• No results found

Dreiging vanuit de lucht, Nederlandse militaire theorieen over de inzet en afweer van luchtlandingseenheden voorafgaande aan Fall Gelb

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dreiging vanuit de lucht, Nederlandse militaire theorieen over de inzet en afweer van luchtlandingseenheden voorafgaande aan Fall Gelb"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dreiging vanuit de lucht

Nederlandse militaire denkbeelden over de inzet en afweer van luchtlandingseenheden voorafgaande aan Fall Gelb

R.L van den Akerboom 11019700 ro_sg-1@hotmail.com

Masterscriptie Professor dr. W. Klinkert

Dr. S. Kruizinga Universiteit van Amsterdam

(2)

De inzet van Duitse Fallschirmjäger direct na de landing in Nederland tijdens operatie Fall Gelb.

Afbeelding van http://www.20min.ch/diashow/30360/40304304-ddc8932fb7385eb15caf79fdad967c21.jpg (geraadpleegd op 8 juni 2016)

(3)

1

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. ‘Het rijk der phantasieen’ Nederlandse militaire theorieën over luchtlandingsoperaties 8

2. De Nederlandse verdedigingsmaatregelen 18

2.1. Voorbereidingen 18

2.2. Luchtverdediging 19

2.3. Statische verdedigingen 21

2.4. Grondtroepen 23

2.5. Vernietigen en versperren van vliegvelden 24

3. Casestudie: vliegveld Waalhaven 28

3.1 Van vliegveld tot militair vliegkamp 28

3.2 Grondtroepen 29

3.3 Luchtverdediging 30

3.4 De aanval op het vliegveld 31

3.5 Pogingen tot herovering van het vliegveld 34

3.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen 36

4. Casestudie: vliegveld Ypenburg 40

4.1. Van vliegveld tot militair vliegkamp 40

4.2. Grondtroepen 41

4.3 Luchtverdediging 43

4.4 De aanval op het vliegveld 44

4.5 Herovering van het vliegveld 46

4.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen 48

Conclusie 51

Bronnenlijst 55

Literatuurlijst 58

(4)

2

(5)

3

Inleiding

‘Gedane zaken nemen geen keer en daarom heeft het ook geen zin om te discussiëren over de vraag, of men had kunnen of moeten weten, dat dit nieuwe deel van het moderne luchtwapen een dergelijke vlucht had genomen. Een feit is echter, dat het de stoutste verwachtingen van iedereen heeft overtroffen’ Dit citaat is afkomstig uit het artikel van eerste-luitenant E van Hootegem: ‘Een onderschat nieuw oorlogswerktuig; de parachute’ gepubliceerd in de Mavors (maandblad voor officieren, reserve-officieren, kornetten en vaandrigs) van 1940. Nederland was eerder dat jaar binnengevallen door de legers van Nazi-Duitsland. Tijdens deze strategische overval, genaamd Fall Gelb, landden er parachutisten op verschillende vliegvelden binnen de Vesting Holland. De eerste grootschalige luchtlandingsoperatie in de militaire geschiedenis was een feit.1

Als reactie op het artikel van Van Hootegem verscheen er datzelfde jaar een artikel van kapitein J.D. van der Waall. Hij stelde: ‘gedane zaken nemen geen keer en daarom heeft het geen zin te

discussieeren over de vraag, of men had moeten of kunnen weten dat dit nieuwe wapen zoo’n hoge vlucht had genomen, dat neemt niet weg dat het een ernstige fout is geweest […]Men had kunnen en moeten begrijpen, dat als de Duitsche Wehrmacht deze zaak ernstig ter hand neemt dit wel au serieux genomen moet worden’. Het artikel van kapitein Van der Waall insinueert dat het in Nederland niet waarschijnlijk werd geacht dat ons land door een luchtlandingsaanval overrompeld zou kunnen worden. Van der Waall schrijft verder in zijn artikel dat hij tijdens de zomer van 1937 tijdens een tactische oefening van het Nederlandse leger vijandelijke valschermjagers heeft laten optreden. Door zijn bevelvoerend officier werd hij uitgelachen, leidinggevenden hechtten blijkbaar geen waarde aan het optreden van deze troepen.2

In eerste instantie is deze denkwijze niet vreemd. Valschermtroepen waren een relatief nieuw wapen en waren tot mei 1940 nooit op grote schaal ingezet. Het idee was echter niet nieuw. Al in 1784, lang voordat er vliegtuigen en parachutisten bestonden schreef Benjamin Franklin : ‘Where is the prince who can afford so to cover his country with troops for its defense, so that ten thousand men descending from the clouds might not, in many places, do an infinite deal of mischief before a force could be brought together to repel them?’.3 Dit citaat maakt

duidelijk welke dreiging er uitgaat van een luchtlandingsoperatie. Deze troepen kunnen acties uitvoeren achter de vijandelijke linies. Niet alleen duurt het een tijd voordat deze troepen gestopt kunnen worden, ook het anticiperen op dit soort operaties is lastig. Na de Eerste Wereldoorlog leek de droom van Benjamin Franklin vorm te krijgen. Vliegtuigen werden groter en kregen krachtigere motoren. Hierdoor was het mogelijk een grotere afstand te overbruggen en een zwaardere lading mee te nemen. Het werd zodoende mogelijk steeds verder achter het oorlogsfront acties uit te voeren. Het luchtwapen en de inzet van luchtlandingstroepen werden gezien als een mogelijkheid de vijandelijke linies te doorbreken en

1 E. J. C. Van Hootegem, “Een onderschat nieuwe oorlogswerktuig, de parachute” Mavors (1940) 29. 2 J.D. van der Waall, “Afweermaatregelen tegen luchttroepen” Mavors (1940) 595-596.

(6)

4 daarmee een langdurige stellingenoorlog te voorkomen. Niet iedereen zag echter het gevaar dat deze troepen voor de verdediging van een land vormden.4

De eerste grootschalige operationele inzet van luchtlandingstroepen vond plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. In mei 1940 gebruikte de Duitse Wehrmacht, tijdens operatie Fall Gelb, de aanval op Nederland, België, Luxemburg en Noord-Frankrijk, luchtlandingstroepen in een poging diverse vliegvelden waaronder vliegveld Waalhaven en vliegveld Ypenburg, alsmede de bruggen bij Rotterdam en Dordrecht te bezetten. Hoewel de Duitse Wehrmacht in april 1940 luchtlandingstroepen had gebruikt om het vliegveld van Oslo in te nemen was hun inzet tijdens Fall Gelb aanzienlijk groter. Overigens moet de rol van de luchtlandingstroepen binnen operatie Fall Gelb niet overschat worden. Het hoofddoel van de operatie was het verslaan van Frankrijk via een opmars door België. Langs die hoofdaanvalsas werden geen luchtlandingstroepen ingezet. De slag om Nederland was een nevenoperatie, vooral om te voorkomen dat de Britten greep op West-Nederland zouden krijgen. Dit wil echter niet zeggen dat de impact van deze troepen op de strijd in ons land en hun aandeel in de algemene ontwikkeling van luchtlandingstroepen klein was. Hun inzet in Nederland en bij de inname van het Belgische fort Eben Emael en de nabij gelegen bruggen wekte de verdere interesse van de grote mogendheden. In 1941 zouden de Duitsers tijdens de aanval op Kreta wederom luchtlandingstroepen zouden inzetten. De Duitse operaties wekte de interesse van de geallieerden die vanaf 1943 tijdens de operaties Husky, Overlord en Market Airborne Divisions in zouden zetten.

De Sovjet Unie was in 1933 de eerste die met luchtlandingen, in samenwerking met andere legeronderdelen, experimenteerde. Nazi-Duitsland hield in 1937 een grote oefening met parachutisten. Deze oefeningen werden bijgewoond door buitenlandse waarnemers. De verslagen van deze waarnemers verschenen in militaire vakliteratuur waarin het verschijnsel ‘valschermtroepen’ besproken werd. Zo verscheen in 1935 een artikel van luitenant-generaal M.C van der Hoog in de Militaire Spectator over de dreiging die uitgaat van luchtlandingen.5 Deze artikelen, alsmede die van Van Hootegem en Van der Waall

roepen de vraag op in hoeverre Nederland voorbereid was op een Duitse luchtlandingsaanval.

Er zijn al diverse onderzoeken gedaan naar de meidagen van 1940 en de vraag in hoeverre het Nederlandse leger gereed was voor een aanval door Duitsland. Tobias van Gent in zijn boek Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939 – mei 1940 (Amsterdam 2009) kwam tot de conclusie dat de Duitse dreiging, in tegenstelling tot wat aangenomen werd, wel degelijk serieus genomen werd. Als reactie op de invasiealarmen zijn er verschillende militaire en politieke maatregelen genomen. Het veldleger werd meerdere malen in verhoogde staat van paraatheid gebracht. Op het gevaar van Fallschirmjäger gaat hij niet specifiek in.6 Amersfoort en Kamphuis in Mei 1940, de strijd op Nederlands

grondgebied ( 4e herziene druk, Den Haag 2012) concludeerden in het hoofdstuk over Fallschirmjäger: ‘de

verrassende luchtlandingen op 10 mei (…) hadden het zuidfront van de vesting Holland ten val gebracht’.7

4 M.W.J.M Broekmeyer, Het luchtwapen en zijn problemen (Assen 1939) 80. 5 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1935) 420.

6 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939-mei 1940 (Amsterdam 2009) 397. 7 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag 2012) 379.

(7)

5 Een diepgaande analyse naar de vraag of het Nederlandse opperbevel een aanval door

luchtlandingseenheden reëel achtte wordt in beide standaardwerken niet ondernomen. Deze vraag is alleen expliciet aan de orde gekomen in zowel de scriptie van cadet-vaandrig R.C van der Berg8, die concludeerde

dat de Nederlandse legerleiding er wel rekening hield dat luchtlandingsoperaties tegen de vliegvelden binnen de Vesting Holland plaats konden vinden, als in De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht, hoofddeel 1, deel 2, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) van F.J. Molenaar. Hij richt zich daarbij vooral op de luchtverdediging en gaat slechts beperkter in op de specifieke maatregelen tegen

luchtlandingstroepen. Gezien de rol die gedurende de Tweede Wereldoorlog dit wapen speelde, zowel aan Duitse als aan geallieerde zijde, en het belang van de aanval met deze troepen voor de Nederlandse nederlaag van mei 1940, is het opmerkelijk dat er zo beperkt onderzoek is gedaan naar de Nederlandse opvattingen over luchtlandingstroepen. Daarnaast blijft de gedachte dat ons land onvoorbereid was tegen een Duitse aanval hardnekkig. Dit onderzoek wil aantonen dat het Nederlandse leger wel degelijk

voorbereid was op een aanval van Duitse luchtlandingseenheden.

Voordat de hoofdvraag, in hoeverre het Nederlandse opperbevel een aanval door

luchtlandingseenheden reëel achtte en of ons land gereed was voor een dergelijke aanval, beantwoord kan worden dient vastgesteld te worden hoe buitenlandse (inclusief Nederlandse) waarnemers van oefeningen in Duitsland en de Sovjet-Unie, naar het fenomeen luchtlandingen keken.9 Deze vraag zal in het eerste

hoofdstuk aan de hand van de invloedrijkste militaire vakbladen, waarin gerapporteerd werd over het fenomeen luchtlandingseenheden, beantwoord worden. Hoe dachten de auteurs over parachutisten en beschouwden ze een luchtlandingsaanval in Nederland als een reëel gevaar?

Vervolgens wordt er in het tweede hoofdstuk geanalyseerd wat én of het Algemeen

Hoofdkwartier iets met deze aanbevelingen heeft gedaan. Hoe werd de verdediging tegen luchtlandingen ingericht. Paste deze verdediging binnen de aanbevelingen die in het eerste hoofdstuk zijn besproken? Door de vernietiging van de archieven van het Algemeen Hoofdkwartier, enkele uren voor de capitulatie op 14 mei 1940, lijkt deze vraag lastig te beantwoorden. Het is echter aannemelijk wanneer de

opgeworpen verdedigingen overeenkomen met de in hoofdstuk één behandelde adviezen dat het Algemeen Hoofdkwartier van deze aanbevelingen op de hoogte is geweest.

Het derde en vierde hoofdstuk zullen casestudies zijn naar de verdediging van vliegveld Waalhaven, bij Rotterdam, en vliegveld Ypenburg, bij Den Haag. Beide vliegvelden zijn in de meidagen aangevallen door Fallschirmjäger. Er is een aantal verschillen dat betrekking heeft op de verdediging en de aanval op deze vliegvelden. Waar beide vliegvelden in eerste instantie door de Duitsers veroverd werden, slaagde het Nederlandse leger erin Ypenburg te heroveren. Waalhaven bleef echter stevig in Duitse handen. De verdedigingen en verovering van deze vliegvelden zal nader onderzocht worden. Aan de hand

8 R.C van den Berg, Luchtlandingen (KMA 2004)

9 Het is echter lastig gebleken vast te stellen of de auteurs ook daadwerkelijk bij deze oefeningen aanwezig zijn

geweest of dat ze hun artikelen gebaseerd hebben op buitenlandse militaire tijdschriften of inlichtingen van

bijvoorbeeld GS3. Voor de vraagstelling is dit echter niet van belang. Het gaat er in dit hoofdstuk voornamelijk over hoe ze naar het fenomeen luchtlandingen keken en wat hun aanbevelingen waren ten bestrijding hiervan.

(8)

6 van deze twee casestudies kan worden vastgesteld of de verdedigingen die het Opperbevel had ingevoerd, ter verdediging van vliegvelden, ook daadwerkelijk effectief waren.

Dit onderzoek richt zich op de periode vanaf de eerste grootschalige militaire oefening met parachutisten in 1935 tot aan de Nederlandse capitulatie op 15 mei 1940 en beperkt zich tot de Sovjet-Unie en Duitsland. Deze twee landen namen in Europa het voortouw in handen op het gebied van valschermeenheden. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zullen pas in de Tweede

Wereldoorlog na de Duitse luchtlandingsoperatie op Kreta in 1941 overtuigd raken van de mogelijkheden van luchtlandingseenheden. Dit wil echter niet zeggen dat deze landen niet experimenteerden met

parachutisten. In 1928 dropte het leger van de Verenigde Staten een klein aantal mannen en materieel tijdens een oefening. In 1940 nam het kleinschalige stappen zelf te gaan experimenteren met

luchtlandingseenheden. Dit is niet te vergelijken met de grootschalige oefeningen in de Sovjet Unie en Nazi-Duitsland.10

Bij een strategische overval11 kan gebruik worden gemaakt van luchtlandingseenheden. Veel

maatregelen die Nederland neemt ter voorkoming van een strategische overval zijn niet alleen of specifiek gericht op het voorkomen van een luchtlandingsaanval, maar kunnen hiervoor wel worden ingezet. Het bouwen van kazematten naast strategische bruggen is hier een voorbeeld van. Deze maatregelen zullen dan ook in dit onderzoek worden meegenomen.

Het begrip luchtlandingseenheden kan worden onderverdeeld in valschermtroepen of

parachutisten en luchtinfanterie. De eenheden die met een parachute uit een vliegtuig springen worden aangeduid met valschermtroepen of parachutisten (Paratroopers, Fallschirmjäger). Daarnaast zijn er troepen die met een vliegtuig landen op de plaats van bestemming. Deze troepen die uitstappen en veelal

zwaardere wapens meedragen worden luchtinfanterie genoemd (Airlanding troops, Luftlande infanterie). Tijdens latere operaties in de Tweede Wereldoorlog wordt de luchtinfanterie vervangen door

zweefvliegtuigen of gliders. In tegenstelling tot vliegtuigen hebben de gliders geen landingsbaan nodig. Om deze reden werden gliders in 1940 gebruikt voor de inname van Eben Emael. In de literatuur is er soms verwarring omtrent het woord luchtlandingstroepen. In enge zin duidt het woord alleen de troepen aan die in een (zweef)vliegtuig aan de grond worden gezet (Airlanding troops). In dit onderzoek wordt het woord in ruime zin gebruikt. Dit betekent dat zowel de troepen die per (zweef)vliegtuig arriveren als de parachutisten onder het begrip luchtlandingseenheden vallen. In de literatuur tussen 1930 en 1939 werd ook geen onderscheid gemaakt tussen valschermtroepen en luchtinfanterie. Pas in 1939 gaat een artikel in één paragraaf in over het verschil tussen beide eenheden. Voor het onderzoek maakt dit geen verschil. De door Nederland genomen verdedigingsmaatregelen richten zich op de dreiging uit de lucht, het maakte, voor de auteurs, geen verschil of de dreiging afkomstig was van valschermtroepen of luchtinfanterie.

10 J.M. Gavin, Airborne warfare (Washington 1947) VII-IX en 1.

11‘ De strategische overval heeft ten doel, wanneer wapengeweld onvermijdelijk wordt geacht en alvorens de

tegenstander zijn maatregelen heeft getroffen, die voordeelen op hem te behalen, welke van blijvenden en wellicht beslissenden invloed zijn op het verloop van de operatiën’.(Bron: X. “strategische overvallen” Militaire Spectator (1936) 170-178 en M.R.H. Calmeijer, “De oorlog van morgen” Militaire Spectator (1936) 267-269). Met andere woorden: een strategische overval is een verrassingsaanval op het centralecommandocentrum van een land waardoor het land gedwongen wordt tot een bijna onmiddellijke capitulatie.

(9)

7 Zowel luchtinfanterie als parachutisten zijn vandaag de dag grotendeels vervangen. Luchtlandingsoperaties worden voornamelijk uitgevoerd door helikopters (Air assault troops)12.

Bij het onderzoeken van luchtlandingsoperaties is een aantal factoren van belang. Het uitvoeren van een luchtlandingsoperatie is riskant. Parachutisten zijn tijdens-, en vlak na, -de afdaling bijzonder kwetsbaar. Na de afdaling hebben ze enige tijd nodig om zich te reorganiseren. Daarbij bezitten ze slechts lichte wapens en een beperkte voorraad munitie. Zwaardere wapens moeten per vliegtuig, of later in de oorlog per zweefvliegtuig, worden aangevoerd. In sommige gevallen kwamen zwaardere wapens pas beschikbaar wanneer er een link up met grondtroepen plaatsvond. Daarbij zijn ze numeriek gezien vaak in de minderheid. Ze landen immers achter de vijandelijke linies. Het verrassingselement is daarbij een van hun grootste troeven. De eenheden zijn voor voorraden afhankelijk van herbevoorrading uit de lucht of door aansluiting met de eigen grondtroepen. Ook het vervoer met een langzaam en laagvliegend transportvliegtuig is niet zonder gevaar. Vijandelijk luchtafweergeschut vormt een reële bedreiging. Dit alles neemt niet weg dat de luchtlandingseenheden bijzonder effectief zijn voor het uitvoeren van operaties achter de vijandelijke linies. Het succes van deze eenheden hangt vaak af van het

verrassingselement, de reactie van de vijand, het weer en de omstandigheden in de drop of landingszone. Desalniettemin gaat er een reële dreiging uit van de luchtlandingstroepen. Het is de vraag of het

Nederlandse opperbevel deze dreiging serieus nam.

(10)

8

1. ‘Het rijk der pfantasieen’ Nederlandse militaire theorieën over

luchtlandingsoperaties

In 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, sprongen een Duitse officier en onderofficier 80 kilometer achter het Russische front uit een vliegtuig om een brug op te blazen en zo de Russische terugtocht te

bemoeilijken. Deze actie is, voor zover bekend, de eerste waarbij parachutisten werden ingezet in een gevechtssituatie. Deze raid was kleinschalig en niet te vergelijken met de grootschalige luchtlandingen die gedurende de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd zouden worden. Over het algemeen worden de ideeën van kolonel William ‘Billy’ Mitchell als de geboorte van parachutisten beschouwd. Mitchell wilde in 1918 tijdens de laatste weken van de Eerste Wereldoorlog 12.000 man per parachute achter de Duitse linies droppen om Metz in te nemen. Mitchell had echter hetzelfde probleem als Benjamin Franklin in 1784, de technologie was nog niet ver genoeg gevorderd om dit idee uit te voeren. Toch hebben dit soort

kleinschalige acties en ideeën een ontwikkeling in gang gezet die uiteindelijk leidden tot operaties zoals Fall Gelb en Market Garden. In de jaren dertig van de twintigste eeuw was de Sovjet Unie de eerste die op grote schaal begon te experimenteren met het concept ‘luchtlandingen’. Russische militaire denkers zoals Tukhachevsky, Triandafilov en Isserson werkten diverse concepten uit waaronder de vertical envelopment. Onder vertical envelopment wordt verstaan; a tactical maneuver in which troops, either dropped or air-landend attack the rear and flanks of a force, in effect cutting them off or encircling the force. Vanwege hun posities, onder andere in de generale staf, waren zij in de gelegenheid deze concepten verder uit te werken.13

Russische militaire planners hielden zich sinds het verlies van de Eerste Wereldoorlog bezig met de vraag hoe nieuwe technologieën militair ingezet konden worden. Vliegtuigen brachten een nieuwe dimensie naar het slagveld. Buiten de verwoestingen die bombardementen konden aanrichten gaven ze de mogelijkheid tot vertical envelopment. Sovjet militaire theoretici zagen in dat de mobiliteit van

luchtlandingsoperaties paste in de doctrine van deep operations.14 De focus van de Sovjet militaire doctrine

op deep battle zorgde ervoor dat er in de jaren ‘20 voor het eerst geëxperimenteerd werd met luchtlandingseenheden. Wanneer luchtlandingseenheden gecombineerd werden met de inzet van gemechaniseerde eenheden zou dit het succes van de deep battle garanderen. Door een vertical envelopment zouden de vijandige troepen omsingeld en vernietigd kunnen worden. Deze ideeën werden in de jaren ’30 verder uitgewerkt.15

13 U.S Department of Defense, The dictionary of military terms (New York 2009) & J. Jefferson Reid, “Het

Russische leger” Ons leger (1938) 75 & David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 13-15.

14 Simultaneous assault on enemy defenses by aviation and artillery to the depths of the defense, penetration of the

tactical zone of the defense by attacking units with widespread use of tank forces and violent development of tactical success into operational success with the aim of the complete encirclement and destruction of the enemy. The main role is performed by the infantry, and the mutual support of all types of forces are organized in its interests. (bron: D.M. Glantz, Soviet military operational art, in persuit of deep battle (Fort Leavenworth 1991) 25.)

(11)

9 Mikhail N. Tukhachevsky, commandant van het militaire district Leningrad, speelde een leidende rol bij de experimenten met luchtlandingseenheden. Tijdens de jaren ‘30 formeerde hij een experimenteel luchtlandingskorps bestaand uit parachutisten. Ze kregen tactische opdrachten, zoals het veroveren van vliegvelden of landingsbanen in het vijandige achterland waarna de hoofdmacht zou kunnen landen. Andere denkers zoals A. N. Lapchinsky, Chef staf van de Luchtmacht van de Sovjet-Unie gingen verder met deze ideeën. Lapchinsky en kolonel N.P. Ivanov kwamen tot de conclusie dat passagiersvliegtuigen troepen achter vijandelijke linies konden landen. Lapchinsky berekende dat vijftien moderne vliegtuigen 450 soldaten konden meenemen, samen met munitie, voorraden en hun uitrusting. In ongeveer drie uur konden er dan 3000 man landen. Aanvullend moesten jachtvliegtuigen, voor de verdediging tegen vijandelijke vliegtuigen en in een close air support rol, in het landingsgebied opereren.16

Op 2 augustus 1930 werd bij Voronezh in het militaire district Moskou een kleine oefening gehouden waar landingstechnieken centraal stonden. Drie R-1 vliegtuigen dropten twee detachementen van twaalf parachutisten, bewapend met geweren en machinegeweren. Hun missie was het uitvoeren van een afleiding in het achterland. Tijdens oefeningen in september 1930 werden elf man gedropt achter vijandelijke linies. Ze wisten belangrijke documenten uit het vijandelijke hoofdkwartier buit te maken. Ook in 1931 werden er oefeningen met luchtlandingseenheden uitgevoerd. Hoewel de beoordelingen van de Sovjet landmacht over de 550 oefeningen over het algemeen positief waren had de Sovjet luchtmacht enkele punten van kritiek17. De oefeningen werden alleen uitgevoerd in de zomer en slechts enkele ’s

nachts. De meeste drops waren kleinschalig en de verspreiding van parachutisten was vaak groot. Toch zag de generale staf van het Rode Leger het potentieel van deze eenheden in en werd besloten vier luchtlandingseenheden op te zetten, een voor ieder militair district. Omdat er niet genoeg parachutisten beschikbaar waren kreeg uiteindelijk alleen Leningrad een operationele luchtlandingseenheid toegewezen. Het derde gemotoriseerde luchtlandingsdetachement had drie compagnies uitgerust met machinegeweren waarvan twee compagnieën fungeerden als parachutisten en de derde als luchtinfanterie. De

luchtinfanterie werd vergezeld door zes 76mm houwitsers en achttien machinegeweren. Ook diverse bommenwerpers en transportvliegtuigen behoorden tot deze eenheid. Deze eenheid werd voornamelijk gebruikt voor oefeningen. Vanaf 1933 werden tijdens alle Sovjet-militaire-oefeningen luchtlandingen uitgevoerd.18

Met het artikel ‘landingen uit de lucht’ in de Militaire Spectator van 1935 verscheen er voor het eerst een artikel in de Nederlandse militaire vakliteratuur over dit onderwerp. In dit artikel reageert luitenant-generaal b.d. M.C van der Hoog op de Franse luitenant-generaal M.E. Debeney. Omdat de verdedigende linies langs

16 David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 4-6.

17 Lange tijd is het gebruikelijk geweest voor Sovjet militaire historici en analisten om mislukkelingen te maskeren

door middel van heldhaftige verhalen over zelfopoffering en andere heldendaden. Militaire analisten hielden echter wel degelijk rapporten bij over deze mislukkingen. Omdat sinds 1960 de focus van Sovjet analisten is komen te liggen op luchtlandingsoperaties is het, aldus Glantz, aannemelijk dat hun rapporten accuraat zijn. De lessen geleerd in het verleden zullen een aanzienlijke rol gaan spelen bij het vaststellen van de doctrines voor Russische

luchtlandingsoperaties. (Bron: David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) XII-XVI.

18 David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 5-7 & Steven Zaloga, Inside the blue berets,

(12)

10 de Europese landsgrenzen steeds sterker werden en frontale aanvallen door de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog geen optie meer waren, zou de landsgrens alleen nog maar gepasseerd kunnen worden door er overheen te trekken. Deze troepen zouden na landing de vijand in de rug aanvallen en de verdedigende linies buiten werking stellen. Volgens Van der Hoog behoorden deze landingen uit de lucht nog tot het “rijk der phantasieën”. Wanneer het wel mogelijk zou worden een dergelijke landing uit te voeren zou dit problematisch zijn. Een luchtlanding achter de inundaties van de Vesting Holland, bijvoorbeeld ten westen van Utrecht, zou de verdediging van ons land in gevaar brengen.19

Van der Hoog geeft vervolgens enige suggesties om dit gevaar te neutraliseren. Een sterke luchtvloot kan worden ingezet om de vijandelijke luchtvloot te vernietigen, voordat deze in staat was een luchtlanding uit te voeren. De luchtvloot zou, wanneer deze krachtig genoeg is, zelfs worden ingezet voor een preëmptieve aanval op de vijandelijke luchtvloot. Luchtsuperioriteit was daarom cruciaal. Dit zou door zowel jachtvliegtuigen als krachtig luchtafweergeschut en zoeklichten bewerkstelligd kunnen worden. Verder moesten alle eventuele landingsterreinen binnen de Vesting Holland onklaar gemaakt worden op zo’n manier dat de piloot de versperringen te laat opmerkt en zijn vliegtuig vernietigt. Deze terreinen zouden door de versperringen ook niet door de vijand gebruikt kunnen worden om stellingen in te nemen. Hij raadde verder aan een aantal velden opzettelijk geschikt te laten voor een luchtlanding, zodat de vijand daar in de val gelokt kon worden. Wanneer vijandelijke troepen toch wisten te landen is het de taak van het veldleger het gevecht aan te gaan en de vijandelijke troepen te verslaan. Er dienen alarmtroepen klaar te staan die als eerste reageren en de gelande troepen binden totdat het veldleger arriveert. Tot slot moest de inundatielinie in staat zijn de koepels 180 graden te draaien zodat deze het landingsveld onder vuur konden nemen. De hoofdzaak is dat wij niet verrast worden door een luchtlandingsoperatie, aldus Van der Hoog.20

Het jaar daarop, in 1936, verscheen een artikel in het wetenschappelijk jaarbericht van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap (VBK) geschreven door kapitein C.J.A. van der Heem genaamd ‘Taktiek der infanterie’. In de paragraaf luchtinfanterie beschrijft hij de Russische legeroefening van 1935 waarbij voor het eerst op grote schaal valschermtroepen waren ingezet. De soldaten sprongen uit een vliegtuig om vervolgens per parachute te landen. Er waren meerdere

buitenlandse waarnemers aanwezig die verbaasd waren over de inzet van dit nieuwe wapen omdat dit de eerste oefening was waarbij er op deze schaal luchtlandingen werden uitgevoerd.21

Van der Heem ziet zowel een tactische als een operatieve inzet voor de valschermtroepen. Bij de eerste inzet worden kleine eenheden gedropt om achter de linies belangrijke knooppunten te bezetten, communicatielijnen te verstoren en paniek in het achterland te veroorzaken. Ook kunnen de

valschermtroepen vijandelijke troepenformaties proberen te verstoren. De tactische inzet zal altijd gepaard gaan met de gelijktijdige inzet van grondtroepen. De operatieve inzet vindt plaats op een grotere schaal en

19 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1935) 420-423. 20 Ibidem 424-425.

21 C.J.A. van der Heem, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht van de vereeniging ter beoefening van de

(13)

11 is daarbij langer van duur. Valschermtroepen veroveren een vliegveld waarna luchtinfanterie en lichte artillerie ter versterking kunnen worden ingevlogen. Deze inzet heeft tot doel de vijand direct in de rug aan te vallen. Het landingsterrein moet zowel bij de tactische als bij de operatieve inzet bestaan uit grote uitgestrekte, vlakke en overzichtelijke terreinen. Daarbij moeten deze terreinen dunbevolkt zijn, de landing zal anders te snel worden opgemerkt om effectief te kunnen zijn. Tijdens de oefeningen bij Kiev in 1935 werd een operatieve inzet uitgevoerd.22

Van der Heem is, net als Van der Hoog, niet overtuigd van het concept luchttroepen. Het landen van grote aantallen parachutisten zal niet onopgemerkt blijven, hierdoor kan de vijand tegenmaatregelen nemen om de parachutisten te neutraliseren. De transportvliegtuigen vliegen laag en langzaam en zijn daarom een gemakkelijk doelwit. Door de wind zullen de parachutisten verspreid raken en hebben ze tijd nodig om te reorganiseren. De landing zelf is niet zonder gevaar: bomen, water, rotsen en andere

obstakels bedreigen de parachutist. De Russische manoeuvres van 1935 zijn door analisten dan ook te veelbelovend voorgesteld, aldus Van der Heem.

Het artikel wordt afgesloten met een alinea over de afweer tegen luchttroepen. De luchtwachtdienst is van groot belang bij de bestrijding van luchttroepen. Deze dienst dirigeert de jachtvliegtuigen naar de transportvloot om deze aan te vallen. Op strategische posities dienen mobiele reserves paraat te staan om de luchttroepen te vernietigen. Deze reserves dienen geheel gemotoriseerd te zijn voor een snelle verplaatsing naar het inzet gebied. De bewapening moet bestaan uit lichte

snelvuurwapens aangevuld door enkele vechtwagens. Bij belangrijke objecten dienen permanent afweerwapenen gereed te staan. In het directe operatiegebied, het oorlogsfront, is de bestrijding van luchttroepen echter een zaak van het veldleger.23

Zowel in het wetenschappelijk jaarbericht van de VBK van 1937/1938 als in de Militaire Spectator van 1938 verscheen een artikel van M.R.H. Calmeijer, op dat moment student aan de Kriegsschule in Berlijn, over de verbonden wapens. Aan de hand van de Duitse weermachtsoefeningen bij Mecklenburg in 1937 beschrijft hij hoe de verschillende wapens samen kunnen werken. In dit artikel gaat hij ook in op de rol van valscherminfanterie. Tijdens deze oefeningen werden de Duitse Fallschirmjäger snel door reserves onschadelijk gemaakt. Calmeijer denkt daarom dat operatief optreden met grote eenheden in dicht

bevolkte gebieden weinig kans van slagen zal hebben. Het landen zal snel worden waargenomen waardoor reserves toe kunnen snellen en de vijand onschadelijk kunnen maken. Dit gebeurde immers ook tijdens de oefeningen. Het optreden met kleinere eenheden heeft daarom volgens Calmeijer een grotere kans van slagen. Grote aanvallen zullen alleen een kans van slagen hebben als deze worden ingezet voor een verticale omvatting wanneer de vijand door een frontale aanval aan de landstrijdkrachten gebonden is. Calmeijer meldt verder dat het duidelijk is dat dit nieuwe concept door de grote mogendheden verder ontwikkeld zal worden. De ontwikkelingen met dit jongste wapen dienen daarom goed gevolgd te worden, raadde hij aan. Dat dit niet gebeurd is blijkt uit zijn memoires, Herinneringen, memoires van een christen, militair

22 C.J.A. van der Heem, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1936) 51-54. 23 Ibidem 50-56.

(14)

12 en politicus (Den Haag 1997). Hierin schrijft hij dat: ‘De sterkte van de vijandelijke valschermjagers veel groter is dan die, waarmede de getroffen voorzorgsmaatregelen rekening houden (…).’24

Begin 1940 verscheen de brochure Nederland is paraat! Leger, vloot en luchtmacht waken voor Nederlands onafhankelijkheid, geschreven door de commandant van het eerste legerkorps generaal-majoor J. Th. Alting von Geusau, die het volgende over parachutisten meldde: ‘Dit hypermoderne strijdmiddel waarvan de werking op de meest schromelijke wijze overdreven wordt, kan niet anders beschouwd worden dan als een hulpmiddel’. Hij is, net als Van der Heem, van mening dat de resultaten tijdens oefeningen veel te gunstig weergegeven werden. Vijandelijk mitrailleurvuur zou de dalende parachutisten snel onschadelijk maken. Volgens Von Geusau is het wellicht mogelijk succes te boeken door een raid. De verdediger zou deze afdelingen echter snel omsingelen en onschadelijk gemaakt hebben. Hij sluit het deel over parachutisten af met de volgende zin: ‘Kleinmoedige landgenoten laten zich wel eens door de ijselijke verhalen, betreffende deze parachutisten, van de wijs brengen, doch daarvoor is niet de minste reden (…)’. Met deze afsluiting zet Alting von Geusau de theoretici die wel van mening zijn dat een luchtlanding in Nederland mogelijk is weg als doemdenkers en angstzaaiers. 25

De ‘handleiding voor het gevecht der groote eenheden (gevechtshandleiding) verscheen in 1935. Het tweede deel volgde in 1936. De gevechthandleiding maakt geen enkele melding van het fenomeen valschermtroepen. Dit is op zich niet vreemd, toen de gevechtshandleiding verscheen waren

valschermtroepen nog een onbekend fenomeen. Omdat dit werk in 1940 nog steeds de enige geldende doctrine voor het Nederlandse leger was, trok dit in 1940 ten strijde zonder dat beschreven stond hoe het leger effectief tegen valschermtroepen diende op te treden.26

Hoewel de bovenstaande auteurs van mening zijn dat een luchtlandingsoperatie binnen de Vesting Holland niet succesvol zal zijn bestaat er toch een aantal verschillende standpunten. Zowel generaal-majoor J. Th. Alting von Geusau en kapitein Van der Heem zijn van mening dat het effect van een luchtlandingsoperatie op de verdediging van ons land overdreven wordt. De resultaten van de verschillende legeroefeningen zijn te veelbelovend weergegeven. Het werkelijke effect van

luchtlandingseenheden zou te verwaarlozen zijn. Luitenant-generaal Van der Hoog sluit zich hierbij aan. Hij en Van der Heem zijn beiden van mening dat het niet mogelijk is een luchtlandingsoperatie succesvol uit te voeren binnen de Vesting Holland. De troepen worden in het dichtbevolkte Holland te snel opgemerkt en kunnen daarom snel worden uitgeschakeld. Hoewel Van der Hoog erkent dat een luchtlandingsoperatie, uitgevoerd achter de inundatielijn de verdediging van ons land in gevaar kan brengen is hij van mening dat een dergelijke operatie, in 1935, niet uitgevoerd kan worden. Hij geeft, eveneens als kapitein Calmeijer, aan dat de ontwikkelingen in de gaten gehouden moeten worden zodat ht land niet verrast wordt door dit wapen. Opmerkelijk aan deze groep is dat deze officieren, allemaal in de

24 M.R.H. Calmeijer, “Taktiek, de verbonden wapens” Wetenschappelijk jaarbericht (1937-1938) 2-37 & M.R.H.

Calmeijer, “De Duitsche weermachtmanouvres 1937” Militaire Spectator (1937) 2-6 & M.R.H. Calmeijer en J. Hoffenaar, Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus (Den Haag 1997) 294.

25 J. Th. Alting von Geusau, Nederland is paraat! Leger, vloot en luchtmacht waken voor Nederlands onafhankelijkheid.

(Amsterdam 1940) 22-23.

26 Koninklijke Militaire Academie, Handleiding voor het gevecht der groote eenheden deel 1 (Breda 1935) & Koninklijke

(15)

13 rang van kapitein of hoger, posities bekleden waarop ze zeer invloedrijk kunnen zijn. Calmeijer is actief als kapitein van de Generale Staf, Van der Heem is leraar aan de KMA, generaal-majoor Alting von Geusau commandant van het eerste legerkorps. Dat de bovenstaande auteurs niet geloven dat een

luchtlandingsaanval op ons land mogelijk is mag duidelijk zijn. De onderstaande auteurs zijn echter van mening dat een dergelijke aanval wel mogelijk is.

In het wetenschappelijk jaarbericht van de VBK van 1937 reageert majoor der Artillerie W.J.K. Baaij op het artikel van Van der Heem. Op het moment van schijven zou Rusland al over 100.000 man valschermtroepen beschikken. In tegenstelling tot Van der Heem is volgens Baaij de technische uitvoering van een luchtlandingsoperatie bewezen en moet er bij een toekomstige oorlog rekening gehouden worden met luchtlandingen op kleine schaal. Om succes te hebben met een luchtlandingsoperatie zijn er enkele gunstige factoren nodig. Ten eerste moet er onvoldoende of geen luchtafweergeschut zijn. Ten tweede moeten de landingen plaatsvinden in door eigen troepen bezet gebied of in de rug van een geslagen vijand.27

De afweer van een luchtlandingsoperatie moet rekening houden met de kwetsbaarheid van de parachutisten tijdens het landen. Een afdaling vanaf 1000 meter hoogte duurt ongeveer vier minuten. Direct na de landing moeten troepen zich reorganiseren en heerst er verwarring. Aanvullend beschikken ze niet over zware wapens, hebben ze weinig voorraden en zijn ze slechts beperkt mobiel. Majoor Baaij adviseert een groot gedeelte van de burgerbevolking tot 45 jaar te bewapenen. Ze zouden dan kunnen optreden tegen de weerloze luchtlandingstroepen. Mobiele reserves moeten paraat staan om de parachutisten na de landing onschadelijk te maken. 28

In Ons Leger van maart 1938 schrijft luchtvaartjournalist J. Jefferson Reid een artikel over het Russische leger. Vanwege de slechte infrastructuur in het enorme land is het volgens Reid niet meer dan logisch dat transport van soldaten zich door de lucht ontwikkeld heeft. Omdat de vliegtuigen niet overal konden landen, werden de valschermtroepen ontwikkeld. De verspreiding na de landing en de lange voorbereidingstijd voorafgaande aan de sprong vormen een nadeel. Hierdoor zouden, theoretisch gezien, enkele goed opgestelde machinegeweren in staat moeten zijn een heel regiment valschermtroepen onschadelijk te maken. Volgens Reid is het goed mogelijk dat vijandige eskaders, zonder dat er een oorlogsverklaring is afgegeven, een gebied bombarderen. Vervolgens zullen ze parachutisten droppen teneinde een gebied bezet te houden totdat ze ontzet worden door grondtroepen. 29

In de periodiek van de luchtmacht verschijnt in 1938 een boekbespreking van het boek

Fallschirmtruppen und Luftinfanterie door de Duitse Major Lothar Schüttel. De tweede helft van zijn boek gaat over militair gebruik in de Sovjet-Unie en in Duitsland. Schüttel waarschuwt dat het nieuwe wapen waarmee verticale omvatting mogelijk is niet onderschat moet worden. De verdere mogelijkheden moeten goed onderzocht worden. J.G.W. Zegers, majoor van de staf der militaire luchtvaart en de auteur van de

27 W.J.K. Baaij, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1937) 62-64. 28 Ibidem 62-64.

(16)

14 boekbespreking, meldt als reactie op dit boek dat terreinen in Nederland onderzocht moeten om te kijken of ze geschikt zijn om een luchtlandingsoperatie op uit te voeren.30

Opvallend is dat van de in dit onderzoek behandelde auteurs alleen majoor Zegers een functie bij de luchtmacht heeft. De overige auteurs bekleden posities bij de landmacht. De discussie over de

vijandelijke inzet en afweer van luchtlandingstroepen lijkt daarmee voornamelijk een zaak van de landmacht. Onderzoek naar de periodiek van de luchtmacht en het tijdschrift het vliegveld lijkt dit te bevestigen, in deze bladen zijn tussen 1935 en 1940 vrijwel geen artikelen over luchtlandingstroepen te vinden.31

Ten slotte verscheen in 1938 een artikel Van der Hoog in de Mavors. Drie jaar voordien had hij geconcludeerd dat luchtlandingen tot het “rijk der phantasieën” behoorde. Nu schreef hij: ‘een paar jaar geleden achtte ik het nog zeer twijfelachtig, of het ooit succes zou kunnen hebben om een belangrijke troepenmacht door de lucht te vervoeren naar het hart van een vijandelijk land. (…) intusschen heeft mijn meening in dit opzicht een belangrijke wijziging ondergaan’. Hij verwijst hiervoor naar de Russische oefeningen bij Kiev in 1935 waarbij 1800 parachutisten zouden zijn ingezet. Deze parachutisten namen een landingsterrein in voor de hoofdmacht van 4500 man luchtinfanterie die per vliegtuig arriveerde. Van der Hoog vergelijkt een luchtlanding met een rivierovertocht. Na het veroveren van een bruggenhoofd moeten versterkingen worden aangevoerd. Parachutisten hebben een groter verrassingselement dan voorspeld en zijn in staat sneller een bruggenhoofd te veroveren. Vliegtuigen kunnen vervolgens snel reserves aanvullen waardoor het gevaar van landingen uit de lucht is toegenomen.32

Parachutisten zullen in toekomstige oorlogen zeker een rol gaan spelen. Niet alleen voor een snelle aanvoer van reserves naar het front maar ook achter het front. Van der Hoog ziet twee taken voor luchtlandingstroepen bij een aanval op Nederland. Als eerste het kortstondig in bezit nemen of het vernielen van objecten. Van der Hoog verstaat hieronder wat wij vandaag de dag als raid zouden

classificeren. Hij gaat echter niet dieper in op wat er met de troepen zal gebeuren na het uitvoeren van de raid. De tweede taak is een landing vanuit de lucht binnen de Vesting Holland. De vijand kan na de landing zowel het hart van het land als de fronten van de vesting bedreigen. De tweede optie is daarom het grote gevaar voor de Vesting Holland. De vijand zou kunnen proberen de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de rug aan te vallen. Daarnaast is het niet mogelijk om het polderland binnen de Vesting Holland voor luchtlandingen ongeschikt te maken. Voor Nederland zou dit de nodige gevaren opleveren. Polderland is goed defensief te gebruiken. Wanneer wij daarin als aanvaller zouden moeten optreden tegen luchtlandingstroepen zou dit de nodige problemen opleveren. Van der Hoog zegt daarom : ‘Het is uit hoofde van de ernstige gevaren die dergelijke ondernemingen voor onze landsdefensie zouden kunnen opleveren dat we de mogelijke uitvoering daarvan en hetgeen gedaan moet worden om deze te

voorkomen, nader onder oogen wenschen te zien.’33

30 J.G.W. Zegers, “Fallschirmtruppen und Luftinfanterie door Lothar Schüttel” Luchtmacht (mei 1938) 200. 31 Onze luchtmacht (1934-1940) & Het vliegveld (1934-1937 en 1939-1940).

32 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 801-802. 33 Ibidem 803-807.

(17)

15 In het artikel gaat van der Hoog in op een theoretische oorlog met land X. Land X heeft de mogelijkheid een luchtlandingsoperatie uit te voeren. Om dit onmogelijk te maken dient er in elke gemeente binnen de Vesting Holland een compagnie infanterie met een aantal luchtdoelmitrailleurs gevestigd te zijn. Hij gaat er in zijn theoretische oefening van uit dat X aanvalt met kleine eenheden, de Nederlandse verdediging van luchtwachtdienst en de verlichtingsdienst behoorlijk functioneren en de compagnieën in het gebied gewaarschuwd zijn voor de mogelijkheid van een luchtlanding.34

Van der Hoog sluit zijn artikel af met enkele oplossingen tegen het gevaar van een

luchtlandingsoperatie. Alle gebieden binnen de Vesting Holland moeten verlicht kunnen worden. Op deze manier is het ook ’s nachts niet mogelijk onopgemerkt een luchtlanding uit te voeren. Verder dient in elke gemeente een compagnie infanterie met luchtdoelmitrailleurs gereed te staan om, in geval van een landing, snel op te treden. Daarnaast is het cruciaal een goed communicatienetwerk te hebben om snel door te geven waar een landing plaatsvindt. We moeten rekening houden met het uitvoeren van schijnaanvallen door de vijand. Ook daarom zijn goede verbindingen van groot belang. Eventueel moeten ervaren officieren een polder met meerdere gemeenten onder hun commando hebben om de bestrijding van de parachutisten aan te voeren.35

Kapitein J.D. van der Waall schreef in 1939 in de Mavors het artikel: ‘Luchttroepen’. Hij meldde: ‘Sedert enige jaren wordt de aandacht getrokken – ook door meerdere artikelen in de Mavors – door het optreden van het nieuwe wapen dat we luchttroepen zouden willen noemen’. Net als enkele andere reeds genoemde auteurs verwees Van der Waall naar de Russische legeroefeningen met parachutisten. Hij vermeldde dat ook Duitsland was begonnen met het opleiden van parachutisten. In Nederlandse militaire kringen is men echter zeer sceptisch tegenover de mogelijkheid dergelijke manoeuvres in wekelijkheid uit te voeren, aldus Van der Waall.36

Bovendien is tegen ieder wapen tot nu toe ook altijd een afweermiddel gevonden, er is dus geen enkele reden waarom dit bij luchtroepen ook niet het geval zou zijn. Toch moeten we rekening houden met de mogelijkheid van een luchtlandingsaanval. Luchttroepen zouden kunnen worden ingezet om reserves aan zich te binden in het achterland, zodat ze niet aan het front kunnen worden ingezet.37

Het is mogelijk, volgens Van der Waall, een aanval van luchttroepen af te weren. Grondpersoneel van vliegvelden moet bekend zijn met de grondslagen van het gevecht om zo aanvallen te kunnen afslaan. Jachtvliegtuigen en luchtartillerie moeten onmiddellijk worden ingezet wanneer de vijand de frontlijn overvliegt. De jachtvliegtuigen dienen bij voorkeur te worden ingezet om de vijandelijke

transportvliegtuigen aan te vallen. Ook Van der Waall adviseert een speciale reserve beschikbaar te houden, te gebruiken wanneer de vijand een luchtlanding uitvoert. Het optreden van deze afweertroepen

34 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 807-815. 35 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 812-813.

36 J.D van der Waall, “Luchttroepen” Mavors, maandblad voor officieren, reserve-officieren, kornetten en vaandrigs (1939) 785. 37 Ibidem 785-788.

(18)

16 moet gesteund worden door de luchtstrijdkrachten. Bruggen en andere belangrijke objecten moeten beschermd worden door luchtartillerie en luchtdoelmitrailleurs om landingspogingen te kunnen afweren.38

Eerste luitenant der infanterie waarnemer M.W.J.M. Broekmeyer ten slotte publiceerde in 1939 het boek Het luchtwapen en zijn problemen. Hij argumenteerde: omdat meerdere landen valschermtroepen bezitten er rekening gehouden moet worden met de inzet van dit wapen in een toekomstige oorlog. Het zal hier dan gaan om kleine detachementen die een raid uitvoeren. Wanneer ze erin zouden slagen een vliegveld in te nemen kunnen er per vliegtuig versterkingen, zoals artillerie, worden aangevoerd.

Broekmeyer hecht echter niet veel waarde aan dit optreden. De troepen zijn weerloos tijdens de afdaling en zeer kwetsbaar. Daarbij zal deze eenheid omdat ze vastzit achter vijandelijke linies waarschijnlijk verloren gaan. Een landing zal niet onopgemerkt blijven in het dichtbevolkte Europa met zijn goede communicatielijnen. Enkele gemotoriseerde of lichte troepen zullen snel in staat zijn de parachutisten uit te schakelen. Broekmeyer ziet wel een nut voor parachutisten in samenwerking met gemotoriseerde troepen tijdens een strategische overvalling. Valschermtroepen kunnen strategische punten innemen waardoor de gemotoriseerde troepen dan snel kunnen oprukken. Om deze dreiging te neutraliseren pleit Broekmeyer voor een luchtvloot in combinatie met een goed werkend luchtbewakingssysteem. Mobiele reserves in de vorm van gemotoriseerde of lichte eenheden zouden de gelande luchtlandingstroepen moeten uitschakelen.39

Omdat Van der Hoog in 1938 van mening veranderde kunnen we hem ook indelen in de groep die een luchtlanding binnen de Vesting Holland mogelijk acht. Binnen deze groep is echter geen

eenduidige lijn aan te duiden. De enige overeenkomst tussen deze auteurs is dat ze het mogelijk achten dat er een luchtlandingsaanval tegen de Vesting Holland wordt ondernomen. De schaal en impact van deze operatie blijft een punt van onenigheid. J. Jefferson Reid is van mening dat het mogelijk is een

verrassingsaanval met valschermtroepen uit te voeren. J.G.W. Zegers, majoor van de staf der militaire luchtvaart, is van mening dat er een onderzoek moet komen om te bepalen welke terreinen geschikt zouden zijn voor aan luchtlandingsaanval. Generaal Van der Hoog denkt dat een kleinschalige aanval binnen de vesting tot de mogelijkheid behoort. Deze zal echter snel worden uitgeschakeld. Alleen kapitein Van der Waall waarschuwt in 1939 voor een mogelijke luchtlandingaanval binnen de Vesting Holland.

Over de afweer van luchtinfanterie bestaat volgens Van der Heem geen vaste formule.40 Toch zijn

er enige overeenkomsten te vinden in de adviezen van de auteurs. Alle auteurs pleiten voor het plaatsen van mobiele reserves die zouden moeten optreden tegen een vijandige landing. Ook zullen er

bewakingstroepen geplaatst worden om de vliegvelden te beschermen. De volgende hoofdstukken zullen daarom een deel wijden aan de grondtroepen die de vliegvelden diende te verdedigen. Zowel Van der Hoog, Van der Heem als Van der Waall willen rond alle belangrijke objecten een statische verdediging, eventueel gecombineerd met luchtafweermiddelen, plaatsen. Het plaatsen van statische verdedigingen vond met name plaats binnen de Vesting Holland. Deze verdedigingsmaatregel varieerde van het plaatsen

38 J.D van der Waall, “Luchttroepen” Mavors (1939) 785-788.

39 M.W.J.M. Broekmeyer, Het luchtwapen en zijn problemen (Assen 1939) 79-83. 40 C.J.A. van der Heem, “Luchtinfanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1936) 55-56.

(19)

17 van obstakels om luchtlandingen onmogelijk te maken tot het plaatsen van kazematten rondom

strategische objecten. In de casestudies zal dit voornamelijk neerkomen op de stellingen die de grondtroepen hebben aangelegd ter verdediging van het vliegveld. Het hoofdstuk over de verdedigingmaatregelen zal hier daarom dieper op ingaan. In de casestudies komen de statische

verdedigingen voornamelijk neer op de stellingen die de grondtroepen hebben aangelegd ter verdediging van het vliegveld. Daarom zal dit in de casestudies samengevoegd worden met de paragraaf over de grondtroepen. Ditzelfde geld voor het versperren en vernietigen van vliegvelden. Vliegvelden buiten de Vesting Holland werden versperd. Omdat Ypenburg en Waalhaven een jachtgroep legerden was camouflage voor deze vliegvelden belangrijker. Deze vliegvelden werden daarnaast verdedigend door luchtafweermiddelen. Zoeklichten, batterijen luchtdoelartillerie en pelotons luchtdoelmitrailleurs werden in de nabijheid van vliegvelden geplaatst. Hoewel deze vorm van verdediging zich voornamelijk richt tegen vijandige bombardementsvliegtuigen is de luchtdoelartillerie ook effectief tegen transportvliegtuigen. Vanwege het belang dat deze eenheden zullen spelen tijdens de Duitse aanval zullen ze in zowel het volgende hoofdstuk als in de casestudies behandeld worden.

(20)

18

2. De Nederlandse verdedigingsmaatregelen

2.1 Voorbereidingen

Na de Duitse luchtlandingsoperaties op de vliegvelden van Denemarken en Noorwegen begon het Algemeen Hoofdkwartier (AHK) van de Opperbevelhebber Land en Zeestrijdkrachten (OLZ) te elfder ure met het aanleggen van verdedigingswerken binnen de Vesting Holland. Dit hoofdstuk richt zich op de vraag welke vergeldingsmaatregelen er genomen zijn en in hoeverre dit past binnen de aanbevelingen die in het vorige hoofdstuk gedaan zijn.

In september 1938, ten tijde van de crisis in het Sudetenland en de daaropvolgende annexatie van Tsjecho-Slowakije door Nazi-Duitsland, liepen de internationale spanningen hoog op. Als gevolg hiervan gaf luitenant-generaal Izaak H. Reijnders, chef van de generale staf, bevel vliegvelden te bewaken tegen eventuele aanvallen van parachutisten. Hij wees nadrukkelijk op het gevaar van een strategische overval vanuit de lucht waarbij de vijand met behulp van militaire- en burgervliegtuigen parachutisten en andere troepen zou laten landen bij de Nederlandse vliegvelden. Niet alleen Reijnders waarschuwde voor dit gevaar. Een jaar eerder wees de toenmalige kolonel P.W. Best, de latere commandant van het Commando Luchtverdediging, op de mogelijkheid van een strategische overval tegen ons land. Best noemde de Nederlandse vliegvelden de ingangspoorten tot de Vesting Holland. In mei 1939 was het majoor Bert Sas, militair attaché te Berlijn die de Nederlandse generale staf waarschuwde voor het gevaar van de

Fallschirmjager.Sas woonde op 20 april 1939 een parade in Berlijn bij. In deze parade liepen, zo

rapporteerde Sas, ruim tweeduizend Fallschirmjäger en er vlogen honderden vliegtuigen over. ‘We vangen hen op met hooivorken!’, was de reactie die hij van Den Haag kreeg op zijn rapport.41

Ondanks deze reactie was het opperbevel al sinds het interbellum bezig ons land te beschermen tegen een strategische overvalling. Zo werden rondom bruggen en andere objecten van strategisch belang statische verdedigingen aangelegd. Sinds 1938 werden er op de vliegvelden in Nederland

bewakingstroepen gestationeerd. Vanaf 1939 werden er voorbereidingen getroffen vliegvelden te vernietigen in geval van een vijandelijke aanval. De meeste van de in dit hoofdstuk behandelde maatregelen werden echter pas in de laatste maanden voor de Duitse inval ingevoerd. 42

Op 9 april 1940 begon Unternehmen Weserübung, de Duitse invasie van Denemarken en Noorwegen. Diverse vliegvelden in deze landen moesten hierbij worden ingenomen. Voor deze taak werden de

Fallschirmjäger gebruikt. De Noorse vliegvelden, Sola bij Stavanger en Fornebu bij Oslo, werden ingenomen

41 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939-mei 1940 (Amsterdam 2009) 38 & F.J.

Molenaar, De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht, hoofddeel 1, deel 2, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) 1 & F.S.A. Beekman, 10 mei 1940, De schorpioen slaat toe, de eerste luchtlandingsoperatie in de geschiedenis. (Breda 1991) 8 & G. J. Sas jr, “het begon in mei 1940” De spiegel (17 oktober 1953) 22.

42 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Den Haag 2012) 102 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16,

inv.nr. 1095, brieven en circulaires betreffende de strategische beveiliging van vliegvelden, stuk 2201G bewaking van vliegvelden.

(21)

19 door middel van een coup de main waarna de vliegvelden beschikbaar waren voor het aanvoeren van

versterkingen in de vorm van luchtinfanterie.43

Op het moment van de aanval op Furnebu was daar een vliegtuig van de KLM aanwezig. De piloten hebben de effectiviteit van luchtlandingstroepen die een verticale omvatting op een vliegveld uitvoerden met eigen ogen kunnen aanschouwen. Na de geslaagde aanval gaf de Duitse commandant het KLM-toestel toestemming de reis naar Nederland voort te zetten. De piloot, Evert van Dijk, heeft bij aankomst in Nederland het Algemeen Hoofdkwartier op de hoogte gesteld van zijn waarneming. Het Algemeen Hoofdkwartier heeft door deze waarneming waardevolle informatie over het gevaar van luchtlandingen ontvangen.44

Door de verkregen informatie over deze luchtlandingen en door de oplopende internationale spanningen begreep het Algemeen Hoofdkwartier dat ons land bij een toekomstige Europese oorlog betrokken kon raken. De mogelijkheid dat luchtlandingseenheden hierbij tegen de Nederlandse verdedigingen zouden worden ingezet werd, vooral na de uitvoering van Unternehmen Weserübung steeds reëler. Het Opperbevel nam voorafgaand aan Fall Gelb diverse maatregelen die de Vesting Holland dienden te behoeden voor een strategische omvatting.45

De verdediging van Nederland was erop gericht de vijand zo lang mogelijk tegen te kunnen houden en tegelijkertijd de onafhankelijkheid van het land te kunnen waarborgen, voor dit doel was de Vesting Holland ontworpen. De Vesting Holland omvatte de grote steden: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Het noordfront van de vesting bestond uit de stelling Kornwerderzand op de Afsluitdijk en de stelling van Amsterdam. Langs het oostfront liep de Grebbelinie. De Biesbosch en het Hollands Diep vormden het zuidfront, de Noordzee vormde de bescherming van het westfront. Het economische en politieke hart van het land werd dus beschermd door verschillende stellingen, inundaties en natuurlijke barrières. Deze verdedigingen werden in periode voor mei 1940 verbeterd en aangevuld.46

2.2 Luchtverdediging

Op 1 november 1938 besloot het ministerie van Defensie tot de samenvoeging van de luchtvaartbrigade, de brigade luchtdoelartillerie, het derde regiment genietroepen en het vrijwillig landstormkorps

luchtwachtdienst tot het Commando Luchtverdediging. Hierdoor werden jachtvliegtuigen,

luchtdoelartillerie, de luchtmeldingsposten van de luchtwachtdienst en de zoeklichten van de genie onder een gezamenlijk commando geplaatst. Onder het bevel van luitenant-generaal P.W. Best zou het

Commando Luchtverdediging snel en effectief tegen dreigingen uit de lucht kunnen optreden.

Hoewel deze verdediging zicht voornamelijk richt tegen vijandelijke bommenwerpers zou het commando luchtverdediging ook kunnen optreden tegen transportvliegtuigen met luchtlandingseenheden. Het oprichten van het Commando luchtverdediging kan gezien worden binnen de adviezen van luitenant

43 M.Hickey, Out of the sky, A history of airborne warfare (New York 1979) 43-45.

44 R. de Bruin, Illusies en incidenten, De militaire luchtvaart en de neutraliteitshandhaving tot 10 mei 1940 (Den Haag 1988)

340-341.

45 Ibidem 340-341 & T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 248-253. 46 M.Hickey, Out of the sky (New York 1979) 46-48.

(22)

20 generaal Van der Hoog, kapitein Van der Heem, kapitein Van der Waal en luitenant Broekmeyer.

Gezamenlijk pleiten ze voor het creëren van een luchtoverwicht boven ons land door middel van luchtdoelartillerie en jachtvliegtuigen om een vijandelijke inzet van luchtlandingstroepen onmogelijk te maken.47

Het urgentieprogramma van 193748 had geconcludeerd dat ons leger niet over voldoende aantallen

modern luchtafweergeschut beschikte. Er moesten daarom 146 middelzware en 174 zware

luchtafweerkanonnen worden aangeschaft. Nederland beschikte in 1937 moment slechts over 24 zware luchtafweerkanonnen. In het urgentieprogramma van 1939 werden deze aantallen verhoogd naar 210 middelzware en 321 zware stukken luchtafweergeschut. Aanvullend werd besloten 730 stukken licht geschut aan te schaffen. Dit besluit geeft aan dat de Nederlandse regering het belang van een sterke luchtverdediging inzag.49

Omdat lichte snelvuurkanonnen met een kaliber van 2 centimeter relatief goedkoop waren en daarom en masse konden worden ingezet werd een bestelling bij het Zwitserse Oerlikon geplaatst. Deze kanonnen werden gezien als het wapen voor de bestrijding van vliegtuigen op de korte afstand. Hierdoor waren ze geschikt voor de verdediging van vliegvelden waar vijandige vliegtuigen laag en langzaam zouden vliegen. Echter door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog besloot Zwitserland de leveranties op te schorten. Italië was bereid binnen een jaar tweehonderd kanonnen van Scotti te kunnen leveren. Deze belofte kwam het land niet na. Voor het middelzware luchtafweerkanon met een kaliber van 4 centimeter plaatste Nederland een order bij het Zweedse Bofors. Bofors kon echter door de enorme drukte geen orders aannemen. Pogingen om via Polen en Hongarije de nodige kanonnen in te kopen mislukten. Voor vliegtuigen die boven de middelbare vlieghoogte vlogen was luchtdoelartillerie nodig met een kaliber groter dan 4 centimeter. Het Engelse Vickers zou diverse stukken leveren met een kaliber van 7.5 centimeter. Dit geschut had een plafond van 8000 meter. De granaten van dit stuk waren voorzien van een tijdbuis waardoor ze op een vooraf ingestelde hoogte ontploften en de granaatscherven het vijandige vliegtuig zouden raken. Na de levering van zestien stuks werd besloten om bepaalde delen zoals de vuurleiding voortaan in Nederland te maken. Door ziekte van de instructeur en productiefouten liep dit op niets uit. Er werd nog geprobeerd om twintig batterijen elk bestaande uit vier Skoda 7.5 centimeter vuurmonden in Tsjecho-Slowakije te bestellen. Nadat drie batterijen geleverd waren, verbood de Duitse regering, die het land bezet had, de verdere uitvoer van deze stukken.50

Naast de moderne stukken bezat Nederland een aantal verouderde batterijen. Sommige van deze batterijen bevatten stukken die in 1917 waren aangepast voor het vuren op luchtdoelen. In 1933 werden

47 D. Starink, De jonge jaren van de luchtmacht, Het luchtwapen in het Nederlandse leger 1913-1939, (Amsterdam 2013)

236-240 & Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdkwartier Veldleger, nummer toegang 2.13.16, inventarisnummer 1083, verzameling van stukken betreffende de reorganisatie van de Legerorganisatie, stuk 1591 G XXV, oprichting commando luchtverdediging.

48 Bewapeningsfonds van 53.4 miljoen gulden, waarvan 31 miljoen voor de landmacht, ingevoerd om te verzekeren

dat het Nederlandse leger in geval van een moderne oorlog kon opereren. (Bron: T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 35-37.)

49 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 36-37.

50 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) 70-80 & L. De Jong, Het koningkrijk der

(23)

21 deze mobiel gemaakt door ze te plaatsen op aanhangwagens en in 1935 werden ze voorzien van Vickers vuurleidingtoestellen uit 1920. Elke batterij beschikte aanvullend over twee Spandau M.25 mitrailleurs. Tijdens de Duitse terugtocht in 1918 waren deze in Limburg achtergelaten. De uit 1917 afkomstige mitrailleurs waren niet alleen verouderd maar in veel gevallen ook versleten.51

Pogingen om modern luchtdoelgeschut te bemachtigen hadden gefaald waardoor Nederland bij lange na niet beschikte over de aantallen genoemd in het urgentieprogramma. Er waren slechts 205 lichte stukken (28 procent van het urgentieprogramma 1939), vijftig middelzware stukken (24 procent) en 84 zware stukken (31 procent) geleverd. Aangevuld beschikte het commando Luchtverdediging over 39 verouderde luchtdoelkanonnen en 462 zware machinegeweren.52

De luchtdoelbestrijding kreeg als voorbereiding op een eventueel conflict een machtiging tot vuuropening. De commandant van de Vesting Holland, luitenant-generaal J. van Andel, gaf hiervoor een aantal instructies af. Hij bepaalde dat er onder bepaalde omstandigheden een beperking van al het niet-militair vliegverkeer zou plaatsvinden. Overdag mocht vliegverkeer alleen boven twee corridors plaatsvinden. De eerste corridor liep van de Duitse grens naar de Noordzee over de lijn Eelde, Urk, Schiphol en de tweede van de Belgische grens bij Hulst tot aan de Noordzee bij Oostvoorne. ’s Nachts mocht op alle vliegtuigen buiten deze corridors die niet behoorden aan de Nederlandse landmacht of Marine, of niet in een noodsituatie verkerende, of niet geëscorteerd werden door Nederlandse

jachtvliegtuigen of niet volgens artikel achttien van de Geneefse Conventie geheel wit geschilderd waren met een duidelijk rood kruis het vuur geopend worden. Overdag gold dat op burgervliegtuigen, mits ze lager dan 500 meter vlogen, niet geschoten mocht worden. Echter op alle niet Nederlandse militaire vliegtuigen of vliegtuigen met vijandelijke bedoelingen zoals het schieten, het afwerpen van bommen of het uitzetten van parachutisten moest het vuur direct geopend worden ‘door alle vuurorganen welke voor de bestrijding van luchtdoelen zijn opgesteld’.53

2.3 Statische verdedigingen

Na de Duitse luchtlandingen in Oslo ontstond de notie bij minister van Defensie Dijxhoorn dat de Duitsers eenzelfde landing konden uitvoeren binnen de Vesting Holland waarbij geprobeerd werd met transportvliegtuigen op snelwegen te landen. Hoewel de nieuwe OLZ, generaal Winkelman, niet met zekerheid kon zeggen of dit wel of niet mogelijk was stelde het Algemeen Hoofdkwartier auto’s en andere versperringen beschikbaar om de snelwegen te kunnen blokkeren. Toen op 7 mei berichten binnen kwamen dat de Junkers Ju 52 transportvliegtuigen oefenden met het landen op snelwegen werd besloten de Nederlandse snelwegen binnen de Vesting Holland, Den Haag-Rotterdam, Den Haag-Utrecht, Den

51 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 75-80.

52 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 248-253 & W. Klinkert, 75 jaar

luchtdoelartillerie 1917-1992 (Den Haag 1992) 58-62.

53 Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdkwartier Vesting Holland, nummer toegang 3.09.20, inventarisnummer 88

zeer geheim archief 1935-1940, stuk 91 beperking luchtverkeer & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 86 bevelenarchief, stuk 10/2-2 bevel voor luchtdoelbestrijding. & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 1095 brieven en circulaires betreffende de strategische beveiliging van vliegvelden, stuk 2201G bewaking van vliegvelden.

(24)

22 Haag-Haarlemmermeer en de Afsluitdijk te versperren. Door afwisselend iedere zestig meter links of recht een versperring op de snelweg te plaatsen was het voor het wegverkeer nog mogelijk te passeren maar werd het voor vliegtuigen onmogelijk te landen. Op delen van de weg die niet versperd konden worden werden mitrailleurs opgesteld om deze weggedeelten onder vuur te kunnen nemen. Dit was bijvoorbeeld het geval op de weg Amsterdam-Den Haag bij vliegveld Schiphol. Dit werd overigens uitgevoerd door de bewakingstroepen afkomstig van het vliegveld zelf. Het plaatsen van versperringen om luchtlandingen onmogelijk te maken is een van de aanbevelingen die Van der Hoog in 1935 deed.54

Het plaatsen van de versperringen op de snelwegen binnen de Vesting Holland werd door de Duitse inlichtingendienst waargenomen en gerapporteerd aan de 22 Luftlande-Division van Generalleutnant Hans Graf von Sponeck. De vrachtwagens op de snelweg tussen Den Haag en Rotterdam en op de snelwegen naar Utrecht en Amsterdam stonden op korte afstand van elkaar en zouden zijn bewapend met mitrailleurs. Gelande troepen moesten deze obstakels zo snel mogelijk vrij maken, zodat de

transportvliegtuigen de snelwegen konden gebruiken in geval van een noodlanding.55

Van der Heem en Van der Waall pleitten beiden voor een permanente verdediging van belangrijke objecten tegen luchtlandingseenheden. Om de afweer tegen een strategische overval zo groot mogelijk te maken werden vanaf 1936 belangrijke objecten zoals bruggen over de grote rivieren en kanalen voorzien van springladingen of kazematten die bemand werden door politietroepen.56

Opmerkelijk is dat de strategische waarde van de Moerdijkbruggen en het risico dat ze liepen bij een luchtlandingsaanval door het Algemeen Hoofdkwartier werd erkend. De commandant van de Vesting Holland, Van Andel antwoordde in een brief aan luitenant-generaal Best dat er in zo’n geval zou worden opgetreden door de weggedeelten nabij Moerdijk met vuur van zware mitrailleurs te bestrijken. Er werd speciaal voor dit doel een compagnie met zware mitrailleurs en auto’s gereed gehouden om direct te worden ingezet.57

De eerder besproken luchtafweerkanonnen werden ook gebruikt ter verdediging van belangrijke objecten. De 19e Batterij Luchtdoelartillerie en het 82e en 83e Peloton Luchtdoelmitrailleurs werden

gestationeerd in het bruggenhoofd Moerdijk. Ook de brug over de Merwede bij Dordrecht diende volgens luitenant-generaal Van Andel permanent bewaakt te worden tegen mogelijke aanslagen van kwaadwillende elementen. Niet alleen doelde hij hier op een aanval van de vijfde colonne maar ook door parachutisten. De verdediging geplaatst bij deze bruggen bleek tijdens de Duitse aanval niet toereikend, zes uur na de eerste landing van de Fallschirmjäger was de Nederlandse verdediging in het bruggenhoofd Moerdijk in grote mate opgerold. Ook de bruggen bij Dordrecht vielen na hevige gevechten vrij snel in Duitse handen.58

54 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 342-343 & H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940, de strijd op

Nederlands grondgebied (Den haag 2012) 102.

55 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Von Sponeck, Toegang 505, inventarisnummer 10

Erganzung des Feindnachrichtenblattes.

56 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 37 57 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 342-343.

58 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Den haag 2012) 337-340 en 342-343 & NL-HaNA, Hoofdkwartier

(25)

23 Bij de vliegvelden binnen de Vesting Holland werden Vickers mitrailleurs opgesteld. Deze werden geplaatst bij speciale bewakingstroepen waarover verder in dit hoofdstuk nog zal worden uitgeweid. Hoewel de permanente verdediging van belangrijke strategische punten werd ingevoerd was er een grotere rol weggelegd voor de mobiele reserves. 59

2.4 Grondtroepen

Volgens alle in het eerste hoofdstuk beschreven auteurs zijn mobiele reserves de oplossing tegen

parachutisten. Vanwege hun mobiliteit kunnen deze troepen snel ter plaatse zijn. Omdat deze troepen niet beschikten over luchtdoelbestrijdingsmiddelen, dit zou de operationele snelheid immers vertragen, konden ze geen vliegtuigen uitschakelen en daardoor de landing zelf niet voorkomen. Wel konden ze de landing verstoren of de reeds gelande parachutisten binden totdat versterkingen arriveerden om ze uit te schakelen. Voor dit doel beschikte het Nederlandse leger over de Lichte Divisie, die bestond uit twee regimenten Huzaren Motorrijders en twee regimenten Wielrijders. Hoewel deze troepen in wezen fungeerden als de strategische reserve waren ze sinds 23 april 1940 ter beschikking gesteld van de Commandant Vesting Holland mede om te worden ingezet ter bestrijding van parachutisten. Aanvullend had hij de beschikking over de het 5e, 6e en 7e Compagnie Politietroepen. Depotcommandanten van de

infanterie kregen de mededeling indien nodig gewapende bijstand te verlenen aan commandanten van naburige vliegvelden.60

Ook de mogelijkheid dat er met watervliegtuigen op de grote plassen geland zou worden werd in het achterhoofd gehouden. Omdat er geen troepen waren om bij alle waterplassen bewakingseenheden te plaatsen werd besloten dat de mobiele reserves in kleine groepen zouden optreden wanneer een dergelijke landing zou worden uitgevoerd.61

De Militaire Luchtvaartdienst beschikte organiek niet over eigen troepen die belast waren met de verdediging van vliegvelden. Personeel dat normaal gesproken administratieve of technische taken vervulden moesten worden ingezet om wachtdiensten uit te voeren. Het is logisch dat dit hun dagelijkse taken verstoorde. Om dit op te lossen onttrok de OLZ infanterietroepen en secties zware mitrailleurs aan het veldleger. Zo moest de Commandant Oostfront Vesting Holland een bataljon infanterie van Utrecht naar Schiphol sturen ter verdediging van het vliegveld. Omdat ook dit niet ideaal was werd tijdens de mobilisatie besloten zeven compagnieën bewakingstroepen te vormen en deze onder bevel van de commandant luchtvaartdienst te stellen. Deze compagnieën werden gelegerd op de zeven grote

vliegvelden binnen de Vesting Holland. Na het Aprilalarm werd dit aangevuld door een infanteriebataljon op de vliegvelden Schiphol, Waalhaven, Ypenburg en Valkenburg. Waalhaven, Schiphol en Ypenburg werden nog versterkt door een peloton pantserwagens. Schiphol, Haamstede en Bergen kregen een

59 NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 1121, stuk 2128 G brief betreffende de indeling van 7 sectiën

Vickers-mitrailleurs op de vliegparken.

60 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 99-100 en 342-343 & L.J.P Knoops, De militaire wielrijders, het

ontstaan en verdwijnen van twee roemruchte regimenten (Heeswijk 1955) 28-32

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Departement MOW geeft aan dat tijdens het proefproject ook is berekend wat de kost zou zijn indien mensen die nu vervoerd worden door zorginstellingen ook naar het

Ook in Nederland werd over het luchtlandingswapen gediscussieerd, waarbij militaire auteurs zich onder meer afvroegen of zo’n landing überhaupt wel mogelijk zou zijn,

Kortom, in-situ metingen geven, voor de locatie waar ze plaatsvinden, een gedetailleerd beeld van slibcon- centraties en laten in veel gevallen goed zien welke fluctuaties het

3 1 BO 60020300 34396 Wijkgericht Werken Dorpspark Heegemunde 15.000 Voor het opknappen van het Dorpspark Hegemunde is een bedrag van € 15.000,00 gereserveerd vanuit het

“Indien ten behoeve van het werk in gebruik zijnde hulpmiddelen, zoals vaartuigen, werktuigen, ankers, kettingen of andere voorwerpen, dan wel voor het werk bestemde bouwstoffen

Omdat het niet mogelijk was alle Nederlandse vliegvelden te beschermen, werd besloten alleen de vliegvelden binnen de Vesting Holland te verdedigen. Na

De vervoerregioraad keurt de unieke verantwoordingsnota goed voor de mobipunten De Panne Esplanade, De Panne Station, Diksmuide Station, Kemmel Dorp, Houthulst Markt, Ieper

Maar bovenal moet in de open bomen- database iedereen gegevens kwijt kunnen over bomen, ook burgers, stichtingen en natuurorga- nisaties.. En ze moeten natuurlijk kunnen worden