• No results found

Leeftijd als moderator van de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leeftijd als moderator van de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leeftijd als Moderator van de Relatie tussen Zelfbeeld en

Angst en Depressie bij Kinderen en Adolescenten

Ariënne Verveen

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Studentnr.: 10581510

Bachelorproject Zelfbeeld

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Marija Maric

Inleverdatum: 04-05-2016

Aantal woorden abstract: 119

Aantal woorden: 4891

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of leeftijd de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten modereert. Kinderen en adolescenten (N = 246, 137 meisjes, 8 t/m 18 jaar) vulden vragenlijsten in over zelfbeeld (RSES en CBS), angst (SCARED-5, ZBVK-Nu, ZBVK-Alg) en depressie (CDI). Er werden negatieve relaties tussen scores op de vragenlijsten voor zelfbeeld en scores op de vragenlijsten voor angst en depressie gevonden. Daarnaast modereerde leeftijd de relatie tussen scores op de CBS en ZBVK-Alg en tussen scores op de CBS en CDI. Deze relaties waren sterker bij oudere dan bij jongere deelnemers. De bevindingen geven

aanwijzingen voor moderatie door leeftijd van de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten.

(3)

Leeftijd als Moderator van de Relatie tussen Zelfbeeld en Angst en Depressie bij Kinderen en Adolescenten

Angst- en depressiesymptomen komen veel voor tijdens de kindertijd en adolescentie. Piekeren, nachtmerries, paniekaanvallen en fysieke angstsymptomen worden vaak

geobserveerd bij kinderen en adolescenten uit non-klinische populaties (Muris & Field, 2011). Hoewel lange tijd werd gedacht dat kinderen geen depressieve gevoelens konden ervaren, is inmiddels duidelijk dat naast angstsymptomen ook gevoelens van negatieve stemming onder kinderen en adolescenten voorkomen (Braet, Wante, & Timbremont, 2014). Uit onderzoek komt naar voren dat bij kinderen tot 12 jaar reeds 4 tot 8% angst- of stemmingsproblemen ervaart (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005). Bij adolescenten is dit zelfs 20% (De Looze et al., 2014). Ondanks dat de meeste angstsymptomen bij kinderen en adolescenten mild zijn en vanzelf overgaan, kunnen deze het risico op latere angststoornissen vergroten (Muris, 2006).

Uit cross-sectioneel onderzoek komt naar voren dat symptomen van angst en depressie samenhangen met een negatief zelfbeeld bij adolescenten in een non-klinische populatie (Bos, Huijding, Muris, Vogel, & Biesheuvel, 2010; Garaigordobil, Perez, & Mozaz, 2008; Moksnes & Espnes, 2012). Met zelfbeeld wordt de evaluatie van iemands zelfwaarde bedoeld,

gebaseerd op de beoordeling van de kwaliteiten die iemand bij zichzelf waarneemt (Shaffer, 2009). Daarnaast kan negatief zelfbeeld een voorspeller zijn voor latere angst- en

depressiesymptomen, zo is gebleken uit longitudinaal onderzoek (Sowislo & Orth, 2013). Kortom, symptomen van angst en depressie komen voor bij zowel kinderen als

adolescenten waarbij een samenhang blijkt te bestaan met negatief zelfbeeld. Onderzoek naar de invloed van leeftijd op deze relatie kan inzicht geven in wanneer behandeling van zelfbeeld ter preventie van angst en depressie het meest effectief is.

(4)

De Relatie tussen Zelfbeeld en Angst en Depressie bij Kinderen en Adolescenten

Uit longitudinaal onderzoek komt naar voren dat een positief zelfbeeld onder

adolescenten kan leiden tot een afname in depressiesymptomen (Gerard & Buehler, 2004) en weerbaarheid kan bieden voor toekomstige stressvolle levenservaringen (Boden, Fergusson, & Horwood, 2008). Verder blijkt een negatief zelfbeeld voorspellend voor depressieve gevoelens bij kinderen (Sowislo & Orth, 2013) en adolescenten (Boden et al., 2008;

Bolognini, Plancherel, Bettschart, & Halfon, 1996; Orth, Robins, & Roberts, 2008; Sowislo & Orth, 2013; Steiger, Allemand, Robins, & Fend, 2014). Er bleek echter weinig bewijs voor de omgekeerde relatie (Orth et al., 2008). Bij angststoornissen worden daarentegen relaties beide kanten op gevonden, zo bleek uit de meta-analyse van Sowislo en Orth (2013). Dat negatief zelfbeeld kan leiden tot angst werd ook ondervonden door Boden et al. (2008) en Maldonado et al. (2013).

Concluderend kan er worden gesteld dat er meer bewijs wordt gevonden voor het feit dat negatief zelfbeeld depressie voorspelt dan andersom. Bij angststoornissen worden er relaties in beide richtingen gevonden. Bovenstaand onderzoek is vooral verricht bij

adolescenten. Alleen het onderzoek van Sowislo en Orth (2013) heeft eveneens gekeken naar de relatie bij kinderen.

De Stabiliteit van Zelfbeeld tijdens de Kindertijd en Adolescentie

Zelfbeeld verandert tijdens de kindertijd en adolescentie. Kinderen hebben over het algemeen een positiever zelfbeeld dan adolescenten (Jacobs, Lanza, Osgood, Eccles, & Wigfield, 2002; Robins, Trzesniewski, Tracy, Gosling, & Potter, 2002). Dit blijkt uit cross-sectioneel onderzoek naar leeftijdsverschillen in de rapportage van zelfbeeld (Robins et al., 2002). Zelfbeeld is positief bij kinderen van 9 jaar, neemt vervolgens af gedurende de kindertijd en adolescentie en neemt tijdens de volwassenheid weer gradueel toe. Daarnaast

(5)

blijkt uit een longitudinale studie naar veranderingen in zelfbeeld dat het onderdeel

competentiebeleving vanaf het zesde levensjaar tot en met het achttiende levensjaar afneemt (Jacobs et al., 2002). De afname in competentiebeleving en daarmee zelfbeeld tijdens de adolescentie is wellicht toe te schrijven aan de fysieke, cognitieve en sociale uitdagingen tijdens de pubertijd (Erikson, 1963) en een meer realistische perceptie van competenties en tekortkomingen (Marsh & Ayotte, 2003).

Concluderend, onderzoek rapporteert een afname in zelfbeeld over tijd, waarbij zelfbeeld positiever is in de kindertijd dan in de adolescentie. Deze afname is mogelijk toe te schrijven aan uitdagingen tijdens de pubertijd en een realistischer zelfbeeld. Aangezien zelfbeeld afneemt tijdens de kindertijd en adolescentie en samenhangt met angst en depressie, is het interessant om te kijken naar de stabiliteit van angst en depressie tijdens deze periode.

De Stabiliteit van Angst en Depressie tijdens de Kindertijd en Adolescentie

Tijdens de adolescentie wordt een hogere prevalentie van depressie- en

angstsymptomen gevonden dan tijdens de kindertijd (Bartels, Van de Aa, Van Beijsterveld, Middeldorp, & Boomsma, 2011; Hankin et al., 1998; Sumter, Bokhorst, & Westenberg, 2009). Zowel het aantal nieuwe gevallen met een depressieve stoornis als de ernst van de symptomen neemt het sterkst toe bij een leeftijd tussen de 15 en 18 jaar. Dat blijkt uit longitudinaal onderzoek bij deelnemers tussen de 11 en 21 jaar (Hankin et al., 1998). Ook angstsymptomen nemen toe tijdens de adolescentie, vooral tussen de 12 en 17 jaar (Sumter et al., 2009). Concluderend kan worden gesteld dat angst- en depressiesymptomen tijdens de adolescentie meer voorkomen dan tijdens de kindertijd. Eerder is benoemd dat ook zelfbeeld afneemt tijdens de adolescentie. Aangezien symptomen van angst en depressie samenhangen met een laag zelfbeeld, is het interessant om te onderzoeken of deze relatie over tijd

(6)

Leeftijdsverschillen in de Relatie tussen Zelfbeeld en Angst en Depressie

Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie, is er maar weinig onderzoek dat kijkt of deze relatie stabiel is bij verschillende leeftijden. Zo is er cross-sectioneel onderzoek gedaan naar leeftijdsverschillen in zelfbeeld en naar de relatie tussen zelfbeeld en psychopathologie onder adolescenten (Garaigordobil et al., 2008). In dit onderzoek is echter niet gekeken of die relatie werd gemodereerd door leeftijd. Deze moderatie miste eveneens in het longitudinaal onderzoek van Montague, Enders, Dietz, Dixon en Cavendisch (2008). Zij onderzochten veranderingen in zelfbeeld en depressie tijdens de adolescentie en vonden dat in de periode van 13 tot 17 jaar depressieve symptomen afnamen en het zelfbeeld hoger werd. Verder vonden ze een negatieve relatie tussen zelfbeeld en depressie.

Een studie die wel kijkt of de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie wordt gemodereerd door leeftijd, is het onderzoek van Moksnes en Espnes (2012). Zij vonden een relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie, maar deze werd niet gemodereerd door leeftijd. Aan het onderzoek namen alleen adolescenten deel. Het is mogelijk dat wanneer zowel kinderen als adolescenten worden onderzocht er wel moderatie wordt gevonden. Er worden immers verschillen in de rapportage van zelfbeeld en angst- en depressiesymptomen

gevonden tussen kinderen en adolescenten (Robins et al., 2002; Jacobs et al., 2002; Bartels et al., 2011; Hankin et al., 1998; Sumter et al., 2009). Hierdoor is het mogelijk dat de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen verschilt van die bij adolescenten.

Doel van het Onderzoek

Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie. Er is echter nog maar weinig gekeken of die relatie wordt gemodereerd door leeftijd. Zelfbeeld is negatiever bij adolescenten dan bij kinderen. Daarnaast nemen angst- en depressiesymptomen

(7)

tijdens de adolescentie toe. Het is hierdoor mogelijk dat de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie wordt gemodereerd door leeftijd. Tijdens de adolescentie zou dan een sterkere relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie worden gevonden dan tijdens de kindertijd.

Het doel van dit onderzoek is om de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten met leeftijd als moderator te onderzoeken. Hierbij wordt uitgegaan van twee hypotheses. Allereerst wordt er een negatieve relatie verwacht tussen zelfbeeld en angst en depressie (Bos et al., 2010; Garaigordobil et al., 2008; Moksnes & Espnes, 2012). Daarnaast wordt verwacht dat deze relatie bij adolescenten sterker is dan bij kinderen (Robins et al., 2002; Jacobs et al., 2002; Bartels et al., 2011; Hankin et al., 1998; Sumter et al., 2009).

Methode Deelnemers

Kinderen en adolescenten (N = 246, 137 meisjes, 8 t/m 18 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 13,18 jaar) geselecteerd van diverse basis- en middelbare scholen in Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland deden mee aan het onderzoek. Hiervan waren 94 deelnemers kind (8 t/m 11 jaar) en 150 deelnemers adolescent (12 t/m 18 jaar). Van de

middelbare scholieren (N = 128) waren 33 deelnemers havo-scholieren en 93 vwo-scholieren. Van twee deelnemers ontbrak informatie over sekse, leeftijd en opleidingsniveau. Middels een actieve informed consent gaven de deelnemers en hun ouders toestemming voor deelname. De deelnemers kregen geen beloning voor hun participatie.

Materialen

Zelfbeeld werd gemeten met behulp van de Nederlandse versie van de Rosenberg

(8)

Belevingsschaal voor Kinderen of Adolescenten (CBSK; Veerman, Straathof, Treffers, Van den Bergh, & Ten Brink, 1997 en CBSA; Treffers et al., 2002).

De RSES bestaat uit 10 items die het doel hebben globaal zelfbeeld te meten. Globaal zelfbeeld wordt hierbij gedefinieerd als de algemene evaluatie van een persoon van zijn of haar waardigheid als mens (Franck et al., 2008). De items zijn in dit onderzoek apart voor kinderen en adolescenten aangepast door woorden uit items te vereenvoudigen wanneer uit pilotonderzoek bleek dat deze door de doelgroep als lastig werden ervaren. De items worden beantwoord op een vierpuntsschaal, variërend van 0 (helemaal mee oneens) tot 3 (helemaal mee eens). Een voorbeeldvraag is: “Ik heb het gevoel dat ik niet veel heb om trots op te zijn.” De score op de RSES ligt tussen de 0 en de 30, waarbij een hogere score overeenkomt met een positiever zelfbeeld. De test is niet door de COTAN beoordeeld. Uit onderzoek komt wel een hoge interne consistentie en congruente validiteit naar voren (Franck et al., 2008).

De Competentie Belevingsschaal (CBS) heeft tot doel vast te stellen hoe kinderen en adolescenten hun eigen vaardigheden op een aantal belangrijke levensgebieden inschatten en hoe zij hun globaal zelfbeeld beoordelen. Van deze vragenlijst werden in dit onderzoek twee aangepaste versies gebruikt, één voor kinderen (CBSK) en één voor adolescenten (CBSA). De vragenlijsten zijn allereerst aangepast volgens het format van Wichstrøm (1995), aangezien kinderen en adolescenten de originele vragenlijst vaak lastig vonden om in te vullen, omdat elk item uit twee beweringen bestond. Vervolgens zijn bij beide versies woorden uit de items vereenvoudigd wanneer uit pilotonderzoek bleek dat deze door de doelgroep als lastig werden ervaren.

De CBSK is geschikt voor kinderen tussen de 8 en 12 jaar. Deze test bestaat uit 37 items die worden beantwoord op een vierpuntsschaal, variërend van 0 (helemaal niet waar voor mij) tot 3 (helemaal waar voor mij). En voorbeeldvraag is: “Ik ben tevreden over hoe ik eruit zie”. De score op de CBSK ligt tussen de 0 en 111, waarbij een hogere score

(9)

overeenkomt met een positiever zelfbeeld. De COTAN heeft het instrument goed beoordeeld voor uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal en kwaliteit van de handleiding, voldoende voor normen, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit en onvoldoende voor criteriumvaliditeit (Egberink, Janssen, & Vermeulen, 2009-2016).

De CBSA is geschikt voor adolescenten tussen de 12 en de 18 jaar. Deze test bestaat uit 35 items die worden beantwoord op een vierpuntsschaal, variërend van 0 (helemaal niet waar voor mij) tot 3 (helemaal waar voor mij). Een voorbeeldvraag is: “Ik heb geen goede vriend of vriendin met wie ik mijn gedachten kan delen”. De score op de CBSA ligt tussen de 0 en 105, waarbij een hogere score overeenkomt met een positiever zelfbeeld. De COTAN heeft het instrument goed beoordeeld voor uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de handleiding, normen en begripsvaliditeit, voldoende voor betrouwbaarheid en onvoldoende voor criteriumvaliditeit (Egberink et al., 2009-2016).

Angstsymptomen worden gemeten met behulp van de verkorte Nederlandse versie van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-5; Birmaher et al., 1999) en de Zelf-Beoordelings Vragenlijst voor Kinderen (ZBVK; Bakker, Van Wieringen, Van der Ploeg, & Spielberger, 1989).

De SCARED-5 heeft als doel angstsymptomen te meten van de vijf belangrijkste angststoornissen die bij kinderen en adolescenten voorkomen. De test is gericht op kinderen en adolescenten tussen de 8 en 15 jaar. Het instrument bestaat uit 5 items die overeenkomen met vijf factoren die elk symptomen van een andere angststoornis meten. Deze factoren zijn paniek/somatiek, gegeneraliseerde angst, separatieangst, sociale fobie en school fobie. De items worden beantwoord op een driepuntsschaal, variërend van 1 (bijna nooit) tot 3 (vaak). Een voorbeelditem is: “Ik ben bang om alleen thuis te zijn”. De score op de SCARED-5 ligt tussen 5 en de 15, waarbij een hogere score overeenkomt met een hogere mate van angst. De COTAN heeft het instrument goed beoordeeld voor uitgangspunten bij de testconstructie,

(10)

kwaliteit van het testmateriaal en begripsvaliditeit, voldoende kwaliteit van de handleiding, betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit en onvoldoende voor normen (Egberink et al., 2009-2016).

De ZBVK heeft als doel toestandangst en angstdispostie te meten bij kinderen en adolescenten tussen de 8 en 15 jaar. De test bestaat uit twee schalen van elk 20 items. De toestandsangstschaal (ZBVK-Nu) kijkt naar hoe het kind zich nu voelt. De

angstdispositieschaal (ZBVK-Alg) onderzoekt hoe het kind zich over het algemeen voelt. De items van de ZBVK-Alg worden beantwoord op een driepuntsschaal, variërend van 1 (nooit) tot 3 (vaak). Een voorbeelditem van deze schaal is: “Ik voel me ongelukkig”. Bij de ZBVK-Nu kiest de deelnemer uit drie opties die beschrijven hoe hij of zij zich voelt.

Voorbeeldantwoorden van een item van deze schaal zijn: “Erg ongerust”, “ongerust” of “niet ongerust”. De score op de ZBVK ligt per schaal tussen de 20 en de 60, waarbij een hogere score overeenkomt met een hogere mate van angst. De COTAN heeft het instrument goed beoordeeld voor uitgangspunten bij de testconstructie en kwaliteit van het testmateriaal, voldoende kwaliteit van de handleiding, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit en onvoldoende voor normen en criteriumvaliditeit (Egberink et al., 2009-2016).

Depressiesymptomen worden tenslotte gemeten met behulp van de Nederlandse versie van de Children’s Depression Inventory (CDI; Timbremont, Braet, & Roelofs, 2008). Deze test is gericht op kinderen en adolescenten tussen de 7 en 18 jaar en bestaat uit 26 items (origineel 27, maar voor dit onderzoek is het item over suïcide wegens ethische overwegingen uit de test gelaten). Elk item bestaat uit drie antwoorden, waarvan het antwoord gekozen moet worden dat de deelnemer het best omschrijft. Voorbeeldantwoorden van een item zijn: “Ik ben soms verdrietig”, “Ik ben vaak verdrietig” of “Ik ben altijd verdrietig”. Elk item wordt gescoord op een driepuntschaal, variërend van 0 (afwezigheid van symptoom) tot 2 (duidelijk symptoom). De score op de CDI ligt tussen de 0 en de 52, waarbij een hogere score

(11)

overeenkomt met de aanwezigheid van meer depressiesymptomen. De COTAN heeft het instrument goed beoordeeld voor uitgangspunten bij de testconstructie en kwaliteit van de handleiding, voldoende voor kwaliteit van het testmateriaal, betrouwbaarheid en

begripsvaliditeit en onvoldoende voor normen en criteriumvaliditeit (Egberink et al., 2009-2016).

Dit onderzoek was onderdeel van een onderzoeksproject waarin naast de eerder besproken instrumenten ook een Impliciete Associatie Test (Greenwald, McGhee, &

Schwartz, 1998) voor zelfbeeld werd afgenomen. Aangezien dit instrument geen rol speelt in dit onderzoek zal het verder niet besproken worden.

Procedure

Het onderzoek werd afgenomen in de deelnemende klassen van de basis- en

middelbare scholen. Aan de deelnemende leerlingen werd een proefpersoonnummer gegeven. De instrumenten werden groepsgewijs op computers met behulp van Qualtrics afgenomen. Tijdens de afname waren proefleiders in het lokaal aanwezig om eventuele vragen van deelnemers te beantwoorden. Het onderzoek nam ongeveer 45 minuten in beslag. Allereerst werden deelnemers gevraagd naar hun proefpersoonnummer, geslacht, geboortedatum,

leeftijd, land van herkomst van de deelnemer en van beide ouders, type school (basisschool of middelbare school met bijbehorend opleidingsniveau) en de klas waarin ze zaten. Vervolgens werden de deelnemers van 8 tot en met 11 jaar door het computerprogramma naar de

vragenlijsten en computertaak voor kinderen doorverwezen en de deelnemers van 12 tot en met 18 jaar naar de vragenlijsten en computertaak voor adolescenten. De volgorde van vragenlijsten en computertaak werd counterbalanced bij de deelnemers afgenomen. De Commissie Ethiek Psychologie heeft het onderzoek goedgekeurd.

(12)

Resultaten

Er deden 246 deelnemers mee aan het onderzoek. Hiervan zijn twee deelnemers niet meegenomen in de analyses omdat er van hen geen leeftijd bekend was. Met behulp van

boxplots is er gekeken naar outliers. Aangezien er geen scores waren die buiten het mogelijke

scorebereik vielen en outliers ook waardevolle informatie kunnen bevatten is er voor gekozen deze niet aan te passen (Field, 2013).

Allereerst zijn er standaardisatiechecks voor sekse en etniciteit uitgevoerd. Met behulp van een !2-toets is gecontroleerd of de verdeling van sekse bij kinderen en adolescenten gelijk

was. Allereerst werd daarbij gekeken of er voldaan was aan de assumptie van verwachte frequenties. Alle verwachte waarden waren groter dan 5. Er is dus voldaan aan deze assumptie. Uit de !2-toets bleek dat sekse gelijk over de kinderen en adolescenten was

verdeeld. Verder is er met behulp van een !2-toets gecontroleerd of etniciteit gelijk over de

kinderen en adolescenten verdeeld was. Allereerst werd daarbij gekeken of er voldaan was aan de assumptie van verwachte frequenties. Niet alle verwachte waarden waren groter dan 1 en minder dan 20% was groter dan 5. Er is dus niet voldaan aan deze assumptie en daarom is gebruik gemaakt van de Fisher’s Exact Test. Hieruit bleek dat etniciteit gelijk over de

kinderen en adolescenten was verdeeld.

De Relatie tussen Zelfbeeld en Angst en Depressie

Om de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie te onderzoeken zijn de correlaties tussen de totale scores van de verschillende vragenlijsten berekend. Allereerst is daarbij gekeken of er was voldaan aan de assumpties van deze toets. Met behulp van scatterplots is gekeken of er voldaan is aan de assumptie van lineairiteit. Uit de scatterplots bleek dat er sprake was van lineaire verbanden. Er is dus aan deze assumptie voldaan. Vervolgens is er met behulp van de Kolmogorov-Smirnov test gecontroleerd of er voldaan is aan de assumptie

(13)

van normaliteit. Hieruit bleek dat voor alle vragenlijsten de assumptie van normaliteit is geschonden. Om die reden is er gekozen voor de Spearman’s test om te kijken naar de correlaties tussen totaalscores van de RSES en CBS en van de SCARED-5, ZBVK-Nu, ZBVK-Alg en CDI. Deze staan weergegeven in Tabel 1. Uit de analyse komt naar voren dat er een negatieve correlatie is tussen de scores op de vragenlijsten die zelfbeeld meten en de scores op de vragenlijsten die angst of depressie meten.

Tabel 1

Spearman’s Rho Correlaties tussen de Scores op de RSES en CBS en de SCARED-5, ZBVK-Nu, ZBVK-Alg en CDI.

SCARED-5 ZBVK-Nu ZBVK-Alg CDI RSES -0,427** -0,530** -0,604** -0,628**

CBS -0,434** -0,628** -0,590** -0,692**

Noot. ** p < ,01

De Relatie tussen Zelfbeeld en Angst Gemodereerd door Leeftijd

Met behulp van PROCESS (Hayes, 2013) zijn moderatie analyses uitgevoerd om te onderzoeken of de relatie tussen zelfbeeld en angst wordt gemodereerd door leeftijd. Allereerst is er daarbij gekeken of er voldaan was aan de assumpties van deze toets. Met behulp van scatterplots is er gekeken of er is voldaan aan de assumptie van lineairiteit. Uit de

scatterplots bleek dat er sprake was van lineaire verbanden. Er is dus aan deze assumptie

voldaan. Verder is met behulp van de Durbin-Watson test gekeken of er wordt voldaan aan de assumptie van onafhankelijkheid van de error waardes. Aangezien alle waarden tussen de 1 en de 3 lagen, is er aan deze assumptie voldaan. In het model van Hayes wordt gecontroleerd voor homoscedasticiteit. Om die reden hoeft er niet voor deze assumptie gecontroleerd te

(14)

worden. Ten slotte is er door middel van bootstrapping van de betrouwbaarheidsintervallen gecorrigeerd voor de normaliteit van de residuen. Om die reden hoeft er niet gecontroleerd te worden voor deze assumptie. De resultaten van de moderatie analyses voor de relatie tussen de scores op de vragenlijsten voor zelfbeeld (RSES en CBS) en de vragenlijsten voor angst (SCARED-5, ZBVK-Nu en ZBVK-Alg) gemodereerd door leeftijd staan weergegeven in Tabel 2, 3 en 4. Uit de analyses komt naar voren dat de relatie tussen de scores op de CBS en de ZBVK-Alg wordt gemodereerd door leeftijd. Uit de andere analyses is niets significants naar voren gekomen.

Tabel 2

Resultaten van de Moderatie Analyses voor de Relatie tussen de Scores op de RSES en de SCARED-5 en tussen Scores op de CBS en de SCARED-5 Gemodereerd door Leeftijd.

b SE b t p R2 RSES Constant 6,85 [6,67, 7,03] 0,093 73,63 p < ,001 Leeftijd 0,04 [-0,03, 0,11] 0,033 1,21 p = ,227 RSES -0,13 [-0,18, -0,09] 0,022 -6,23 p < ,001 Leeftijd x RSES 0,002 [-0,01, 0,01] 0,007 -0,42 p = ,672 0,49 CBS Constant 6,84 [6,64, 7,03] 0,098 69,82 p < ,001 Leeftijd -0,03 [-0,10, 0,04] 0,035 -0,87 p = ,386 CBS -0,06 [-0,07, -0,04] 0,008 -7,25 p < ,001 Leeftijd x CBS -0,001 [-0.006, 0.003] 0,002 -0,59 p = ,553 0,50

(15)

Tabel 3

Resultaten van de Moderatie Analyses voor de Relatie tussen de Scores op de RSES en de ZBVK-Nu en tussen Scores op de CBS en de ZBVK-Nu Gemodereerd door Leeftijd.

b SE b t p R2 RSES Constant 30,81 [30,24, 31,37] 0,285 107,96 p < ,001 Leeftijd 0,36 [0,16, 0,56] 0,102 3,51 p < ,001 RSES -0,54 [-0,68, -0,40] 0,072 -7,48 p < ,001 Leeftijd x RSES -0,0008 [-0,05, 0,05] 0,024 -0,03 p = ,975 0,62 CBS Constant 30,74 [30,11, 31,37] 0,319 69,34 p < ,001 Leeftijd 0,08 [-0,15, 0,30] 0,115 0,66 p = ,511 CBS -0,23 [-0,29, -0,18] 0,027 -8,78 p < ,001 Leeftijd x CBS -0,005 [-0,02, 0,01] 0,010 -0,56 p = ,578 0,65 Tabel 4

Resultaten van de Moderatie Analyses voor de Relatie tussen de Scores op de RSES en de ZBVK-Alg en tussen Scores op de CBS en de ZBVK-Alg Gemodereerd door Leeftijd

b SE b t p R2 RSES Constant 32,77 [32,09, 33,45] 0,346 94,68 p < ,001 Leeftijd 0,41 [0,17, 0,66] 0,123 3,37 p < ,001 RSES -0,89 [-1,02, -0,76] 0,064 -13,82 p < ,001 Leeftijd x RSES -0,03 [-0,07, 0,01] 0,021 -1,40 p = ,162 0,71 CBS Constant 32,49 [31,78, 33,21] 0,365 89,09 p < ,001 Leeftijd -0,002 [-0,25, 0,25] 0,128 -0,01 p = ,990 CBS -0,36 [-0,41, -0,31] 0,024 -14,94 p < ,001 Leeftijd x CBS -0,02 [-0,04, -0,009] 0,008 -3,04 p = ,003 0,71

(16)

Aangezien de relatie tussen de scores op de CBS en de ZBVK-Alg gemodereerd wordt door leeftijd, wordt een follow-up analyse van deze moderatie gedaan. Hierbij wordt gekeken naar de relatie tussen de scores op de CBS en de ZBVK-Alg bij een lage, gemiddelde en hoge leeftijd. Voor een lage en hoge leeftijd wordt respectievelijk één standaarddeviatie onder en boven het gemiddelde van leeftijd genomen (Field, 2013). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 13,18 jaar. Een lage waarde voor leeftijd komt dan overeen met 10,38 jaar en een hoge waarde met 15,97 jaar. Voor een lage en hoge score op de CBS wordt ook één standaarddeviatie onder en boven de gemiddelde score genomen. In Figuur 1 staan de relaties tussen de CBS en de ZBVK-Alg voor een lage, gemiddelde en hoge leeftijd in grafiek

weergeven. In de figuur is te zien dat bij oudere deelnemers de relatie tussen de scores op de CBS en de ZBVK-Alg sterker is dan bij jongere deelnemers. Deelnemers met een hoge leeftijd hebben bij een lage score op de CBS een hogere score op de ZBVK-Alg dan jongere deelnemers.

(17)

Figuur 1. De relatie tussen de scores op de CBS en de ZBVK-Alg bij een lage, gemiddelde en

hoge leeftijd.

De Relatie tussen Zelfbeeld en Depressie Gemodereerd door Leeftijd

Met behulp van PROCESS (Hayes, 2013) zijn moderatie analyses uitgevoerd om te onderzoeken of de relatie tussen zelfbeeld en depressie wordt gemodereerd door leeftijd. Aan de assumpties van deze toets is voldaan. De resultaten van de moderatie analyses voor de relatie tussen de scores op de vragenlijsten voor zelfbeeld (RSES en CBS) en de vragenlijst voor depressie (CDI) gemodereerd door leeftijd staan weergegeven in Tabel 5. Uit de analyses komt naar voren dat de relatie tussen scores op de CBS en de CDI wordt

(18)

Tabel 5

Resultaten van de Moderatie Analyses voor de Relatie tussen de Scores op de RSES en CBS en de CDI Gemodereerd door Leeftijd.

b SE b t p R2 RSES Constant 8,50 [7,92, 9,08] 0,294 28,90 p < ,001 Leeftijd 0,33 [0,12, 0,53] 0,103 3,18 p = ,002 RSES -0,77 [-0,91, -0,64] 0,069 -11,30 p < ,001 Leeftijd x RSES -0,03 [-0,07, 0,01] 0,022 -1,29 p = ,197 0,73 CBS Constant 8,28 [7,71, 8,85] 0,289 28,61 p < ,001 Leeftijd -0,09 [-0,30, 0,11] 0,104 -0,88 p = ,381 CBS -0,35 [-0,40, -0,30] 0,025 -14,01 p < ,001 Leeftijd x CBS -0,02 [-0,04, -0,004] 0,009 -3,43 p = ,016 0,79

Aangezien de relatie tussen de CBS en de CDI gemodereerd wordt door leeftijd, wordt een follow-up analyse gedaan. Hierbij wordt gekeken naar de relatie tussen de CBS en de CDI bij een lage, gemiddelde en hoge leeftijd. In Figuur 2 staan de relaties tussen de CBS en de CDI voor een lage, gemiddelde en hoge leeftijd in grafiek weergeven. In de figuur is te zien dat bij oudere deelnemers de relatie tussen de scores op de CBS en de CDI sterker is dan bij jongere deelnemers. Deelnemers met een hoge leeftijd hebben bij een lage score op de CBS een hogere score op de CDI dan jongere deelnemers.

(19)

Figuur 2. De relatie tussen scores op de CBS en de CDI bij een lage, gemiddelde en hoge

leeftijd.

Exploratieve Analyses: De Relatie tussen Scores op de RSES en CBS en Leeftijd

Opvallend is dat bij de moderatie analyses alleen bij twee analyses met de CBS een moderatie door leeftijd wordt gevonden. Mogelijk is de relatie tussen de scores op de CBS en leeftijd sterker dan tussen de scores op de RSES en leeftijd. Om dit te onderzoeken is er een exploratieve analyse gedaan naar de correlaties tussen scores op de CBS en leeftijd en tussen de scores op de RSES en leeftijd. Allereerst is er daarbij gekeken of er voldaan was aan de assumpties van de toets. Aan de assumptie van linairiteit is voldaan. Aangezien de assumptie van normaliteit is geschonden, is er gebruik gemaakt van de Spearman’s test. De correlaties

(20)

staan weergegeven in Tabel 6. Uit de analyse komt naar voren dat er een negatieve correlatie is tussen de scores op de CBS en leeftijd en geen correlatie tussen de scores op de RSES en leeftijd.

Tabel 6

Spearman’s Rho Correlaties tussen de Scores op de CBS en Leeftijd en tussen de Scores op de RSES en Leeftijd. Leeftijd CBS -0,318** RSES -0,038 Noot. ** p < ,01 Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of leeftijd de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten modereert. Er werd een negatieve relatie tussen

zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten gevonden. Dit komt overeen met de eerste hypothese en eerder onderzoek (Bos et al., 2010; Garaigordobil et al., 2008;

Moksnes & Espnes, 2012). Daarnaast worden er tegenstrijdige resultaten gevonden voor leeftijd als moderator van deze relatie. Leeftijd modereert de relatie tussen één van de twee vragenlijsten voor zelfbeeld (CBS) en één van de drie vragenlijsten voor angst (ZBVK-Alg) en de vragenlijst voor depressie (CDI). Bij oudere deelnemers wordt een sterkere negatieve relatie tussen zelfbeeld en angst of depressie gevonden dan bij jongere deelnemers. Dit komt overeen met de tweede hypothese. Voor de rest van de relaties tussen vragenlijsten voor zelfbeeld en vragenlijsten voor angst of depressie wordt echter geen moderatie door leeftijd gevonden. Dit gaat tegen de tweede hypothese in. Eerder onderzoek naar de relatie tussen

(21)

zelfbeeld en angst en depressie onder adolescenten vond geen moderatie door leeftijd

(Moksnes en Espnes, 2012). Aangezien er echter verschillen in de rapportage van zelfbeeld en angst- en depressiesymptomen tussen kinderen en adolescenten worden gevonden (Robins et al., 2002; Jacobs et al., 2002; Bartels et al., 2011; Hankin et al., 1998; Sumter et al., 2009), zouden beide leeftijdsgroepen in één onderzoek samen moeten worden onderzocht. De resultaten uit het onderzoek van Moksnes en Espnes (2012) hoeven om die reden niet in tegenspraak te zijn met onze bevindingen.

Opvallend is dat leeftijd alleen als moderator wordt gevonden bij relaties waar de CBS bij betrokken is. De CBS beoogt, naast globaal zelfbeeld dat ook in de RSES wordt

onderzocht, de inschatting van competenties voor een aantal belangrijke levensgebieden te meten. Eén van de verklaringen die in de inleiding werd gegeven voor de afname in zelfbeeld tijdens de adolescentie, is een realistischere perceptie van competenties en tekortkomingen (Marsh & Ayotte, 2003). Wellicht bevat de CBS componenten van zelfvertrouwen die gevoeliger zijn voor verandering van leeftijd dan de RSES, waardoor de score op de CBS sterker afneemt met toenemende leeftijd dan de score op de RSES. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat deze vragenlijst sterker met angst en depressie gaat samenhangen bij toenemende leeftijd, waardoor er eerder moderatie door leeftijd wordt gevonden. Om dit te onderzoeken is een exploratieve analyse uitgevoerd naar de correlatie tussen de vragenlijsten voor zelfbeeld en leeftijd. Hierbij werd een negatieve relatie tussen de CBS en leeftijd gevonden, maar niet tussen de RSES en leeftijd. Deze bevinding biedt ondersteuning voor de mogelijkheid dat de CBS componenten van zelfbeeld meet die leeftijdsgevoelig zijn.

Daarnaast wordt alleen voor de relatie tussen de CBS en de ZBVK-Alg moderatie door leeftijd gevonden en niet voor relaties met de andere twee angst vragenlijsten. De

SCARED-5 is een verkorte vragenlijst van slechts 5 items en meet klinische angstsymptomen (Birmaher et al., 1999). Dit onderzoek werd uitgevoerd in een non-klinische populatie.

(22)

Wellicht was er hierdoor weinig variatie in scores op de SCARED-5 bij verschillende

leeftijden en werd er daardoor geen moderatie door leeftijd gevonden. In vervolgonderzoek is het daarom belangrijk om de volledige versie van 69 items van de SCARED af te nemen (Muris, Bodden, Hale, Birmaher, & Mayer, 2007). Door het grotere scorebereik worden wellicht meer leeftijdsverschillen in scores op deze vragenlijst gevonden, waardoor wel moderatie door leeftijd zou kunnen worden gevonden.

Verder wordt er wel moderatie door leeftijd gevonden voor de relatie tussen de CBS en de ZBVK-Alg en niet voor de ZBVK-Nu. De ZBVK-Nu meet toestandangst, ook wel state

anxiety genoemd. Dit is de angst die de deelnemer ervaart op het moment dat de vragenlijst

wordt afgenomen (Bakker et al., 1989). De ZBVK-Alg meet angstdispostie, ook wel trait

anxiety genoemd. Dit wordt in de literatuur ook wel omschreven als een persoonlijkheidsstrek

en komt overeen met neuroticisme (Spielberger, 1966; Eysenck, 2004). Uit onderzoek komt naar voren dat persoonlijkheid stabieler wordt tijdens de ontwikkeling. Adolescenten hebben een stabielere persoonlijkheid dan kinderen (Roberts & DelVecchio, 2000). Daarnaast wordt het concept van zelfbeeld tijdens de ontwikkeling multidimensioneler (Harter, 1998).

Kinderen beoordelen een gelijkwaardig zelfbeeld over verschillende domeinen terwijl hier bij adolescenten meer variatie in zit. Het is mogelijk dat hierdoor zelfbeeld sterker met bepaalde persoonlijkheidstrekken samen gaat hangen in de adolescentie dan in de kindertijd. Dit blijkt bovendien uit onderzoek van Robins, Tracy en Trzesniewski, Potter en Gosling (2001). Zij vonden dat neuroticisme bij adolescenten sterker samenhangt met negatief zelfbeeld dan bij kinderen. Mogelijk is de relatie tussen zelfbeeld en toestandangst stabieler over verschillende leeftijden dan de relatie tussen zelfbeeld en neuroticisme, waardoor er alleen bij de relatie tussen de CBS en de ZBVK-Alg moderatie door zelfbeeld wordt gevonden.

Voorafgaand aan dit onderzoek is geen a priori power analyse uitgevoerd. Wellicht deden er te weinig deelnemers mee aan het onderzoek om een significant effect te vinden,

(23)

terwijl dit effect wel aanwezig is in de populatie. Dit kan een verklaring bieden voor het feit dat er maar bij twee van de acht analyses een moderatie wordt gevonden. In

vervolgonderzoek is het daarom belangrijk vooraf een power analyse uit te voeren. In Nederland volgt 40,3% van de middelbare scholieren vmbo-, 29,5% havo- en 30,2% vwo-onderwijs (Centraal Bureau voor Statistiek, 2015). In dit onderzoek volgt ongeveer 75% van de deelnemers vwo en 25% havo. Daarmee is de verdeling van het opleidingsniveau van de middelbare scholieren die deelnamen aan het onderzoek geen representatieve weergave van de populatie. Bovendien blijkt uit onderzoek dat er een positieve relatie is tussen zelfbeeld en academische prestaties (Baumeister, Campbell, Krueger, & Vohs, 2003; Marsh & Craven, 2006). Aangezien aan dit onderzoek vooral adolescenten met relatief goede academische prestaties deelnamen, is het mogelijk dat het gemeten zelfbeeld niet representatief is voor de populatie. Wanneer er hierdoor gemiddeld een positiever zelfbeeld wordt gevonden onder adolescenten, zou dit mogelijk ook de resultaten van de moderatie van de relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie kunnen beïnvloeden. In vervolgonderzoek is het daarom belangrijk om deelnemers met een representatieve verdeling van het schoolniveau van de populatie te onderzoeken.

In dit onderzoek komt een negatieve relatie tussen zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten naar voren. Wanneer uit longitudinaal vervolgonderzoek zal blijken dat de gebruikte vragenlijsten voor zelfbeeld ook een goede voorspeller zijn voor latere angst en depressie, biedt dit mogelijkheden voor de preventie. Over het feit of de relatie van

zelfbeeld en angst en depressie bij kinderen en adolescenten door leeftijd wordt gemodereerd, kan nog geen eenduidige conclusie worden getrokken. Vervolgonderzoek met meer

(24)

Literatuurlijst

Bakker, F. C., Van Wieringen, P. C. W., Van der Ploeg, H.M., & Spielberger, C. D. (1989). Handleiding bij de Zelf-Beoordelings-Vragenlijst voor Kinderen,

ZBV-K. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Bartels, M., Van De Aa, N., Van Beijsterveldt, C. E., Middeldorp, C. M., & Boomsma, D. I. (2011). Adolescent self-report of emotional and behavioral problems: interactions of genetic factors with sex and age. Journal of the Canadian Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 20, 35–52.

Baumeister, R. F., Campbell, J. D., Krueger, J. I., & Vohs, K. D. (2003). Does high self-esteem cause better performance, interpersonal success, happiness, or healthier lifestyles?. Psychological Science in the Public Interest, 4(1), 1-44.

Birmaher, B., Brent, D. A., Chiappetta, L., Bridge, J., Monga, S., & Baugher, M. (1999). Psychometric properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): a replication study. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 38(10), 1230-1236.

Boden, J. M., Fergusson, D. M., & Horwood, L. J. (2008). Does adolescent self-esteem predict later life outcomes? A test of the causal role of self-esteem. Development and

Psychopathology, 20, 319–339.

Bolognini, M., Plancherel, B., Bettschart, W., & Halfon, O. (1996). Self-esteem and mental health in early adolescence: Development and gender differences. Journal of

Adolescence, 19(3), 233-245.

Bos, A. E. R., Huijding, J., Muris, P., Vogel, L. R. R., & Biesheuvel, J. (2010). Global, contingent and implicit self-esteem and psychopathological symptoms in adolescents. Personality and Individual Differences, 48, 311–316.

Braet, C. Wante, L. & Timbremont, B. (2014). Stemmingsproblemen en depressie. In P. J. M. Prins & C. Braet (Eds.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (2e geheel herziene editie)(pp. 303-323). Houten: Bohn Stafleu VanLoghum/Springer Media. Centraal Bureau voor Statistiek (2015). Leerlingen, deelnemers en studenten; onderwijssoort,

woonregio. Opgehaald van http://statline.cbs.nl/Statweb/publication.

De Looze, M., Van Dorsselaer, S., De Roos, S., Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., ...Voolebergh, W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in

Nederland : HBSC-2013: Health Behavior in School-aged Children. Utrecht:

Universiteit Utrecht.

Egberink, I. J. L., Janssen, N. A. M., & Vermeulen, C. S. M. (2009-2016). COTAN

documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Erikson, E. H. (1963). Childhood and society (2nd ed.). New York: Norton.

Eysenck, M. W. (2004). Trait anxiety, repressors and cognitive biases. In Y. Yiend (Ed.),

Cognition Emotion and Psychopathology. Theoretical, empirical and clinical directions (pp. 49-66). Cambridge: Cambridge University Press.

Field, A. P. (2013). Discovering statistics using SPSS (4th edition). Londen: SAGE.

Franck, E., De Raedt, R., Barbez, C., & Rosseel, Y. (2008). Psychometric properties of the Dutch Rosenberg self-esteem scale. Psychologica Belgica, 48(1).

Garaigordobil, M., Pérez, J. I., & Mozaz, M. (2008). Self-concept, self-esteem and psychopathological symptoms. Psicothema, 20(1), 114-123.

Gerard, J. M., & Buehler, C. (2004). Cumulative environmental risk and youth

maladjustment: The role of youth attributes. Child Development, 75(6), 1832-1849. Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual

differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of Personality

(25)

Hankin, B. L., Abramson, L. Y., Moffitt, T. E., Silva, P. A., McGee, R., & Angell, K. E. (1998). Development of depression from preadolescence to young adulthood: Emerging gender differences in a 10-year longitudinal study. Journal of Abnormal

Psychology, 107, 128–140.

Harter, S. (1998). The development of self-representations. In W. Damon, & N. Eisenberg (Eds.), Handbook of child psychology (pp. 553–617), New York: Wiley.

Hayes A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis. New York: Guilford Press.

Jacobs, J. E., Lanza, S., Osgood, D. W., Eccles, J. S., & Wigfield, A. (2002). Changes in children’s self-competence and values: Gender and domain differences across grades one through twelve. Child Development, 73(2), 509-527.

Maldonado, L., Huang, Y., Chen, R., Kasen, S., Cohen, P., & Chen, H. (2013). Impact of early adolescent a nxiety disorders on self-esteem development from adolescence to young adulthood. Journal of Adolescent Health, 53(2), 287-292.

Marsh, H. W., & Ayotte, V. (2003). Do Multiple Dimensions of Self-Concept Become More Differentiated With Age? The Differential Distinctiveness Hypothesis. Journal of

Educational Psychology, 95(4), 687.

Marsh, H. W., & Craven, R. G. (2006). Reciprocal effects of self-concept and performance from a multidimensional perspective: Beyond seductive pleasure and unidimensional perspectives. Perspectives on Psychological Science, 1(2), 133-163.

Moksnes, U. K., & Espnes, G. A. (2012). Self-esteem and emotional health in adolescents– gender and age as potential moderators. Scandinavian journal of psychology, 53(6), 483-489.

Montague, M., Enders, C., Dietz, S., Dixon, J., & Cavendish, W. M. (2008). A longitudinal study of depressive symptomology and self-concept in adolescents. The Journal of

Special Education, 42(2), 67-78.

Muris, P. (2006). The pathogenesis of childhood anxiety disorders: Considerations from a developmental psychopathology perspective. International Journal of Behavioral

Development, 30(1), 5-11.

Muris, P., Bodden, D., Hale, W., Birmaher, B., & Mayer, B. (2007). SCARED-NL. Vragenlijst

over angst en bang-zijn bij kinderen en adolescenten. Amsterdam: Boom Test

Uitgevers.

Muris, P. & Field, A. P. (2011). The normal development of fear. In W.K. Silverman & A.P. Field (eds.), Anxiety disorders in children and adolescents: Research, assessment and

intervention (second edition) (pp. 76–89). Cambridge: Cambridge University Press.

Orth, U., Robins, R. W., & Roberts, B. W. (2008). Low self-esteem prospectively predicts depression in adolescence and young adulthood. Journal of Personality and Social

Psychology, 95, 695–708.

Roberts, B. W., & DelVecchio, W. F. (2000). The rank-order consistency of personality traits from childhood to old age: A quantitative review of longitudinal studies.

Psychological Bulletin, 126, 3-25.

Robins, R. W., Tracy, J. L., Trzesniewski, K., Potter, J., & Gosling, S. D. (2001). Personality correlates of self-esteem. Journal of Research in Personality, 35(4), 463-482.

Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Tracy, J. L., Gosling, S. D., & Potter, J. (2002). Global self-esteem across the life span. Psychology and Aging, 17(3), 423.

Shaffer, D. (2009). Social and personality development (6th ed.). Belmont: Wadsworth Sowislo, J. F., & Orth, U. (2013). Does low self-esteem predict depression and anxiety? A

(26)

Spielberger, C. D. (1966). Theory and research on anxiety. In C. D. Spielberger (ed.), Anxiety

and behavior (pp. 3-22). New York: Academic Press.

Steiger, A. E., Allemand, M., Robins, R. W., & Fend, H. A. (2014). Low and decreasing self-esteem during adolescence predict adult depression two decades later. Journal of

Personality and Social Psychology, 106(2), 325.

Sumter, S. R., Bokhorst, C. L. & Westenberg, P. M. (2009). Social fears during adolescence: is there an increase in distress and avoidance? Journal of Anxiety Disorders, 23, 897– 903.

Timbremont, B., Braet, C., & Roelofs, J. (2008). Children's Depression Inventory

handleiding. Amsterdam: Pearson.

Treffers, D. A., Goedhart, A. W., Veerman, J. W., Van den Bergh, B. R. H., Ackaert, L. & De Rycke, L. (2002).Competentie Belevings-Schaal voor Adolescenten.

handleiding. Lisse: Swets Test Publishers.

Veerman, J. W., Straathof, M. A. E., Treffers, D. A., Van den Bergh, B. R. H. & Ten Brink, L. T. (1997). De Competentiebelevingsschaal voor Kinderen, CBSK. Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Wichstrøm, L. (1995). Harter's Self-Perception Profile for Adolescents: reliability, validity, and evaluation of the question format. Journal of Personality Assessment, 65(1), 100-116.

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., Reijneveld, M. (2005). Kinderen in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

steps are from data collection, georeferencing, ground classifica- tion and other preparations for the raw point cloud data to trunk detection, trunk feature association, generating

[r]

Door de specifieke effecten van tekstlengte op woordmaten nader te onderzoe- ken en/of door het aantal woorden waarop de maten gebaseerd zijn aan te passen, kunnen deze

Hereto they used 1D cross-shore profiles (“Jarkus raaien”) of the Dutch coast and a Bayesian network 1 to determine if the presence of buildings on beach significantly affects

Advanced film growth techniques based, for example, on molecular beam epitaxy (MBE), pulsed laser deposition (PLD), and atomic layer deposition (ALD) are now available, and

Therefore the purpose of this study was to examine the importance of and the benefits associated with recreation programmes for AIDS-affected youth, specifically viewed from