• No results found

Wijkrecyclingsproject stadsgewest Breda: sociaal-wetenschappelijk onderzoek onder inwoners van Breda, Zevenbergen en Teteringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wijkrecyclingsproject stadsgewest Breda: sociaal-wetenschappelijk onderzoek onder inwoners van Breda, Zevenbergen en Teteringen"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wijkrecyclingsproject stadsgewest Breda

Citation for published version (APA):

Nederstigt, A. T. A. M. (1988). Wijkrecyclingsproject stadsgewest Breda: sociaal-wetenschappelijk onderzoek onder inwoners van Breda, Zevenbergen en Teteringen. (Waste management). Katholieke Universiteit Brabant.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1988 Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at: openaccess@tue.nl

(2)

Waste Management

Onderzoek en ldvtMring op hel gebied van afval- en milieubeheer door de KUB en de TUE

WIJXRECYCLINGSPROJECT STADSGEWEST BREDA

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek onder inwoners van

Breda, Zevenbergen en Teteringen

(3)

Waste Management

Onderzoek en edviMring op het gebied van afval-en milieubeheer door de KUB en de TUE

WIJ~CLIN:;SPROJECT STADSGDVESl' BREDA

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek onder inwoners van

Breda, Zevenbergen en Teteringen

Vakgroep Economische Psychologie Subfaculteit Psychologie

Katholieke Universiteit Brabant Begeleider:

Dr. Th.B.C. Poiesz

Stageverslag van A.T.A.M. Nederstigt

(4)

INHClJD&>PGAVE PAGINA

Voorwoord

o

.Inleiding 1

l. Het wijkrecyclingsproject in het Stadsgewest Breda 3

l. l. Het afvalverwerkingsbeleid in het Stadsgewest Breda 3

1.2. De opzet van de proef met de wijkrecyclingsparkjes 3

2. Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek 5

2.1. Pr~leemstelling 5

2.2. Het onderzoeksmodel 5

2.2.l. Inleiding 5

2.2.2. Bespreking van het model 7

2. 3. Opzet van het onderzoek 9

2.3.1. Schriftelijke en telefonische enquêtes 9

2.3.2. Operationalisatie van het onderzoeksmodel 10

2.3.3. Het onderzoeksdesign 11 2.3.4. De steekproeftrekking 12 3. De resultaten 15 3.1. De analysemethode 15 3.2. De eerste meting 15 3.2.l. Frequenties 15 3.2.2. Discriminantanalyse 23 3.2.3. Kruistabellen 28

3.2.3.2. Verschillen in kosten/baten afweging 29

3.2.4. Korte samenvatting van de eerste meting 31

3.3. De tweede meting 33

3.3.1. Frequenties; veranderingen in de tijd 33

3.3.2. Discriminantanalyse 41

3.3.3. Kruistabellen 44

3.3.4. Korte samenvatting van de tweede meting 47

4. Conclusies en aanbevelingen 51

4.1. Conclusies 51

4. 2. Aanbevelingen 55

Literatuur 61

Bijlagen 63

l. Schriftelijke vragenlijst van de eerste meting 65

2. Het telefonisch gedeelte van de eerste meting 83

3. Schriftelijke vragenlijst van de tweede meting 85

4. Begeleidende brieven bij de schriftelijke enquêtes 97

5. Kruistabellen eerste meting 103

(5)

Voorwoord

Dit rapport is het resultaat van een onderzoek naar de bereidheid van huishoooens om mee te werken aan het •wijkrecyclingsproject", een prcef waarbij huishoooens gevraagd wordt hun huisvuil gescheiden naar de daarvoor besterrrle wijkrecyclingsparkjes te brengen, in het stadsgewest Breda.

Het onderzoek is uitgevoerd bij het Waste Management ProgratrUTa, een samenwerkingsverband tussen de Katholieke Universiteit Brabant en de Technische Uni ver si tei t Eindhoven, op het gebied van afval, milieu en milieutechnologie.

Het rapport is geschreven in het kader van de stageverplichting voor de afstooeerrichting Economische Psychologie aan de Katholieke Uni ver

si-tei t Brabant. De stage werd begeleid vanuit de vakgroep Economische Psychologie, door Dr. Th.B.C. Poiesz.

In het eerste hoofdstuk wordt het wijkrecyclingsproject, zoals dat in het stadsgewest Breda is opgezet, beschreven.

In hoofdstuk 2 worden de probleemstelling, het onderzoeksmodel, en de opzet van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek besproken, en in

hoofdstuk 3 volgt de bespreking van de resultaten van het onderzoek. Tot slot volgen in het 4e hoofdstuk de conclusies en een aantal aanbevelingen met betrekking tot het wijkrecyclingsproject.

mei 1988

(6)

Inleiding

Omstreeks 1991 zal de capaciteit van de huidige regionale stortplaats in het stadsgewest Breda volledig benut zijn. Vanaf die tijd zal de afval verwerking plaatsvinden door middel van een integraal systeem, bestaande uit de proces-onderdelen:

- scheiding aan de bron - be-/opwerking achteraf - gecontroleerd storten.

In het beleidsplan Afvalverwerking van het stadsgewest Breda van eind 1985, met als belangrijkste beleidsdoelstelling: volunereductie van de te storten hoeveelheid afval, heeft scheiding aan de bron de hoogste prioriteit gekregen.

In dit kader is het "project wijkrecycling" opgezet. In dit project wordt van de huishoooens gevraagd wit en bont glas, blik, textiel, papier, plastic flessen, afgewerkte olie, en batterijen uit milieuhy-gi@nische, dan wel uit hergebruik.soverwegingen, gescheiden naar de daarvoor geplaatste wijkrecyclingsparkjes te brengen. Dit betekent dat het slagen van het project hoofdzakelijk afhankelijk is van de medewer-king van de huishoooens. Van hen wordt verwacht hun huisvuil op de juiste manier te se heiden en weg te brengen.

Om inzicht te krijgen in hoeverre de bevolking/verschillende bevol-kingsgroepen bereid is/zijn om mee te werken aan het project is door het Waste Management ProJect (WMP) een sociaal-wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd.

Deze bereidheid tot deelname is onderzocht aan de hand van het schei-dingsgedrag en het afvalbewustzi jn van de huishoooens v66r, in verge-lijking met tijdens het proJect.

Wanneer over de bereidheid van de bevolking tot deelname meer bekend is, kan doelgroepgericht te werk gegaan worden om deze te vergroten en te ondersteunen.

Het gevolg hiervan zal zijn:

- verfijning van het scheidingsgedrag van mensen en zodoende vergroting van de kwaliteit van de gescheiden ingezamelde fracties ten behoeve van hergebruik en verwerking

- vergroting van het aantal mensen dat aan huisvuilscheiding deelneemt - vergroting van het afvalbewustzijn van mensen.

In dit rapport worden achtereenvolgens besproken, de opzet van wijkre-cycl ingsproject in het stadsgewest Breda, de opzet van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek, de resultaten van het orrlerzoek, en de conclusies en aanbevelingen.

(7)
(8)

Hoofdstuk l. Het wijkrecyclingsproject in het stadsgewest Breda

1.1. Afvalverwerkingsbeleid in het stadsgewest Breda.

Het stadsgewest Breda is een samenwerkingsverband van 21 gemeenten met in totaal 367.000 inwoners en een oppervlakte van 1.000 km2. In het beleidsplan afvalverwerking, dat is vastgesteld in eeptem-ber 1985, ligt de prioriteit zeer nadrukkelijk bij •scheiden aan de bron".

Scheiding aan de bron vindt in het stadsgewest al geruime tijd plaats. Aanvankelijk alleen door middel van papierinzameling door met name verenigingen. Sinds 1983 echter wordt glas ingezameld door miàJel van glascontainers, en in 1984 is in Breda het regionaal depot in gebruik genomen, waar alle gemeenten uit het stadsgewest probleemstoffen kunnen inleveren. In 1985 is een inzamelactie van landbouwplastic georganiseerd. In Etten-Leur is sinds maart 1983 een kringloopcentrum werkzaam, in Breda sinds juli 1986. Tussendoor zijn enkele particuliere initiatieven ontwikkeld op het gebied van recycling van bouw- en sloopafval en schroot.

Hoewel de act ivi tei ten tot nu toe in het kader van scheiding aan de bron niet tot ontevredenheid stemmen, pleit het stadsgewest voor een taakstellende en systematische uitbouw hiervan. In het beleidsplan zijn de volgende voorstellen opgenomen:

a. het stimuleren, onder steunen en eventueel opzet ten van proefnemingen met een vernieuwend karakter, die een meer-waarde hebben ten opzichte van de bekende met heden

b. het opzetten, stimuleren, of ondersteunen van voorlichtings-activiteiten

c. het handhaven, verbeteren en uitbouwen van bestaande syste-men, die hun nut voldoende hebben bewezen.

1.2. Opzet van de proef met de wijkrecyclingsparkjes

Om, gelet op de omvang van het stadsgewest en de verscheidenheid in bevolking en bebouwingskarakter, een representatief beeld te krijgen van de effecten van de proef, is in drie gemeenten een proefopstelling geplaatst. Dit zijn de gemeenten Breda, Zeven-bergen en Teteringen. Het proefgebied in Breda betreft de wijk Boe imeer: een wijk met ongeveer 5000 inwoners. In Zevenbergen ( 14.000 inwoners) bestaat het proefgebied uit een woonwijk van ongeveer 5000 inwoners. Teteringen, een dorp met 5.500 inwoners, wordt in zijn geheel als proefgebied beschouwd. In alle drie de gemeenten is een ~ijkregelingsparkje geplaatst, bestaande uit acht bollen: één voor bont glas, één voor wit glas, één voor papier, ~•n voor karton, één voor afgewerkte olie, ~n voor textiel, ~én voor blik en één voor plastic. Tevens is in één van de bollen een bakje voor batterijen opgenomen.

De redenering achter deze proefopzet is, dat hiermede een signifi-cante verhoging van de opbrengst van glas en papier te verkrijgen

(9)

is. Voor glas treedt bovendien, via de uitsplitsing naar bont en wit, een kwaliteits- en waardevermeerdering op. De olie- en batterijcontainers zijn belangrijk om deze bijzonder schadelijke stoffen uit. milielilygiênische redenen apart in te zamelen. De containers voor textiel, blik, en plastic zijn toegevoegd om ervaring op te doen met de hoeveel heid, Jcwal i teit en

verwerkbaar-heid van de ingezamelde conponenten.

De wijkrecycl ingsparkjes zijn geplaatst, eind november 1987, voor een proefperiode van voorlopig een tBlf jaar, waarna zal worden beslist of de proef al dan niet zal worden voortgezet en/of uitgebreid. Om te kunnen beoordelen of uitbreiding van de wijkre-cyclingsparkjes naar andere gemeenten van het stadsgewest zinvol, c.q. haalbaar is, is het noodzakelijk om tijdens de proefperiode onderzoek uit te voeren. Er zijn in het project vier oooerdelen te onderscheiden, te weten: voorlichting, inzameling, verwerking en afzet. Ten aanzien van de twee laatste o00erdelen dienen zich vooral technische vragen aan, zoals welke verwerkingmogelijkheden er zijn. Het technische onderzoek op dit gebied zal worden uitgevoerd door D. H. V. Raadgevend Ingenieursbureau B.V. Ten aanzien van de voorlichting en inzameling dienen zich vooral sociale vragen aan, naar bijvoorbeeld afvalbewust zijn en schei-dingsgedrag van de deelnemers. Het sociaal wetenschappelijk onderzoek dat hiervoor door W.M.P. is uitgevoerd, wordt in het onderhavige rai:port besproken.

(10)

Hoofdstuk 2 Sociaal-wetenschappelijk onderzoek

2.1. Prd::>leemstelling

Het doel van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek dat in het kader van het wijltrecyclingsproject in het stadsgewest Breda is uitgevoerd, is inzicht te krijgen in de mate waarin de bevol-king/verschillende bevolkingsgroepen bereid is/zijn tot deelname aan de proef met de wijkrecyclingsparken.

In het onderzoek is onder meer ingegaan op de volgende factoren: - hoooing ten aanzien van het project

- bereidheid tot deelname aan het project - voor- en nadelen van het "breng"-systeem

- wijze waarop deelgenomen wordt (hoe frequent worden welke componenten weggebracht)

- inschatting van het effect van deelname op de totale afvalprc:r blematiek

- sociodemograf ische factoren

- woonomgeving (af stand tot het wijkrecycl ingsparkje, soort woning).

Ten aanzien van de voorlichting omtrent het project is onderzocht in welke mate de huishoudens ge!nformeerd zijn over het project en over het belang van hun medewerking en wat het effect is van de voorlichtingscampagne in het geheel.

2.2. Het onderzoeksmodel 2.2.l. Inleiding

Het doel van het onderzoeksmodel is, het inventariseren van de factoren die mogelijk van invloed zijn op de intenties van huishoudens om hun huisvuil op de juiste manier te scheiden en naar het wijkrecyclingspark te brengen, en van de samenhang tussen die factoren.

Daarnaast dient het model als uitgangspunt voor de statistische analyses van de onderzoeksresultaten.

Het gehanteerde conceptuele model is weergegeven in figuur 2.1. Het is een model op individueel niveau. Dat wil zeggen dat de persoon die zich het meest met het huisvuil bezighou:lt als onderzoekseenheid gekozen is. Die persoon wordt representatief geacht voor het huishoooen waarvan hij deel uitmaakt. In het model zijn de factoren weergegeven die mogelijk voor het individu van invloed zijn op zijn bereidheid tot deelname aan de proef.

Het model is gebaseerd op de "Theory of Reasoned Act ion" van Ajzen en Fishbein (1980). Dit is een model waarmee de indivi-duele intentie om een bepaald gedrag te vertonen voorspeld en verklaard kan worden. Voor een uitgebreidere bespreking van dit model zie Pieters (1985) van Raay en Verhallen (1982), Verhallen en Pieters (1984) en Pieters, Verhallen en de Jong (1984).

(11)

1 (J'I 1 kennis van de proef sociodemografische factoren ._., _ _ _ _ _ _ _ _ _ _,. kosten/baten woon/wijk kenmerken afweging van deelname aan en van het doel en de consequenties van de proef attitudes t.a.v. de proef attitudes t.a.v. het afvalprobleem en de verantwoorde-lijkheid voor de oplossing ervan scheidingsgedrag voor.de proef intentie tot scheidings-gedrag scheidings-gedrag scheidingsgedrag van anderen (sociale normen t.a.v. de proef) en motivatie om te conformeren

(12)

2. 2. 2. Bespreking van het model (zie fig. 2.1, blz. 4A).

Het uitgangspunt van het model is het scheidingsgedrag van de respondenten. Met andere woorden, aan de hand van de overige elementen van het model prà:>eert men inzicht te krijgen in de

mate waarin de respondenten deelnemen. De mate van deelname aan de proef wordt uitgedrukt in het aantal fracties van het huisvuil dat de respondent naar de wijkrecyclingsparkjes brent en de frequentie waarmee hij dit doet.

Onderzoek heeft aangetoond dat gedrag in de toekomst (in dit geval dus het scheidingsgedrag) in belangrijke mate afhankelijk is van het in het verleden getoonde gedrag (Bentier en Speckart, 1979: Bagozzi, 1918a, b, 1982). De respondenten moeten de intentie hebben om hun gedrag met betrekking tot huisvuil te veranderen. Dit nieuwe gedrag zal dan een gewoonte moeten worden. Wanneer dit niet het geval is, zal de hoeveelheid en de kwaliteit van het gescheiden huisvuil naar alle waarschijnlijk-heid afnemen (zie Humphrey, Bord, Hammond en Mann, 1977).

De intentie tot scheidingsgedrag wordt dan ook als belangrijkste voorspeller van het scheidingsgedrag beschouwd. Bij het gebrui-ken van intentie als voorspeller van gedrag moet men wel bedenken dat intenties, nadat ze zijn uitgesproken, kunnen veranderen (bijvoorbeeld door ervaring met het scheidingsge-drag). Deze eventuele veranderingen kunnen worden geconstateerd doordat er twee metingen zijn gedaan met een tussentijd van 3 maanden. Ook is het mogelijk dat mensen, wanneer aan hen gevraagd wordt of ze van plan zijn om mee te werken, positiever antwoorden dan ze werkelijk van plan zijn. Dit gebeurt vooral als het gaat om sociaal wenselijk gedrag, en mogelijk geldt dit ook voor meewerken aan de huisvuilscheidingsproef. Deze sociaal-schriftelijke antwoorden doen zich vooral voor bij telefonische en schriftelijke interviews, minder bij schriftelijke enquêtes (zie

c.

Roosendaal, 1985). (In dit onderzoek bleek de intentie tot scheidingsgedrag bij telefonisch ge!nterview:le respondenten echter niet af te wijken van die bij schriftelijk ge!nterview:le

re sponden ten ) •

De intentie tot scheidingsgedrag is van verschillende factoren afhankelijk. Deze factoren worden hier afzonderlijk besproken

(aan de hand van het model zoals weergegeven in figuur 2 .1). Scheidingsgedrag voor de proef

Gewoontes met betrekking tot het scheiden van huisvuil, welke de respondent had, v66rdat de proef met de wijkrecyclingsparkjes van start ging, kunnen van invloed te zijn op deelname aan de proef. Enerzijds zullen respondenten die al de gewoonte hadden, hun huisvuil te scheiden, zich makkelijker anwennen om aan de proef mee te gaan, en te blijven werken. Anderzijds zullen respondenten die er vaste gewoontes met betrekking tot het scheiden van hun huisvuil op na houden, deze gewoontes blijven

(13)

hoooen en dus juist niet de intentie hebben om hun huisvuil naar de wijkrecycl ingsparkjes te brengen.

Scheidin van anderen (sociale normen ten aanzien van de proef

Een respondent, die verwacht dat mensen uit zijn orrgeving aan de proef mee zullen werken en die bovendien van mening is dat anderen van hem verwachten dat hij mee zal werken, zal over het algemeen een grotere intentie hebben om aan de proef mee te werken, dan een respondent die dat niet verwacht.

Attitude ten aanzien van het afvalprobleem

Een respoodent die vindt dat er een afvalprobleem (in ZlJn directe omgeving) is, en die daarnaast de coosumenten verant-woordelijk acht voor de oplossing daarvan, zal eerder geneigd zijn aan de proef mee te werken, dan een respondent die vindt dat het afvalprobleem niet zo groot is en bovendien van mening is dat de overheid of de industrie verantwoordelijk is voor de oplossing ervan.

Attitude ten aanzien van de proef

Een factor die ook in belangrijke ma te invloed kan hebben op de intentie tot scheidingsgedrag, is de attitude ten aanzien van de proef met de wijkrecyclingsparkjes, in zijn get'eel. Een respon-dent die positief tegenover de proef staat zal een grotere

intentie hebben om aan de proef mee te werken, dan iemand die er negatief tegenover staat.

Kosten/baten afweging van deelname aan de proef

De attitl.rle die de respondent ten aanzien van de proef t'eeft is afhankelijk van àe afweging van de kosten en baten die deelname aan de proef voor de respondent met zich meebrengt, en van het doel en öe consequenties van de proef, zoals de respondent die waarneemt.

Hoe lager de kosten (bijv. tijd, lichamelijke inspi2nning, de afstand tot het wijkrecyclingsparkje, ruimte in ruis voor het gescheiden bewaren, etc.) en hoe groter de baten (schoner milieu, recycling, etc.), des te positiever zal de respoodent tegenover de proef staan.

Kennis van de proef

De kosten/baten-afweging is ook weer van verschillende factoren afhankelijk. Bijvoorbeeld van de kennis van de pc-oef. Kennis van het doel van de proef kan de doorgeoomen batenverhogen. Ander-zijds kan op het noment dat de proef nog niet gestart is, kennis van hetgeen er van de respcndent verwacht wordt tijdens de proef, juist de waargenomen kosten verhogen.

(14)

Socio-demografische factoren

Ook socio-demografische factoren kunnen van invloed ZlJn op de

kosten-/baten-afweging. Zo is het mogelijk dat met het toenemen van de leeftijd bepaalde kosten (b.v. lichamelijke inspanning) zwaarder ervaren worden. Ook gezinsgrootte en aantal uren werk zijn mogelijk van invloed op de groot te van de ervaren kosten be!nvloeden (b.v. ruimte en tijd).

Woon/wijkkenmerken

Daarnaast kunnen ook woon- en wijkkenmerken, zoals de af stand tot het wijkrecycl ingspark, het soort woning, en het hebben van een tuin, van invloed zijn op de kosten/baten afweging.

2.3. Opzet van het onderzoek

2.3.1. Schriftelijke- en telefonische enquêtes

De veldwerkprocedure stemt overeen met de •Total Design"-rnethcde van Dillman (1978). Deze methode gaat uit van het minimaliseren van de kosten (tijd, geld) voor de respondent, het maximaliseren van de baten (het nut van de enquête) voor de respondent, en het versterken van zijn vertrouwen in het onderzoek (door middel van de begeleidende brief bij de vragenlijst: zie bijlage 4). Om de bereidheid tot deelname v66r de proef te kunnen vergelijken met de bereidheid tot deelname tijdens de proef, werden twee metingen verricht. Zo kon tevens de invloed van de voorl

ich-t ingscampagne worden nagegaan.

De eerste meting, de To-meting, vond begin decerrèer 1987 plaats, op het moment dat de proef van start ging. Deze meting bestond uit schriftelijke enquêtes, welke de respondenten geheel vrijwillig konden invullen en kosteloos konden terugsturen (zie bijlage l) en 60 telefonische interviews. Deze telefonische interviews zijn in de avonduren afgenomen, zodat Z""1el werken-den, als niet-werkenden werden bereikt.

De reden om ook telefonische interviews af te nemen was afge-nomen om na te gaan of de antwoorden op de telefonische vragen afweken van die op de schriftelijke. Dit, orrdat de schriftelijke enquête geheel vrijwillig ingevuld en ter1l:3gestuurd kon worden, waardoor de antwoorden wellicht een vertekend beeld zouden weergeven (bijvoorbeeld onrlat mensen met een bepaalde mening over de proef de vra~enlijst niet zouden terugsturen). Dit bleek echter niet het geval te zijn.

De telefonische enquêtes bestonden uit een selectie van de belangrijkste vragen van de schriftelijke ~meting (zie bijlage 2).

De tweede meting, de Tl-meting vond plaats in februari 1988, enkele maanden nadat de proef van start was gegaan. Deze meting bestond uit een schriftelijke enquête (zie bijlage 3). De vragenlijst van de Tl-meting bestond voor het grootste gedeelte uit dezelfde vragen als de To-meting. Dit om vergelijking tussen

(15)

de twee tijdstippen mogelijk te maken. Een aantal vragen, waarbij vergelijking niet nodig was (bijvoorbeeld over het

scheidingsgedrag v66r de proef) werd in de Tl-meting achterwege gelaten.

Andere vragen, die in de ~meting nog niet van toepassing waren, werden in de Tl-meting toegevoegd (bijvoorbeeld over de werkelijke deelname aan de proef, en over aspecten van de voorlichtingscampagne die pas na het starten van de proef zijn uitgevoerd) •

De vragenlijsten bestonden voornamelijk uit gesloten vragen, om statistische analyses op de antwoorden mogelijk te naken. Een groot gedeelte daarvan bestond uit zogenaam:le "Likert-schalen". Deze vragen, waarbij de respondent door middel van een kruisje op een 5-punts schaal zijn mening over een bepaalde uitspraak kan geven, worden vaak gebruikt bij attitu:le-onderzoek (Ajzen en Fishbein, 1975).

Daarnaast waren er in de vragenlijst ook enkele open vragen opgenomen, zcdat eventueel ook die aspecten aan de orde konden komen, welke niet

door de vragenlijst werden omvat.

De verzending en adressering van de vragenlijsten werd verzorgd door het stadsgwest Breda.

2.3.2. Operationalisatie van het onderzoeksmodel

Onderstaand schema geeft weer, aan de hand van welke vragen de verschillende elementen uit het onderzoeksmodel geoperationali-seerd zijn.

- Scheidingsgedrag

- intentie tot scheidingsgedrag - scheidingsgedrag v66r de proef - scheidingsgedrag van anderen

(sociale normen)

- attitude t.a.v. het afvalpro bleem en de verantwoordelijk-heid voor de oplossing ervan - attitu:le t.a.v. de proef - kosten/baten afweging van

deelname aan, en van het doel en de consequenties van de proef VRAAGNUMMERS To-meting (schr. en telef) 24,31 13, 161 17, 18, 19, 20 23, 39b 32, 33, 34 35, 36 21 25, 37' 38 39, 40, 41, 42, 3, 44, 45 Tl-meting (schrift.) 19,20 14 13 21 22, 23 9 15, 24, 25, 26, 27' 28, 29, 30, 31

(16)

VRAIGNUMMERS T~meting (schr. en telef) Tl-meting (schrift.)

--- ---1

- kennis van de proef

- sociodemografische factoren - woon-/wijkkenmerken 22 1,2,5,6,7, 46 8,9, 10, 28 29, 30 10, ll, 12 1, 2, 4, 5, 6, 32 7, 8, 16, 17, 18, 33

De numners in de linkerkolom sterrmen overeen met de vragen van de schriftelijke en de telefonische enquête van de T~meting

(zie bijlage 1 en 2).

De numnErs in de rechterkolom stemmen overeen met de vragen van de schriftelijke enquête van de Tl-meting (zie bijlage 3).

2.3.3. Het onderzoeksdesign

Het onàerstaanae schema geeft aan op welk tijdstip, welke groepen mensen werden ge!nterviewd. De getallen geven het aantal huishoudens dat werd benaderd weer.

Gemeente: Teteringen: A B

c

Zevenbergen: A B

c

Breda (wijk A Boeimeer Totaal To(schrifteli 'k)-(telefonisch) 300 (101) 300 ( 74) 300 ( 85) B

c

900* (260) 20 20 20 60 Tl 75 ( 150) 250 51 ( 100) 250 63 ( 141) 250 939** (393) * In werkelijkheid was dit 765. 135. enveloppen bleken

onbe-stelbaar.

**In werkelijkheid was dit 928 ll. enveloppen bleken onbe-stelbaar.

(17)

De groepen A,B,c, zijn op dusdanige WlJZe samengesteld dat de resultaten van de metingen onderling vergelijkbaar zijn, en ze representief geacht mogen worden voor de betreffende gemeente of

wijk. ·

De respondenten uit groep A, die de vragenlijst van de To meting volledig ingevuld (d.w.z. met adres) teruggestuurd hebben, ontvingen ook een vragenlijst van de Tl-meting. De overige vragenlijsten van de Tl-meting gingen naar een nieuwe steekproef

(groep B).

De getallen tussen haakjes geven het aantal vragenlijst weer dat werd ingevuld en teruggestuurd.

2.3.4 De stee)tproeftrekking

Voor de · Tcrmeting geschiedde de .steekproeftrekking aan de hand van een postcoöeboek.

Om zorg te dragen voor een goede verdeling wat betreft soorten behuizing in de steekproef, werden verhoooingsgewijs in alle straten hetzelfde aantal adressen geselecteerd.

Voor Teteringen betekende dat elk 6e of 7e adres uit het postcode boek. Op deze wijze werden 300 van de + 1900 . huishou-dens geselecteerd (15,8%).

Voor Breda en Zevenbergen werden eerst de straten geselecteerd die tot het verzorgingsgebied uit deze straten voor elke gemeente 300 adressen geselecteerd~ verhoooingsgewijs uit elke straat evenveel.

Voor Breda en Zevenbergen werden zo respectievelijk 16% en 15,5% van alle huishoooens uit het verzorgingsgebied geselecteerd. Aangezien in het postcodeboek geen naam vermeld wordt, werden de enquêtes verstuurd met het op.schrift "Aan de bewoner(s)van ". Wanneer deze wijze van steekproef trekken opniew gehanteerd wordt, moet men er rekening mee houden dat ook onbruikbare adressen geselecteerd worden (in dit geval:l35).

De respons op de schriftelijke Tcrmeting bedroeg 34%, 260 van de naar bruikbare adressen gestuurde - enquêtes werden ingevuld en

teruggestuurd.

Voor de telefonische enquêtes werden de huishoooens met behulp van een telefoonboek geselecteerd. Per gemeente werden 20 adressen willekeurig uit het telefoonbeoek gekozen, met als enige criterium dat het adres tot het verzorgingsgebied van het wijkrecyclingsparkje moest behoren.

Wanneer er op een bepaald telefoonmmner na twee keer bellen niet werd opgenomen, werd het laatst voorafgaand of eerstvol-gende bruikbare adres geoomen.

Geen van de op deze wijze benaderde huishou:Jens weigerde de vragen te beantwoorden.

De netto respons van de To-meting werd d.m.v. deze telefonische enquêtes verhoogd van 34% naar 38 ,8%.

(18)

Voor de Tl-meting. geschiedde de steekproeftrekking ook aan de

hand van het telefoonboek. Dit, om er zorg voor te dragen dat het aantal onbruikbare adressen minimaal zou zijn.

Op deze wijze werden voor Teteringen 250, voor 2.evenbergen 250 en voor Breda 250 huisho\Jlens geselecteerd. Daarnaast werd de

Ti-vragenlijst toegestuurd aan diegenen die To-vragenlijst met adres hadden teruggestuurd (Teteringen: 75 stuks: Zevenbergen 51

stuks: Breda 63 stuks)

De voor de Tl-meting uit het telefoonboek geselecteerde huisholr dens werden ( in tegenstelling tot de To-meting) , wêl op naam aangeschreven.

Deze wijze van steekproef trekken en enquêtes versturen bleek beter bruikbaar dan de eerste.

Het aantal onbruikbare adressen lag veel lager dan bij de To-meting (nl. 11), en de netto respoos bedroeg 42%.·

(19)
(20)

Hoofdstuk 3 De resultaten

3.1. De analyse methode

Allereerst werden voor alle variabelen de antwoord-percentages (=frequenties) berekend. Deze worden besproken in par. 3.2.1 en par. 3. 3.1.

Vervolgens werd, aan de hand van het onderzoeksmodel nagegaan wat de verbanden tussen de verschillende variabelen waren. Voor de variabelen waarvan het meetniveau niet-metrisch was, gebeurde dit door middel van kruistabellen (zie par. 3.2.3. en par. 3.3.3.). Op de variabelen met een metrisch meetniveau werden dicriminant-analyses uitgevoerd. Dit om na te gaan of er verschillen nestonden tussen de respondenten met een hoge intentie om aan de proef mee te gaan werken en de respondenten die veel, en respoooenten die weinig scheidingsgedrag vertonen. (zie par. 3.2.2. en par. 3.3.2.) Aan de hand van de kruistabellen werd bovendien onderzocht of er verschillen bestaan met betrekking tot de kosten/baten-afweging van de proef, tussen groepen respondenten, welke worden gevorm::l op basis van sociodemegraf ische factoren, woon/wijkkenmerken en kennis van de proef. Gevonden verschillen werden als significant beschouwd bij een p ( 0. 05. Dat wil zeggen dat de kans dat het gevonden resultaat op toeval berust, 5% is.

Tenslotte is, door middel van z-toetsen onderzocht of er signifi-cante verschillen bestaan tussen de eerste en de tweede meting, met betrekking tot de in tent ie om aan de proef mee te (blijven) werken, de attitu:'le ten aanzien van de proef, en de kosten/baten afweging. De z-toetsen zijn uitgevoerd op de variabelen die zowel in de TO- als in de Tl-meting voorkomen. Voor de berekeningen zijn, bij de metrische variabelen de gemiddelde scores op de variabelen gebruikt. Bij de niet-metrische variabelen is gewerkt met de percentages op een van de antwoordca tegorieen. Ook hier worden de gevonden resultaten als significant beschouwd bij een p (0.05.

3. 2 De To-meting 3. 2.1. Frequenties

A. Scheidingsgedrag v66r de proef

Om inzicht te krijgen in het scheidingsgedrag, en de intentie tot scheidingsgedrag is het van belang eerst meer inzicht te hebbenin het scheidingsgedrag v66r de proef.

Allereerst om::lat bestaande gewoontes met betrekking tot schei-dngsgedrag van invloed kunnen zijn op de attitude ten aanzien van het zelf scheiden, en op het meewerken aan de proef. Daarnaast is het mogelijk dat respondenten gewoontes op het gebied van huisvuilscheiding blijven aanholrlen. Dat wil zeggen dat ze, hoewel ze niet meewerken aan de proef met de wijkrecy-clingsparkjes, wel hun huisvuil ( gedeeltelijk) gescheiden aanbieden.

(21)

Uit tabel 3.1. (blz. 14) blijkt dat v66r de proef met name glas, papier, en textiel veel gescheiden werden. (respectievelijk door 82,4, 80,9 en 67,8% van de respondenten). Deze percentages zijn erg hoog. Zeker wanneer men bedenkt dat bijvoorbeeld van glas bekend is dat in de praktijk ongeveer 50% van de totale hoeveel-heid glas, geschoeveel-heiden ingezameld wordt. Fen mogelijke verklaring hiervoor is, dat respondenten al zeggen dat ze een corrponent .scheiden, wanneer ze slechts een deel van het betreffende corrponent gescheiden aanbieden en de rest gewoon in de vuil-nisbak gooien. Ook batterijen werden voor de proef door veel respondenten (42,7%) gescheiden.

Plastic, olie, en blik werden weinig gescheiden (resp. door 2,5, 16,9 en 5,6% van de respondenten).

Uit tabel 3.1 blijkt ook dat respondenten bestaande gewoonten met betrekking tot het scheiden van textiel en papier blijven aanhouden. 54,5% van de respondenten hield voor de proef textiel56, 3% papier, wel apart, maar ted op tijdstip To niet de intentie om het naar het wijkrecyclingsparkje te brengen.--Waarschijnlijk blijven zij textiel en papier op dezelfde wijze scheiden als v66r de proef. Tabel 3.2 geeft aan op welke wijze de respondenten hun huisvuil scheidden v66rdat de proef met de wijkrecyclingsparkjes van start ging.

Het percentage dat v66r de proef textiel niet scheiàde, maar op tijdstip To wel de intentie rad om textiel naar het wijkre-cyclingsparkje te brengen, bedraagt 7,6%. Voor papier is dit 8%, en voor glas 11,5%.

Voor plastic en blik is het percentage respondenten dat v66r de proef plastic, respectievelijk blik gewoon in de vuilnisbak deed, maar op To de intentie had om het naar het wijkrecyclings-park te brengen, hoog (respectievelijk 59,6 en 48,4%). Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat er voor plastic en blik nog geen andere mogelijkheden bestonden om het gescheiden aan te bieden.

Het percentage dat v66r de proef die corrponenten niet gescheiden hield, maar op To wel de intentie ted om het naar het wijkrecy-clingspark te brengen, bedraagt 4, 1%. Voor batterijen is dit 22,3%.

(22)

Tabel 3.1.

Op To intentie om naar het wijkrecyclingspuk te brengen Voor de proef gescheiden.

glas ja nee ja 71,3\ 1,1% 82,4% nee 11,5\ 6,1% 17,6%

-82,8% 17,2% 100%

---textiel ja nee ja 13,4% 54,5% 67,8% nee 7,6\ 24,5% 32,2\ 21% 79% 100%

---papier ja nee plastic ja nee olie ~ nee blik ja nee ja 24,2% 8% 32,2% ja 1,9% 59,6% 61,5% ja 8,3% 4,1% 12,4% ja 4,1% 48,4% 52,5% nee 56, 7% 11,1% 67,8% nee 0,6% 37,9% 38,5% nee 8,6% 79% 87,6% nee 1,6% 45,9% 47,5%

---batterijen ja nee ja 30,6% 12,1\ nee 22,3% 35% 52,9% 47,1% 80,9% 19, 1% 100% 2,5% 97,5% 100% 16,9% 83,1% 100% 5,7% 94,3% 100% 42,7% 37,3% 100%

(23)

---De percentages respondenten die v66r de proef de verschillende corrponenten scheidden, vergeleken met de percentages die op To de intentie hebben om de verschillende corrponenten naar het wijkrecyclingspark te brengen zijn weergegeven in tabel 3.2.

Tabel 3.2. Gewoontes m.b.t. huisvuilscheiding v66r de proef

Glas (Gescheiden door 82,4\ van de respondenten)

l. Glasbak: 81,2\

2. Anders : 1,2\

Textiel (Gescheiden door 67,8% van 1. Goed doel (Vincentius, Zak van

Polen)

2. Zelf hergebruiken: 3. Voddenman/ophaaldienst: 4. Weggeven aan derden: 5. Anders:

de respondenten) Max, Mensen in Noc:d,

54 '

4,8% 3,2% 4,8%

l '

Papier (Gescheiden door 80,9% van de respondenten) 43,5%

1. Vereniging/Club/School:

2. Ophaaldienst (doel onbekend) 25 %

3. Apart bij het huisvuil: 5,7% 4. Goed doel (verschillende acties) 4,8%

5. Anders 1,9%

Plastic (Gescheiden door 2,5% van de respondenten) 1. Hobby of ander hergebruik: 2, 2%

2. Anders 0,3%

Olie (Geschieden door 16,9% van 1. Wegbrengen (b.v. naar gemeentedepot): 2. Blijft in de garage: 3. Anders: de respondenten) 9,5% 6,1% 1,3% Blik (Gescheiden door S, 7\ van de respondenten) 1. Verschillende doeleinden: 5,7\

Batterijen (Gescheiden door 42,7\ van de respondenten) 1. Inleveren (School/Gemeente/

Milieudienst)

2. Inleveren waar ze gekocht zijn: 3. Anders:

34,9% 2,8% 5,0%

(24)

B. Intentie tot scheidingsgedrag

Op het tijdstip To was de intentie om aan de proef mee te gaan werken, groot.

Op de vraag of de respondent van plan was om aan óe proef mee te gaan werken antwoordde 54% •zeker wel"

19\ •waarschijnlijk wel" 14,3\ •misschien"

7,9\ "waarschijnlijk niet" 4,8% •zeker niet"

Tabel 3.1 geeft weer, welk percentage van de respondenten op tijdstip To de intentie had om de verschillende fracties naar het wijkrecyclingsparkje te brengen.

Hoewel de intentie om aan de proef mee te werken, op het tijdstip To groot is, blijkt toch een vrij groot aantal respondenten op To de intentie te hebben weinig of geen fracties van het huisvuil naar het wijkrecyclingsparkje te brengen. Slechts 1\ van de respondenten zegt op To alle componenten (glas, textiel, papier, plastic, olie, blik, batterijen) naar het wijkrecyclingsparkje te zullen brengen.

6% van de respondenten zegt 6 componenten naar de bollen te zullen brengen; 18,7% 5 componenten

24,l\ 4 conponenten 18,1% 3 componenten 11,7% 2 conponenten

5,7% 1 component

En 14,6% van de respondenten zegt zelfs geen enkele corrponent van het huisvuil naar het wijkrecyclingspark te zullen brengen.

De uitgesproken intentie is groter àan de werkelijke plannen om huisvuil naar de wijkrecyclingsparkjes te brengen.

Kennelijk wordt het meewerken aan de prcef als sociaal wenselijk gezien, waardoor de respondenten geneigd zijn te zeggen dat ze van plan zijn om aan de proef mee te gaan werken, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Daarom zal in latere analyses, naast de intentie uitgedrukt als antwoord op de vraag: "Bent u van plan om aan de prcef mee te gaan werken", ook de intentie, uitgedrukt in het aantal· conponenten dat de respondent van plan is naar het

wijk-recyclingsparkje te brengen, als afhankelijke variabele genomen worden.

c.

Attitudes ten aanzien van de proef

Op het moment dat de prcef van start ging, was de algemene evaluatie van de prcef met de wijkrecyclingsparkjes positief.

64,6% van de respondenten zei positief en 17 ,8% enigszins positief tegenover de proef te staan.

9, 2% van de respondenten staat neutraal tegenover de proef en 3,8% en 4,5% staat er respectievelijk enigszins negatief en negatief tegenover.

(25)

D. Scheidingsgedrag van anderen (sociale normen ten aanzien van de proef)

De antwoordpercentages met betrekking tot scheiàingsgedrag van anderen en sociale normen zijn als volgt:

"Ik verwacht dat de mensen in de buurt aan óe proef mee zullen werken".

l. mee eens:

2. enigszins mee eens: 3. noch mee eens/oneens: 4. enigszins mee oneens: 5. mee oneens: 32,6% 29,4% 24,2% 10,8% 2,9% gemiddelde is 2.239, standaarddeviatie is 1.149 "Mijn omgeving verwacht. van

l. mee eens:

2. enigszins mee eens: 3. noch mee eens/oneens: 4. enigszins mee oneens: 5. mee oneens: mij dat 32, 1% 22,5% 27, 1% 13,9\ 4,3%

ik aan de pree f mee zal werken"

gemiddelde is 2.376, standaarddeviatie is 1.230

"Als ik mijn huisvuil naar het bollenparkje zou brengen, dan zouden anderen dat positief waarderen"

1. mee eens: 40,1%

2. enigszins mee eens: 21,6%

3. noch mee eens/oneens: 29,5%

4. enigszins mee oneens: 3,4%

5. mee oneens: 5,5%

gemiddelde is 2.127, standaarddeviatie is 1.146

E. Attitudes ten aanzien van het afvalprobleem en de verantwoordelijk-heid voor de oplossing ervan.

Het overgrote deel van de respondenten is het er wel mee eens dat er

een afvalprobleem in Nederland is (93,9%). Ongeveer 62,2% van de

respondenten vindt dat er ook in hun directe omgeving sprake is van een afvalprobleem.

Hoewel het overgrote deel van de respondenten zich bewust is van het afvalprobleem, houdt lang niet iedereen, bij het boodschappen doen,

rekening met de milieuvriendelijkheid van artikelen en hun

verpak-king.

Slechts 29, 1% zegt al tijd of meestal rekening te houden met de milieuvriendelijkheid van artikelen,. 34, 7% doet dat .90m.s, en 36,2\ zelden of nooit.

18,7\ zegt altijd of meestal rekening te ho\.rlen met het afval dat de verpakking van artikelen kan opleveren, 31\ doet dat soms, en 50,3% zelden of nooit.

(26)

De oorzaak van het afvalprobleem ligt volgens 63 ,4\ van de respon-denten vooral bij de industrie. Daarna worden de cons1.1nenten als belangrijkste oorzaak gezien (door 27 ,4\ van de respondenten). 8 ,6\ vindt dat de oorzaak van het afvalprobleem vooral bij de overheid ligt.

Tenslotte wordt nog 0,6\ van de responäenten dat het autoverkeer de belangrijkste-oorzaak van het afvalprobleem is.

De oplossing van het afvalprobleem moet volgens 45,l\ van de respcndenten vari de industrie komen. 37 ,6\ en 17 ,3\ van de respon-denten vinden dat respectievelijk de overheid en de consumenten verantwoordelijk zijn voor de oplossing van het afvalprà:>leem.

F. Kosten/baten afweging van deelname aan de proef en van het doel en de consequenties van de proef

Deelname aan de proef brengt voor de respondenten een aantal kosten met zich mee, waaronder niet alleen financiele kosten moeten worden verstaan. Het betreft namelijk ook kosten zoals tijd, ruimte voor het gescheiden thuis opslaan van het huisvuil, meer nadenken over het huisvuil, en lichamelijke inspanning. Dat men meer moet nadenken over het huisvuil wordt slechts door 13,1\ van de respondenten als lastig of zeer lastig ervaren. Ruimte- en tijd-kosten vinden respectievelijk 26\ en 15,8% lastig of zeer lastig. Het zelf vervoeren van het huisvuil en de licha1Elijlte inspanning die daarbij komt kijken wordt door respectievelijk 2? ,8\ ~n 13-4\ van de respondenten als lastig tot zeer lastig ervaren.

16 ,9% van de respondenten vindt de afstand van run huis tot het wijkrecyclingspark een {groot) bezwaar, en het aantal conponenten waarin het huisvuil gescheiden moet worden, wordt ooor 41\ van de respondenten (veel) te groot gevonden. Eventuele extra financi~le kosten ten gevolge van deelname aan de proef vindt 30, 7% lastig tot zeer lastig.

Ten aanzien van de consequenties van de proef voor het miilieu waren de respondenten erg optimistisch.

94, 5% van öe responàenten is het er (enigszins) mee eens dat deelname aan de proef bijdraagt tot een beter milieu. 81,3\ is het er (enigszins) mee eens dat ze, door deelname aan de proef, zelf ook van een schoner milieu kunnen profiteren. Slechts 5,6\ denkt financieel (veel) voordeel te hebben van deelname aan de proef. 38 ,5% van de respondenten is van mening dat de over heid het meeste voordeel van de proef heeft. 31,8% en 29,7% ziet voor respectie-velijk de industrie en de respondent zelf het meeste voordeel van de proef heeft.

Volgens 62, 9% van de respondenten heeft de respondent zelf het minste voordeel van de proef.

20,9% en 16,2% vindt dat respectievelijk de overheid en de industrie het minste voordeel van de proef heeft.

Tabel 3.3 (blz. 19) geeft weer welk percentage van de respondenten het ermee eens is dat de proef meer voor- dan nadelen reeft voor de industrie, de gemeente, het milieu, de consumenten, en de respondent zelf, en welk percentage van mening is dat de proef meer na- dan voordelen heeft.

(27)

Tabel 3.3. Beoordeling van voor- dan wel nadelen van de proef voor verschillende instanties door de respondenten.

Als de huishoooens zelf hun huisvuil scheiden, dan heeft dit

meer evenveel

voor- voor- als

dan nadelen

nadelen voor-delen

a. voor de industrie 78,3% 20%

b. voor de gemeente 77% 17,7%

c. voor het milieu 94,5% 4,2%

d. voor de coosumenten 39,5% 43,9% e. voor mijzelf 30,5% 45,6% meer na-dan 1,7% 5,3% 1,3% 16,6% 23,9%

Als redenen om aan de proef mee t.e werken werden onder meer oçgege-ven:

"om het milieu te verbeteren" (voor 71,8% van de

respondenten die van plan waren om aan de proef mee te werken, een reden)

"om recycling te bevorderen en grondstoffen te sparen" (voor 23, 5% van de respoodenten die van plan waren om aan de proef mee te werken, een reden)

"om het afvalprobleem mee op te lossen" (voor 16, 8% van de respon-den ten die van plan waren om aan de proef mee te werken, een rerespon-den). Als redenen om niet aan de proef mee te werken werden onder meer oçgegeven :

"kost te veel ruimte" (voor 17, 5% van de respondenten die niet aan de proef mee wilden werken, een reden)

"kost te veel tijd" (voor 21,9% van de respondenten die niet aan de proef mee wilden werken, een reden)

"afstand is te groot" (voor 34, 1% van cie respondenten die niet aan de proef mee wilden werken, een reden).

Onderstaand schema geeft aan hoe er werd geantwoord op de open vraag: "Wat moet er aan de proef veranderen, om het voor u aantrek-kelijker te maken om mee te werken?"

l .

2. 3. 4.

"Niets: voorlopig niets, eerst kijken hoe het gaat" 24,6%

"Meerdere parkjes, zodat de af stand kleiner wordt" 20,4%

"Gescheiden aan huis ophalen" 13,7%

"Aantal bollen - per parkje - beperken" 10,4%

(28)

5. 6.

7.

8.

"Oplossing voor het thuis opslaan van het huisvuil (b.v. bakken waarin je het gescheiden kunt bewaren en vervoeren) 7,6%

"Minder produkt ie van wegwerpverpakkingen door de industrie, b.v. meer met statiegeld werken" 2,4% Weer gewone vuilniszakken (bakken)

0,9% Anders 19%

Uit de tabel 3.3. blijkt dat de respondenten een onderscheid maken tussen coosumenten en zichzelf enerzijds en de overige partijen (industrie, gemeente, milieu) anderzijds. Daarnaast wordt ook nog een ooderscheid gemaakt tussen de coos\JTenten in het algemeen en de respondent zelf. Uit de áerde kolom blijkt dat meer respondenten van mening zijn, dat coosumenten meer na- dan voordelen van de proef hebben. Bovendien vinden meer respondenten äat zij meer na- dan voordelen hebben van de proef, doordat coosl.lllenten in het algemeen meer na- dan voordelen hebl::en.

G. Kennis van de proef

Op het tijdstip To (op het moment dat de proef van start ging) was de kennis omtrent de proef met de wijkrecyclingsparkjes groot.

83,6% van de respondenten was volledig of enigszins op de hoogte van het feit dat er een huisvuilscheidingsproef gehouóen zou worden. 83,9% was ook enigszins of volledig op de hoogte van het feit dat er wi jkrecycl ings- ofwel bollenparkjes geplaatst zouden worden.

99,4% wist waar het bollenparkje te vinden is en 89,4% zei enigszins of volledig op de hoogte te zijn van de reden waarom de proef gehouden wordt.

91,6% was enigszins of volledig op de hoogte van wat er van de huishoudens wordt verwacht tijdens de proef.

3.2.2. Discriminantanaiyses To meting

Met behulp van twee discriminantanalyses is onderzocht wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de respondenten met een hoge intentie om aan oe proef mee te werken en äe respondenten met een lage intentie om aan de proef mee te werken. Met andere wooràen, op welke variabelen zijn de verschillen in scores tussen respondenten met een hoge intentie, en respondenten met een lage intentie om aan de proef mee te werken, het grootst.

Eerste discriminantanalyse

Als afhankelijke variabele wera ln de eerste analyse genomen "de intentie om aan áe proef mee te gaan werken" uitgedrukt in het antwoord op de vraag "Bent u van plan aan de proef mee te gaan werken?" De respondenten werden op basis van hun score op deze variabele in twee groepen verdeeld. Groep l als de resporoent waarschijnlijk of zeker aan de proef mee wilde gaan werken: groep 2 als de respondent misschien of waarschijnlijk of zeker niet aan de proef mee wilde gaan werken.

(29)

De variabelen ZlJn allemaal metrische variabelen. De variabelen a, c, e, f, g, hen m zijn samengesteld uit meerdere variabelen. Een aantal variabelen uit de vragenlijst is niet in de analyse opgenomen omdat de correlatie met •intentie" te laag was (bijvoorbêeld de mate waarin de respondent de overheid of de industrie verantwoordelijk acht voor het afvalprobleem).

Als onafhankelijke variabelen werden genomen: a. "gedrag vooraf"

b. •attitude"

c. "afvalbewustzijn"

d. "milieubewustzijn"

: het scheiàingsgedrag v66r de proef. : de attitude ten aanzien van de proef. : het af valbewustzijn van de respondent

(in welke mate houdt de respondent rekening met de milieuvriendelijkheid van artikelen en hun verpakkingen) : de mate waarin àe respondent het eens

is met de uitspraak: "Er is een afvalprobleem in mijn directe

01n3e-ving".

e. "verantwoordelijkheid": de ma te waarin de respondent vindt dat de cais1.1nent verantwoordelijk is voor het afvalprobleem en de oplos-f. "sociale normen" g. "milieureten" h. "kosten" i. "afstand" j. "aantal" k. •financifn" l . "vuilniszakken" m. •kennis" sing daarvan

sociale normen met betrekking tot de proef (in hoeverre verwacht de respondent van zijn omgeving, en denkt hij dat de oirgev ing van hem verwacht, dat hij meewerkt aan de proef)

de

re

ten die de proef oplevert voor het milieu.

de evaluatie van de kosten die het zelf scheiden van huisvuil voor de respondent met zich meebrengt.

de beoordeling van de af stand tot het wijkrecyclingsparkje.

de beoordeling van het aantal c~ nenten waarin men het huisvuil moet scheiden.

: de verwachtte financit!le consequen-ties van deelname aan de proef.

de ma te waarin de respondent denkt dat hij minder vuilniszakken hoeft te kopen bij deelname aan cie proef. : de kennis van de respondent over de

proef.

Onderstaand schema geeft de gepoolde within""".grips correlaties weer, tussen de onafhankelijke variabelen en de canonisc he discriminantfunctie. Dat wil zeggen, de mate waarin de onaf-hankelijke variabele samen.hang vertoont met de discriminant-functie (in de volgorde van grootte van de correlatie).

(30)

kosten: attit00e: afstand:

sec iale normen: milieubaten: aantal: gedrag vooraf: afvalbewustzijn: milieubewustzijn: kennis: verantwoordelijkheid: vuilniszakken: f inanc: ien : 0,57678 0,54404 0,52514 0,49647 0,40521 0,38120 0,36866 0,32267 0,31437

o,

23423

o,

20883

o,

19447

o,

17638

Uit deze resultaten blijkt dat met name de evaluatie van de kosten van deelname aan de proef bepalend is voor de groot te van de intentie om aan de proef mee te werken. Hoe minder bezwaar-lijk de respondent de kosten (met betrekking tot ruimte, tijd, lichamel iJke inspanning, het zelf vervoeren, eventuele ex tra

financi~le kosten) vindt, des te groter is de intentie om aan de proef mee te werken.

Ook de attitude ten aanzien van de proef heeft veel invloed op de intentie tot deelname; hoe positiever de attitude, des te groter de intentie.

Op de àerde plaats is de mate waarin men de af stand tot het wijkrecyclingsparkje bezwaarlijk vindt, bepalend voor de intentie tot deelname. Respondenten die die af stand niet als een bezwaar ervaren hebben een grotere intentie tot deelname, dan respcndenten die de af stand wel een bezwaar vinden.

Daarna zijn de sociale normen medebepalend voor de intentie om aan de proef mee te werken. Hoe meer men verwacht dat anderen aan de proef mee zullen werken, en hoe meer de respondent van mening is dat anderen verwachten dat hij aan de proef mee zal werken des te groter is de intentie.

De baten die de proef heeft voor het milieu, hebt::en veel minder invloed op de intentie om aan de proef mee te werken. Hoe groter die ba ten volgens de respondent zijn, des te groter is de intentie om aan de proef mee te werken. Ook de mate waarin met het aantal componenten waarin men het huisvuil scheidt, bezwaar-lijk vindt, is slee hts in beperkte ma te bepalend voor de intentie tot deelname aan de proef. Dat geldt ook het schei-dingsgedrag v66r de proef, (hoe meer scheischei-dingsgedrag de respon-dent al vertoonóe, voor de proef van start ging, des te groter

is de intentie om aan de proef mee te werken), het afvalbewust-zijn van de responoent en de mate waarin hij vindt dat er een afvalprobleem in zijn orrgeving is. Tenslotte zijn nog de kennis van de proef, de mate waarin de resp:mäent de consument verant-woordelijk acht voor het afvalprobleem en de mate waarin de responóent denkt minder vuilniszakken te hoeven kopen en de

verwachtte f inanciêle conseguent ies in zeer beperkte ma te medebepalend voor de in tent ie tot deelname aan de proef.

(31)

Over het geheel genomen kan men coocl l.èeren dat de factoren die direct met de coosl.lnent zelf te naken hebben {de waargenomen kosten van deelname aan de proef, de verwachting {door anderen) dat de respoodent aan de proef mee zal werken, en de beoordeling van de afstand tot het wijkrecyclingsparkje} een grotere invloed hebben op de in tent ie om aan de proef mee te werken, dan de factoren die te maken hebben met het milieu (de baten die de proef heeft, voor het milieu, de mate waarin de respondent vWt dat er een afvalprobleem in zijn directe ongeving is, en het afvalbewustzijn van de respondent en de mate waarin de respon-dent de consument verantwoordelijk acht voor het afvalprobleem). De klassificatie-resultaten

De waaräe die de discriminantanalyse heeft voor het onderzoek kan worden afgemeten aan het aantal respondenten dat met betn.llp van de discriminantfunctie in de juiste greep wordt geclassifi-ceerd. Daarom zijn de classificatie-resultaten berekend.

Hierbij rroet echter wel de kant tekening worden gemaakt dat het kl assif i ceren is gebeurd met dezelfde respondenten die zijn gebruikt bij het berekenen van de discriminant-functie •

.Met behulp van de berekende discriminant-functie wordt 85,64% van de respondenten in de juiste groep geklassificeerd.

voorspeld in groep werkeli "ike Qroep l. 2.

re sponden- resfX)ndenten die ten die waar- misschien of waar-schijnlijk of waar-schijnlijk niet aan zeker aan de de proef mee

proef wilden wilden gaan werken. gaan

meewer-ken.

l: 143 125 (87,4%) 18 (12,6%) 100%

Respooden die waar-schijnlijk of zeker aan de proef mee wilden gaan wcrlron.

2: 52 10 (19,2%) 42 (80,8%) 100%

Respoodenten die mis-schien of waarschijnlijk of zeker niet aan de proef mee wilden gaan werken.

(32)

Tweede discriminantanalyse

In de tweeáe discriminantanalyse werd als afhankelijke variabele genomen de intentie tot scheidingsgedrag, uitgedrukt in het aantal componenten dat de respondent van plan is, naar het wijkrecyclingsparkje te brengen. Op basis van aeze variabele werden de respondenten in twee groepen verdeeld.

Groep l: Respondenten àie van plan zijn 4 of meer corrponenten naar het wijkrecycl ingsparkje te brengen.

Groep 2: respondenten die van plan zijn 3 of minder componenten naar het wijkrecyclingsparkje te brengen.

Als onafhankelijke variabelen weroen dezelfde variabelen in de analyse opgenomen als in de eerste dicriminantanalyse.

De volgenoe gepoolde wi thin-groups correlaties tussen de onafhankeliJke variabelen en de discriminantfuncties werden gevonden. kosten: aantal: afstand: sociale normen: atti tooe: milieubewustzijn: gedrag vooraf : afvalbewustzijns: mil ieuba ten:

verantwoordelijkheiä: kennis: financiên: vuilniszakken: 0,69778 0,64563 0,57344 0, 54677 0,53452 0,40726 0,39689 0,29110 0,23305 0,21034 0, 20594

o,

20239 0, 13523

Uit deze resultaten blijkt dat de intentie, uitgedrukt in het aantal componenten dat de resp::mdent van plan is naar het wijkrecycl ingsparkje te gaan brengen, nog sterker beµlald wordt door factoren die direct merkbaar zijn voor óe respondent (kosten van deelname, het aantal corrponenten waarin het huisvuil gescheiden moet worden en de afstand tot het wijkrecyclings-parkje) dan de in tent ie uitgedrukt in het antwoord op de vraag "Bent u van plan om aan öe proef mee te gaan werken?". De baten van de proef voor het mileiu hebben volgens de resultaten duidelijk minder invloed dan volgens de resultaten van de eerste discriminantanalyse.

Voor de overige variabelen geven deze resultaten globaal hetzelfde beeld weer, als de resultaten van de eerste discri-minantenanal yse.

(33)

De klassificatieresultaten

.Met behulp van de berekende discriminantfunctie wordt 67,86% van de respondenten in de juiste groep geclassificeerd.

Ook hier is echter wel het classificeren gebeurd met dezelfde respondenten die zijn gebruikt bij het berekenen van de discri-minantfunctie.

Voorspeld in groep

Werkelijke groep

Il

(4 of meer comp.) 2 (3 of m.inder conp.)

l. (4 of meer como.) 99 74 (74,7%) 25 (25,3%)

2. ( 3 of minder corrp. ) 91 38 (39,2%) 59 (60,8%)

Correct geclassificeerd: 67 ,86%

3.2.3. Kruistabellen To-meting

(In bijlage 5 staan alle kruistabellen met een significant resultaat (P( 0,05) weergegeven).

Er zijn kruistabellen ui tgevoerä om na te gaan wat het verbano is tussen de uiteindelijke evaluatie van de kosten/batenafweging en áe attitude ten aanzien van de proef en de intentie om mee te werken aan de proef. Ook is met behulp van kruistabellen nagegaan of er belangrijke verschillen bestaan in de kos-ten/baten afweging van áeelname aan de proef en van het doel en de consequenties van de proef, tussen groepen respondenten, welke ziJn gevormd op basis van socio-demografische factoren woon/wijkkenmerken en kennis omtrent de proef.

Verschillen in attitude en intentie

Er blijken duidelijke verschillen te bestaan tussen respondenten met een positieve attitude ten aanzien van de proef en respon-denten die neutraal of negatief ten opzichte van de proef staan. Van alle respondenten die posi Üef ten opzichte van de proef staan vindt 42 ,8% dat de proef voor de coosumenten meer voor-dan nadelen heeft. Van de respondenten die niet positief ten opzichte van de proef staan is dat meer 16,1%. Het verschil is significant.

Ook ten aanzien van zichzelf vindt van de respondenten met een positiefe attitooe, een hoger percentage dat de proef meer voor-dan nadelen heeft (33, 3%} dan : van de respondenten die géén positieve attitooe ten aanzien van de proef hebben (13,3%). Verder bleek er een significant verschil te bestaan tussen respondenten met een positieve attitooe, en respondenten met een neutrale of negatieve attitude, met betrekking tot de vraag wie het meeste en wie het minste voordeel van de proef heeft. Van de responoenten met een positieve attitude vona 34% dat de respon-dent zelf het meeste voordeel heeft en 66% dat de industrie of overheid het meestel voordeel heeft. Voor de respondenten met een neutrale of negatieve attitooe waren die percentages resp.

(34)

Vergelijkbare verschillen ZlJn gevonden tussen respondenten met een hoge intentie om aan de proef mee te werken, en respondenten met een matige of lage intentie.

Van de hoge-intentie groep vindt 44,8% dat de proef voor de coosument meer voor- dan nadelen heeft. Voer de andere groep is dit 24,U.

Volgens 37, 2% van de hoge-in tent ie groep heeft de proef ook meer voor- dan nadelen voor de respondent zelf. Voor de andere groep

is dat slechts 11,9%. Het verschil is significant. Ook hier bleek het verschil significant tussen de hoge-intentie groep en de niet hoge-in tent ie groep met betrekking tot het percentage dat vond dat de proef het meeste voordeel had voor de respondent zelf (respectievelijk 38,3% en 9,8%) en het percentage dat vond dat de proef het meeste voordeel had voor industrie of overheid

(respectievelijk 61,7% en 90,2%).

De intentie om aan de proef mee te werken is op tijdstip To het grootst in Teteringen (79,6% zegt waarschijnlijk of zeker mee te zullen werken). Daarna volgt Breda (71%) en als laatste Zeven-bergen (69, 7%). De verschillen zijn echter niet significant (X2

=

3,19353: vrijheidsgraden 2: significantieniveau 0, 2026). Ook de verschillen in attitude tussen de gemeenten zijn niet significant. De attitu:Je is het positiefst in Teteringen (86,8%

staat (enigszins) positief tegenover de proef, vervolgens in Zevenbergen (82%) en tenslotte in Breda ( 80, 2%) ( X2

=

l.82328: vrijheidsgraden: 2: significantieniveau

=

0,4019).

3.2.3.2. Verschillen in kosten/baten afweging

Gebleken is dat verschillende kosten en baten door verschil-lende groepen respondenten, verschillend waargenomen of gewaardeerd worden.

Zo blijkt bijvoorbeeld dat ou:Jeren (52 jaar en ou:Jer), de lichamelijke inspanning die deelname aan de proef met zich meebrengt, lastiger vinàen dan jongeren. Daarentegen vinden joogeren het bezwaarlijker dan ouderen om, door deelname aan de proef, extra financi~le kosten te hebben. Met betrekking tot het zelf vervoeren van het huisvuil, de waardering van de afstand tot het wijkrecyclingsparkje, en de waardering van de grootte van het aantal corrponenten waarin men moet schaiden zijn er geen significante verschillen tussen jongeren en ou:Jeren. Evenmin zijn er verschillen ten aanzien van de waargenomen baten van de proef.

Tussen mannen en vrouwen zijn geen significante verschillen gevonaen met betrekking tot de kosten/baten afweging.

Ook tussen respoodenten met een hoge - en respondenten met een lage opleiding zijn geen significante verschillen gevonden ten aanzien van de kosten/baten afweging van deelname aan de proef en van het doel en de consequenties van de proef.

(35)

Respondenten die bui tensl'IJis werken vmaen het lastiger om tijd te besteden aan deelname aan de proef dan respondenten die niet buitenshuis werken. Bovendien vindt van de eerst genoerrrle groep een groter percentage het aantal bollen te

groot dan van de laatstgenoerrrle. Met betrekking tot andere kosten of baten zijn er geen significante verschillen tussen buitenshuis werkenden en niet bui tensl'IJis werkenden.

De grootte van het gezin (dat wil zeggen het al of niet hebben van kinderen) heeft geen invloed op de kosten/baten afweging van de proef.

Ook tussen respondenten die in een flat of bovenwoning wonen en respondenten die in een rijtjes- of vrijstaand huis wonen, zijn geen !Significante verschillen met betrekking tot de kosten/baten afweging gevonden, evenmin als tussen responden-ten met, en respondenresponden-ten zonder tuin.

Het al dan niet ter beschikking hebben van een auto bleek wel van invloed op de kosten/baten afweging. Responàenten die geen auto ter beschikking hebben vinden het zelf vervoeren van het huisvuil, alsmede de afstand tot het wijkrecyclings-park, beciuidend lastiger dan respondenten die wel een auto ter beschikking hebben.

De afstand in kilometers, van het huis van de respondent tot aan het wiJkrecycl ingspark is van invloed op de waardering van die afstand. (Hoe groter het aantal kilometers, des te bezwaarlijker vindt men de afstand). Op de overige kosten en baten heeft de afstand in kilometers geen invloed. Echter, diezelfde afstand, uitgedrukt in het aantal minuten dat de respondent nodig heeft om die afstand af te leggen, heeft meer invloed op de kosten/baten afweging. Voor de responden-ten die 6 minuresponden-ten of minder nodig hebben om bij het wijkre-cycl ingspark te komen is het percentage dat de afstand bezwaarlijk vindt en het zelf vervoeren en de daarbij behorende lichamelijke inspmning lastig vindt, beduidend kleiner dan voor de respondenten die 7 minuten of langer onderweg zijn naar het wijkrecyclingspark. De afstand in kilometers is dus minder relevant dan de reisduur. In de

kruistabellen is de reisduur van 6 minuten als grens genomen. Het is echter niet zo dat er sprake is van een soort breek-punt bij 6 minuten. Kruistabellen waarbij de grens op 5 of 7 minuten wordt gelegd, geven hetzelfde resultaat. Hoe langer de reisduur des te bezwaarlijker is de afstand.

Tussen de verschillende gemeentes, Teteringen, Breàa en Zevenbergen, zijn geen belangrijke verschillen gevonden met betrekking tot de kosten/baten afweging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is de bedoeling dat u in deze 6 minuten zo’n groot mogelijke afstand loopt, zonder te rennen.. U mag eventueel tussendoor stoppen, maar zodra het weer gaat loopt

Mocht u na het lezen van deze folder nog vragen hebben, dan kunt u bellen met het secretariaat van het Hart Long Centrum, telefoonnummer 088 708 33 00. Locatie

Als u door ziekte of om andere redenen verhinderd bent om uw afspraak na te komen, wordt u verzocht zo snel mogelijk contact op te nemen met de polikliniek Longgeneeskunde.. Als u

Gang met eiken houtenvloer, Velux dakraam en toegang tot: Slaapkamer aan de voorzijde met eiken laminaatvloer (zonder vloerverwarming), op maat gemaakte kastenwanden en schuifpui

Verder zijn er in deze put een aantal kuilen en paalsporen aangetroffen, die waarschijnlijk dateren in de nieuwe tijd B.. Twee paalsporen lijken tot eenzelfde structuur

Deze korte vragenlijst richt zich op professionals die momenteel werkzaam zijn in het Sociaal Werk.. De ingrijpende veranderingen die zijn doorgevoerd om de verspreiding van

Daarom zijn specifieke afspraken gemaakt over de afhandeling van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak door politie en Openbaar Ministerie2. Dit betekent

Seksueel gedrag dat beledigend of kwetsend is voor anderen, gedrag dat fysieke, emotionele of psychische schade veroorzaakt en seksueel gedrag dat niet bij de leeftijd en