• No results found

Bij zon en regen? : het effect van een korte wandeling in de natuur op de aandacht van schoolkinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bij zon en regen? : het effect van een korte wandeling in de natuur op de aandacht van schoolkinderen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bij Zon en Regen? –

Het Effect van een Korte wandeling in de Natuur op Aandacht van Schoolkinderen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Puck Bouwens (11463649) Begeleidster: Mw. Dr. J. Weeland Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. L. W. C. Tavecchio Amsterdam, juli 2017

(2)

Abstract

Attention problems among children in primary school are common and can lead to negative short and long term outcomes, such as not being able to work task-orientated or dropping out of school early. Previous research suggests that being in contact with nature has multiple physical and mental health benefits, but until this day it is uncertain how exactly nature contributes to these benefits. The goal of this study was to investigate through a randomized, controlled experiment whether nature had a positive influence on children’s attention and whether this influence was strengthened or weakened by weather conditions, specific

sunshine and rain. Children’s attention was measured with the Digit Span Backwards (DSB). The sample consisted of 101 Dutch schoolchildren (Mage= 9.27, SD = 1.38; 50.5% boys). The manipulation consisted of three conditions: a 20 minute walk in the park, a 20 minute walk in an urban environment and a control condition where children stayed inside for 20 minutes. Results showed no significant effects of a walk in nature on children’s attention. However, results showed a positive effect of sunshine on children’s attention and when staying inside, rain also had a positive effect on children’s attention. Future research should focus on clarification regarding the effects of sun- and daylight on children’s attention and with positive results, perhaps another free and accessible way to improve children’s attention will be discovered.

Keywords: Nature, Attention Problems, Attention, Attention Restauration Theory, Digit Span Backward, Sunshine, Rain.

(3)

Bij Zon en Regen? Het Effect van een Korte wandeling in de Natuur op Aandacht van Schoolkinderen

Aandacht (i.e. het cognitief proces van zich selectief richten op één aspect van de omgeving, terwijl andere aspecten worden genegeerd) en concentratie (i.e de aandacht bewust op een bepaald onderwerp richten en daar houden) vormen de basis van verschillende leerprocessen op school, zoals het aanleren van schoolse vaardigheden en het herhalen en onthouden van leerstof. Aandacht is daarom cruciaal voor de schoolse ontwikkeling van kinderen (Diamond, 2012). Om optimaal te kunnen profiteren van een leeromgeving moet er niet alleen voldoende en interessant aanbod van stimuli zijn, maar is het ook van belang dat het kind er aandacht op kan richten. De aandacht erbij houden is echter niet voor elk kind even makkelijk. Aandachtsproblemen zijn bij kinderen in het basisonderwijs een

veelvoorkomende klacht volgens ouders en leerkrachten (Efstratopoulou, Simons, & Janssen, 2013). Zo staan aandachtsproblemen volgens het Nederlands Jeugdinstituut (2014) in de top tien van meest voorkomende hulpvragen vanuit het onderwijs en wijst onderzoek onder 389 kinderen tussen zes tot en met elf jaar uit dat aandachtsproblemen de meest voorkomende problematiek is in de klas (39.8 %) (Hellinckx, 1991).

Aandachtsproblemen worden veelal geassocieerd met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) (Wicks-Nelson & Israel, 2009). De diagnose ADHD houdt in dat er aanhoudende gedragsproblemen zijn met betrekking tot aandacht, hyperactiviteit en/of impulsiviteit (American Psychiatric Association, 1994). Onderzoekers stellen dat de prevalentie van ADHD bij kinderen wereldwijd tussen de drie en negen procent ligt (Dopheide & Pliszka, 2009; Polanczyk, de Lima, Horta, Biederman, & Rohde, 2007). Daarnaast wordt geschat dat minimaal nog vijf procent van de kinderen aanzienlijke

problemen laat zien op het gebied van aandacht, hyperactiviteit en/of impulsiviteit, maar net niet genoeg van dit soort problemen laat zien om te voldoen aan de volledige diagnostische

(4)

criteria (Sayal, Prasad, Daley, Ford, & Coghill, 2018). Een tekort aan aandacht of concentratie zorgt met name op sociaal-emotioneel en academisch gebied voor problemen (Dopheide & Pliszka, 2009; Loe et al., 2008; Rueda, Checa, & Rothbart, 2010). Kinderen met

aandachtsproblemen vinden het vaak lastig om taakgericht te werken, vertonen meer taak-irrelevant gedrag en zijn meer aan het dagdromen of laten storend en opstandig gedrag zien. Hierdoor presteren zij lager op school en vinden zij het lastiger om zich aan te passen in de klas dan leeftijdsgenoten zonder aandachtsproblemen (DuPaul et al., 2004; Loe et al., 2008; Rueda et al., 2010). Kinderen met aandachtsproblemen laten bovendien meer teruggetrokken gedrag, slaapproblemen en agressief gedrag zien dan kinderen zonder aandachtsproblemen (Raymond, 2010). Naast deze zorgelijke korte termijn uitkomsten van aandachtsproblemen, wijst onderzoek ook op de negatieve lange termijn uitkomsten van aandachtsproblemen. Zo blijkt dat het kan leiden tot emotionele problemen, antisociaal gedrag en schooluitval op latere leeftijd (Shaw et al., 2012). Ander onderzoek wijst zelfs uit dat bij één derde van de kinderen met aandachtsproblemen sprake is van schooluitval (Barkley, Fischer, Smallish, & Fletcher, 2006). Gezien deze negatieve korte- en langetermijngevolgen van aandachtsproblemen bij kinderen is het van belang dat er gezocht wordt naar manieren om de aandacht bij kinderen te verbeteren, zodat zij meer succeservaringen op school kunnen opdoen.

In Nederland suggereert onderzoek dat (preventieve) interventies (Nederlands

Jeugdinstituut, 2018) en het toedienen van medicatie positieve effecten kunnen hebben op aandachtsproblemen (Schachter, King, Langford, & Moher, 2001; Van der Oord, Prins, Oosterlaan, & Emmelkamp, 2008). Beide methoden kennen echter beperkingen. De Gezondheidsraad maakt zich zorgen over medicalisering bij kinderen met

aandachtsproblemen (Gezondheidsraad, 2014). De positieve effecten van medicatie

verdwijnen wanneer er geen gebruik van wordt gemaakt en bovendien kunnen kinderen last krijgen van bijwerkingen zoals een verminderde eetlust, misselijkheid en depressieve klachten

(5)

(Gezondheidsraad, 2014). Het inzetten van medicatie bij kinderen met aandachtsproblemen lijkt dus niet altijd even wenselijk. Ook bij het inzetten van (preventieve) interventies stuit men op beperkingen. Van de zes gedragsinterventies in Nederland die beoordeeld zijn door het Nederlands Jeugdinstituut op basis van effectonderzoek, is enkel één interventie erkend als effectief volgens goede aanwijzingen (Nederlands Jeugdinstituut, 2018). Van deze zes interventies zijn drie implementeerbaar in de klas. Het implementeren van deze interventies kost echter geld en bovendien moet de leerkracht tijd besteden aan het eigen maken van de interventie en aan de uitvoering ervan. Omdat het budget niet altijd toereikend genoeg is om te investeren in interventies (Rijksoverheid, 2018) en de werkdruk in het onderwijs toeneemt, is het van belang op zoek te gaan naar toegankelijke methoden voor het verminderen van aandachtsproblemen in het basisonderwijs. In dit onderzoek wordt de natuur aangehaald als mogelijk toegankelijk middel om de aandacht van basisschoolkinderen te verbeteren.

Onder natuur wordt een omgeving verstaan waar organismen of hun biotopen zichzelf of met behulp van menselijke interactie onderhouden. Naast natuurgebieden omvat dit ook landbouwgrond, productiebossen en stedelijke groene ruimten zoals parken en stadstuinen (Gezondheidsraad, 2004). Blootstelling aan de natuur heeft mogelijk een positief effect op de mentale gezondheid (Hartig, Mitchell, de Vries, & Frumkin, 2014; Lee & Maheswaran, 2010). Zo blijkt dat het kijken naar beelden van de natuur of het luisteren naar geluiden van de natuur het herstel van stress (Laumann, Gärling, & Stormark, 2003) en het affectief herstel bevordert (Goossen, Van Winsum-Westra, & Van der Wulp, 2007).

Daarnaast blijkt dat mensen die vanuit hun huis uitzicht hebben op een natuurlijke omgeving minder agressie vertonen dan mensen zonder een dergelijk uitzicht (Kuo & Sullivan, 2001). Onderzoek wijst bovendien uit dat het kijken naar natuur vanuit een werkplek een positief effect heeft op het cognitief, emotioneel en fysiologisch (e.g. spierspanning) functioneren op de werkvloer (Hartig, Bringslimark & Hygge, 2007). Bovendien kan een verblijf in een

(6)

natuurlijke omgeving leiden tot een sneller en completer herstel van stress (Hartig, Mang & Evans, 1991; Hartig, Evans, Jamner, Davis, & Gärling, 2003) en ook blijkt dat sporten in een natuurlijke omgeving een positief effect heeft op de mentale gezondheid (Pretty, Peacock, Sellens, & Griffin, 2005). Onderzoek uit Nederland laat zien dat kinderen ook baat hebben bij natuurlijke omgevingen. Kinderen gaven na een driedaags activiteitenprogramma in de natuur aan minder angstig, verdrietig en zorgelijk te zijn. De kinderen in de controlegroep lieten geen verbetering zien in het emotionele welzijn (Van der Waal, Van den Berg, & Van Koppen, 2008).

Specifiek onderzoek naar de effecten van de natuur op aandacht laat zien dat zowel volwassenen als kinderen beter presteren op taken die gerichte aandacht vergen na het spenderen van tijd in een natuurlijke omgeving of het kijken naar een natuurlijke omgeving (Faber Taylor, Kuo, & Sullivan, 2002; Kuo, 2001; Tennessen & Cimprich, 1995). Uit meer recent onderzoek met kinderen die gediagnosticeerd zijn met ADHD blijkt dat zij zich beter kunnen concentreren na een wandeling in de natuur dan kinderen die een wandeling door de stad hebben gemaakt (Faber Taylor & Kuo, 2009). Daarnaast blijkt dat jonge kinderen uit de algemene populatie in de leeftijd van vier tot zes jaar na een wandeling in de natuur beter presteren op aandacht dan kinderen die een wandeling in de stad maakten. Dit effect is echter niet gevonden voor zeven en acht jarigen (Schutte, Torquati, & Beattie, 2017). Tot slot laat onderzoek ook zien dat het herstellende effect van de natuur op aandacht al bereikt kan worden bij het laten zien van foto’s van de natuur aan kinderen in vergelijking met foto’s van een stad (Berto, 2005). De positieve invloed van de natuur wordt dus door een aanzienlijke hoeveelheid aan wetenschappelijk onderzoek ondersteund. Maar hoe kunnen we deze positieve effecten van de natuur op aandacht verklaren?

Het antwoord op deze vraag kan wellicht gevonden worden in de Attention

(7)

gelegd op het belang van natuur in het herstel van cognitieve processen, specifiek

aandachtsmoeheid. Aandachtsmoeheid ontstaat volgens hen door het continu aanboren van gerichte aandacht, welke bijvoorbeeld nodig is bij werk en studie. Voor deze vorm van aandacht is langdurige concentratie nodig en dit vraagt veel energie. Het vermogen om te concentreren raakt hierdoor op den duur overbelast, waardoor prestaties verminderen. Om van aandachtsmoeheid te herstellen, is het van belang om in contact te komen met stimuli of omgevingen die vanzelf de aandacht trekken zonder dat het moeite kost, ook wel ‘zachte fascinatie’ genoemd (De Vries, Maas, & Kramer, 2009). Bij zachte fascinatie kan gedacht worden aan een rustige, prikkelarme omgeving met weinig tot geen geluidsoverlast, waardoor er ruimte is voor reflectie en het nadenken over doelen en prioriteiten in het leven (Herzog, Black, Fountaine, & Knotts, 1997). Dit in tegenstelling tot ‘harde fascinatie’, waarbij de omgeving zoveel aandacht opeist dat er geen ruimte overblijft voor reflectie (De Vries et al., 2009). Harde fascinatie ontstaat bijvoorbeeld wanneer er veel geluid en prikkels in de omgeving aanwezig zijn, zoals in een drukke winkelstraat. Natuurlijke omgevingen roepen over het algemeen zachte fascinatie op, bieden de mogelijkheid om afstand te nemen van routinematige bezigheden en gedachten, ook wel ‘being away’ genoemd en kunnen worden gezien als een bewustzijns vullende ervaring, waardoor men zich één geheel kan voelen met de natuur (‘extent’). Tot slot is het van belang dat de kenmerken niet pure

omgevingskenmerken zijn, maar beter als ervaringskenmerken kunnen worden gezien. Zo betreft de term ‘compatibility’ de match van de omgeving met de doelen en de verwachtingen die het individu ten aanzien hiervan heeft (De Vries et al., 2009). De natuur oordeelt niet en men kan zichzelf zijn. Bovengenoemde vier kenmerken zorgen volgens Kaplan en Kaplan (1989) voor een compleet herstellende ervaring van aandachtsmoeheid.

Het lijkt alsof eerder genoemde onderzoeken naar het herstellende effect van de natuur op aandacht de ART ondersteunen (e.g. Faber Taylor et al., 2002; Faber Taylor & Kuo, 2009;

(8)

Schutte et al., 2017). Door de jaren heen is er echter ook kritiek geleverd op de ART. Het herstel van aandachtsmoeheid zou wellicht te langzaam verlopen om een rol te kunnen spelen in stressherstellende effecten van natuur op aandacht (Parsons, 1991; Ulrich et al., 1991). Een ander punt van kritiek is dat de theorie niet expliciet in gaat op de wijze waarop de vier genoemde verschillende kenmerken van de natuur bijdragen aan de herstellende ervaring (Gezondheidsraad en RMNO, 2004). Door het betrekken van een altijd aanwezig kenmerk van de natuur, namelijk weersomstandigheden, beoogt dit onderzoek een bijdrage te leveren aan de kennis over op wat voor manier de natuur precies bijdraagt aan het herstellen van aandachtsmoeheid. Weersomstandigheden hebben wellicht invloed op hoe sterk de kenmerken van de natuur tot uitdrukking komen en hoe sterk ze het effect sorteren. Ook zouden weersomstandigheden een alternatieve verklaring kunnen zijn voor de ART. Er zijn een aantal specifieke weersomstandigheden die de mogelijke effecten van de natuur op aandacht kan beïnvloeden, zoals de aanwezigheid van neerslag of zonlicht.

Specifiek wordt er bij regen een minder sterk effect van de natuur op aandacht verwacht en bij zonlicht wordt juist een sterker effect van de natuur op aandacht verwacht. Het minder sterke effect bij regen kan mogelijk verklaard worden vanuit de ART, welke stelt dat herstellende processen van aandachtsmoeheid pas in gang gezet worden wanneer een persoon het gevoel heeft op te gaan in het geheel van de natuur (Kaplan & Kaplan, 1989). Wanneer het regent, loopt men doorgaans onder een paraplu of draagt men een capuchon. Hierdoor wordt een persoon deels afgeschermd van de natuur en vormt hij of zij geen geheel met de natuur. Volgens de ART wordt er dan niet voldaan aan het kenmerk ‘extent’ en is een compleet herstel van aandachtsmoeheid niet mogelijk. De verwachting dat zonlicht het effect van de natuur op aandacht versterkt, heeft te maken met onze hormoonhuishouding en ligt in het verlengde van onderzoek wat uitwijst dat daglicht op zichzelf een positief effect heeft op het mentale welzijn van mensen (Beute & De Kort, 2013). Onderzoek wijst uit dat mensen

(9)

een sterke voorkeur voor daglicht hebben in vergelijking met fabriekslicht (Boyce et al., 2003). Bovendien laat onderzoek zien dat daglicht een positieve invloed heeft op alertheid en cognitieve prestaties (Beute & De Kort, 2013). Wanneer gekeken wordt naar specifiek zonlicht, is het zo dat wanneer een persoon twintig tot dertig minuten buiten in de zon loopt, er voldoende dopamine aangemaakt wordt door neurotransmitters (Tsai et al., 2011).

Dopamine speelt een belangrijke rol in aandachtsprocessen en kan bijdragen aan het focussen op een taak (Nieoullon, 2002). Dit zou kunnen betekenen dat een wandeling in het zonlicht, uiteindelijk zorgt voor een betere concentratie.

Dit onderzoek focust zich op de mogelijke verbetering van aandacht door een korte wandeling in de natuur en de invloed die zonlicht en regen op dit proces zouden kunnen hebben. De onderzoeksvraag van huidig onderzoek luidt dan ook als volgt: “Is er een verschil in de aandacht van kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar na een wandeling in de natuur in vergelijking met kinderen die een wandeling maken in een stedelijke omgeving en kinderen die helemaal geen wandeling maken en wordt dit effect beïnvloed door

weersomstandigheden?” Deze combinatie van factoren is nog niet in eerder onderzoek naar voren gebracht, wat dit onderzoek vernieuwend maakt. Aan de hand van aangehaalde

literatuur en de ART, wordt in het kader van dit onderzoek verwacht dat kinderen zich na een wandeling in een natuurlijke omgeving beter kunnen concentreren dan kinderen die een wandeling maken in een stedelijke omgeving of kinderen die geen wandeling maken.

Wanneer er sprake is van regen wordt er geen verschil verwacht in aandacht tussen kinderen die wandelen en kinderen die geen wandeling maken en tot slot, wanneer de zon schijnt, wordt verwacht dat kinderen die een wandeling maken (zowel in de natuur als in de wijk) hoger scoren op aandacht dan kinderen die geen wandeling maken.

(10)

Methode Participanten

De steekproef bestond uit 101 kinderen tussen de 6 en 12 jaar (M = 9.27; SD = 1.38; 50.5% jongens). Van twee participanten was de leeftijd niet bekend, en van één participant was het geslacht niet bekend. Het opleidingsniveau van de ouders was van 98 ouders bekend: 6.1 % van de ouders heeft de middelbare school als hoogst afgeronde opleiding, 18.4 % het MBO, 41.8 % het HBO, 31.6 % van de ouders heeft een WO opleiding of hoger afgerond en 2 % gaf aan een andere opleiding te hebben gedaan. In totaal rapporteerden 98 ouders over mogelijke aandachtsproblemen van hun kind door middel van het invullen van een onderdeel van de Child Behavioral Checklist (CBCL) (Achenbach, 1991). Van de 98 kinderen scoorde 75.5 % in het normale gebied. Dit betekent dat er geen sprake is van aandachtsproblemen bij deze kinderen. Daarnaast scoorde 14.3 % in het grensgebied en 10.2 % van de kinderen scoorde in het klinisch gebied, wat een aanleiding zou kunnen zijn om diagnostisch onderzoek naar ADHD te starten (Achenbach & Rescorla, 2001).

Procedure

De procedure van het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde van de Universiteit van Amsterdam (2015-CDE-4683). Voor dit onderzoek zijn in totaal 119 reguliere en speciale basisscholen zowel schriftelijk als digitaal benaderd. Van de benaderde basisscholen hebben er 17 (14.3 %) ingestemd met het verspreiden van informatiebrieven onder ouders van de kinderen in de groepen 4 tot en met 7. In totaal zijn via deze informatiebrief 2252 ouders gevraagd tot vrijwillige deelname van hun kind aan het onderzoek. Van deze benaderde ouders hebben er 108 (4.8 %) toestemming gegeven voor deelname van hun kind aan het onderzoek. Deze toestemming is gegeven door het opsturen van het ingevulde toestemmingsformulier naar de Universiteit van Amsterdam (i.e. active informed consent). Zodra deze toestemmingsbrief

(11)

door de onderzoekers werd ontvangen, zijn ouders aan de hand van een bel-protocol opgebeld om het kind in te plannen voor het onderzoek. Tevens vulden ouders voorafgaand aan het onderzoek een vragenlijst in over onder andere, hun opleidingsniveau, de mate van groen in de buurt waarin zij wonen en het gedrag van hun deelnemende kind.

Het onderzoek vond plaats na schooltijd en werd uitgevoerd door twee

onderzoekers/testleiders. Het onderzoek bestond uit een voormeting, een pauzeconditie en een nameting. De voor- en nameting werden afgenomen in een beschikbare ruimte binnen de school en de pauzecondities werden uitgevoerd in of in de nabije omgeving van de school. Na schooltijd wachtte testleider 1 het kind op bij zijn of haar klaslokaal en bracht deze naar de testruimte. Op de testlocatie voerde testleider 2 de voormeting uit. Deze duurde vijftien tot twintig minuten. Tijdens de voormeting werd de variabele aandacht gemeten aan de hand van de Digit Span Backwards (DSB). Vervolgens nam testleider 1 het kind mee voor de pauze-conditie, welke bepaald werd aan de hand van het trekken van een lootje door testleider 1. Dit onderzoek telde drie verschillende pauze-condities van precies 40 minuten: De

controleconditie (0): kinderen blijven gedurende twintig minuten binnen en mogen zelf bepalen wat ze doen (bijvoorbeeld een boekje lezen, kleuren of op de telefoon); Een

wandeling in een stedelijke omgeving (1): kinderen maken een wandeling door het dorp of de stad gedurende twintig minuten; Een wandeling in een natuurlijke omgeving (2): kinderen maken een wandeling door de natuur gedurende twintig minuten. Testleider 2 was blind voor deze conditie, zodat gevonden effecten niet kunnen zijn veroorzaakt door de kennis van de tweede testleider. Op deze manier zijn gevonden effecten wel toe te schrijven aan de manipulatie. Bij elke conditie was er sprake van een gelijke tijdsverdeling van twintig minuten in stilte en twintig minuten voor praktische zaken zoals een toiletbezoek of het wandelen naar de route. Na afloop werd bovendien middels een korte vragenlijst genoteerd wat de participanten van de pauze vonden. Tot slot werd het kind teruggebracht naar testleider

(12)

2, welke de nameting uitvoerde. Tijdens de nameting werd dezelfde variabele gemeten als tijdens de voormeting en de duur van de nameting was gelijk aan de voormeting, ongeveer vijftien tot twintig minuten. Wanneer de participanten klaar waren met de nameting, mochten zij een klein bedankje grabbelen uit de meegebrachte grabbeltas.

Materialen

Aandacht. De variabele aandacht werd gemeten door middel van de Digit Span Backwards (DSB) (Wechsler, 1955). Bij de DSB wordt er geluisterd naar een opsomming aan cijfers variërend van twee tot acht cijfers lang (bijvoorbeeld 2-5-1) en is het de bedoeling dat deze rij cijfers vervolgens hardop omgekeerd herhaald wordt (bijvoorbeeld 1-5-2) (Wechsler, 1955). Elke rij kent twee variaties van dezelfde hoeveelheid cijfers. Wanneer een participant twee reeksen van dezelfde lengte fout heeft, wordt de test afgebroken. Een participant kan in totaal tussen de nul en zestien punten halen. Er is onder onderzoekers nog discussie over wat de DSB precies meet (Groth-Marnat & Baker, 2003), maar het instrument is gevoelig voor gebreken in aandacht en het executief functioneren (Hale, Hoeppner, & Fiorello, 2002) en wordt bovendien veel gebruikt in psychologisch en neurologisch onderzoek naar

concentratievermogen en werkgeheugen (Hilbert et al., 2015). In navolging van eerder onderzoek is uiteindelijk besloten de DSB te gebruiken om aandacht te meten (Berman, Jonides, & Kaplan, 2008; De Paula, Malloy-Diniz, & Romano-Silva, 2016; Faber Taylor & Kuo, 2009; Wechsler, 1955). Tot slot wordt de DSB in studies gebruikt met soortgelijke opzetten als dit onderzoek (Faber Taylor & Kuo 2009; Schutte et al., 2017). Eerder onderzoek toont aan dat de betrouwbaarheid van de DSB acceptabel is ( α = .64) (Berg, 2008). De test-hertest betrouwbaarheid komt in verschillende onderzoeken uit tussen de .70 en .90 (Conway et al., 2005). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid blijkt uit onderzoek ontoereikend ten gevolge van het op verschillende manieren presenteren van de cijfers (Collum, Rex, & Haier, 2007). Dit betekent dat persoonlijke kenmerken tijdens de afname meer invloed hebben dan

(13)

wenselijk. In dit onderzoek is aan de hand van een protocol gewerkt, waardoor cijfers door verschillende testleiders op hetzelfde tempo en met exact dezelfde tekst zijn gepresenteerd, waardoor persoonlijke invloed is geminimaliseerd.

Experimentele condities.

De wijkwandeling (1). De wijkwandeling werd gelopen in een zo stedelijk mogelijke omgeving, wat inhoudt dat er over het trottoir is gelopen, dat er zoveel mogelijk bebouwing zoals huizen en winkels aanwezig is en dat er voldoende verkeer en verkeersgeluiden in de omgeving aanwezig zijn.

De parkwandeling (2). De parkwandeling werd gelopen in een zo groen mogelijke omgeving, wat inhoudt dat de omgeving gevuld is met bomen, gras, water en/of struiken. Bovendien waren bij deze wandeling verkeer en verkeersgeluiden in de omgeving minimaal of niet aanwezig.

Weer. De weersomstandigheden (zon en regen) zijn gemeten aan de hand van een lijst die door de testleider ingevuld werd. Op deze lijst kon de testleider op een 5-punts

Likertschaal (1= niet aanwezig tot 5 = heel erg aanwezig) aangeven in welke mate zon of regen zich voordeden op het moment van de pauze-conditie.

Analyseplan

Voorafgaand aan de beantwoording van de onderzoeksvraag, zal er gecontroleerd worden of randomisatie in het experiment gelukt is middels een randomisatiecheck. Omdat het experimenteel onderzoek is, wordt er van uit gegaan dat er op de scores van de

voormeting van de DSB en in de verdeling van geslacht en leeftijd geen verschillen

aangetroffen zullen worden. Ook zal een manipulatiecheck worden gedaan, om te kijken of de manipulatie voor een effect heeft gezorgd. De onderzoeksvraag zal vervolgens

geanalyseerd worden door middel van een ANOVA. Er is namelijk sprake van één

(14)

namelijk: (1) Conditie, (2) Zon, (3) Regen, (4) Conditie*Zon en (5) Conditie * Regen. De richting van eventueel gevonden effecten zal middels (een) regressieanalyse(s) onderzocht worden.

Resultaten

Preliminaire analyses

Van de in totaal 108 participanten ontbrak van vijf participanten een score op de DSB nameting. Twee van deze participanten hadden wel een score op de DSB voormeting, maar zij wilden zelf het onderzoek niet afmaken. Dit was bijvoorbeeld omdat zij aangaven geen zin meer in het onderzoek te hebben. Drie van deze participanten hebben nooit deelgenomen omdat het niet gelukt is een afspraak met hen te maken. Daarnaast mistte bij twee

participanten enkel een score op zowel zon als regen. Deze scores mistte vanwege een aanname van een onderzoeker dat het invullen hiervan niet van toepassing was, omdat deze participanten waren ingedeeld in de controleconditie, en dus binnen zaten. In totaal zijn dus zeven participanten niet meegenomen in de ANOVA-analyse, waardoor de steekproef uiteindelijk uit in totaal 101 participanten bestond.

Vervolgens is er gekeken of de participanten succesvol willekeurig zijn toegewezen aan de drie verschillende condities. Om te kijken of de participanten op basis van geslacht gelijk waren verdeeld over de verschillende condities is een Chi-Square toets uitgevoerd. Deze Chi-Square toets was niet significant, χ2 (1, N = 104) = 1.69, p = .43, wat betekent dat de participanten op basis van geslacht gelijk verdeeld waren over de condities. Om te kijken of de gemiddelde score op de voormeting van de DSB en de gemiddelde leeftijd verschilden per conditie, is een MANOVA uitgevoerd. Het bleek dat de scores op de voormeting van de DSB niet verschilden per conditie (F(2, 98) = .61, p = .54). Ook de leeftijd bleek gelijk verdeeld over de condities (F (2, 98) = .69, p = .50). Deze check is met en zonder outliers uitgevoerd en het bleek dat zowel met als zonder outliers de participanten op basis van leeftijd

(15)

en geslacht succesvol zijn toegewezen aan de verschillende condities. Daarnaast bleek dat zowel met als zonder outliers de scores op de voormeting van de DSB niet verschilden per conditie. Op basis van bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat de participanten succesvol zijn toegewezen aan de verschillende condities.

Er is een manipulatiecheck uitgevoerd om te analyseren of de manipulatie, namelijk het deelnemen aan de pauze, effect had op de aandacht van kinderen. Uit deze paired samples t test met een α van .05 bleek dat het verschil tussen de scores van de voormeting van de DSB en de scores van de nameting van de DSB significant was, t (100) = -3.060, p = .003, wat betekent dat de manipulatie van dit experimentele onderzoek een positief effect heeft gehad op de aandacht van kinderen. Dit houdt in dat de aandacht van kinderen over het algemeen verbeterde nadat zij deel hadden genomen aan de pauze. De beschrijvende statistieken van de voor- en nameting van aandacht zijn zichtbaar in tabel 1. Om te kijken of de vier outliers van invloed waren op de manipulatiecheck, is deze zowel met als zonder outliers uitgevoerd. Hieruit bleek dat de paired samples t test nog steeds significant was, t(96) = -3.563, p = .001. Omdat de outliers op de scores van de DSB voormeting niet voor grote veranderingen zorgden in zowel de randomizatiecheck als de manipulatiecheck, is besloten niks met deze outliers te doen.

Tot slot is er gekeken of er voldaan is aan alle voorwaarden voor het uitvoeren van de ANOVA-analyse. Aan zowel de voorwaarde onafhankelijkheid als de voorwaarde niveau van de variabele is voldaan. De assumptie van normaliteit is echter geschonden. De scores op de DSB nameting bleken niet normaal verdeeld. Om deze reden zijn de scores gecentreerd. Aan de voorwaarde homogeniteit van varianties is voldaan, Levene’s test was significant (p = .334). Er was geen sprake van outliers op de scores van de nameting van de DSB.

(16)

Tabel 1.

Beschrijvende statistieken per conditie Controleconditie ( n = 28) Wijkconditie (n = 36) Natuurconditie (n = 37) Voormeting Digit Span Backwards Nameting Digit Span Backwards M 4.25 M 4.79 SD 1.48 SD 2.09 M 4.43 M 4.83 SD 2.27 SD 2.06 M SD 4.03 1.52 M SD 4.45 1.50

Beantwoording van de onderzoeksvraag

Allereerst is in tabel 2 zichtbaar dat de ANOVA geen significant effect van conditie op aandacht liet zien F (2,92) = 6.809, p = .124, partial η² = .044. Dit betekent dat kinderen die een wandeling in de natuur maakten, niet beter scoorden op aandacht dan leeftijdsgenoten die een wandeling in de wijk maakten of geen wandeling maakten. De ANOVA liet daarnaast zien dat er een klein significant effect was van zon op de aandacht van kinderen, F (1,92) = 12.839, p = .048, partial η² = .042. Dit houdt in dat, ongeacht in welke conditie de

participanten zich bevonden, de zon een effect heeft op de aandacht van kinderen. Daarnaast was er een significante interactie van gemiddelde grootte tussen conditie en regen, F = (2,92), p = .034 partial η² = .071. Dit houdt in dat, afhankelijk van in welke conditie participanten zich bevonden, regen een effect heeft op de aandacht van kinderen.

(17)

Tabel 2.

ANOVA Toets voor het Effect van Conditie, Zon en Regen en een interactie tussen Conditie en Regen en Conditie en Zon op Aandacht

df F p η2 β-1 Conditie 2 6.809 .124 .044 .427 Zon 1 12.839 .048 .042 .510 Regen 1 6.845 .147 .023 .305 Conditie*zon 2 5.340 .194 .035 .344 Conditie*regen 2 11.224 .034 .071 .642

Post hoc toetsen

Aan de hand van een lineaire regressieanalyse is zowel de richting van het significante effect van zon (onafhankelijk van de conditie) op de aandacht van kinderen, als de richting van het interactie effect van regen en conditie onderzocht. Deze post-hoc testen lieten een klein positief effect van zon op de aandacht van kinderen zien (β = .199). Dit houdt in dat hoe meer de zon scheen, hoe hoger de participanten scoorden op de nameting van de DSB,

ongeacht in welke conditie de participanten ingedeeld waren. Bovendien lieten deze post-hoc testen zien dat hoe meer regen er viel, hoe hoger de participanten scoorden op de nameting van de DSB, maar alleen wanneer zij zich bevonden in de controleconditie en dus binnen zaten (β = .433). Ook dit effect is een klein effect. Wanneer kinderen naar buiten gingen had regen een kleiner (stadsconditie, β = .245) of zelfs tegenstrijdig effect (natuurconditie, β = -.285).

(18)

Conclusie en discussie

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de mogelijk positieve effecten van de natuur op de mentale gezondheid (voor reviews zie Hartig et al., 2014; Lee & Maheswaran, 2010). Een aantal van deze onderzoeken richt zich specifiek op de invloed van natuur op aandacht van kinderen (e.g. Faber Taylor & Kuo, 2009). Hieruit blijkt dat een wandeling in de natuur een positief effect kan hebben op de aandacht van kinderen. Dit is een belangrijke bevinding omdat aandacht en concentratie de basis vormen van belangrijke leerprocessen op school, zoals het aanleren van schoolse vaardigheden (Diamond, 2012). Bovendien zijn aandachtsproblemen bij kinderen in het basisonderwijs een veelvoorkomende klacht van ouders en leerkrachten (Efstratopoulou et al., 2013). Met behulp van een gerandomiseerd, gecontroleerd experiment (N =101 schoolkinderen; Mleeftijd = 9.27, SD = 1.38; 50.5% jongens) is onderzocht of een korte wandeling in de natuur een verschil in effect heeft op aandacht vergeleken met een wandeling in de wijk of geen wandeling en of dit mogelijke effect beïnvloed wordt door weersomstandigheden, specifiek zon en regen.

Op basis van de Attention Restauration Theory (ART) (Kaplan & Kaplan, 1898) en de ruime hoeveelheid onderzoek die de positieve effecten van de natuur op aandacht heeft aangetoond (e.g. Faber Taylor & Kuo, 2009), werd in dit onderzoek de natuur aangedragen als een mogelijk toegankelijk middel om de aandacht van schoolkinderen te verbeteren. Verwacht werd dat kinderen die een wandeling in de natuur maakten beter zouden scoren op aandacht dan leeftijdsgenoten die een wandeling in de wijk maakten of geen wandeling maakten. Daarnaast beoogde dit onderzoek een bijdrage te leveren aan de kennis over hoe bepaalde kenmerken van de ART bij kunnen dragen aan het herstel van aandachtsmoeheid. Dit is gedaan door te onderzoeken of weersomstandigheden, specifiek zon en regen het effect van de natuur zouden versterken of afzwakken. Verwacht werd dat zonlicht het effect van een wandeling in de wijk of in de natuur op aandacht zou versterken (Beute & De Kort, 2013;

(19)

Nieoullon, 2002; Tsai et al., 2011) en mogelijke positieve effecten van de natuur werden niet verwacht bij regenachtige weersomstandigheden (Kaplan & Kaplan, 1989).

Huidig onderzoek laat geen verschillen zien in de aandacht van kinderen die een wandeling in de natuur hebben gemaakt in vergelijking met kinderen die een wandeling in de wijk maakten of kinderen die geen wandeling maakten. Zonlicht had voor alle kinderen wel een positief effect op de aandacht van kinderen en kinderen die binnen bleven wanneer het regende, scoorde hoger op aandacht dan leeftijdsgenoten die buiten wandelden in de regen. Er kan dus geconcludeerd worden dat huidig onderzoek geen bewijs heeft gevonden voor de positieve effecten van een korte wandeling in de natuur op aandacht van kinderen. Omdat deze studie veelvuldig onderzoek naar de positieve effecten van de natuur op aandacht niet ondersteunt, kan op basis van deze resultaten gesteld worden dat de natuur wellicht niet het juiste middel is om de aandacht van schoolkinderen te verbeteren. Ondanks dat er geen positief effect is gevonden van de natuur op aandacht van kinderen, is het van belang te benadrukken dat alle kinderen, onafhankelijk van of zij binnen of buiten waren tijdens de pauze, baat hadden bij de zon op het gebied van aandacht. In plaats van de natuur zou daarom wellicht zonlicht of daglicht als mogelijk gratis en toegankelijk middel kunnen dienen om de aandacht van schoolkinderen te verbeteren. Dat kinderen die binnen bleven wanneer het regende hoger scoorden op aandacht dan leeftijdsgenoten die naar buiten gingen, komt overeen met de verwachting dat het versterkte effect van de natuur niet verwacht werd bij regenachtige omstandigheden. Het gevonden resultaat kan gezien worden als een mogelijke invulling aan het kenmerk ‘extent’, welke stelt dat je een geheel moet voelen met de natuur om van aandachtsmoeheid te kunnen herstellen. Tijdens het onderzoek hebben kinderen die buiten wandelde wanneer het regende, veelal onder een paraplu gelopen, waardoor zij niet direct in contact stonden met de natuur. Dit zou er dus toe hebben kunnen geleid dat deze kinderen niet volledig van aandachtsmoeheid herstelt zijn na een wandeling in de regen.

(20)

De bevinding dat een wandeling in de natuur geen positief effect had op aandacht in vergelijking met een wandeling in de wijk of geen wandeling komt overeen met de resultaten van het onderzoek van Schutte en collega’s (2017). Zij vonden ook geen verschil in de scores op de DSB bij zeven en acht jarigen die een wandeling in de wijk hadden gemaakt en

kinderen die een wandeling in de natuur hadden gemaakt. De resultaten zijn echter wel in strijd met het onderzoek van Taylor en Kuo (2009). Zij vonden met eenzelfde

onderzoeksopzet en het gebruik van de DSB wel dat kinderen die en wandeling in de natuur maakten hoger scoorden op aandacht dan kinderen die een wandeling in de wijk maakten. Deze bevinding ondersteunt daarnaast ook niet de Attention Restauration Theory (ART) (Kaplan & Kaplan, 1898).

Een verklaring voor de discrepantie tussen dit onderzoek en het onderzoek van Faber Taylor en Kuo (2009) zou een verschil kunnen zijn in inclusiecriteria. Zij voerden hun onderzoek uit op een soortgelijke manier, echter was een inclusiecriterium voor hun onderzoek de diagnose ADHD. In dit onderzoek zijn bij ongeveer tien procent van de kinderen aandachtsproblemen gerapporteerd. Mogelijk hadden de kinderen in dit onderzoek op het moment van de testafname geen problemen met hun concentratie, wat ervoor gezorgd zou kunnen hebben dat er ook geen verbetering mogelijk was. Kinderen met ADHD hebben veel last van problemen op het gebied van aandacht. Bij hen heeft daarom wellicht ook een grotere verbetering plaats kunnen vinden na een wandeling in de natuur in vergelijking met kinderen die een wandeling in de wijk maakten.

Het gevonden positieve effect van zonlicht op de aandacht van alle kinderen kan mogelijk betekenen dat het ervaren van zonlicht, van binnen of van buiten, een positief effect heeft op aandacht. Kinderen die buiten wandelden hebben twintig minuten direct in het zonlicht gelopen. Wellicht waren deze twintig minuten in het directe zonlicht genoeg voor de kinderen om zich uiteindelijk beter te kunnen concentreren (Nieoullon, 2002; Tsai et al.,

(21)

2011). Dit verklaart echter niet waarom ook de kinderen die binnen bleven in de pauze ook baat hadden bij het zonlicht op dat moment. Deze bevinding zou verklaard kunnen worden door de invloed van het aanwezige felle daglicht wanneer de zon schijnt. Uit onderzoek is gebleken dat daglicht positieve effecten kan hebben op alertheid en cognitieve prestaties (Beute & De Kort, 2014). Mogelijk zou het felle daglicht, wat door ramen in de school naar binnen is gekomen, dus ook een positief effect hebben gehad op de aandacht van deze kinderen.

Deze studie kent een aantal beperkingen. Ten eerste is het niet gelukt om te voldoen aan de minimale steekproefgrootte van 138 participanten om op deze manier voldoende power (β-1 = .80) te behalen (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2007). De behaalde steekproefgrootte bestond uiteindelijk uit 101 participanten. Omdat een lage power de kans vergroot op een type II fout (Field, 2003), is wellicht een mogelijk positief effect van de natuur op aandacht niet vastgesteld. Geadviseerd wordt om in vervolgonderzoek de juiste steekproefgrootte bij een power van .80 aan te houden en dus het onderzoek te repliceren met een grotere steekproef. Ten tweede is er nog weinig bekend over hoe en waarom een

wandeling in de natuur wellicht bijdraagt aan een verbetering in aandacht. Het is nog niet helemaal duidelijk welke factoren van de natuur precies bijdragen aan het herstel van aandachtsmoeheid en op welke manier dit dan gebeurt (Gascon et al., 2005). Er zijn veel aspecten van de natuur (e.g. hoeveelheid groen en geluidsoverlast) en het ‘naar buiten gaan’ (e.g. beweging) die wellicht bijdragen aan een verbetering in aandacht. Toekomstig

onderzoek zou zich daarom verder kunnen richten op de verduidelijking van de aspecten die naar voren komen bij een wandeling in de natuur of het naar buiten gaan.

Door de invloed van weersomstandigheden te onderzoeken, is een eerste stap gezet in de richting van het specificeren van welke eigenschappen van de natuur precies (positieve) effecten hebben op de aandacht van kinderen. Het is van belang om zo precies mogelijk te

(22)

weten wat hetgeen is dat bijdraagt aan de verbetering van de aandacht van kinderen, om tot actie te kunnen komen in de praktijk. Dat de invloed weersomstandigheden onderzocht is in dit onderzoek, kan daarom ook gezien worden als een van de sterke kanten van huidig onderzoek. Ook kan de onderzoeksopzet benoemd worden als een sterke kant van dit onderzoek: een gerandomiseerd, gecontroleerd experiment, waarbij enkel de manipulatie tussen de participanten verschilden. De gelijkheid tussen participanten is onder andere gewaarborgd door het volgen van gedetailleerde protocollen, waar elke onderzoeker zich aan heeft moeten houden. Deze protocollen zijn voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek meerdere malen geoefend en bij de start van het onderzoek zijn alle onderzoekers ingewerkt door ervaren onderzoekers. Deze gelijkheid is belangrijk, omdat de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de DSB eerder ontoereikend is gebleken ten gevolge van het op een verschillende manier presenteren (e.g. het tempo) van de cijferreeksen.

Bovendien zijn de wandelroutes in verschillende steden en dorpen zo gelijk mogelijk uitgezet aan de hand van bepaalde kenmerken waaraan de routes moesten voldoen en zijn de

participanten tijdens de pauze zo gelijk mogelijk benaderd. Tijdens de wandeling is er

namelijk, met uitzondering van verkeersinstructies, niet gesproken met de participanten, zodat de persoonlijke invloed van de onderzoekers is geminimaliseerd. Dit is belangrijk, omdat de gevonden effecten daarom toe te schrijven zijn aan de wandeling en de persoonlijke invloed van de onderzoeker zo veel mogelijk is uitgesloten.

Wanneer er gekeken wordt naar de generaliseerbaarheid van het onderzoek, vallen een aantal punten op. Een positief punt is dat de scholen in dit onderzoek zijn geworven in dorpen en steden door Nederland met verschillende kenmerken en groottes. Zo heeft de grootste stad betrokken in het onderzoek ongeveer 844.947 inwoners en het kleinste dorp heeft 1.399 inwoners (CBS, 2017). Dit vergroot de generaliseerbaarheid van de resultaten naar kinderen uit zowel dorpen als grote steden. Daarentegen valt het op dat de meeste ouders van de

(23)

kinderen die deelnamen aan het onderzoek hoger opgeleid zijn en in de meeste gevallen (meer dan twee derde) minimaal een HBO opleiding of WO opleiding hebben afgerond. Dit maakt dat de resultaten minder makkelijk gegeneraliseerd kunnen worden naar kinderen met ouders met lager opleidingsniveau. Het blijkt namelijk dat moeders met een laag opleidingsniveau vaker een kind hebben met ADHD-medicatie dan beter opgeleide moeders (Hjern, Weitoft, & Lindblad, 2010). Wellicht zouden in een steekproef met een gelijkere verdeeldheid in

opleidingsniveau meer kinderen met ADHD zitten die mogelijk een grotere verbetering op de DSB zouden laten zien. Het wordt daarom aangeraden in de toekomst het onderzoek te repliceren met een grotere variatie in opleidingsniveau van ouders.

Dit onderzoek kan gezien worden als een eerste stap richting het specificeren van kenmerken van de natuur en het mogelijke positieve effect hiervan op aandacht. De resultaten laten zien dat weersomstandigheden meer invloed op aandacht hebben dan men wellicht in eerste instantie zou denken. Naar aanleiding van huidig onderzoek kan gesteld worden dat de zon op zichzelf een positief effect heeft op de aandacht van kinderen. Met een gemiddeld aantal zonuren van 1639 per jaar (KNMI, 2017), is Nederland niet het meest zonnige land op de wereld. Wel blijkt uit eerder onderzoek dat daglicht, waarbij de zon niet perse schijnt, ook een positief effect heeft op alertheid en cognitieve prestaties (Beute & de Kort, 2013). Het is daarom ook aan te raden om kinderen in de praktijk overdag voldoende naar buiten te laten gaan, zodat zij in aanraking komen met dag- en zonlicht. Dit zou een mogelijke verbetering in aandacht teweeg kunnen brengen, wat er voor zou kunnen zorgen dat kinderen zich beter kunnen focussen op de leerstof. Een mooie bijkomstigheid is dat het naar buiten laten gaan van kinderen geen ingewikkelde procedures vereist, zoals soms wel het geval is bij andere interventies gericht op de aandacht van kinderen. Bovendien kost het gebruik maken van dag- en zonlicht op deze manier geen geld, wat het inzetten ervan extra aantrekkelijk maakt. Toekomstig onderzoek zal de relatie tussen zonlicht, daglicht en de aandacht van kinderen

(24)

nog wel moeten verduidelijken, maar wanneer dit lukt zou wellicht een nieuwe gratis en toegankelijke manier ontdekt kunnen worden om de aandacht van kinderen te verbeteren.

Literatuur

Achenbach, T. M. (1991). Integrative guide for the 1991 CBCL/4-18, YSR, and TRF profiles. Department of Psychiatry, University of Vermont.

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA school-age forms and profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th edn).Washington, DC: American Psychiatric Association.

Barkley, R. A., Fischer, M., Smallish, L., & Fletcher, K. (2006). Young adult outcome of hyperactive children: Adaptive functioning in major life activities. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 192–202.

doi:10.1097/01.chi.0000189134.97436.e2

Berg, D. H. (2008). Working memory and arithmetic calculation in children: The contributory roles of processing speed, short-term memory, and reading. Journal of Experimental Child Psychology, 99, 288-308. doi:10.1016/j.jecp.2007.12.002

Berman, M. G., Jonides, J., & Kaplan, S. (2008). The cognitive benefits of interacting with nature. Psychological Science, 19, 1207-1212. doi:10.1111/j.1467-9280.2008.02225.x Berto, R. (2005). Exposure to restorative environments helps restore attentional capacity.

Journal of Environmental Psychology, 25, 249-259. doi:10.1016/j.jenvp.2005.07001 Beute, F. & Kort, Y. A. W. de (2013). Salutogenic effects of the environment: Review of

health protective effects of nature and daylight. Applied Psychology: Health and Well-Being, 6, 67-95. doi:10.1111/aphw.12019

(25)

Boyce, P., Hunter, C., & Howlett, O. (2003). The benefit of daylight through windows. Report, US Department of Energy.

Brymer, E., Davids, K., & Mallabon, L. (2016). Understanding the psychological health and well-being benefits of physical activity in nature: An ecological dynamics report. Ecopyschology, 6, 189-197. doi:10.1089/eco.2013.0110

Collum, R., Rex, J. E., & Haier, R. (2007). General intelligence and memory span: Evidence for a common neuroanatomic framework. Cognitive Neuropsychology, 24, 867-878. ` doi:10.1080/02643290701781557

Conway, A., Kane, M., Bunting, M., Hambrick, Z., Wilhelm, O., & Engle, R. (2005).

Working memory span tasks: A methodological review and user's guide. Psychonomic Bulletin and Review, 12, 769-786. Verkregen van

https://link.springer.com/content/pdf/10.3758%2FBF03196772.pdf

De Paula, J. J., Mallo-Diniz, L.F., & Romano-Silva, M. A. (2016). Reliability of working memory assessment in neurocognitive disorders: A study of the Digit Span and Corsi Block-tapping tasks. Revisita Brasileira de Psiquiattria, 38, 262-263.

doi:10.1590/1516-4446-2015-1879

Diamond, A. (2012). Activities and programs that improve childrens’ executive functions. Current Directions in Psychological Science, 21, 335-341.

doi:10.1177/0963721412453722

Dopheide, J. A., & Pliszka, S. R. (2009). Attention-deficit–hyperactivity disorder: An update. Pharmacotherapy, 29, 656–679. doi:10.1592/phco.29.6.656

DuPaul, G. J., Volpe, R. J., Jitendra, A. K., Lutz, J. G., Lorah, K. S., & Gruber, R. (2004). Elementary school students with AD/HD: Predictors of academic achievement. Journal of School Psychology, 42, 285-301. doi:10.1016/j.jsp.2004.05.001

(26)

Efstratopoulou, M., Simons, J., & Janssen, R. (2013). Concordance among physical educators’, teachers’, and parents’ perceptions of attention problems in children. Journal of Attention Disorders, 17, 437-443. doi:10.1177/1087054711431698

Faber Taylor, A., & Kuo, F. E. (2009). Children with attention deficits concentrate better after walk in the park. Journal of Attention Disorders, 12, 402-409.

doi:10.1177/10870547083230000

Faber Taylor, A., Kuo, F., & Sullivan, W. C. (2002). Views of nature and self-discipline: Evidence from inner city children. Journal of Environmental Psychology, 22, 49-64. doi:10.1006/jevp.2001.0241

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A. G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191. Verkregen van

https://link.springer.com/content/pdf/10.3758%2FBF03193146.pdf

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London: Sage Publications.

Gascon, M., Triguero-Mas, M., Martinez, D., Dadvand, P., Forns, J., Plasencia, A., & Nieuwenhuijsen, M. J. (2015). Mental health benefits of long-term exposure to residential green and blue spaces: A systematic review. International Journal of Environmental Research and Public Health, 12, 4354-4379.

doi:10.3390/ijerph120404354.

Gezondheidsraad. (2014). ADHD: Medicatie en maatschappij. Den Haag: Gezondheidsraad. Gezondheidsraad & Raad voor Ruimtelijk, Natuur- en Mileuonderzoek (2004). Natuur en

gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag: Gezondheidsraad en RMNO.

(27)

Goossen, C. M., Winsum-Westra, M. van, & Wulp, N. van der (2007). Invloed van passend en gewenst geluid op stressreductie: Een eerste experiment met beeld, geluid en stress. Alterra-rapport 1463. Wageningen: Alterra.

Groth-Marnat, G., & Baker, S. (2003). Digit Span as a measure of everyday attention: A study of ecological validity. Perceptual and Motor Skills, 97, 1209-2018.

doi:2048/doi/pdf/10.2466/pms.2003.97.3f.1209

Hale, J. B., Hoeppner, J. B., & Fiorello, C. A. (2002). Analyzing digit span components for assessment of attention processes. Journal of Psychoeducational Assessment, 20, 128-143. doi:10.1177/073428290202000202

Hartig, T., Bringslimark, S., & Hygge, S. (2007). Effects of window view content on

psychological restauration during brief respites from office work. Presentation at 7th biennal conference of Environmental Psychology in Bayreuth, 9.9.2007-12.9.2007. Bayreuth: University of Bayreuth.

Hartig, T., Evans, G., Jamner, L. D., Davis, D. S., & Garling, T. (2003). Tracking restoration in natural and urban settings. International Journal of Environmental Research and Public Health, 23, 109-123. doi:10.1016/S0272-4944(02)00109-3

Hartig, T., Mang, M., & Evans, G. W. (1991). Restorative effects of natural environment experiences. Environment and Behavior, 23, 3-26. Verkregen van

http://proxy.uba.uva.nl:2048/docview/1292764810?accountid=14615

Hartig, T., Mitchell, R., Vries, S., de, Frumkin, H. (2014). Nature and health. Annual Review of Public Health, 35, 207-228. doi:10.1146/annurev-publhealth-032013-182443 Hellinckx, W. (1991). Gedrags-en emotionele problemen bij kinderen-Deel 2: Prevalentie

(28)

Herzog, T. R., Black, A. M., Fountaine, K. A., & Knotts, D. J. (1997). Reflection and attentional recovery al distinctive benefits of restorative environments. Journal of Environmental Psychology, 17, 165-170. doi:10.1006/jevp.1997.0051

Hilbert, S., Bühner, M., Sarubin, N., Koschutnig, K., Weiss, E., Papousek, I., … Fink, A. (2015). The influence of cognitive styles and strategies in the digit span backwards task: Effects on performance and neuronal activity. Personality and Individual Differences, 87, 242-247. doi:10.1016/j.paid.2015.08.012

Hjern, A., Weitoft, G. R., & Lindblad, F. (2010). Social adversity predicts ADHD medication in school children: A national cohort study. Acta Paediatrica, 99, 920-924.

Doi:10.1111/j.1651-2227.2009.01638.x

Kaplan, R. (2001). The nature of the view from home: Psychological benefits. Environment & Behavior, 33, 507-542. doi:10.1177/00139160121973115

Kaplan, R., & Kaplan, S. (1989). The experience of Nature. A psychological perspective. Cambridge: Cambridge University Press.

Kuo, F. E. (2001). Coping with poverty: Impact of environment and attention in the inner city. Environment and Behavior, 33, 5-34. doi:10.1177/00139160121972846 Kuo, F. E., & Sullivan, W. C. (2001). Agression and violence in the inner city: Effects of

environment and mental fatigue. Environment and Behavior, 33, 543-571. Laumann, K., Gärling, T., & Stormark, K. M. (2003). Selective attention and heart rate

responses to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology, 23, 125-134. doi:10.1016/S0272-4944(02)00110-X

Lee, A. C. K., & Maheswaran, R. (2010). The health benefits of urban green spaces: A review of the evidence. Journal of Public Health, 33, 212-222.

(29)

Loe, I. M., Balestrino, M. D., Phelps, R. A., Kurs-Lasky, M., Chaves-Gnecco, D., Paradise, J. L., & Feldman, H. M. (2008). Early histories of school-aged children with attention deficit/hyperactivity disorder. Child Development, 79, 1853-1868. doi:10.1111/j.1467-8624.2008.01230.x

Nederlands Jeugdinstituut (2014). Top 10. Ondersteuningsvragen in het onderwijs. Verkregen van

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Top-10-Ondersteuningsvragen-in-het-onderwijs.pdf

Nederlands Jeugdinstituut (2018). Databank effectieve jeugdinterventies. Verkregen van http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies

Nieoullon, A. (2002). Dopamine and the regulation of cognition and attention. Progress in Neurobiology, 67, 53-83. doi:10.1016/S0301-0082(02)00011-4

Oord, S. van der, Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2008). Efficacy of methylphenidate, psychosocial treatments and their combination in school-aged children with ADHD: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 28, 783-800. doi:10.1016/j.cpr.2007.10.007

Parsons, R. (1991). The potential influences of environmental perception on human health. Journal of Environmental Psychology, 11, 1-23. doi:10.1016/S0272-4944(05)80002-7 Pretty, J., Peacock, J., Sellens, M., & Griffin, M. (2005). The mental and physical health

outcomes of green exercise. International Journal of Environmental Research and Public Health, 15, 319-337. doi:10.1080/09603120500155963

Polanczyk, G., de Lima, M. S., Horta, B. L., Biederman, J., & Rohde, L. A. (2007). The worldwide prevalence of ADHD: A systematic review and metaregression analysis. American Journal of Psychiatry, 164, 942-948. doi:10.1176/ajp.2007.164.6.942

(30)

Raymond, C. T. (2010). Attention problems and parent-rated behavior and stress in young children at risk for developmental delay. Journal of Child Neurology, 25, 1325-1330. doi:10.1177/0883073810362760

Rijksoverheid. (2018). VIII, Onderwijs, cultuur en wetenschap, begroting. Verkregen van http://www.rijksbegroting.nl/2018/voorbereiding/begroting?hoofdstuk=40.19 Rueda, M. R., Checa, P., & Rothbart, M. K. (2010). Contributions of attentional control to

socioemotional and academic development. Early Education and Development, 21, 744–764. doi:2443/10.1080/10409289.2010.510055

Sayal, K., Prasad, V., Daley, D., Ford, T., & Coghill, D. (2018). ADHD in children and young people: Prevalence, care, pathways and service provision. The Lancet Psychiatry, 5, 175-186. doi:10.1016/S2215-0366(17)30167-0

Schachter, H. A., King, J., Langford, S., & Moher, D. (2001). How efficacious and safe is short-acting methylphenidate for the treatment of attention-deficit disorder in children and adolescents? A meta-analysis. Canadian Medical Association Journal, 165, 1475-1488. Verkregen van http://www.cmaj.ca/content/cmaj/165/11/1475.full.pdf

Schutte, A. R., Torquati, J. C., & Beattie, H. L. (2017). Impact of urban nature on executive functioning in early and middle childhood. Environment and Behavior, 49, 3-30. doi:10.1177/0013916515603095

Shaw, M., Hodgkins, P., Caci, H., Young, S., Kahle, J., Woods, A. G., & Arnold, L. E (2012). A systematic review and analysis of long term outcomes in attention deficit hyperactivity disorder: Effects of treatment and non-treatment. BMC Medicine 10:99. Verkregen van

https://link-springer-com.proxy.library.uu.nl/content/pdf/10.1186%2F1741-7015-10-99.pdf

Tennessen, C. M. & Cimprich, B. (1995). Views to nature: Effects on attention. Journal of Environmental Psychology, 15, 77-85. doi:10.1016/0272-4944(95)90016-0

(31)

Tsai, H. Y., Chen, K. C., Yang, Y. K., Chen, P. S., Yeh, T. L., Chiu, N. T., & Lee, I. H. (2011). Sunshine exposure variation of human striatal dopamine D(2)/D(3) receptor availability in healthy volunteers. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry, 35, 107-110. doi:10.1016/j.pnpbp.2010.09.014

Ulrich, R. S., Simons, R. F., Losito, B. D., Fiorito, E., Miles, M. A., & Zelson, M. (1991). Stress recovery during exposure to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology, 11, 201-230. doi:10.1016/S0272-4944(05)80184-7 Vries, S. de, Maas, J., & Kramer, H. (2009). Effecten van nabije natuur op gezondheid en

welzijn: Mogelijke mechanismen achter de relatie tussen groen in de woonomgeving en gezondheid. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport.

Waal., M. van der, Berg, A. E. van den, & Koppen C. S. A. van (2008). Terug naar het bos: Effecten van natuurbelevingsprogramma: ‘Het Bewaarde Land’ op de natuurbeleving en gezondheid van allochtone en autochtone kinderen. Alterra-rapport. Wageningen: Alterra.

Wicks-Nelson, R., & Israel, A. C. (2008). Abnormal child and adolescent psychology. New Jersey, NJ: Pearson International Edition.

Wechsler, D. (1995). Wechsler Adult Intelligence Scale manual. New York: Psychological Corporation.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Together with the thorough colloidal analysis of the PNCs, their stability in human blood plasma and the detailed protein corona composition, these results underline the high

For this purpose, an existing hybrid simulation model for the MMS with a focus on different material supply strategies will be used for simulation-based data analysis.. The

Samenstelling van drainwater en gewas wordt geanalyseerd en er wordt een bemestingsschema ontwikkeld voor teelt grond uit Freesia met hergebruik van drainwater. Freesiatelers

Op 14 oktober 1975 werd het mangaan- en ijzergehalte door middel van 1:2 volume extract in de grond bepaald. In tabel 19 zijn hiervan de resultaten weergegeven. van het 1:2

In canines with flow limiting coronary stenosis, we have previously shown that drag reducing polymers (DRP) further decrease coronary microvascular resistance, despite

11 Meer clan 130 jaar geleden 'Deze landstreek is zeer onvruchtbaar en voo r eenige jaren nog werden alleen aan de Maas en langs de beekjes in het Oosten des lands, akkers

reason for the relocation and internment of 112,000 mainland Americans of Japanese descent. Although an attempt at compensation was made in 1988, it lacked in both size

The Indigenize Montreal exhibition, proposed by Native Montreal, a local Indigenous organization, in the context of the World Design Summit, presented the vision of a city