• No results found

Onderzoek naar het intellectueel functioneren van mannen in de maatschappelijke opvang en bij beschermd wonen van het Leger des Heils

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar het intellectueel functioneren van mannen in de maatschappelijke opvang en bij beschermd wonen van het Leger des Heils"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar het intellectueel functioneren van mannen in de

maatschappelijke opvang en bij beschermd wonen van het Leger des Heils

Materscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Student: A.C. Trok Studentnummer: 6056164 Begeleider: Dhr. Prof. dr. X.M.H. Moonen Tweede beoordelaar: Mw. dr. F.B. van Rooij Amsterdam, juli, 2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Samenvatting 4

Inleiding 5

Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen 6

Zelfredzaamheid-Matrix 9

Zwaartefactor 9

Licht Verstandelijke Beperkingen 10

Huidig Onderzoek 13 Methode 14 Deelnemers 14 Materialen 15 Procedure 16 Analyse 17 Resultaten 17

Hoeveel bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen

functioneren op het niveau van LVB? 17

Hoe betrouwbaar is de inschatting die de hulpverlener maakt over het functioneren op het niveau van licht verstandelijke beperkingen van de bewoners van de

Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen? 19

Verklaring van de hulpverlener voor verschil 21

Discussie 22

Beperkingen 23

Aanbevelingen 24

Dankwoord 26

Literatuurlijst 27

Bijlage 1 Beschrijvende tabellen 32

Bijlage 2 Informatiebrochure 34

Bijlage 3 Informed consent 36

(3)

Abstract

To gain access to homeless shelters vulnerable citizens are tested on self-sufficiency, but if they function on the level of Borderline Intellectual Functioning or Mild Intellectual

Disabilities (BIF/MID) is only indicated by an estimation of the professional. This study tried to answer the question “To what extent does the homeless population function on the level of BIF/MID in the Dutch shelters?”. First, this study examined how many people function on the level of BIF/MID in the shelter of the Salvation Army, therefore the Dutch Screener for Mild Intellectual Disability (SCIL) has been used. Second, this study examined the

estimation of the professional. Descriptive statistics showed that out of the 93 participants, 79.6% function on the level of BIF, and 60.2% on the level of MID. The Chi-square test demonstrated that the estimation about BIF/MID of the professional is unreliable. In short, upon admission to the shelter, the SCIL is additionally needed to appropriately obtain a reliable judgement of self-sufficiency and the needs of the homeless, because BIF/MID are highly represented in shelters, but not well recognized by the professionals.

Keywords: self-sufficiency, homeless, homeless shelter, mild intellectual disabilities, MID, Borderline Intellectual Functioning, BIF, Dutch Screener for Mild Intellectual

(4)

Samenvatting

Voor toegang tot de Maatschappelijke Opvang (MO) en Beschermd Wonen (BW) worden kwetsbare burgers onderzocht op hun zelfredzaamheid, maar of zij mogelijk functioneren op het niveau van Licht Verstandelijke Beperkingen (LVB) wordt slechts vertrouwd op het oordeel van de professional. Deze studie is binnen instanties van het Leger des Heils

ingegaan op de vraag “In hoeverre functioneren dak- en thuislozen, binnen de MO en BW, op het niveau van LVB?”. Ten eerste is onderzocht hoeveel mensen binnen de MO en BW functioneren op het niveau van LVB en ten tweede of de hulpverlener in staat is een correcte inschatting te geven van het functioneren op het niveau van LVB. Bij bewoners is de

Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) afgenomen en de hulpverlener is gevraagd naar de inschatting of iemand functioneert op het niveau van LVB. Uit beschrijvende statistiek bleek dat van 93 respondenten 79.6% functioneren op het niveau van LVB, bij een IQ-grens van 85, en 60.2% bij een IQ-grens van 70. Meer mensen binnen BW functioneren op het niveau van LVB dan binnen de MO. Daarnaast is met behulp van de Chi-kwadraat toets gebleken dat de hulpverlener niet in staat is een correcte inschatting te geven over functioneren op het niveau van LVB. Kortom, omdat LVB in hoge mate voorkomt en inadequaat wordt ingeschat, zou de SCIL bij de ingang van de MO en BW additioneel ingezet moeten worden om een correct beeld te krijgen van de zelfredzaamheid en de hulpvraag om juiste zorg te laten aansluiten.

Trefwoorden: zelfredzaamheid, dak- en thuislozen, maatschappelijke opvang, beschermd wonen, Licht Verstandelijke Beperkingen, LVB, Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking, SCIL

(5)

Inleiding

In de troonrede van 2013 verkondigde Koning Willem-Alexander het volgende:

Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke

verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. (Troonreden 2013, para. 6)

Dit deel uit de troonrede schetste de veranderingen die gaande waren binnen de zorg. Onder de verzorgingsstaat viel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De AWBZ was een volksverzekering die moeilijk verzekerbare zorg op zich nam en georganiseerd was vanuit de staat (Offerman, 2009). Binnen de AWBZ ontstonden verschillende problemen. De zorg werd niet alleen te complex vanwege alle wetten en regelingen, maar ook onbetaalbaar, want te veel mensen waren geneigd gebruik te maken van de collectieve zorg in plaats van terug te vallen op hun eigen vermogens (Companje, 2013). Er ontstond een claimcultuur in de samenleving, waarbij burgers zich niet voldoende geroepen voelden tot hun

verantwoordelijkheden (van Hees, Horstman, Jansen, & Ruwaard, 2015), maar daarentegen overmatig een beroep deden op de maatschappelijke voorzieningen (Companje, 2013).

De invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) moest de

financiële en fundamentele problemen die voorheen waren ontstaan in het beleid verhelpen. Hiervoor moest de focus verschuiven van verzorging naar participatie (Companje, 2013) door een beroep te doen op de zelfredzaamheid van de burger. Met zelfredzaamheid wordt bedoeld of een persoon op een aanvaardbaar niveau functioneert op verschillende domeinen in het dagelijks leven, waarbij hulp van buitenaf is toegestaan (Fassaert, Lauriks, van de Weerd, de Wit, & Buster, 2013). Dat wil zeggen dat van burgers werd verwacht dat zij zelf kunnen voorzien in hun eigen behoeften zodat zij, dus eventueel met hulp vanuit hun directe

omgeving, mee kunnen komen in de maatschappij (Van Hees et al., 2015). Wanneer blijkt dat een persoon tijdelijk of permanent onvoldoende zelfredzaam is, is de gemeente

verantwoordelijk voor de organisatie van maatschappelijke ondersteuning en de vergoeding daarvan (Companje, 2013; Fassaert et al., 2013).

Een groep die gekenmerkt wordt door de moeilijkheden op gebied van

zelfredzaamheid is de doelgroep van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Hieronder valt de kwetsbare burger met problemen op verschillende levensgebieden, waardoor niet voldaan kan worden aan de randvoorwaarden om te overleven in de

(6)

maatschappij (Sleegers, 2015). Bovendien zijn ze ook niet in staat hier verandering in te brengen of een geschikte hulpvraag te stellen, zodat er een vicieuze cirkel ontstaat die verdere problematiek versterkt en creëert (Fassaert et al., 2013). De doelgroep zal langdurig zorg nodig hebben (Lauriks, de Wit, ten Asbroek, Arah, & Klazinga, 2008; Sleegers, 2005). Het gaat om de dak- en thuislozen en de mensen met verslavings- en psychische problematiek (Sleegers, 2005).

Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen

Gemeenten zijn nu dus verantwoordelijk voor het bieden van hulp en onderdak aan deze doelgroep. Dit gebeurt binnen de Maatschappelijke Opvang (MO) en Beschermd Wonen (BW), die sinds de decentralisatie door de invoering van de WMO in 2015 nu beide onder de gemeenten vallen. Wat inhoudt dat gemeenten zelf mogen bepalen hoe de opvang wordt vormgegeven (Ketenregisseur, 2016a, 2016b). In Amsterdam wordt de opvang georganiseerd door de GGD die voor de uitvoering van de opvang weer samenwerkt met instanties als het Leger des Heils (Lauriks et al., 2008; Gemeente Amsterdam, 2015b).

De WMO heeft ervoor gezorgd dat het onderscheid tussen de MO en BW minder belangrijk is geworden en zo veel mogelijk wordt opgeheven. Beide groepen cliënten zijn immers niet in staat zelfstandig te wonen en daarom is het beleid voor beide groepen gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is het uitgangspunt binnen het inrichten van de zorg (Gemeente Amsterdam, z.j.). Het meest opmerkelijke verschil is de wijze waarop de cliënten instromen in de keten, omdat binnen de MO zich vooral dak- en thuislozen bevinden en onder het BW vooral mensen met psychische problematiek vallen. Daarom hebben de MO en BW ieder hun eigen Centrale toegang (CT). In het geval van de MO is dit de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO), waar een cliënt zichzelf kan aanmelden. In het geval van het BW verloopt de aanmelding via de Centrale Toegang Beschermd Wonen (CTBW), waar een verwijzing voor nodig is (Gemeente Amsterdam, z.j.; Gemeente Amsterdam, 2015b). Echter, is het voor cliënten mogelijk over te stappen tussen de ketens (Ketenregisseur, 2016a, 2016b).

Binnen de MO en BW is een capaciteitsprobleem ontstaan, door de overvloed aan instroom en het tekort aan door- en uitstroom (Gemeente Amsterdam, z.j.). Om dit op te lossen gaat het huidige beleid in op dat de doelgroep weer zal deelnemen aan de

samenleving. Eigen kracht en zelfredzaamheid zijn daarbinnen thema’s die centraal staan. Mensen mogen namelijk, ondanks eventuele psychische problematiek, niet worden uitgesloten van de maatschappij. Iedereen moet zelfstandig kunnen blijven wonen en als

(7)

hulpvrager zelf de regie in eigen handen hebben, waar zorg flexibel op kan aansluiten (Vereniging van Nederlandse Gemeenten [VNG], 2016). Door binnen het huidige beleid meer te richten op zelfstandigheid, kunnen meer 24-uursvoorzieningen uit de MO en BW worden vervangen door zelfstandig wonen, waardoor er in 2018 meer dan zeven miljoen bezuinigd wordt. Het huidige beleid wil zich daarbij ook wijden aan het voorkomen van dakloosheid door tijdig te signaleren, ondersteunen en interveniëren van de kwetsbare burger (Gemeente Amsterdam, z.j.). Dit stond tegenover het beleid van 2006, waar er met name gericht werd op mensen van straat halen, onderdak bieden en vervolgens werken aan herstel (Gemeente Amsterdam, z.j.).

Om dit te bereiken zijn er drie actiepunten opgericht. Het eerste actiepunt richt zich op het voorkomen van de instroom (Gemeente Amsterdam, z.j.). Instellingen raken overvol en de wachttijden nemen toe doordat te veel mensen een beroep doen op de ketens. Er kan binnen die aanmeldingen een onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen dak- en thuislozen; namelijk de dak- en thuislozen die niet zelfredzaam zijn en een groep met dak- en thuislozen die wel zelfredzaam is, maar te kampen hebben met financiële problematiek. Deze tweede groep hoort niet in de MO en BW en voor hen moet een zo zelfstandig mogelijk leven worden gecreëerd, waar gericht wordt op hun financiën en huisvesting. Daarnaast draait het bij het eerste actiepunt om het verbeteren van de kennis over de kwetsbare groepen in wijkteams zodat tijdig gesignaleerd wordt en gebruik gemaakt kan worden van effectieve interventiemethodes (Gemeente Amsterdam, z.j.).

Een tweede oorzaak van het overvol raken van de MO en BW is dat de door- en uitstroom stagneert (Gemeente Amsterdam, z.j.). Dit komt door het tekort aan focus op zelfstandigheid binnen de keten, de schulden die een belemmering vormen om te kunnen uitstromen naar een woning en het tekort aan woningen om uit te stromen. Bovenop het tekort aan urgentiewoningen komt dat onder het geringe aantal dat er is ook meer statushouders geplaatst moeten worden (Gemeente Amsterdam, z.j.). Om de door- en uitstroom te verbeteren draait het tweede actiepunt om participatie. Zelfstandig wonen moet mogelijk worden door zelfredzaam te worden op alle levensgebieden. De kracht van de cliënt moet centraal staan, waar zorg als maatwerk op de vraag ingaat in plaats van een vast aanbod van zorg. Dat geldt ook voor de plaatsing van cliënten in de keten. Instroom zou niet per definitie onder aan de keten moeten plaatsvinden, maar juist aansluiten op hun niveau, zodat zelfredzaamheid niet wordt afgeleerd (Gemeente Amsterdam, z.j., 2015a). Daarnaast gaat dit actiepunt in op praktische zaken als samenwerken met de schuldhulpverlening en het

(8)

vergroten van woonopties om in uit te stromen, zoals woonalternatieven en afspraken met corporaties (Gemeente Amsterdam, 2015b).

Het derde actiepunt is het beschermen van de uitstroom. Hier ligt de focus op het beschermen van de verkregen zelfredzaamheid, omdat hierdoor de uitstroom mogelijk werd. De bescherming moet worden geboden door een vangnet aan te bieden vanuit de omgeving. Dit vangnet bestaat onder andere uit het wijkteam, het eigen netwerk, de woningcorporaties en de professionals zoals bijvoorbeeld de huisarts. Zij moeten terugval herkennen en

voorkomen (Gemeente Amsterdam, z.j.).

Naast de genoemde problemen omtrent in-, door- en uitstroom, bestaat er ook verwarring over cliëntgroepen die zich melden bij de MO en BW (Gemeente Amsterdam, 2015b). Hier worden de drie oorzaken genoemd. Ten eerste is de verwachting dat een kwart van de cliënten van cliënten Licht Verstandelijke Beperkingen (LVB) hebben (van den Broek, 2012) en er een groei zichtbaar is van cliënten die zich melden met LVB. Dit zou worden veroorzaakt doordat de samenleving steeds complexer wordt en de strengere regels om in aanmerking te komen voor de Wet Langdurige Zorg (WLZ), waar mensen met LVB eigenlijk onder horen te vallen. De strengere regels zorgen ervoor dat de opvang binnen de eigen sector ingewikkelder is geworden (Gemeente Amsterdam, 2015b; Woittiez, Putman, Eggink, & Ras, 2014). Ten tweede is er binnen de keten een groei zichtbaar van mensen die te maken hebben met complexere problematiek. Dit komt doordat de toegangseisen zwaarder zijn geworden, waardoor mildere gevallen geen toegang krijgen tot de ketens. Daarbij spelen de bezuinigingen binnen de geestelijke gezondheidszorg een rol. Er moeten in 2020 namelijk eenderde bedden minder beschikbaar zijn voor cliënten. Echter, zijn zorgverzekeraars hier al eerder mee begonnen en doordat er geen plek is voor deze groep cliënten komen ze

uiteindelijk terecht in de MO en vooral BW. De prognose is dat deze groep verder zal groeien (Gemeente Amsterdam, 2015b). Een laatste punt wordt veroorzaakt door justitie. Er wordt vaker nazorg verleend na detentie. Deze wordt gefinancierd door justitie, maar uitgevoerd door de MO en BW. De financiering vanuit justitie houdt echter vaak eerder op dan de zorg die wordt verleend, dus vallen deze cliënten uiteindelijk ook onder de WMO. Daarnaast wordt er minder vaak de kostbare terbeschikkingstelling opgelegd, maar is daarvoor in de plaats het vermogen van het BW vergroot en dit zal nog verder toenemen (Gemeente Amsterdam, 2015b).

(9)

Zelfredzaamheid-Matrix

Aangezien zelfredzaamheid nu zo belangrijk is in het beleid, indicatiestellingen en maatschappelijke ondersteuning, is een valide en betrouwbaar instrument noodzakelijk dat het niveau van zelfredzaamheid eenduidig kan weergeven (Fassaert et al., 2013). Hier is de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) voor ontwikkeld. Dit is een van oorsprong Amerikaans meetinstrument dat is doorontwikkeld door onder andere de GGD Amsterdam en bedoeld is om de zelfredzaamheid van een volwassene vast te stellen (Platform VG Haaglanden & MEE Zuid-Holland Noord, 2014). De ZRM gaat in op de mate van functioneren op de domeinen: financiën, dagbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke- en lichamelijke

gezondheid, verslaving, activiteiten dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie (Lauriks et al., 2012). Op deze domeinen moeten personen aanvaardbaar functioneren om mee te komen in de maatschappij (Fassaert et al., 2013).

Door de ZRM toe te passen is een professional in staat op simpele gestandaardiseerde wijze het functioneren van een volwassene in diens dagelijks leven in kaart te brengen (Fassaert et al., 2013) en dus te demonstreren op welke domeinen een persoon zichzelf niet kan redden. Dit maakt de ZRM een aantrekkelijk instrument en wordt daarom door de hulpverleners van de CTMO en CTBW als screeningsinstrument gebruikt om aan te tonen welke personen recht hebben op MO en BW (Van den Boom, Lauriks, De Wit, & Klaufus, 2015; Fassaert et al., 2013; Ketenregisseur, 2016a, 2016b).

Zwaartefactor

Er zijn vier factoren die worden meegenomen als zwaartefactor bij het afnemen van de ZRM, omdat deze de zelfredzaamheid kunnen beïnvloeden (Lauriks et al, z.j.; Fassaert et al., 2013). Eén van deze zwaartefactoren is het hebben van een cognitieve beperking, oftewel het functioneren op het niveau van LVB. Op grond van de items van de ZRM kan geen inschatting gemaakt worden of iemand wel of niet functioneert op het niveau van LVB en daarom wordt van de professional die de ZRM afneemt additioneel gevraagd deze inschatting te maken (Lauriks et al., z.j.). Echter, is dit oordeel afhankelijk van het

beoordelingsvermogen van de professional die daar geen specifieke hulpmiddelen bij gebruikt. Het oordeel is niet gestructureerd en wordt niet gegeven aan de hand van

voorgeschreven indicatoren. Dit terwijl er wel screeningsinstrumenten zijn ontwikkeld om deze inschatting te goed te onderbouwen. De screener voor intelligentie en licht

verstandelijke beperking (SCIL) is een kort screeningsinstrument om na te gaan of iemand mogelijk functioneert op het niveau van LVB. De SCIL bestaat uit 14 korte vragen variërend

(10)

van achtergrond vragen, zoals hoogst behaalde opleiding, tot een aantal cognitieve vragen, zoals rekensommen en spelling (Kaal, Nijman, & Moonen, 2013). De meeste vragen worden door de interviewer gesteld, maar de SCIL bevat ook een aantal vragen die de respondent zelf op papier moet uitrekenen, voorlezen, opschrijven of tekenen. Deze vragenlijst beoogt in slechts een kwartier een persoon te screenen op het functioneren op het niveau van Licht Verstandelijke Beperkingen (Kaal, Nijman & Moonen, 2015a).

De SCIL is juist ontwikkeld voor het herkennen van LVB buiten de therapeutische context, zoals op een politiebureau, in de gevangenis of in de dak- en thuislozen opvang (Kaal, Nijman & Moonen, 2015b). Het is echter geen diagnostisch instrument (Kaal et al., 2015a), maar bedoeld om een ‘niet pluisgevoel’ te bevestigen of te ontkrachten waarna er eventueel verdiepende diagnostiek en aanpassing van het professionele (communicatieve) gedrag kan plaatsvinden. Het is mogelijk de SCIL toe te passen voorafgaande diagnostisch onderzoek. Indien sprake is van LVB zijn er namelijk implicaties voor het uitvoeren van het onderzoek, zodat er rekening gehouden wordt met het begrip, concentratie, prestatiedruk, vertrouwen van de persoon, motivatie en het type antwoorden dat wordt gegeven (Douma, Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012, pp. 32-49).

Licht Verstandelijke Beperkingen

Internationaal en in Nederland worden verschillende IQ-grenzen gehanteerd om LVB aan te duiden. Internationaal ligt deze grens van LVB bij een IQ-score tussen de 50 en 70/75 (Morgan, Leonard, Bourke, & Jablensky, 2008; Nijman, Kaal, & Moonen, 2016;

Nieuwenhuis, Noorthoorn, Nijman, Naarding, & Mulder, 2016) en in Nederland bij een IQ-score tussen de 50/55 en 85 (Van der Molen, Van Luit, Jongmans, & Van der Molen, 2007). Op grond van het model dat ten grondslag ligt aan de constructie van de meeste

intelligentietests heeft 16% van de bevolking in Nederland een IQ-score lager dan 85. Dit wil zeggen dat 16% van de Nederlandse bevolking LVB heeft als alleen het IQ-criterium

daarvoor zou gelden. Voor de classificatie LVB is echter meer nodig dan alleen de IQ-score. Gesteld wordt dat de beperkingen blijvend moeten zijn en voor het 18e levensjaar al tot pervasieve en significante beperkingen moeten hebben geleid (Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011) of, volgens de DSM-5, gedurende de ontwikkeling (APA, 2013).

Met de komst van de DSM-5 verschuift voor het vaststellen van verstandelijke beperkingen de focus van het intelligentieniveau naar het niveau van het adaptieve

functioneren (Ponsioen & Plas, 2014; Moonen et al., 2011). Onder adaptief functioneren valt het sociaal functioneren, communicatie en praktisch vermogen om zo zelfstandig mogelijk te

(11)

kunnen handelen. Tekorten in het adaptieve functioneren zorgen voor moeilijkheden in het overleven in de maatschappij (Ponsioen & Plas, 2014; Moonen et al., 2011; Douma et al., 2012, p. 12).

Ondanks dat mensen met verstandelijke beperkingen niet altijd makkelijk meekomen in het dagelijks leven, zijn de verstandelijke beperkingen niet altijd duidelijk zichtbaar (Collot d’Escury, Barnhard, & Hartsink, 2004; Ramakers & Ponsioen, 2007). ‘De LVB-groep’ is namelijk een diverse groep (Douma et al., 2012, p. 20), waarbij de cognitieve en adaptieve beperkingen beïnvloed worden door zowel omgevingsfactoren als verschillende psychiatrische stoornissen (Kaal, Nijman, & Moonen, 2015c). De comorbiditeit met andere problematiek versterkt de onduidelijkheid en daarnaast het ontbreken van een eenduidige oorzaak (Ramakers & Ponsioen, 2007). Er zijn namelijk verschillende oorzaken die kunnen leiden tot het functioneren op het niveau van LVB. De meest voor de hand liggende zijn oorzaken door afwijkingen in de hersenen. Tijdens de zwangerschap kunnen hersenen verkeerd gevormd worden of er kunnen afwijkingen in de genen voordoen die kunnen leiden tot bepaalde syndromen (Harris, 2006, p.114-119). Het Williams syndroom is daar een voorbeeld van, waar een defect zit in chromosoom zeven en daardoor de meeste volwassenen met dit syndroom functioneren op het niveau van LVB. Daarnaast spelen ziekte of

vergiftiging tijdens de zwangerschap een rol. Het foetaal alcohol syndroom, waarbij de moeder tijdens de zwangerschap alcohol heeft gedronken, moet ook gezien worden als een oorzaak van LVB tijdens de zwangerschap (Harris, 2006, p.114-119; Ramakers & Ponsioen, 2007; Koger, Schettler, & Weiss, 2005). Hersenbeschadigingen tijdens of na de geboorte kunnen ook tot LVB leiden. Hieronder vallen ongelukken, maar ook ziekten zoals een hersenvliesontsteking of hersentumor (Harris, 2006, p. 119).

Daarnaast zijn er tijdens de ontwikkeling omgevingsfactoren waardoor LVB kunnen ontstaan. Cognitieve achterstanden kunnen worden veroorzaakt door negatieve

omgevingsinvloeden. Hieronder vallen achterstandsposities waarin iemand opgroeit, zoals armoede bij een lage sociaal-economische status (Harris, 2006, p.119; Emerson, 2007) en het type onderwijs (Douma et al., 2012, pp. 30-31). Verder hebben trauma’s, als mishandeling en verwaarlozing, tijdens de kindertijd negatieve gevolgen voor op ontwikkelingen (Perry, Pollard, Blakley, Baker, & Vigilante, 1995).

De laatste oorzaak voor het ontwikkelen van LVB is waarschijnlijk het meest relevant voor de doelgroep van de MO en BW. Er zijn namelijk omstandigheden aan te wijzen die tijdens het leven van een persoon negatieve invloeden hebben op het cognitief vermogen en daarom kan er gesproken worden dat deze personen in de loop van hun leven zijn gaan

(12)

functioneren op het niveau van LVB (Moonen, 2015). Mercier en Picard (2011) toonden dat bij (volwassen) daklozen beperkingen ontstaan door armoede, overmatig drugsgebruik en herhaaldelijke trauma’s. Bovendien is gebleken dat bepaalde psychische aandoeningen, zoals schizofrenie en depressie, kunnen leiden tot cognitieve schade (Wobrock et al., 2013;

Amminger, Edwards, Brewer, Harrigan, & McGorry, 2002; Brown, Scott, Bench, & Dolan, 1994). Hetzelfde geldt voor verslavingen (Wobrock et al., 2013), die vaak weer gepaard gaan met de psychische aandoeningen (Kendler, Prescott, Myers, & Neale, 2003). Binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn onder de psychiatrische patiënten veel mensen die

functioneren op het niveau van LVB, maar dit wordt vaak onderschat door hun psychische aandoening waar de aandacht naartoe gaat (Nieuwenhuis et al, 2016; Morgan et al., 2008). De mensen die functioneren op het niveau van LVB worden veelal niet herkend en door hun omgeving overschat en hebben mede door de overschatting onwerkelijke aspiraties, waardoor ze veel teleurgesteld worden wat het zelfbeeld beïnvloedt (Douma et al., 2012, p. 27). Functioneren op het niveau van een LVB zorgt voor problemen op verschillende

gebieden (Douma et al., 2012, pp. 20-29). Zo zijn de problemen terug te vinden op cognitief-, emotioneel- en sociaal gebied (Dekker, Koot, Ende, & Verhulst, 2002). Onder de cognitieve problemen wordt de afgeremde ontwikkeling van het werkgeheugen verstaan. Het

werkgeheugen zorgt voor het tijdelijk onthouden, aanpassen en verwerken van informatie. Dit is nodig voor de executieve functies; het vermogen om te arrangeren, concentreren en zelfbeheersing. Daarnaast hebben mensen die functioneren op het niveau van LVB meer moeite met gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt te analyseren, waardoor zij hier moeilijk van kunnen leren en gelijke fouten kunnen begaan (Douma et al., 2012, pp. 20-29).

De emotionele problemen die vanuit LVB ontstaan komen veelal voort uit het feit dat eigen emoties en de emoties van een ander niet altijd als dusdanig herkend worden, waardoor het lastig is adequaat te reageren op emoties (Douma et al., 2012, pp. 20-29). Om sociaal mee te kunnen komen zijn veel vaardigheden nodig waarbij cognities en emotie een rol spelen. Sociale informatie moet namelijk goed geïnterpreteerd en verwerkt worden, waaruit vervolgens een juiste gedragskeuze met bijpassende emotie moet voortkomen. Bij mensen die functioneren op het niveau van LVB kan die respons afwijkend zijn van wat gebruikelijk is. Dit is vaak mede beïnvloed door interpretatiefouten van de gebruikte informatie, waaruit ee inadequate respons zoals vijandig of agressief gedrag kan voortkomen. Hierdoor worden complicaties binnen de sociale omgeving veroorzaakt (Van Nieuwenhuijzen, Vriens, Scheepmaker, Smit, & Porton, 2011; Douma et al., 2012, pp. 24-25).

(13)

Naast de cognitieve, emotionele- en sociale problemen die typerend zijn bij mensen met LVB, lijden mensen die functioneren op het niveau van LVB aan meer problematiek. Zo gaan LVB vaak gepaard met psychopathologie (Dekker et al., 2002), verslavingen (Douma et al., 2012, pp. 28-29) en zijn mensen die functioneren op het niveau van LVB

oververtegenwoordigd binnen justitiële inrichtingen (Collot d’Escury, 2007).

Kortom, het is een kwetsbare heterogene groep met zwakke, maar ook sterke kanten. Het noodzakelijk om de beperking an sich te herkennen en te erkennen, aangezien erkenning kan leiden tot steun en passende subsidies. Het is gebleken dat mensen met LVB, ongeacht de achtergronden ervan, door de diverse en ingewikkelde problematiek, en het gebrek aan een sociaal vangnet, vaak op lange termijn veel ondersteuning nodig hebben van professionals (Moonen et al., 2011; Zoon, 2013). Adequate ondersteuning moet de inclusie van mensen die functioneren op het niveau van LVB bevorderen, wat stimulerend werkt en voordeliger is (Moonen, 2015).

Huidig Onderzoek

Mensen die functioneren op het niveau van LVB ervaren veelal problemen met zelfredzaamheid waardoor zij niet in staat zijn te overleven in de maatschappij. Tegelijkertijd is een tekort aan zelfredzaamheid een kenmerk van de doelgroep van de MO en BW en bovendien is gebleken dat LVB voorkomen in de MO en BW. Binnen de MO- en BW-keten wordt grote nadruk gelegd op het vaststellen van het niveau van zelfredzaamheid door gebruik te maken van de ZRM, maar of personen functioneren op het niveau van LVB wordt niet altijd op een gestandaardiseerde manier in kaart gebracht. Dit terwijl, zoals hierboven weergegeven, mensen die functioneren op het niveau van LVB anders bejegend moeten worden en hun perspectief qua timing en doelen beïnvloed wordt door die LVB.

Bij de afname van de ZRM wordt aan de invullende professional gevraagd om een inschatting te geven van het cognitief vermogen zonder gebruik te maken van hulpmiddelen, terwijl bekend is dat het zonder hulpmiddelen herkennen van mensen die functioneren op het niveau van LVB erg ingewikkeld is. Dit is des te opmerkelijker omdat in de handleiding van de ZRM wordt aangegeven dat een cognitieve beperking invloed heeft op de zelfredzaamheid en de uitslag van de ZRM.

Het is noodzakelijk om meer onderzoek te doen naar het cognitief functioneren van de doelgroep binnen de MO- BW-keten aangezien er te weinig wetenschappelijke kennis is, zeker na de herzieningen binnen het zorgbeleid en de toename van instroom in de keten

(14)

vanuit justitie. Door de kennis te verbeteren kan er wellicht extra (financiële en gefinancierde) ondersteuning geboden worden aan deze doelgroep.

Binnen deze studie stond de vraag “In hoeverre functioneren dak- en thuislozen, binnen de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen, op het niveau van Licht

Verstandelijke Beperkingen?” centraal. Voor het beantwoorden van deze vraag werd er ten eerste ingegaan op de prevalentie van LVB binnen de keten met de vraag “Hoeveel bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen functioneren op het niveau van LVB?”. Zoals hierboven aangegeven werd er in 2012 verwacht dat binnen de MO en BW een kwart van de bewoners functioneerde op het niveau van LVB en dit verder zou toenemen. Verondersteld wordt dat dit percentage nu hoger zal liggen. Om deze vraag te beantwoorden zal voor de prevalentie gekeken worden naar zowel de totale groep, als voor de MO en BW afzonderlijk. Daarnaast werd onderzocht of de inschatting die de hulpverlener maakt over het eventuele functioneren op het niveau van LVB betrouwbaar is. Hiervoor stond de vraag “Hoe betrouwbaar is de inschatting die de hulpverlener maakt over het functioneren op het niveau van LVB van de bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen?”

centraal. Verondersteld werd dat de inschatting die de hulpverlener maakt over het wel of niet functioneren op het niveau van LVB niet overeenkomt met de uitkomst van de SCIL. Omdat internationaal als nationaal verschillende IQ-scores worden gehanteerd zullen de

onderzoeksvragen zowel ingaan op de IQ-scores onder de 85 als onder de 70. Methode

Deelnemers

De onderzoeksgroep van deze studie werd tussen maart en juni 2017 geworven binnen de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen van het Leger des Heils in Amsterdam. Deze onderzoeksgroep bestond uit 93 respondenten, met een leeftijd variërend van 23 tot en met 72 jaar (M= 47,32, SD = 9,85). Alle respondenten waren Nederlands

sprekende mannen, waarvan 45 (48,4%) respondenten Nederlanders waren en 48 (51,6%) een migratieachtergrond hadden.

Onder de Maatschappelijke Opvang vallen de instellingen Instroomhuis en Herstart. In totaal hebben hier 34 (36.6%) respondenten deelgenomen aan het onderzoek, met een leeftijd variërend van 24 tot 67 jaar (M=46.82, SD=10.79), waarvan 21 (61.8%) Nederlanders waren en 13 (38.2%) een migratieachtergrond hadden. Onder Beschermd Wonen vallen de instellingen Domus 1, Domus 2, Domus 3, Domus + en Westburgh. Hier deden in totaal 59 (63.4%) respondenten mee aan het onderzoek met een leeftijd variërend van 23 tot 72 jaar

(15)

(M=47.61, SD=9.35), waarvan 24 (40.7%) Nederlanders en 35 (59.3%) met een

migratieachtergrond. In Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3 (bijlage 1) zijn de aantallen, leeftijden en etnische achtergrond per instelling weergeven.

Binnen deze instellingen werden bewoners gevraagd om op vrijwillige basis mee te werken aan dit onderzoek door de SCIL in te vullen en zij ontvingen na afloop daarvan een vergoeding van vijf euro voor hun deelname.

Materialen

Bij alle respondenten in dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde vragenlijst SCIL, die voor iedereen individueel werd ingevuld. Naast het afnemen van de SCIL werd door de interviewer gevraagd wat de etnische achtergrond en de leeftijd was van de respondenten.

De SCIL kon worden gescoord aan de hand van het scoreformulier, waar stond aangegeven hoeveel punten toegeschreven konden worden aan de antwoordopties van de vragen van de SCIL (Kaal et al., 2013). Per item kon nul tot twee punten worden gescoord. Nul werd gescoord voor een fout of overgeslagen antwoord. Eén kon alleen op de vragen 2,8,11,12,13 en 14 worden gescoord wanneer de vraag bijna goed was. Twee werd gescoord wanneer er een correct antwoord werd gegeven. De ruwe scores van de afzonderlijke items werden bij elkaar opgeteld en was minimaal nul tot maximaal 28.

Uit de valideringsstudie van Nijman, Kaal, van Schepping, en Moonen (2016) is de SCIL een betrouwbaar en valide instrument gebleken. De interne consistentie, vastgesteld met de Cronbach’s alfa, was goed (0.83). De Area Under de Curve-waarde (AUC-waarde) werd gehanteerd om een juiste cut-off te bepalen voor een IQ-grens van onder de 85 en een IQ-grens van onder de 70. Voor beide IQ-grenzen werd een hoge voorspellende waarde aan cut-off’s toegekend. De cut-off van een IQ van onder de 85 kwam daarmee op 19 (AUC-waarde van 0.93) en voor een IQ van onder de 70 werd een cut-off van 15 (AUC-(AUC-waarde van 0.90) gehanteerd. Daarnaast is de sensitiviteit berekend; hoe vaak een persoon die

functioneerde op het niveau van LVB en herkend werd. Dit was 82% voor een cut-off van 19 en 89% voor een cut-off van 15. De specificiteit, hoe vaak een persoon die niet functioneerde op het niveau van LVB en als dusdanig erkend werd, was 89% voor een cut-off van 19 en 82% voor een cut-off van 15.

Binnen deze studie werden de beide afkapscores gehanteerd (Nijman et al., 2016), aangezien de afkapscore van 19, die gelinkt stond aan een IQ van onder de 85, in Nederland werd gebruikt voor het indiceren van LVB. Dit hield in dat bij een totaalscore hoger dan 19

(16)

de respondent waarschijnlijk niet functioneerde op het niveau van LVB. Bij een score van 19 of lager functioneerde de respondent waarschijnlijk wel op het niveau van LVB. Ten tweede werd de afkapscore van 15, die gelinkt stond aan een IQ van onder de 70, gehanteerd omdat deze IQ-grens internationaal gebruikt werd voor het indiceren van een LVB. Dit hield in dat respondenten die hoger scoorden dan 15, volgens deze richtlijn, waarschijnlijk niet

functioneerden op het niveau van LVB en onder de 15 waarschijnlijk wel functioneerden op het niveau van LVB.

Het laatste onderdeel binnen dit onderzoek was een korte vraag aan de hulpverlener bij de betreffende instanties waar de respondenten geworven waren. De interviewer vroeg de hulpverlener om per respondent aan te geven of de hulpverlener vermoedde of de respondent wel of niet functioneerde op het niveau van LVB. De interviewer noteerde de gegeven

inschatting. Tot slot werd de hulpverlener gevraagd een verklaring te geven voor een verschil tussen de gegeven inschatting en de uitkomst op de SCIL.

Procedure

Omdat het moeilijk was afspraken in te plannen met deze doelgroep, werd ervoor gekozen om de respondenten te benaderen bij de instanties op de dag van de datacollectie, waardoor alleen de respondenten werden benaderd die op die dag aanwezig waren. Alle respondenten zijn afzonderlijk van elkaar ingelicht over het onderzoek. De test werd binnen de instelling met slecht één respondent per keer uitgevoerd in een stille ruimte met voldoende privacy. Voor het afnemen van de test ontvingen de respondenten allemaal dezelfde instructie over het onderzoek. Hierbij werd er een informatiebrochure aangeboden en deze nog een keer kort door de interviewer samengevat (bijlage 2). Bij deze samenvatting werd het mailadres op de informatiebrochure onderstreept waar naar gemaild kon worden indien er vragen of

klachten waren of als de respondent de deelname wilde intrekken. Binnen de instructie van het onderzoek werd uitgelegd dat er vooraf de test eerst naar de demografische gegevens werd gevraagd waarna de SCIL direct begon. Daarnaast werd uitgelegd hoe de SCIL was opgebouwd, namelijk eerst achtergrond vragen en vervolgens een aantal cognitieve vragen, waarbij de respondenten moesten lezen, schrijven, rekenen en tekenen.

Wanneer de respondenten mee wilden werken aan het onderzoek, konden ze zelf kiezen welke Informed Consent onderkend zou worden, namelijk de versie met slechts tekst of de pictogrammen versie (bijlage 3 en 4). De optie voor de pictogrammen versie werd aangeboden om te voorkomen dat respondenten overschat werden en daardoor niet zouden begrijpen waarmee ze instemden. De afnames duurden ongeveer dertig minuten per

(17)

Analyse

Om de verkregen data van deze studie te analyseren werd er gebruik gemaakt van SPSS, versie 24.0 (IBM Corp, 2016). Om de eerste deelvraag “Hoeveel bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen functioneren op het niveau van LVB?” te beantwoorden werd er gekozen om deze te benaderen aan de hand van beschrijvende

statistiek. Hiervoor is gebruik gemaakt van frequentietabellen. Binnen deze vraag werd gelet op de uitkomst de totale groep, de uitkomst van alleen de MO en BW. De vraag is herhaald voor een IQ-grens van onder de 85 en een IQ grens van onder de 70.

Voor de deelvraag “Hoe betrouwbaar is de inschatting die de hulpverlener maakt over het functioneren op het niveau van licht verstandelijke beperkingen van de bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen?” werd de Chi-kwadraat toets gebruikt. Door middel van de Chi-kwadraat toets toe te passen kon er onderzocht worden of er een statistisch significant verband aanwezig was tussen de inschatting van de hulpverlener over het wel of niet functioneren op het niveau van LVB en de uitkomst op de SCIL. De toets werd uitgevoegd voor een IQ onder de 85 en voor een IQ onder de 70. Daarnaast werd deze informatie aangevuld met wat kwalitatieve gegevens waarin de hulpverlener kon aangeven wat een verklaring kon zijn voor een eventuele afwijking tussen zijn of haar inschatting en de uitkomst op de SCIL.

Resultaten

De resultaten van dit onderzoek worden per deelvraag besproken.

Hoeveel bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen functioneren op het niveau van LVB?

Aan de hand van frequentietabellen is onderzocht hoeveel bewoners functioneren op het niveau van LVB. Dit is onderzocht voor zowel een IQ-grens onder de 85 als een IQ grens onder de 70.

IQ score onder 85

Er is gebleken dat van de totale populatie van 93 respondenten, 74 (79.6%) respondenten wel op het niveau van LVB functioneerden en 19 (20.4%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB (zie Tabel 4).

Daarbinnen kon onderscheid gemaakt worden tussen de MO en BW. Onder de 34 respondenten van de MO functioneerden 21 (61.8%) respondenten wel op het niveau van LVB en 13 (38.2%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB. Onder de 59

(18)

respondenten van het BW functioneerden 53 (89.8%) respondenten wel op het niveau van LVB en 6 (10.2%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB (zie Tabel 5).

Tabel 4. Uitslag op de SCIL voor het wel of niet functioneren op het niveau van LVB (IQ-grens onder 85)

Aantal Percentage

geen LVB 19 20.4

wel LVB 74 79.6

Totaal 93 100.0

Tabel 5. Uitslag op de SCIL voor het wel of niet functioneren op het niveau van LVB voor de MO en BW (IQ-grens onder 85)

Maatschappelijke Opvang of

Beschermd Wonen Aantal Percentage

Maatschappelijke Opvang

geen LVB 13 38.2

wel LVB 21 61.8

Totaal 34 100.0

Beschermd Wonen geen LVB 6 10.2

wel LVB 53 89.8

Totaal 59 100.0

Dit betekent dat een groot deel van de bewoners van de MO en BW functioneren op het niveau van LVB wanneer een IQ-grens wordt gehanteerd van onder de 85. Onder BW bevinden zich meer mensen die functioneren op het niveau van LVB dan onder de MO.

IQ score onder 70

Er is gebleken dat van de totale populatie van 93 respondenten, 56 (60.2%) respondenten wel op het niveau van LVB functioneerden en 37 (39.6%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB (zie Tabel 6).

De MO en BW konden afzonderlijk worden bestudeerd. Onder de 34 respondenten van de MO functioneerden 14 (41.2%) respondenten wel op het niveau van LVB en 20 (58.8%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB. Onder de 59 respondenten van het BW functioneerden 42 (71.2%) respondenten wel op het niveau van LVB en 17 (28.8%) respondenten functioneerden niet op het niveau van LVB (zie Tabel 7).

(19)

Tabel 6. Uitslag op de SCIL voor het wel of niet functioneren op het niveau van LVB (IQ-grens onder 70) Aantal Percentage geen LVB 37 39.8 wel LVB 56 60.2 Totaal 93 100.0

Tabel 7. Uitslag op de SCIL voor het wel of niet functioneren op het niveau van LVB voor de MO en BW (IQ-grens onder 85)

Maatschappelijke Opvang of

Beschermd Wonen Aantal Percentage

Maatschappelijke Opvang

geen LVB 20 58.8

wel LVB 14 41.2

Totaal 34 100.0

Beschermd Wonen geen LVB 17 28.8

wel LVB 42 71.2

Totaal 59 100.0

Dit betekent dat binnen de MO en met name de BW een groot deel van de bewoners van de functioneren op het niveau van LVB wanneer een IQ-grens van onder de 70 wordt gehanteerd.

Hoe betrouwbaar is de inschatting die de hulpverlener maakt over het functioneren op het niveau van licht verstandelijke beperkingen van de bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen?

Om te onderzoeken of er een verband is tussen de inschatting van de hulpverlener en de uitkomst op de SCIL is er gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets. Verondersteld werd dat er geen verband is tussen de inschatting van de hulpverlener en de uitkomst op de SCIL. Er werd uitgegaan van een significantieniveau van .05 voor een 95%

betrouwbaarheidsinterval. Van de 93 respondenten zijn er van 88 (94.6%) een inschatting gegeven.

(20)

Er is onderzocht hoe de inschatting werd gemaakt door de hulpverlener ten opzichte van de SCIL (zie Tabel 8). Van de 88 respondenten werden over 52 (59.1%) een inschatting gegeven door de hulpverlener die overeenkwam met de SCIL. Van 44 (50.0%) respondenten werd door de hulpverlener correct ingeschat dat zij wel functioneerden op het niveau van LVB en van 8 respondenten (9.1%) werd door de hulpverlener correct ingeschat dat zij niet functioneerden op het niveau van LVB. Over in totaal 36 (40.9%) respondenten werd door de hulpverlener een incorrecte inschatting gegeven, aangezien die niet overeenkwam met de uitkomst op de SCIL.

Tabel 8. Inschatting hulpverlener en het wel of niet functioneren op het niveau van LVB op grond van de uitslag SCIL (IQ-grens onder 85)

LVB volgens SCIL Totaal geen LVB wel LVB Inschatting geen LVB 8 27 35 wel LVB 9 44 53 Totaal 17 71 88

Er was geen significante samenhang zichtbaar tussen de inschatting van de hulpverlener en de uitkomst op de SCIL (χ2 (1) = .467, p = .494). Dit betekent dat beide variabelen onafhankelijk zijn van elkaar en er dus geen verband is tussen de inschatting van de hulpverlener en de uitslag volgens de SCIL. De waarnemingen berusten dus volledig op toeval.

IQ score onder 70

Er is onderzocht hoe de inschatting werd gemaakt door de hulpverlener ten opzichte van de SCIL bij een IQ score lager dan 70 (zie Tabel 9). Hieruit bleek dat van de 88

respondenten in totaal 51 (58,0%) respondenten door de hulpverlener ingeschat waren conforme de SCIL. De hulpverlener gaf over 35 (39.8%) respondenten het correcte oordeel dat zij functioneren op het niveau van LVB en over 16 (18.2%) het correcte oordeel dat zij niet functioneerde op het niveau van LVB. Over in totaal 37 (42.0%) respondenten werd door de hulpverlener een verkeerde inschatting gegeven.

Er was geen significante samenhang zichtbaar tussen de inschatting van de hulpverlener en de uitkomst op de SCIL (χ2 (1) = 1.228, p = .268. Dit betekent dat beide variabelen onafhankelijk zijn van elkaar en er dus geen verband is tussen de inschatting van

(21)

de hulpverlener en de uitslag volgens de SCIL. De waarnemingen berusten dus volledig op toeval.

Tabel 9. Inschatting hulpverlener en het wel of niet functioneren op het niveau van LVB op grond van de uitslag SCIL (IQ-grens onder 70)

LVB volgens SCIL Total geen LVB wel LVB Inschatting geen LVB 16 19 35 wel LVB 18 35 53 Totaal 34 54 88

Verklaring van de hulpverlener voor verschil

Binnen de MO en BW werden hulpverleners gevraagd een verklaring te geven van verschillen tussen hun inschatting en de uitkomst op de SCIL. In de instellingen kwamen dezelfde verklaringen naar voren. Ten eerste werd aangegeven dat de inschatting erg

ingewikkeld is en ze sommige respondenten veel beter kennen dan de anderen. Met sommige hebben ze veel contact waardoor ze ook een ander beeld hebben. Daarnaast werd ervan uitgegaan dat ook een groot aantal overschat werd en er veel grensgevallen zouden zijn. Ten tweede werd er aangegeven dat het heel moeilijk is psychische ziekten te onderscheiden van een LVB. Er werd aangegeven dat het moeilijk in te schatten was of de respondenten een waan of psychose hadden en of daar de het functioneren uit voortkwam of uit van een LVB.

Ten tweede werd aangegeven dat de inschatting als moeilijk werd ervaring vanwege de verslaving van de respondent. De hulpverleners gaven aan dat ze veronderstelde dat het echte niveau van functioneren hoger moest liggen, maar dat dit door de verslaving niet naar voren kwam. Eén van de hulpverleners vulde daarbij aan dat dit geen punt van discussie zou moeten zijn omdat dit de dagelijkse toestand is van de respondenten en dit dus, dan wel door de verslaving, toch hun niveau van functioneren is. De focus is alleen nog maar het

verkrijgen van het middel en alles draait om het middel, waardoor de rest is niet meer belangrijk is.

Ten derde werd er aangegeven dat de hulpverleners niet over voldoende kennis

beschikten om een correct antwoord te geven. Eén hulpverlener gaf aan hierbij veel te hebben aan de opgedane kennis uit een vorige baan binnen het speciaal onderwijs.

(22)

Discussie

In deze scriptie is er onderzocht in hoeverre dak- en thuislozen, binnen de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen, functioneren op het niveau van Licht Verstandelijke Beperkingen (LVB). Sinds de decentralisatie in 2015 is er namelijk veel focus op zelfredzaamheid en hierop wordt gescreend om toegang te krijgen tot de MO en BW, zonder dat er wordt gelet op het voorkomen van het functioneren op het niveau LVB. Daarom is voor dit onderzoek ingegaan op de vraag: “Hoeveel bewoners van de

Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen functioneren op het niveau van LVB?”. Hieruit bleek dat een zeer groot deel van zowel de MO als BW functioneren op het niveau van LVB. Er was een duidelijk verschil tussen de twee IQ-grenzen die in dit onderzoek werden toegepast. Bij een IQ van onder de 85 functioneerde 79.6% van de totale groep op het niveau van LVB. Voor de MO en BW was dit respectievelijk 61,8% en 89,6%. Dit was lager bij een IQ van onder de 70, waar 60.2% van de totale groep functioneerde op het niveau van LVB. Voor de MO en BW was dit respectievelijk 41.2% en 71.2%. Het verschil in

prevalentie tussen de MO en BW is te verklaren doordat er zich binnen BW meer mensen bevinden met psychische problematiek. Zoals eerder aangegeven is er een verband zichtbaar tussen psychische problematiek en LVB (Dekker et al., 2002; Wobrock et al., 2013).

De tweede vraag was: “Hoe betrouwbaar is de inschatting die de hulpverlener maakt over het functioneren op het niveau van licht verstandelijke beperkingen van de bewoners van de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen?”. Hieruit bleek, naar verwachting, dat voor zowel een IQ-grens van onder de 85 als de IQ-grens onder de 70 de inschatting van de hulpverlener vaak niet overeen kwam met de uitslag van de SCIL. Deze verschillen waren statistisch significant. Gesteld kan worden dat de hulpverlener niet voldoende in staat is het functioneren op het niveau van LVB te herkennen. Volgens de hulpverleners is het erg ingewikkeld om een inschatting te maken van het niveau van functioneren doordat ze onvoldoende beschikken over kennis over LVB, ze niet alle bewoners goed kennen en de psychische- en verslavingsproblematiek van de bewoners.

Kortom, dak- en thuislozen die functioneren op het niveau van LVB zijn

oververtegenwoordigd binnen de MO en BW. Hier kunnen verschillende verklaringen aan gekoppeld worden. Zoals al eerder aangegeven is er een toename binnen de MO en BW van mensen die functioneren op het niveau van LVB te verklaren vanuit het complexer worden van de samenleving en de strenge eisen van de WLZ. Mensen die functioneren op het niveau van LVB krijgen daardoor niet de hulp en opvang vanuit de gespecialiseerde sector waar ze

(23)

binnen de MO en BW lijden aan psychische problematiek en dat dit aantal mensen door de bezuinigingen in de GGZ toeneemt (Gemeente Amsterdam, 2015b). Bekend is dat psychische problematiek en LVB veelal samengaan, maar LVB door de focus op psychische

problematiek onderschat worden. Bovendien kunnen psychische problematiek en negatieve levensomstandigheden als verslaving en armoede een oorzaak kan zijn dat personen zijn gaan functioneren op het niveau van LVB (Wobrock et al., 2013; Kendler et al., 2003). Tot slot neemt ook de instroom vanuit justitie toe, terwijl bekend is dat binnen justitiële inrichtingen mensen die functioneren op het niveau van LVB zijn oververtegenwoordigd (Gemeente Amsterdam, 2015b; Collot d’Escury, 2007). Samengevat hebben deze nieuwe vormen van instroom waarschijnlijk geleid tot een toename van mensen die functioneren op het niveau van LVB binnen de keten, maar is daarnaast nog een tekort aan focus op LVB doordat het niet opvalt vanwege psychische- of verslavingsproblematiek.

Het is opmerkelijk dat bij de ingang van de MO en BW geen screeningsinstrument als de SCIL wordt afgenomen naast de ZRM, aangezien uit dit onderzoek blijkt dat binnen de MO en BW veel mensen functioneren op het niveau van LVB en dat hulpverleners moeite hebben met een juiste inschatting te geven. Erkenning van de LVB voor de doelgroep is noodzakelijk omdat diagnostiek op LVB afgesteld moeten. De screening op zelfredzaamheid, door de ZRM, wordt beïnvloed in geval van LVB en het is dus zeer belangrijk dat het

functioneren op het niveau van LVB wordt meegenomen wanneer iemand op basis van zelfredzaamheid wordt gescreend om wel of geen toegang te krijgen tot de maatschappelijke opvang.

Dit onderzoek pleit voor de implicatie van het gebruik van de SCIL bij de toegang van de MO en BW. Door naast zelfredzaamheid ook op LVB te screenen, kan er een breder en betrouwbaarder beeld gevormd worden over de hulpvraag en de verbonden

zelfredzaamheid. Er moet wel voorzichtig omgegaan worden met instrumenten als de SCIL. Een zwakte van de SCIL is namelijk dat mensen de Nederlandse taal voldoende machtig zijn en daardoor zal de SCIL voor een groot gedeelte van de doelgroep niet aansluiten. Dit pleit voor verder onderzoek naar het ontwikkelen van een test die minder afhankelijk is van de Nederlandse taal.

Beperkingen

Binnen dit onderzoek zitten aan aantal beperkingen. De eerste beperking voor de generaliseerbaarheid was dat alleen mannen mee mochten doen aan dit onderzoek aangezien vrouwen vaak in andere instellingen verbleven en er daarom niet voldoende vrouwen

(24)

woonden in de instellingen waar deze studie plaats heeft gevonden. Een inclusiecriterium was dat de respondenten Nederlands vaardig zijn. Dit is bij iedereen toegepast, maar toch was er onder de respondenten met een migratieachtergrond wel verschil in hun taalniveau, wat daarom betrekking kan hebben op een aantal vragen.

Daarnaast mochten respondenten alleen aan dit onderzoek deelnemen wanneer zij niet dermate onder invloed zijn. Alleen mensen die zichtbaar onder invloed waren werden

uitgesloten van de deelname aan dit onderzoek. De doelgroep wordt echter getypeerd door verslavingsproblematiek. Dit houdt in dat er respondenten aan het onderzoek deel hebben genomen, niet zichtbaar voor de onderzoeker, maar wel degelijk onder invloed konden zijn. Echter, zal dit geen vertekend beeld geven aangezien deze respondenten door hun

verslavingsproblematiek dagelijks onder invloed zijn, waardoor op dat moment hun niveau van functioneren niet afgeweken zal hebben.

Een andere beperking zit in de werving van de doelgroep. Op de dagen van de

dataverzameling waren niet alle bewoners van de instellingen aanwezig. Daarnaast konden de respondenten op vrijwillige basis kiezen om aan het onderzoek mee te werken. Dit kan een vertekend beeld geven van de geworven doelgroep. Bovendien zijn er alleen deelnemers geworven binnen het Leger des Heils in Amsterdam, terwijl HVO-querido ook de opvang verzorgt. Hier kon tijdens het moment van datacollectie geen toegang worden verleend. In vervolgonderzoek zou het interessant zijn om HVO-querido te betrekken.

Met de uitslag van de SCIL moet voorzichtig omgegaan worden. Ten eerste worden de respondenten binnen de MO en BW worden gekenmerkt door hun financiële

problematiek. Wanneer de respondenten meewerkten aan het onderzoek, kregen zij na afloop een vergoeding. Hierdoor werd het mogelijk respondenten te werven voor het onderzoek, maar een mogelijke negatieve bijkomstigheid kan zijn dat de respondenten niet gemotiveerd waren om de test zo optimaal mogelijk af te ronden. Daarnaast zijn de respondenten binnen de zorg veel blootgesteld aan psychologische tests, waardoor veelal getwijfeld werd aan het doel van dit onderzoek. Binnen de instructie en gebruikte taal is getracht deze twijfel zo veel mogelijk weg te nemen. Het is dus erg belangrijk om, niet alleen bij taalzwakke migranten, maar bij iedereen, rekening te houden met de gebruikte taal bij het afnemen van de SCIL. Aanbevelingen

Er zou verdiepend diagnostisch onderzoek binnen de dak- en thuislozen populatie moeten plaatsvinden, aangezien de SCIL alleen een screener is. Verdiepend onderzoek moet meer inzicht bieden in de werkelijke cijfers binnen de MO en BW. Daarnaast moet dit

(25)

onderzoek in alle instanties plaatsvinden waar opvang georganiseerd wordt, zoals HVO-querido. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in meerdere gemeentes wordt

plaatsvindt, aangezien door de decentralisatie gemeentes verantwoordelijk zijn voor de zorg en opvang voor de dak- en thuislozen en er daarom verschil mogelijk is per gemeente.

Verder zou het interessant zijn om voor de SCIL een valideringsstudie uit te voeren binnen deze doelgroep, om te onderzoeken of alle vragen goed aansluiten bij de doelgroep. Zo kan bijvoorbeeld afgevraagd worden of bij bijvoorbeeld de vraag op de SCIL of iemand een krant of tijdschrift leest even toegankelijk is voor deze mensen die vaak hoge schulden hebben. Gratis kranten worden bij deze vraag ook geaccepteerd, maar wellicht hebben financiële problemen invloed op deze vraag.

(26)

Dankwoord

Mijn interesse gaat al een lange tijd uit naar kwetsbare groepen binnen de samenleving en ik ben daarom in het bijzonder geïnteresseerd in het beleid dat betrekking heeft op deze

kwetsbare groepen. Dit vormde, met name door de veranderingen die er de laatste jaren zijn sinds de decentralisatie, mijn motivatie om dit onderzoek uit te voeren.

Tijdens dit onderzoek is niet alles verlopen hoe ik het in eerste instantie gepland had. Desondanks heb ik erg veel kunnen leren uit alle fases van deze scriptie en met plezier de data verzameld en geanalyseerd. Hiervoor wil ik mijn begeleider Xavier Moonen bedanken voor het vertrouwen, steun en flexibiliteit binnen het proces. Ik ben blij met de

mogelijkheden die ik heb gekregen voor het afronden van het onderzoek.

Daarnaast wil ik de medewerkers van het Leger des Heils bedanken die mee hebben gedacht en meegewerkt aan dit onderzoek. Tot slot wil ik de respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek. Zonder hun deelname was het niet gelukt om dit

(27)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5). American Psychiatric Pub.

Amminger, G. P., Edwards, J., Brewer, W. J., Harrigan, S., & McGorry, P. D. (2002). Duration of untreated psychosis and cognitive deterioration in first-episode schizophrenia. Schizophrenia research, 54(3), 223-230.

Brown, R. G., Scott, L. C., Bench, C. J., & Dolan, R. J. (1994). Cognitive function depression: its relationship to the presence and severity of intellectual decline. Psychological medicine, 24(4), 829-847.

Collot d’Escury, A. M., (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie?. Kind en adolescent, 28(3), 128-137. Collot d’Escury, A. M., Barnhard, S., & Hartsink, D. (2004) Sociale vaardigheden in

perspectief: kunnen lvg-jongeren perspectief nemen?. Onderzoek & Praktijk, 1, 22-31. Companje, K. P. (2013). Hervorming van langdurige zorg: van verzorgingsstaat naar

participatiesamenleving. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 91(8), 453-454. Dekker, M. C., Koot, H. M., Ende, J. V. D., & Verhulst, F. C. (2002). Emotional and behavioral problems in children and adolescents with and without intellectual disability. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43(8), 1087-1098.

Douma, J., Moonen, X., Noordhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn diagnostisch onderzoek LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht, Nederland: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Emerson, E. (2007). Poverty and people with intellectual disabilities. Developmental Disabilities Research Reviews, 13(2), 107-113.

Fassaert, T., Lauriks, S., van de Weerd, S., de Wit, M., & Buster, M. (2013). Ontwikkeling en betrouwbaarheid van de Zelfredzaamheid-Matrix. Tijdschrift voor

gezondheidswetenschappen, 91(3), 169-177.

Gemeente Amsterdam (z.j.). Thuis in de Wijk. Koersbesluit Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen 2016-2020. Geraadpleegd op https://www.amsterdam.nl/ publish/pages/717198/koersbesluit_maatschappelijke_opvang_en_beschermd_w onen_2016-2020.pdf.

Gemeente Amsterdam (2015a). Plan van aanpak ‘Bevordering door- en uitsroom Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen’. Geraadpleegd op

(28)

35004/currentItem.

Gemeente Amsterdam (2015b). Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Geraadpleegd op https://www.amsterdam.nl/pubish/pages/ 717198/01_voortgangsrapportage_maatschappelijke_opvang_en_beschermd_ wonen_voorjaar_2015.pdf.

IBM Corp (2016). IBM SPSS Statistics for Macintosh, Version 24.0. Armonk, NY: IBM Corp.

Harris, J. C. (2006). Intellectual disability: Understanding its development, causes, classification, evaluation, and treatment. Oxford University Press.

Kaal, H. L., Nijman, H. L., & Moonen, X. M. (2013). SCIL, Hogrefe, Amsterdam.

Kaal, H. L., Nijman, H. L., & Moonen, X. M. (2015a). Screener voor Intelligentie En Licht Verstandelijke Beperking. Handleiding voor SCIL 18 + en SCIL 14-17. Hogrefe Publishers, Amsterdam.

Kaal, H. L., Nijman, H. L., & Moonen, X. M. (2015b). Identifying offenders with an intellectual disability in detention in The Netherlands. Journal of Intellectual Disabilities and Offending Behaviour, 6(2), 94-101.

Kaal, H. L, Nijman, H. L., & Moonen, X. M. (2015c, 6 juli). Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL). Lectoraat LVB en jeugdcriminaliteit. 1-4. Kendler, K. S., Prescott, C. A., Myers, J., & Neale, M. C. (2003). The structure of genetic

and environmental risk factors for common psychiatric and substance use disorders in men and women. Archives of general psychiatry, 60(9), 929-937.

Ketenregisseur MO/BW (2016a). Handboek maatschappelijke opvang. Geraadpleegd op https://www.amsterdam.nl/publish/pages/717198/handboek_maatschappelijke _opvang_-_procedures_en_afspraken_v2.pdf.

Ketenregisseur MO/BW (2016b). Handboek beschermd wonen. Geraadpleegd op https://www.amsterdam.nl/publish/pages/717198/handboek_beschermd

Koger, S. M., Schettler, T., & Weiss, B. (2005). Environmental toxicants and developmental disabilities: a challenge for psychologists. American Psychologist, 60(3), 243-255. Koning Willem-Alexander, (2013). Troonrede. [online] Available at:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013 [Accessed 20 Jan. 2017].

Lauriks, S., Buster, M.A.S., De Wit, S., Van de Weerd, S., Tigchelaar, G. & Fassaert. T. (2012). Zelfredzaamheid-Matrix 2013. GGD Amsterdam. Geraadpleegd op 22

(29)

Amsterdam%20Zelfredzaamheid-Matrix%202013%20[MOV-1831866-0.1].pdf [online]

Lauriks, S., de Wit, M. A. S., ten Asbroek, A. H. A., Arah, O. A., & Klazinga, N. S. (2008). Prestatie-indicatoren voor de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg: een

conceptueel kader. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 86(6), 328-336. Lauriks, S., Buster, M.C.A., De Wit, M.A.S., van de Weerd, S. & Tigchelaar, G. (z.j.).

Handleiding en toelichting bij de Zelfredzaamheid-Matrix. Geraadpleegd op 22 februari 2016, op http://www.mijnrotterdam.nl/JOS/Document/Welzijn/Handleiding %20en%20toelichting%20bij%20de%20Zelfredzaamheid-Matrix%202010.pdf. Mercier, C., & Picard, S. (2011). Intellectual disability and homelessness. Journal of

Intellectual Disability Research, 55(4), 441-449.

Moonen, X., De Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. Proces, tijdschrift voor strafrechtspleging, 5, 235-250.

Moonen, X. (2015, april 22). Is inclusie van mensen met een verstandelijke beperking

vanzelfsprekend? [Inaugurele rede]. Geraadpleegd op https://www.zuyd.nl/~/media/ Files/Onderzoek/Kenniskring%20Inclusie%20van%20mensen%20met%20een%20ve rstandelijke%20beperking/Lectorale%20rede%20Xavier%20Moonen.pdf

Morgan, V. A., Leonard, H., Bourke, J., & Jablensky, A. (2008). Intellectual disability co occurring with schizophrenia and other psychiatric illness: population-based study. The British Journal of Psychiatry, 193(5), 364-372.

Nieuwenhuis, J. G., Noorthoorn, E. O., Nijman, H. L. I., Naarding, P., & Mulder, C. L. (2017). A blind spot? Screening for mild intellectual disability and borderline intellectual functioning in admitted psychiatric patients: Prevalence and associations with coercive measures. Plos one, 12(2), 1-10.

Nijman, H., Kaal, H., van Scheppingen, L., & Moonen, X. (2016). Development and testing of a Screener for intelligence and learning disabilities (SCIL). Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities.

Offerman, M. (2009). Invoering van de zorgzwaartebekostiging in de intramurale AWBZ. Tijdschrift voor gezondheidsrecht, 33(4), 266-276.

Platform VG Haaglanden & MEE Zuid-Holland Noord (2014). De zelfredzaamheidsmatrix: weet wat je meet! Een kwalitatief onderzoek naar de mogelijkheden van de ZRM bij de meting van de hulpvraag bij mensen met een verstandelijke beperking. 1-32.

(30)

Perry, B. D., Pollard, R. A., Blakley, T. L., Baker, W. L., & Vigilante, D. (1995). Childhood Trauma, the Neurobiology of Adaptation, and "Use-dependent" Development of the Brain: How "States" Become "Traits. Infant mental health journal, 16(4), 271-291. Ponsioen, A., & Plas, J. (2014). Verstandelijke beperking. In Handboek klinische

ontwikkelingspsychologie (pp. 393-417). Bohn Stafleu van Loghum.

Ramakers, G. J., & Ponsioen, A. J. (2007). Neuropsychologische kenmerken van kinderen en adolescenten met een (lichte) verstandelijke beperking. Kind en adolescent, 28(3), 78 87.

Sleegers, J. (2005). Kwetsbaar in de grote stad. G4 Visie op een samenhangende Openbare Geestelijke Gezondheidszorg.

van den Broek, P. A. M. (2012). (On)Beperkte Opvang. Mesnen met Licht Verstandelijke Beperkingen in de Maatschappelijke Opvang. Landelijk evaluatierapport. Utrecht/ Amsterfoort: Federatie Opvang/ MEE Nederland.

van den Boom, W., Lauriks, S., De Wit, M. & Klaufus, L. (2015) ZRM-klantprofielen in het Sociaal Domein. Retrieved from: http://www.g4-user.nl/sites/default/files/zrm klantprofielen_in_het_social_domein_april2015.pdf

van der Molen, M. J., Van Luit, J. E. H., Jongmans, M. J., & Van der Molen, M. W. (2007). Verbal working memory in children with mild intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 51(2), 162-169.

van Hees, S., Horstman, K., Jansen, M., & Ruwaard, D. (2015). Betekenissen van burgerschap van ouderen in de participatiesamenleving. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 93(5), 191-196.

van Nieuwenhuijzen, M., Vriens, A., Scheepmaker, M., Smit, M., & Porton, E. (2011). The development of a diagnostic instrument to measure social information processing in children with mild to borderline intellectual disabilities. Research in developmental disabilities, 32(1), 358-370.

Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, 2016). Regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang: Een taak voor alle gemeenten. Geraadpleegd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2017/01/18/ regionaal-plan-van-aanpak-beschermd-wonen-en-maatschappelijke-opvang-een-taak -voor-alle-gemeenten

Woittiez, I., Putman, L., Eggink, E., & Ras, M. (2014). Zorg beter begrepen. Verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.

(31)

Wobrock, T., Falkai, P., Schneider-Axmann, T., Hasan, A., Galderisi, S., Davidson, M., ... & Libiger, J. (2013). Comorbid substance abuse in first-episode schizophrenia: effects on cognition and psychopathology in the EUFEST study. Schizophrenia research, 147(1), 132-139.

Zoon, M. (2013). Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking. Retrieved 10 March 2016, from http://www.zat.nl/nji/dossierDownloads/LVB_Kenmerken_en_ oorzaken.pdf

(32)

Bijlage 1 Beschrijvende tabellen

Tabel 1. Respondenten per locatie (N=93)

Leger des Heils Instelling Aantal respondenten

Percentage Cumulatief

Maatschappelijke Opvang Instroomhuis 26 76.5 76.5

Herstart 8 23.5 100.0

Totaal 34 100.0

Beschermd Wonen Domus1 11 18.6 18.6

Domus2 9 15.3 33.9

Domus+ 14 23.7 57.6

Domus3 9 15.3 72.9

Westburgh 16 27.1 100.0

Totaal 59 100.0

Tabel 2. Leeftijd binnen instelling Locatie afname Aantal

respondenten

Minimum Maximum Gemiddelde Standaard Deviatie Instroomhuis 26 24.00 67.00 46.6154 12.11966 Domus1 11 41.00 67.00 52.8182 7.69179 Herstart 8 42.00 55.00 47.5000 4.89898 Domus2 9 35.00 72.00 57.4444 11.12555 Domus+ 14 23.00 55.00 43.3571 8.06328 Domus3 9 35.00 63.00 45.6667 8.10864 Westburgh 16 32.00 50.00 43.3125 4.93584

Tabel 3. Etnische achtergrond

Locatie afname Aantal Percentage

Instroomhuis Allochtoon 9 34.6 Autochtoon 17 65.4 Totaal 26 100.0 Domus1 Allochtoon 7 63.6 Autochtoon 4 36.4 Totaal 11 100.0

(33)

Herstart Allochtoon 4 50.0 Autochtoon 4 50.0 Totaal 8 100.0 Domus2 Allochtoon 6 66.7 Autochtoon 3 33.3 Totaal 9 100.0 Domus+ Allochtoon 7 50.0 Autochtoon 7 50.0 Totaal 14 100.0 Domus3 Allochtoon 8 88.9 Autochtoon 1 11.1 Totaal 9 100.0 Westburgh Allochtoon 7 43.8 Autochtoon 9 56.3 Totaal 16 100.0

(34)

Bijlage 2 Informatiebrochure

Informatiebrochure onderzoek Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL)

SCIL-Informatiebrief

“Het niveau van cognitief functioneren binnen de maatschappelijke opvang en openbare geestelijke gezondheidszorg”

Beste meneer,

U gaat deelnemen aan het onderzoek “Het niveau van cognitief functioneren binnen de maatschappelijke opvang en openbare geestelijke gezondheidszorg” van de Universiteit van Amsterdam (master Pedagogische Wetenschappen). Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u meer over dit onderzoek weet. Leest u het onderstaande daarom zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

In dit onderzoek wordt er een korte vragenlijst gepresenteerd. Hierbij zult u gevraagd worden om diverse vragen te beantwoorden en kleine taakjes uit te voeren, zoals een stukje voorlezen of een som uitrekenen.

Het doel van het onderzoek is om te weten te komen wat u weet en wat u kunt. Wij

vergelijken deze gegevens met andere populaties waarbij dezelfde vragenlijst is afgenomen en met de inschatting van het cognitief vermogen.

Als u wilt kunnen wij u ook de uitslag van het onderzoek uitleggen. Wie kan er aan dit onderzoek meedoen

Voor dit onderzoek worden volwassen mannen uitgenodigd die Nederlands begrijpen. Verder wordt er verwacht dat u niet dermate onder invloed bent van alcohol of verdovende middelen u de vragen niet meer goed kunt beantwoorden.

Instructie en procedure

In dit onderzoek zult u samen met de onderzoeker de vragenlijst doorlopen. De vragenlijst wordt op papier afgenomen. Een paar vragen zullen door ons voorgelezen worden en bij andere vragen wordt van u verwacht dit te lezen, uit te rekenen, op te schrijven of te tekenen. De afname duurt ongeveer vijftien tot twintig minuten.

Vrijwilligheid

U doet vrijwillig mee aan dit onderzoek. U kunt dan ook op elk moment gedurende het onderzoek stoppen. Dit zal geen gevolgen voor u hebben en u bent in geen geval verplicht de hierboven beschreven procedures af te ronden. Ook kunt u tot 24 uur na het onderzoek uw toestemming voor deelname alsnog intrekken. Als u uw deelname staakt of intrekt, worden alle verzamelde gegevens definitief verwijderd.

Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

De gegevens die in dit onderzoek verzameld worden, worden gebruikt voor publicatie in wetenschappelijke tijdschriften. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uw

persoonsgegevens, en uw anonimiteit blijft onder alle omstandigheden gewaarborgd. De verzamelde onderzoeksgegevens zullen gecodeerd opgeslagen worden, apart van uw persoonlijke gegevens. Alleen medewerkers aan het onderzoek hebben toegang tot deze

(35)

Vergoeding

Als u daar prijs op stelt krijgt u een vergoeding van 5 euro. U ontvangt de vergoeding aan het eind van de afname.

Nadere inlichtingen

Als u nog verdere informatie wilt over dit onderzoek, dan kunt u zich wenden tot de onderzoekers Hidde Braamhaar hidde.braamhaar@student.uva.nl en Amy Trok, amy.trok@student.uva.nl. Met eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot Titia van Zuijen (t.l.vanzuijen@uva.nl) van de Commissie Ethiek van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

jeugdzorg kunnen niet opgevangen worden door beschermd wonen en maatschappelijke opvang als ze nog geen 18 zijn.. Beschermd wonen en maatschappelijke opvang van Jongeren (18 tot 23)

Voor de groep inwoners die niet meer zelfstandig thuis kunnen wonen, en waarbij ondersteuning in de eigen omgeving tekortschiet, is (tijdelijk of permanent) opvang aanwezig..

Voor welke periode wilt u een gemeenschappelijke regeling aangaan, en welke overwegingen heeft u daarbij?... Bestuurlijke uitgangspunten

hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat alle regio’s in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken ten aanzien van het bieden van passende ondersteuning van mensen die beschermd

In de periode dat de cliënt een beschermende setting nodig heeft, kan sprake zijn van een behoefte aan geneeskundige zorg, maar dit is niet de reden voor het verblijf..

De commissie behandelt geschillen tussen gemeenten of regio’s over de vraag waar een ingezetene van Neder- land beschermd wonen of maatschappelijke opvang dient aan te vragen en

Deze verandering betekent dat er tijd nodig is om in het “westen” alternatieve voorzieningen op te bouwen en mensen preventief te helpen en (daardoor) in het oosten afbouw

Deze handreiking is bedoeld als hulpmiddel voor het goede gesprek over het maken van regionale financiële afspraken over beschermd wonen en maatschappelijke opvang, voor na 1