overtuiging is. Het wordt dan de vraag aan wat voor moraal mensen, gezien het tamelijk willekeurige karakter dat Moore schetst, nog gebonden zijn. Als mensen zelf maar moeten doen wat hun overtuiging is en daarbij niet per se rekening dienen te houden met anderen, dan lijkt moreel relativisme niet ver weg meer.

***

Moore heeft zelf echter bezwaren tegen de relativistische positie aangezien zijn argumentatie voor de neutrale positie deels negatief van aard is. Deze negatieve argumentatie houdt in dat Moore aangeeft waarom de andere posities volgens hem onjuist zijn. Tegen de liberaal-democratische positie brengt Moore het argument in dat als Wittgenstein’s ideeën juist zijn, het niet zo is dat daar noodzakelijk uit volgt dat er sprake moet zijn van tolerantie, en meer in het algemeen, liberale en democratische waarden (Moore 2010: 1125). Als het echt zo is dat betekenis ontstaat binnen een taalspel, met op de achtergrond een gedeelde levensvorm, dan hoeft het inderdaad niet zo te zijn dat elke levensvorm waarde hecht aan tolerantie en andere democratische waarden. Het feit dat er mogelijk verschillende levensvormen en taalspelen bestaan wil nog niet zeggen dat elke levensvorm ook daadwerkelijk tolerant is jegens andere levensvormen. Zoals Moore terecht stelt is de liberaal-democratische positie een mogelijke uitkomst van Wittgenstein’s theorie, maar het is geen noodzakelijke uitkomst (idem).

Het argument van Moore tegen de conservatieve positie lijkt sterk op zijn zojuist besproken argument tegen de liberaal-democratische positie. Ook tegen de conservatieve positie brengt Moore in dat zij een verkeerd beeld hebben van de concepten taalspel en levensvorm (idem: 1126). Volgens Moore stellen de conservatieven een levensvorm voor als een uniform geheel, zonder dat er daarbinnen tegenstellingen en conflicten bestaan. Volgens Moore is dit een onjuiste weergave, aangezien Wittgenstein volgens hem suggereert dat er binnen een levensvorm wel degelijk tegenstellingen en conflicten kunnen bestaan. Uiteindelijk trekt Moore bij de conservatieve positie min of meer dezelfde conclusie als bij de liberaal-democratische positie, namelijk dat Wittgenstein niet leidt tot conservatisme, maar dat met Wittgenstein het conservatisme ook weer niet noodzakelijk afgezworen hoeft te worden.

Ook de argumenten van de relativistische positie probeert Moore te weerleggen, en wel door in te gaan op de twee centrale stellingen van deze positie (idem: 1127). Ten eerste stelt de

(12)

11

relativistische positie dat door het ontbreken van een universele standaard het niet mogelijk is om te komen tot morele oordelen. Ten tweede stelt het relativisme dat door het ontbreken van deze neutrale positie het niet aannemelijk is dat mensen nog zullen handelen in overeenstemming met de moraal. Tegen het eerste argument brengt Moore in dat zelfs als waarden niet universeel en absoluut zijn dat niet wegneemt dat mensen toch morele oordelen willen maken, en dat ook zullen doen (idem). Tegen het tweede argument van het relativisme stelt Moore dat deze stelling eigenlijk uitgaat van een bepaald mensbeeld, namelijk dat mensen niet meer geneigd zijn om volgens de moraal te handelen als die moraal niet absoluut is. Door dit specifieke mensbeeld klopt het argument volgens Moore niet meer, aangezien in Moore’s visie Wittgenstein niet uitgaat van een bepaald mensbeeld (idem: 1128).

Door de relativistische positie op deze wijze te weerleggen spreekt Moore zichzelf echter tegen. Hij brengt tegen het eerste argument van het relativisme in dat ook als de moraal niet universeel en absoluut is mensen toch morele oordelen willen en zullen maken. Vervolgens stelt Moore tegen het tweede argument van het relativisme dat dit argument uitgaat van een specifiek mensbeeld, en dat uitgaan van een specifiek mensbeeld niet compatibel is met Wittgenstein’s theorie. Dit laatste is in het licht van Moore’s eerste argument tegen het relativisme bijzonder merkwaardig. Immers, stellen dat mensen toch morele oordelen zullen maken, ook als de moraal niet universeel en absoluut is, is juist uitgaan van een bepaald mensbeeld. Een mensbeeld dat stelt dat mensen niet kunnen zonder morele oordelen en altijd zullen vasthouden aan bepaalde waarden. Dit mensbeeld zal misschien wel juist zijn, maar het is een contradictie om eerst het relativisme te weerleggen via een bepaald mensbeeld en vervolgens te stellen dat een ander onderdeel van de relativistische positie niet klopt omdat er daar wordt uitgegaan van een bepaald mensbeeld.

Daarnaast kan Moore voor zijn weerlegging van de conservatieve positie meer gebruik maken van de Philosophische Untersuchungen. Paragraaf 23 geeft in dit kader bijvoorbeeld veel duidelijkheid. Wittgenstein schrijft daar dat “new types of language, new language-games, as

we may say, come into existence, and others become obsolete and get forgotten.” (2009: 23).

Hoewel Wittgenstein hier spreekt over taalspelen en niet over levensvormen wordt hier wel duidelijk dat een taalspel een dynamisch concept is. Een taalspel kan opkomen, maar ook weer verdwijnen. Het is dus niet zo dat de levensvorm in stand gehouden dient te worden om dezelfde taalspelen mogelijk te kunnen maken aangezien de taalspelen toch al aan verandering onderhevig zijn. Hier is niet mee gezegd dat Moore’s argumenten tegen de

(13)

12

conservatieve positie onjuist zijn, maar zijn argumentatie zou er sterker op worden als hij naar bijvoorbeeld bovenstaand fragment had verwezen. De kritiek van Moore op de liberaal-democratische positie is overigens wel helder en overtuigend. Het is niet zo dat waarden als tolerantie noodzakelijk volgen uit het bestaan van verschillende taalspelen en levensvormen. Tolerantie kan een goede manier zijn om hier mee om te gaan, maar dit volgt, zoals Moore terecht stelt, hier niet noodzakelijk uit. Ook dat kan immers per levensvorm verschillen.

Al met al zijn niet alle argumenten van Moore tegen de verschillende posities overtuigend. Dit is problematisch, aangezien zijn eigen positie voor een belangrijke mate steunt op de weerlegging van de andere posities in het debat. Daarnaast bleek de formulering van zijn eigen positie ook niet helemaal helder. Vooral omdat die formulering toch mogelijkheden biedt voor de relativistische positie, een positie waar Moore zich juist tegen verzet. Hiermee lijkt het debat over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie weer volledig open te liggen. Hier wordt geprobeerd dit debat opnieuw te bekijken door te kijken naar Wittgenstein’s eerdere werk, namelijk de Tractatus. Eerder in dit artikel werd de

Tractatus al kort besproken, nu wordt er nader ingegaan op met name het ethische gedeelte

van de Tractatus. Eerst komen echter mogelijke problemen voor het gebruiken van de

Tractatus voor het debat over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke

theorie aan de orde.

***

Ten eerste zou het problematisch kunnen zijn dat Wittgenstein het in de Tractatus alleen heeft over ethiek, en niet over politieke theorie. Toch is dit niet bijzonder problematisch, aangezien beide onderwerpen in elkaars verlengde liggen. Zowel ethiek als politieke theorie zijn normatief van aard. Beide onderwerpen gaan over hoe dingen zouden moeten zijn, en niet over hoe zaken daadwerkelijk zijn. Vragen of iemand rechtvaardig handelt, of dat een politiek systeem rechtvaardig is, liggen duidelijk in elkaars verlengde. Daarnaast lijkt het duidelijk dat in de theorie van de Tractatus de politieke theorie ook tot het domein van de onzinnige zinnen zou behoren. Politieke theorie is immers geen empirische wetenschap die onderzoekt hoe de wereld in elkaar zit. Het is, om in de terminologie van de Tractatus te blijven, niet mogelijk om een beeld te maken van zinnen als “er moet meer tolerantie zijn”. Daarom zal de politieke theorie binnen de Tractatus niet behoren tot de zinvolle zinnen. Ook moge het duidelijk zijn dat de stellingen van de politieke theorie geen tautologieën of contradicties zijn, en dus ook

(14)

13

niet tot de zinloze zinnen behoren. Daarmee resteert alleen nog het domein waartoe de ethiek behoort, namelijk dat van de onzinnige zinnen.

Ook verdient het mogelijke contrast tussen de Tractatus en de Philosophische

Untersuchungen hier enige aandacht, aangezien in dit artikel middels de Tractatus wordt

getracht een bijdrage te leveren aan een debat dat vooral wordt gelieerd aan de Philosophische

Untersuchungen. Het is zeker niet de bedoeling om hier het volledige filosofische debat over

de mogelijke continuïteit of discontinuïteit van Wittgenstein’s filosofie te bespreken en hier een nieuwe visie op te ontwikkelen. Dit valt uiteraard niet binnen de doelstelling van dit artikel, maar toch kan dit onderwerp, gezien de controverse die hierover bestaat, ook weer niet in zijn geheel genegeerd worden.

Het debat valt uiteen in twee posities, door Stern de “one-Wittgenstein” en de

“two-Wittgenstein” genoemd (Stern 2006: 213). De eerste positie, de one-Wittgenstein, gaat er

vanuit dat Wittgenstein’s filosofie als een geheel moet worden gezien, en dat er geen sprake is van een radicaal verschil tussen de vroege Wittgenstein en de late Wittgenstein. Deze visie verwerpt het strikte onderscheid tussen twee ‘verschillende’ Wittgenstein’s. De tweede positie, de two-Wittgenstein, gaat juist uit van dit onderscheid tussen de vroege en de late Wittgenstein, en benadrukt de breuk die er binnen zijn denken plaatsvindt. Er is in elk geval, zoals Stokhof ook aangeeft, een duidelijk verschil tussen de taalfilosofie van de Tractatus en de Philosophische Untersuchungen (Stokhof 2010: 13).

Waar bij de Tractatus betekenis tot stand komt door een mogelijke verwijzing naar de werkelijkheid, daar wordt dit idee in de Philosophische Untersuchungen losgelaten. Bij dit laatste werk ontstaat betekenis immers door het gebruiken van een woord binnen een taalspel dat bestaat uit een talige en niet-talige context. In de Tractatus, zo stelt Stokhof, hanteert Wittgenstein een absoluut begrip van betekenis dat sterk gestoeld is op de logica (idem: 13). Wittgenstein’s betekenistheorie is in de Tractatus absoluut aangezien er een duidelijk scheidslijn is tussen zinvolle, zinloze, en onzinnige zinnen. Bovendien gaat dit onderscheid altijd op. Dit absolute idee van betekenis staat natuurlijk haaks op de betekenistheorie van de

Philosophische Untersuchungen, waar betekenis ontstaat in het gebruik en ook nog eens

(15)

14

Ondanks deze tegenstelling tussen de betekenistheorie van de Tractatus en de Philosophische

Untersuchungen stelt Stokhof dat hiermee de ethiek van Wittgenstein niet fundamenteel

verandert. Ook Richter, die niet noodzakelijkerwijs Stokhof’s interpretatie van Wittgenstein deelt, stelt dat Wittgenstein’s ethiek niet fundamenteel veranderd is (Richter 1996: 243). Volgens Stokhof is het niet zo dat met de nieuwe betekenistheorie van de Philosophische

Untersuchungen het ineens wel mogelijk is om zinvol over ethiek te spreken (idem: 13).

Het moge duidelijk zijn dat er, los van het filosofische debat over een mogelijke Wittgenstein I en Wittgenstein II, belangrijke verschillen bestaan tussen de Tractatus en de

Philosophische Untersuchungen maar dat met deze verschillen niet is gezegd dat

Wittgenstein’s visie op ethiek ook veranderd is. Volgens deze interpretatie heeft ethiek bij de

Philosophische Untersuchungen dan dezelfde status als in de Tractatus, en zijn normen en

waarden dus niet ineens afhankelijk geworden van het taalspel en de levensvorm. Deze interpretatie strookt met de Philosophische Untersuchungen aangezien Wittgenstein hier nergens een voorbeeld geeft van een taalspel waarbij ethiek ter discussie komt te staan. Wel staat deze visie tegenover de liberaal-democratische, conservatieve, en relativistische positie in het zojuist besproken debat. Deze posities veronderstellen immers, ieder op een verschillende manier, dat bij de Philosophische Untersuchungen normen en waarden wel afhankelijk zijn van de levensvorm. Door de hier veronderstelde continuïteit in Wittgenstein’s opvattingen over ethiek komen verschillende posities in het debat over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie dus mogelijk in de problemen.

Een ander probleem, of beter gezegd een misverstand, is specifiek voor het ethische gedeelte van de Tracatus en gaat niet op voor de Philosophische Untersuchungen. Dit misverstand omtrent het ethische gedeelte van de Tractatus is dat Wittgenstein zich hiermee op een lijn met het logisch-empirisme van de Wiener Kries stelt. Dit terwijl de Wiener Kries alleen sterk werd geïnspireerd door Wittgenstein (Hahn et al. 1973: 307 en 311). Deze logisch-empiristische interpretatie van de Tractatus suggereert dat Wittgenstein op dezelfde wijze tegen ethiek, esthetica, en metafysica aankijkt als de Wiener Kries, namelijk dat uitspraken hierover onzinnig en dus onbelangrijk zijn.

Hoewel Wittgenstein in de Tractatus weliswaar stelt dat bijvoorbeeld ethische uitspraken onzinnig zijn, wil dat niet zeggen dat ethiek voor hem onbelangrijk is. Integendeel, Wittgenstein laat op meerdere plaatsen in de Tractatus zien dat ethiek, of in bredere zin hetgeen waarover geen zinvol taalgebruik mogelijk is, voor hem van cruciaal belang is. Ten

(16)

15

eerste geeft hij in het voorwoord aan dat met het oplossen van de filosofische problemen er uiteindelijk vrij weinig is bereikt (Wittgenstein 2010: Voorwoord). Oftewel, het gaat Wittgenstein uiteindelijk om de zaken die niet middels zinvolle zinnen uitgesproken kunnen worden.

Ook in het laatste gedeelte van de Tractatus geeft Wittgenstein duidelijk aan dat ethiek voor hem zeer belangrijk is. Wittgenstein schrijft namelijk dat waarden buiten de wereld moeten liggen (idem: 6.41). Alles wat in de wereld is, is voor Wittgenstein namelijk contingent. Een zinvolle volzin is immers een gedachte, en een gedachte kan waar of onwaar zijn. Of de gedachte of zinvolle volzin waar of onwaar is, is echter logisch contingent. Iets kan namelijk wel het geval zijn in de wereld, of niet. Omdat waarden voor Wittgenstein absoluut zijn kunnen de waarden dus niet in de wereld zijn, want dan zouden de waarden contingent zijn (Wittgenstein 2010: 6.41, Stokhof 2010: 2). Waarden zijn voor Wittgenstein dus absoluut en kunnen daarom niet in de wereld besloten liggen, die logisch contingent is, maar moeten hier buiten liggen.

Stokhof (2010) bespreekt hoe de ethiek van de Tractatus, gegeven de onuitspreekbaarheid van waarden, toch begrepen kan worden. De visie die hij hier op Wittgenstein’s ethiek ontwikkelt maakt aan de ene kant duidelijk dat Wittgenstein geen moreel relativist is, maar dat het aan de andere kant niet zo is dat er een zeer expliciete ethiek uit de Tractatus volgt. Het argument van Stokhof voor zijn visie op Wittgenstein’s ethiek is eerst negatief van aard. Stokhof kijkt namelijk waar de ethiek van Wittgenstein in elk geval niet aan gerelateerd is. Ten eerste is ethiek, oftewel de juistheid van een handeling, niet gelegen in de relatie tussen de handeling zelf en de gevolgen van de handeling (idem: 6). De relatie tussen een handeling en de gevolgen van een handeling is immers in Wittgenstein’s terminologie logisch gezien contingent. Deze relatie is namelijk gelegen in de wereld, en wat in de wereld is, is logisch contingent. Omdat waarden volgens Wittgenstein niet contingent zijn kan de juistheid van een handeling niet gelegen zijn in deze relatie, want deze relatie is juist wel contingent. Deze redenering gaat ook op voor de relatie tussen de intentie van een handeling en de handeling zelf. Ook deze relatie is logisch contingent, dus ook hier kan volgens Wittgenstein de juistheid van een handeling niet in besloten liggen (idem).

Vervolgens gaat Stokhof beargumenteren hoe Wittgenstein’s ethiek dan wel op een positieve manier kan worden ingevuld (idem: 7). Stokhof gaat wederom in op het al vaker besproken

(17)

16

onderscheid tussen wat mogelijk in de wereld het geval is, waar de zinvolle zinnen over gaan, en wat buiten de wereld ligt, waar de onzinnige zinnen betrekking op hebben. Of zinvolle zinnen waar of onwaar zijn was volgens Wittgenstein logisch contingent. Iets kon immers wel het geval zijn in de wereld, of niet. Omdat alles in de wereld logisch contingent is, is er zoals Stokhof uitlegt geen situatie van de wereld die beschreven kan worden als een ideale ethische situatie (idem: 10). Die situatie zou namelijk ook contingent zijn, en ethiek is voor Wittgenstein niet contingent maar absoluut.

Volgens Stokhof is Wittgenstein’s ethiek gericht op het omgaan met het feit dat situaties in de wereld contingent zijn (idem). Wittgenstein gebruikt in dit kader, zo legt Stokhof uit, de uitdrukking ‘leven in het heden’ (idem). Het verleden en de toekomst spelen bij Wittgenstein’s ethiek dan ook geen rol. Dit omdat de relatie tussen de intentie van een handeling, het verleden, en de handeling logisch contingent is. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen het gevolg van een handeling, de toekomst, en de handeling zelf. Deze visie op Wittgenstein’s ethiek, waarbij het erom gaat hoe iemand zich opstelt jegens situaties in de wereld zoals die zich aan die persoon voordoen, lijkt een bijzonder persoonlijk visie op ethiek. Andere mensen lijken zo geen rol te spelen bij het ethisch handelen (idem: 11).

Stokhof geeft echter aan dat binnen zijn interpretatie van Wittgenstein’s ethiek ook ruimte is voor andere mensen (idem). Iedereen, dus ook andere mensen, wordt namelijk geconfronteerd met dezelfde ethische problemen. Iedereen wordt, volgens Stokhof’s interpretatie van Wittgenstein’s ethiek, geconfronteerd met de logische contingentie van de wereld en dient daarmee om te gaan. Omdat iedereen voor dezelfde opgave staat moet er, zo stelt Stokhof, rekening worden gehouden met het ethisch handelen van andere personen. Het klopt dat dit, evenals Stokhof’s interpretatie van Wittgenstein’s ethiek, een weinig concrete formulering is. Voor dit moment is dat echter niet bijzonder problematisch. Het doel van het bespreken van Stokhof’s interpretatie van Wittgenstein was namelijk om te laten zien dat Wittgenstein in de

Tractatus wel degelijk grote waarde hecht aan ethiek, en dat hier ook een bepaalde invulling

aan gegeven kan worden zonder dat dit leidt tot moreel relativisme. Hier wordt bij de bespreking van de exacte relatie tussen de Tractatus en de relativistische positie nog nader op ingegaan.

Nu er drie belangrijke bezwaren, het onderscheid tussen ethiek en politieke theorie argument, het Wittgenstein I en II argument, en het Wiener Kries argument, tegen het gebruiken van de

(18)

17

Tractatus voor het debat over de politiek theoretische implicaties van Wittgenstein zijn

weggenomen kan er gekeken worden naar wat de Tractatus daadwerkelijk kan bijdragen aan dit debat. Daarnaast is er middels Stokhof een invulling gegeven aan het ethische gedeelte van de Tractatus. Nu wordt er per positie bekeken wat de relatie is tussen de betreffende positie en de Tractatus.

***

De relatie tussen de Tractatus en de conservatieve positie lijkt niet bijzonder duidelijk, in zoverre dat de Tractatus niet direct een argument vóór of tegen de conservatieve interpretatie van de Philosophische Untersuchungen vormt. In elk geval geen argument voor de conservatieve interpretatie, aangezien de Tractatus totaal niet gebonden is aan het idee van een levensvorm, en juist dit laatste concept vormt een belangrijke bouwsteen voor het conservatieve argument. Wat dat betreft zou de Tractatus eerder een argument tegen de conservatieve positie zijn. Immers, bij de Tractatus is betekenis niet afhankelijk van de levensvorm, en daarmee vallen de argumenten van de conservatieve positie om de levensvorm in stand te houden weg. Hoewel de Tractatus misschien geen uitsluitsel biedt over de juistheid van de conservatieve positie is dat niet bijzonder problematisch. Eerder in het artikel is immers al geconcludeerd dat er steekhoudende argumenten zijn tegen de conservatieve lezing, en die argumenten komen door de Tractatus niet ineens op losse schroeven te staan.

De relatie tussen de Tractatus en de liberaal-democratische positie lijkt sterk op de zojuist beschreven relatie tussen de Tractatus en de conservatieve positie. Ook voor de liberaal-democratische positie geldt dat de Tractatus niet direct een argument voor of tegen de liberaal-democratische positie is. Daarnaast is het problematisch dat de liberaal-democratische interpretatie een breed spectrum van mogelijke normatieve implicaties van Wittgenstein omvat. Zoals al eerder aangegeven pleiten sommige liberaal-democratische auteurs middels Wittgenstein voor meer tolerantie, terwijl andere auteurs Wittgenstein’s Philosophische

Untersuchungen als een pleidooi voor een radicale democratie zien. Deze laatste interpretatie

kan in elk geval niet met de Tractatus worden ondersteund. Het is bijzonder lastig, zo niet onmogelijk, om in de Tractatus een pleidooi voor een radicale democratie te lezen. Voor de lezing dat Wittgenstein een argument zou vormen voor tolerantie valt middels de interpretatie van Stokhof nog wel iets te zeggen. De ethische interpretatie van Stokhof stelt immers dat er bij het ethisch handelen rekening met anderen gehouden dient te worden. Dit is echter een

(19)

18

dusdanig algemene formulering, dat het de vraag is of dit ook direct gezien moet worden als een argument voor meer tolerantie. Rekening houden met anderen is immers een vrij algemeen principe, en het lijkt wat vergaand om dit specifiek te verbinden aan de democratische positie. Daarnaast zijn er al de argumenten van Moore tegen de liberaal-democratische positie. Eerder in dit artikel werd al gesteld dat deze argumenten steekhoudend waren. Het zou al met al wat ver gaan om dan toch op basis hiervan te stellen dat de liberaal-democratische positie de juiste interpretatie is.

Voor de relativistische positie vormt de Tractatus het grootste probleem. Immers, de ethiek van de Tractatus is tegengesteld aan de ethiek zoals de relativistische positie die uit de

Philosophische Untersuchungen haalt. De relativistische positie stelt dat er bij de Philosophische Untersuchungen geen moraal meer is die kan worden voorzien van een

universeel fundament. Dit omdat volgens de relativistische positie de Philosophische

Untersuchungen de neutrale positie, waarvandaan het mogelijk is om oordelen te vellen over

andermans waarden, verwijdert. Zoals eerder in dit artikel naar voren kwam probeerde Moore de argumenten van het relativisme te weerleggen, maar slaagde hij daar niet afdoende in.

Met de Tractatus is het echter heel goed mogelijk om te laten zien waarom de relativistische positie geen hout snijdt, zonder daarbij een beroep te doen op een specifiek mensbeeld. In de

Tractatus laat Wittgenstein immers zien dat zijn beeld van de moraal niet relatief is, maar

absoluut. Wittgenstein hecht hier zo veel waarde aan dat hij de ethiek zelfs tot de categorie van de onzinnige zinnen rekent, om zo te benadrukken dat waarden niet contingent maar absoluut zijn. Met dit in het achterhoofd is het merkwaardig om Wittgenstein van relativisme te beschuldigen. Als de Tractatus namelijk ergens niet toe leidt, dan is het moreel relativisme. Daarnaast bleek in dit artikel dat Stokhof probeert te laten zien dat gegeven het feit dat Wittgenstein stelt dat zinvolle ethische uitspraken niet mogelijk zijn, er toch een ethische interpretatie uit het werk van Wittgenstein gehaald kan worden. Ook benadrukt bijvoorbeeld Stokhof de continuïteit tussen het vroege en het late werk van Wittgenstein als het gaat om ethiek (2010: 15). Een mogelijk tegenargument van de relativistische positie dat Wittgenstein’s ideeën over ethiek radicaal veranderd zijn gaat dus niet op. Dit artikel stelt namelijk dat bij de Philosophische Untersuchungen de moraal niet ineens afhankelijk is geworden van het taalspel en de levensvorm. Dit is in tegenstelling met wat de relativistische positie beweert.

(20)

19

Het enige problematische aan het ethische gedeelte van de Tractatus, en ook aan de interpretatie die Stokhof daarvan geeft, is dat die ethiek nogal abstract is en weinig concreet wordt. De praktische implicaties van Wittgenstein’s ethiek worden niet direct duidelijk, en concrete voorbeelden van Wittgenstein’s ethiek zijn ook moeilijk, zo niet onmogelijk, te geven. Een concreet voorbeeld van een situatie waarbij volgens Wittgenstein’s visie op ethiek goed gehandeld wordt zou namelijk ingaan tegen Wittgenstein’s eigen theorie. Volgens die theorie is het immers niet zinvol om over ethiek te praten, en zijn ethische uitspraken onzinnig. Een concreet voorbeeld zou Wittgenstein’s eigen theorie ondergraven, dit voorbeeld zou dan namelijk laten zien dat het wel mogelijk is om zinvol over concrete ethische situaties te praten. Het is goed om op te merken dat Wittgenstein in de Philosophische Untersuchungen op eenzelfde wijze omgaat met ethiek, namelijk door ethiek niet te gebruiken bij de voorbeelden die hij geeft. In dat kader blijft Wittgenstein dus, ondanks de verschillen tussen zijn vroegere en zijn latere werk, consistent. Bij beide werken geeft Wittgenstein immers geen concrete voorbeelden van juiste ethische handelingen of situaties. Dit doet Wittgenstein niet omdat ethiek voor hem niet belangrijk is, zoals eerder in dit artikel al is besproken is ethiek juist wel belangrijk voor Wittgenstein, maar omdat een concreet voorbeeld tegenstrijdig zou zijn met zijn bredere theoretische kader van de Tractatus.

Hiermee is Moore’s gebrekkige argumentatie tegen de relativistische aangevuld en blijkt de relativistische positie in het licht van de Tractatus weinig plausibel. Maar hoe zit het met Moore’s eigen interpretatie van Wittgenstein, de neutrale positie? Deze neutrale positie stelde dat Wittgenstein geen directe normatieve implicaties heeft, maar dat daarmee niet gezegd is dat normativiteit voor Wittgenstein niet belangrijk is. Volgens deze positie wijst Wittgenstein slechts op het bestaan van normativiteit, maar pleit hij niet voor een bepaalde moraal of politieke theorie. De Tractatus sluit prima aan bij deze visie aan, en vormt daarmee een argument voor de neutrale positie. Ook de Tractatus wijst, middels het ethische gedeelte, op het belang van normativiteit, zonder daarbij te beargumenteren voor een specifieke ethiek of politieke theorie. De Tractatus hecht grote waarde aan normatieve praktijken en normatieve handelingen, zonder daarover inhoudelijke uitspraken te doen. Natuurlijk is er de in dit artikel aangehaalde interpretatie van Stokhof, maar zijn visie op Wittgenstein’s ethiek is dusdanig abstract dat het moeilijk te beargumenteren valt dat hier specifieke normatieve implicaties uit volgen voor de politieke theorie. De ideeën uit de Tractatus passen hierdoor goed bij de interpretatie die de neutrale positie aan de Philosophische Untersuchungen geeft. Hiermee ondersteunt de Tractatus de neutrale positie meer dan de liberaal-democratische positie.

(21)

20

Daarnaast is zojuist al beargumenteerd dat de Tractatus een probleem vormt voor de relativistische positie, en, in minder mate, voor de conservatieve positie.

***

Met deze analyse in het achterhoofd is het mogelijk om terug te keren naar de centrale vraag van dit artikel, namelijk of Wittgenstein normatieve implicaties heeft voor de politieke theorie en wat die mogelijke implicaties dan zijn. Deze vraag werd eerst besproken door het debat dat Moore schetste uiteen te zetten. Het belangrijkste argument van Moore tegen zowel de liberaal-democratische positie als tegen de conservatieve positie was dat de normatieve conclusies die deze posities uit Wittgenstein’s Philosophische Untersuchungen trekken niet noodzakelijk uit de Philosophische Untersuchungen volgen. Er werd echter ook geconcludeerd dat Moore’s argumenten tegen de relativistische positie tegenstrijdig waren.

Vervolgens werd er gekeken naar het belang van de Tractatus voor de discussie over de normatieve implicaties van Wittgenstein voor de politieke theorie. Middels de Tractatus bleek dat de relativistische positie wel goed weerlegd kon worden. Omdat de Tractatus uitgaat van een absolute ethiek en het onwaarschijnlijk is dat Wittgenstein dit idee heeft losgelaten kan de relativistische positie hiermee terzijde worden geschoven. Ook blijkt niet uit de

Philosophische Untersuchungen dat Wittgenstein’s visie op ethiek radicaal is veranderd, en

dat ethiek daarmee afhankelijk zou zijn geworden van het taalspel en de levensvorm. Daarnaast vormde de Tractatus een ondersteuning voor de neutrale positie die stelt dat Wittgenstein wel het belang van normativiteit inziet, maar dat hij over de inhoudelijke invulling hiervan geen uitspraken doet.

Samengevat stelt het artikel dus dat er geen noodzakelijke normatieve implicaties uit Wittgenstein voor de politieke theorie volgen, maar dat Wittgenstein slechts wijst op het belang van normativiteit. Dat Wittgenstein niet leidt tot specifieke normatieve implicaties wil echter niet zeggen dat Wittgenstein leidt tot moreel relativisme. Hier volgt niet uit dat Wittgenstein’s filosofie volstrekt onbruikbaar is voor de politieke theorie. Dit artikel besprak namelijk het inhoudelijke debat over Wittgenstein en politieke theorie. Daarnaast bestaat er, zoals in de inleiding is aangegeven, een methodologisch debat over het belang van Wittgenstein voor de politieke theorie. Aangezien het methodologische debat in dit artikel niet

(22)

21

besproken is, kan het best zo zijn dat ondanks de conclusie van dit artikel Wittgenstein wel belangrijke implicaties voor het methodologische debat heeft.

Bibliogragfie

Danford, J.D. (1978) Wittgenstein and political philosophy : a reexamination of the

foundations of social science. Chicago: University of Chicago Press.

Dienstag, J.F. (1998) Wittgenstein among the Savages: Language, Action and Political Theory. Polity. 30 (4): 579-605

Gellner, E. (1984) The Gospel According to Ludwig. The American Scholar. 53 (2): 243-244, 250-251, 254-256, 258-260, 262-263

Gunnell, J.G. (2013) Leaving everything as it is: Political inquiry after Wittgenstein.

Contemporary Political Theory. 12 (2): 80-101

Hahn, H. et al. (1973) The scientific conception of the world: The Vienna Circle. In: P. Reidel (eds.) Empiricism and sociology. Dordrecht. 299-318

Medina, J. (2010) Wittgenstein as a Rebel: Dissidence and Contestation in Discursive

Practices. International Journal of Philosophical Studies. 18 (1): 1-29

Moore, M.J. (2010) Wittgenstein, value pluralism and politics. Philosophy & Social

Criticism. 36 (9): 1113 - 1136

Mouffe, C. (2000) Wittgenstein, Political Theory and Democracy. Zie: http://them.polylog.org/2/amc-en.htm

(23)

22

Nyíri, J.C. (1982) Wittgenstein’s Later Work in relation to Conservatism. In: B. McGuinness (Eds.) Wittgenstein and his Times. Oxford: Basil Blackwell. 44 – 68

Pitkin, H.F. (1972) Wittgenstein and Justice. California University Press

Richter, D. (1996) Nothing to be Said: Wittgenstein and Wittgensteinian Ethics. The Southern

Journal of Philosophy. 34 (2): 243-256

Stern, D.G. (2006) How many Wittgensteins? In: A. Pichler, S. Säättelä (eds.) Wittgenstein:

The Philosopher and his Works. Frankfurt a.M.: ontos verlag. 205-229

Stokhof, M. (2000) Taal en betekenis. Een inleiding in de taalfilosofie. Amsterdam: Boom

Stokhof, M. (2010) “Leven zonder hoop of vrees”: stoïsche elementen in de conceptie van het goede leven in Wittgensteins Tractatus. Filosofie. November 2010: 1-15

Winch, P. (1958) The idea of a social science and it’s relation to philosophy. New York: Humanities Press

Wittgenstein, L. (20091953) Philosophische Untersuchungen. Translated by G.E.M. Anscombe, P.M.S. Hacker and Joachim Schulte. Blackwell Publishing Ltd.

Wittgenstein, L. (20101922) Tractatus logico-philosophicus. Vertaald en van een nawoord en aantekeningen voorzien door W.F. Hermans. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij moet worden aangetekend dat de cijfers voor Denemarken wellicht enigszins geflatteerd zijn, aangezien vooral onder mannen het aandeel werkloze verlofgangers

Aan de deelnemers is vervolgens gevraagd in de kolom fictiev e ratio de waarde in te vul­ len die de ratio in 1995 zou bedragen in de hy­ pothetische situatie

Hepatic steatosis is an important factor affecting patient outcome after liver surgery (this thesis).. No matter how skinny you are, you still might have a fatty liver

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

Artikel 86d E-wet 1998, het artikel voorafgaand dus aan de regeling van energiebeurzen, luidt: ‘Indien dat noodzakelijk is in het belang van een voldoende transparante en liquide

Since more than fifty years, the surface tension gradient along the bubble interface that arises with the temperature gradient (Marangoni.. The role of surfactants in

If, after 1980, the reconfi- guration of British welfare capitalism was an attempt to find a new consensus between capital and labour built around residual state service

Together, these findings suggest that the largest effect of stochasticity on elasticities, in particular in terms of their ranking, is to be expected when the life cycle graph