• No results found

Risicovol spelen, wel of geen bijdrage aan de gezondheid van het kind?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicovol spelen, wel of geen bijdrage aan de gezondheid van het kind?"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risicovol Spelen, wel of geen bijdrage aan de Gezondheid van het Kind? Universiteit van Amsterdam

Bachelor Scriptie Pedagogische Wetenschappen

Sterre van Sprundel (11332476) Begeleider: Peter Hoffenaar Aantal woorden: 4521 Datum: 27-01-19

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleidende paragraaf 4

Middendeel Meta-analyses en theoretische studies 7

Empirisch onderzoek 11

Discussie 14

Literatuur 19

(3)

Abstract

Risicovol spel is een spannende en opwindende spelvorm die het risico op lichamelijk letsel met zich meebrengt. In deze studie wordt gekeken naar de invloed van risicovol spel op de gezondheid van kinderen. Als er sprake is van een positieve invloed kunnen

campagnes en interventies zich hierop richten om zo eventueel de groeiende

gezondheidszorgkosten in Nederland te reduceren. In het eerste deel van de studie wordt de hoofvraag bekeken aan de hand van beschrijvende studies, zoals meta-analyses en theoretische studies, in het tweede deel aan de hand van (quasi)-experimenteel onderzoek. Risicovol spel blijkt een positieve bijdrage te leveren aan de fysieke gezondheid in de vorm van activiteit en aan de sociale gezondheid. Limitaties en alternatieve verklaringen in acht nemend wordt een positief effect van risicovol spelen op de gezondheid

geconcludeerd. Interventies en campagnes betreffende het toelaten van risicovol spel kunnen dus gegronder worden ingezet bij het begeleiden van ouders en docenten. Sleutelwoorden: risicovol spelen, kinderen, gezondheid

(4)

Risicovol Spelen, wel of geen bijdrage aan de Gezondheid van het Kind? In een recente campagne van VeiligheidNL worden ouders aangemoedigd om hun kinderen meer speelruimte te geven in de vorm van risicovol spel. In deze campagne genaamd “Met een beetje risico komen ze er wel” wordt als het ware ideële reclame gemaakt voor risicovol spel, met beeldmateriaal zoals campagnevideo’s en affiches. De campagne is

gebaseerd op het idee dat kinderen door de beschermende houding van de maatschappij steeds minder de ruimte krijgen om te leren omgaan met risico’s (VeiligheidNL, 2016). Stichting VeiligheidNL geeft een aantal voordelen aan van risicovol spel voor het kind, bijvoorbeeld het vergroten van sociale vaardigheden en een positieve invloed op de fysieke gezondheid. Deze voordelen worden hier echter genoemd zonder dat hierbij verwezen wordt naar bewijskracht in de literatuur. In huidig onderzoek wordt dit vermeende positieve effect van risicovol spelen gestaafd met theoretische en empirische bewijslast.

In hoeverre risicovol spelen bijdraagt aan de gezondheid van kinderen is de vraag die in het huidige onderzoek centraal staat. Spel is zo essentieel gebleken voor de gezondheid dat voor kinderen het recht op spelen is opgenomen in Artikel 31 van het VN-Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (Kinderrechten, 2019). Maar risicovolspel is op dit moment nog geen onderdeel van dit recht. Risicovol spel wordt gedefinieerd als een spannende en opwindende spelvorm die het risico op lichamelijk letsel met zich meebrengt. Verschijnend in de vorm van uitdagende en avontuurlijke fysieke activiteiten. Bijvoorbeeld wanneer kinderen iets proberen dat ze nooit eerder gedaan hebben (Sandseter, 2009). Voorbeelden hiervan zijn spel op grote hoogten of spel met hoge snelheden, maar ook spelen met schadelijke gereedschappen en ander ruw spel zoals ruig stoeien, het zogenaamde “rough and tumble play” (Sandseter, 2007). De van de Wereldgezondheidsorganisatie ontleende begripsomschrijving die wordt

aangehouden voor gezondheid is: “een staat van compleet fysiek, mentaal en sociaal welzijn, en dus niet alleen de afwezigheid van ziekte of handicap”.

(5)

In het huidige literatuuronderzoek ligt de focus op beschrijvende literatuur evenals empirische literatuur. In het eerste deel staat beschrijvende literatuur centraal. Hier komen meta-analyses en theoretische studies aan bod. Dit om, ondanks het geringe aanbod aan empirisch onderzoek, een breder beeld te krijgen van beschikbaar onderzoek naar risicovol spel en de invloed op gezondheid bij kinderen. Het tweede deel betreft de empirische literatuur. Hier komen (quasi)-experimentele onderzoeken aan bod, waarbij interventies werden ingezet om de invloed van risicovol spel op de gezondheid van kinderen te meten. Vaak wordt dit gedaan in de vorm van aanpassingen aan de inrichting van het speelplein. Bijvoorbeeld door het inzetten van “loose parts”. Losse voorwerpen die risico met zich mee kunnen brengen, zoals houten planken, worden dan toegevoegd aan het speelterrein van de kinderen.

Het huidige onderzoek is van belang vanwege de eventuele positieve invloed op de gezondheidszorgkosten in Nederland. Naar schatting van het Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu (2018) zullen de zorguitgaven in de periode 2015-2040 namelijk met een gemiddelde van 2,9 procent per jaar groeien. Als risicovol spel positief bijdraagt aan het sociale en mentale welzijn van kinderen en niet van negatieve invloed is op de fysieke gezondheid, kunnen campagnes als VeiligheidNL gegrond worden ingezet, om zo de gezondheidszorgkosten te verminderen. Ook kunnen er dan interventies worden ontwikkeld om ouders te begeleiden bij het aanpassen van hun veiligheidsoverwegingen en om hen te stimuleren het kind vrijer te laten spelen. Uit een recent onderzoek bleek namelijk dat 71% van de ouders bang is dat hun kind zich zal bezeren tijdens risicovol spelen (TNS-NIPO, 2016). Dit kan de vrijheid van spelen van het kind belemmeren, kinderen zullen namelijk minder snel participeren aan activiteiten die door hun ouders als onveilig worden beschouwd (Gull Laird, & McFarland, 2018). Hiernaast is gebleken dat een gunstige interventie in de kinderleeftijd door kan werken en nog een positieve invloed kan hebben in de volwassenheid.

(6)

Als een ingezette interventie werkt op jonge leeftijd kan deze dus ook de gezondheid op latere leeftijd bevorderen (Campbell et al., 2014).

De hypothese die verwacht wordt naar aanleiding van de hoofdvraag is gebaseerd op de ontwikkeling van copingvaardigheden bij jonge kinderen. Het begrip copingvaardigheden wordt door Skinner (2007) omschreven als de manier waarop men met stressvolle

gebeurtenissen omgaat. Een gezonde ontwikkeling van deze vaardigheden heeft een positieve invloed op sociaal, cognitief en affectief functioneren. Hiernaast kan het ontwikkelen van deze vaardigheden op jonge leeftijd ervoor zorgen dat psychologische problemen en

aandoeningen verminderen (Compas et al., 2014). Het ontwikkelen van copingvaardigheden door risicovol spel wordt verklaard vanuit evolutionair perspectief (Sandseter & Kennair, 2011). Risicovol spel wordt vanuit dit perspectief gezien als een proces waarbij het kind zich leert aanpassen aan de huidige omgeving door om te gaan met angst in spelvorm. Deze manier van spelen wordt daarom beschouwd als onderdeel van de normale ontwikkeling van kinderen. Het kind leert volgens deze theorie omgaan met risicovolle situaties door geleidelijk blootgesteld te worden aan beangstigende stimuli. Als het kind wordt belemmerd in het uitoefenen van risicovol spel, door bijvoorbeeld de ouders, zullen de angsten van het kind blijven bestaan ondanks dat ze niet meer relevant zijn en daarbij niet meer passen bij de huidige leeftijd en competenties (Sandseter & Kennair, 2011).

Naar aanleiding van dit theoretisch perspectief is de hypothese dat risicovol spel een positieve bijdrage zal leveren aan de gezondheid van het kind. Deze hypothese zal bevestigt of ontkracht worden. Zowel in het eerste deel, aan de hand van beschrijvende studies, zoals meta-analyses en theoretische studies, als in het tweede deel aan de hand van empirische literatuur. Deze manier van benaderen is gekozen om twee redenen. Ten eerste geeft de beschrijvende literatuur de mogelijkheid om, ondanks de bescheiden beschikbare hoeveelheid aan empirische artikelen, toch een breder beeld te schetsen van de bestaande kennis

(7)

betreffende het onderwerp. Ten tweede zal het eerste deel, waarin beschrijvende studies centraal staan, vergeleken worden met de empirische literatuur. Als beide delen tot een andere conclusie op de hoofdvraag komen zal dit interessante discussiepunten op kunnen leveren. Tot slot zullen in beide delen de verschillende artikelen kritisch tegen elkaar worden afgewogen, alternatieve verklaringen in acht nemend.

Meta-analyses en theoretische studies

De eerste studie die behandeld wordt is een meta-analyse met de focus op een enkel aspect van de gezondheid van kinderen, namelijk de fysieke gezondheid (Nauta, Martin-Diener, Martin, Mechelen, & Verhagen, 2015). In de inleiding van deze meta-analyse wordt al aangenomen dat het van belang is om risicovol spel te beperken en op die manier

verwondingen en fysieke schade bij kinderen te kunnen voorkomen. Het doel van de studie is dan ook om de beschikbare literatuur over de risico's van fysieke activiteiten samen te vatten en voorgaande stelling verder te ondersteunen. Er worden uiteindelijk acht studies

samengevat, met in totaal 50 000 participanten betreffende kinderen tussen de 6 en 12 jaar. De acht studies vonden in een aantal verschillende landen plaats, onder anderen in

Denemarken, Nederland, Canada en Zweden. In deze acht studies werd gekeken naar het aantal verwondingen in vergelijking tot de hoeveelheid fysieke, actieve en risicovolle activiteiten waar het kind aan deelnam in uren. De meeste verwondingen bleken voor te komen tijdens het sporten en de vrije tijd van de kinderen. Ook bleken meisjes een groter risico op letsel te hebben dan jongens. De auteurs raden aan de hand van deze resultaten aan om activiteiten met een laag risico te bevorderen, zodat de kans op verwondingen lager zal worden in het actieve spel van kinderen. Hierbij wordt aangeraden om in te zetten op sport, maar ook vooral op het spel in de vrije tijd omdat hier de meeste risico’s voor blijken te komen.

(8)

Maar bovenstaande visie kan ook als problematisch ervaren worden. Andere auteurs stellen namelijk dat de focus op de gezondheid van het kind te veel in het fysieke gezocht wordt (Alexander, Frohlich, & Fusco, 2014). Zij beschrijven dat uit veiligheidsoverwegingen vaak wordt besloten om risicovol spel uit te sluiten. Wat er ongelukkigerwijze voor kan zorgen dat volwassenen het spel van kinderen gaan structureren en controleren. Dit risicomijdend gedrag in het spel van kinderen kan kinderen ervan weerhouden plezier te beleven aan vrijheid en avontuur, omdat ze deze onderdelen van spel niet durven te ontdekken. Terwijl dit juist van belang is voor de ontwikkeling van sociale en emotionele gezondheid (Gill, 2010). Restricties in het spel kunnen dan ook tot een beperking van de spelervaring leiden met als risico dat de invloed van het spel op emotionele en sociale ontwikkeling verwaarloosd wordt (Gill, 2010). Terwijl dit even belangrijke onderdelen van de gezondheid zijn als de fysieke gezondheid (WHO, 1986). In dit artikel wordt dus, in tegenstelling tot de eerder behandelde meta-analyse, juist de nadruk gelegd op het vrij laten spelen van kinderen. Desondanks blijft de fysieke gezondheid een heikel punt, omdat er een toename in

ongelukken en verwondingen plaats zou kunnen vinden (Nauta et al., 2015).

Volgens het artikel van Brussoni, Olsen, Pike, & Sleet (2012) is daarom een goede balans van belang. Namelijk een goede balans tussen aan de ene kant veiligheid, dus het voorkomen van bijvoorbeeld verwondingen bij het kind en aan de andere kant toelaten en stimuleren van risicovol spel. Deze auteurs vragen zich af waar de prioriteiten moeten liggen voor de ontwikkeling van de gezondheid bij het kind. Betreffende de fysieke gezondheid wordt getheoretiseerd dat kinderen hun eigen regulatiesysteem voor risico zullen ontwikkelen wanneer zij hier de vrijheid voor krijgen. Kinderen zullen namelijk volwassen over willen komen voor henzelf en tegenover peers en zullen er daarom zelf voor zorgen dat ze geen ernstige verwondingen oplopen (Brussoni et al., 2012). Wat hier deels bij aansluit is “moreel wangedrag” een theorie afkomstig uit de economische sector. De theorie beschrijft dat

(9)

wanneer mensen verzekerd zijn tegen een bepaald risico ze meer geneigd zullen zijn om dat risico te lopen (De Keyzer, 2015). Een voorbeeld bij deze theorie is dat als je fiets verzekerd is, je hem minder zorgvuldig op slot zal zetten. Of toegepast op kinderen, dat als je hen allemaal helmpjes op zou doen tijdens het spelen, je ervan uit kan gaan dat er een stuk wilder en onzorgvuldiger gespeeld wordt. Je geeft ze dan geen eigen verantwoordelijkheid.

Geconcludeerd wordt dat kinderen “zo veilig als nodig moeten zijn, maar niet zo veilig als mogelijk” (Brussoni et al., 2012, p. 3135). Vervolgens spreken de onderzoekers echter van het belang om kinderen in aanraking te laten komen met risico, maar op een gecontroleerde manier, bijvoorbeeld in een gecontroleerde omgeving (Brussoni et al., 2012). Voor de uitvoer hiervan worden “avontuurlijke speeltuinen” voorgesteld. Dit zijn speeltuinen waar

verschillende ruwe materialen beschikbaar zijn, zoals zand, water en gereedschap. Ze krijgen hier zelf de vrijheid om hun gang te gaan in de omgeving en tegelijkertijd zullen er

begeleiders aanwezig zijn, die de kinderen kunnen ondersteunen waar nodig. Dus terwijl Brussoni et al. (2012) beargumenteren dat risicovol spel goed is voor de ontwikkeling van de gezondheid en geen extra fysiek letsel met zich mee zal brengen, wordt er door henzelf toch nog gezocht naar een uiting van risicovol spel waarbij volwassenen een bepaalde controle kunnen uitoefenen op omgeving en kind. Maar is dit toezicht wel nodig? Dit gevoel van controle wordt eventueel veroorzaakt door een gevestigde zienswijze die we ons onbewust hebben toegeëigend, mogelijk voortgekomen uit maatschappelijke normen, media,

opvattingen van ouders en toenemende verantwoordelijkheid van de overheid (Harper, 2017). Harper (2017) beargumenteert dan ook dat de westerse maatschappij hierdoor overbezorgd is geworden over eventuele risico’s, wat ten koste gaat van de gezondheid van het kind.

Het systematisch literatuuroverzicht van Brussoni et al., (2015) beaamt deze

argumentatie van Harper (2017). Het doel van dit literatuuroverzicht was het onderzoeken van de relatie tussen riskant buitenspel en de gezondheid van kinderen. Er werd in dit overzicht

(10)

gebruik gemaakt van 21 relevante bestaande artikelen om antwoord te geven op de centrale vraag. Er zijn een aantal criteria waar de behandelde studies aan moesten voldoen. Allereerst de leeftijd, in alle betrokken studies waren de kinderen tussen de 3 en de 13 jaar. Het tweede inclusiepunt ging over de gebruikte definitie van risicovol spelen. Het was van belang dat er in de 21 betrokken studies dezelfde definitie gebruikt werd, in dit geval is gekozen voor de definitie van Sandseter (2009), een spannende en opwindende spelvorm die het risico op lichamelijk letsel met zich meebrengt. Dit is dezelfde definitie als toegepast in huidig literatuuronderzoek. Het derde en laatste criterium voor inclusie was het gebruik van een controlegroep of het maken van een onderscheid in twee groepen gebaseerd op de mate van risicovol spelgedrag bij kinderen. De uiteindelijke steekproef omvatte in totaal 50 000 participanten en de studies vonden plaats in acht verschillende landen.

Uit de systematische literatuurstudie is gebleken dat als kinderen werden gestimuleerd in het risicovol buiten spelen er een sterker positief effect was op de gezondheid dan wanneer deze vorm van spel werd vermeden. Het effect op de gezondheid liep echter wel uiteen per verschillende uitingen van risicovol spel. Zo was risicovol spel, waarbij kinderen kunnen verdwalen positief gecorreleerd met de sociale gezondheid en fysieke activiteit van kinderen. Ook “rough and tumble play” hing positief samen met sociale competentie bij kinderen. Verder bleek spel op hoogte niet in verband te staan met de hoeveelheid of ernst van verwondingen. Deze resultaten tonen dus het belang van risicovolle

buitenspeelmogelijkheden aan, vanwege de positieve correlatie met de gezondheid van het kind. Risicovolle speelmogelijkheden zouden volgens deze review ingezet kunnen worden om de gezondheid en ook een actieve levensstijl bij kinderen te bevorderen. Er moet rekening gehouden worden met het feit dat deze literatuurstudie in 2015 plaats vond en dus niet alle studies die tot nu beschikbaar zijn heeft kunnen betrekken in de resultaten.

(11)

Concluderend, wat zegt de beschrijvende literatuur over de invloed van risicovolspel op de gezondheid van kinderen? De opvattingen binnen de beschrijvende literatuur blijken nog aanzienlijk uiteen te lopen, van niet goed voor de gezondheid van kinderen, waarbij de nadruk ligt op ongelukken en verwondingen (Nauta et al., 2015) tot juist cruciaal voor de gezondheid, waarbij vooral de sociale en emotionele gezondheid in acht worden genomen (Alexander et al., 2014). Ook een grootschalige meta-analyse gaf het belang van risicovolle buitenspeelmogelijkheden aan voor de gezondheid van het kind (Brussoni et al., 2015). Hierin werden 21 studies besproken, maar niet alle studies die tot nu toe beschikbaar zijn. Onder het tweede deel van de huidige studie zullen andere quasi-experimentele studies uitgebreider worden besproken. Deze zijn nog geen onderdeel geweest van reeds behandelde

systematische review en zijn dus van toegevoegde waarde. Empirisch onderzoek

In dit tweede deel van huidig onderzoek worden vijf (quasi)-experimentele onderzoeken besproken. Deze zijn van belang omdat ze nog niet behandeld werden in voorgaande onderzoeken, maar ook vanwege het vermogen van het experimentele

onderzoeksdesign om causale uitspraken te doen. Voorgaand onderzoek heeft ons een beeld kunnen geven van de beschikbare literatuur, maar heeft niet tot causale uitspraken kunnen leiden, wat bij experimenteel onderzoek wel een mogelijkheid is.

Het eerste quasi-experimentele onderzoek dat behandeld wordt bestond uit het bescheiden aantal van 12 participanten, leerlingen tussen de vijf en zeven jaar oud van een basisschool in Sydney, Australië (Bundy et al., 2009). De auteurs onderzochten de invloed van een interventie op het schoolplein, gericht op risicovol spelen, op het sociale, fysieke en creatieve spel. De interventie duurde 11 weken. Er werden losse voorwerpen aan het

speelplein toegevoegd die risico met zich meebrachten. Voorbeelden hiervan waren buizen, houten planken of fietsenbanden. De fysieke activiteit werd gemeten met de Actigraph

(12)

accelerometer, dit is een riem met een meet apparaatje die de kinderen om kregen en hun bewegingen detecteerde. De participanten vertoonden een significante toename in fysieke activiteit zoals gemeten met de accelerometer. Gevraagd naar hun ervaring lieten leerkrachten weten dat de kinderen socialer en creatiever waren in hun spel. Zij vertelde verder dat ze het toch lastig vonden om volgens opdracht niet in te grijpen in het spel. Dit terwijl de interventie niet voor een toename in verwondingen bij de kinderen had gezorgd. Beperkingen van deze studie zijn de kleine steekproef en het ontbreken van een follow up meting. Hierdoor is het niet mogelijk om te generaliseren naar een grotere populatie en ontbreekt er informatie over de verbeterde gezondheid op de lange termijn.

Het volgende quasi-experimentele onderzoek heeft een grotere steekproef en een jongere doelgroep, bestaande uit 45 Canadese kinderen tussen de twee en de vijf jaar

(Brussoni, Ishikawa, Brunelle, & Herrington, 2017). Hierbij werd onderzocht wat de invloed was van een meer natuurlijke en risicovolle speelomgeving op het welzijn en de gezondheid. De interventie duurde drie maanden en aan de speelomgeving werden onder anderen losse voorwerpen zoals grind, zand, zeeglas en stenen klinkers toegevoegd. Ook werd het mogelijk gemaakt om je te verstoppen door kleine, verdekte ruimtes te creëren, bijvoorbeeld een hoekje achter planten of struiken. De effecten op de gezondheid werden gemeten met observaties door de onderzoekers van het vrije spel op het speelplein. Ook werd er gebruikgemaakt van vragenlijsten voor de werknemers. Om de fysieke activiteit te meten werd er gebruik gemaakt van “ruimtelijke gedrag kaarten”, waar de beweging van de kinderen op het speelterrein werd weergegeven met lijntjes en stipjes. Er werden significante positieve effecten gevonden op het spel van de kinderen, in de vorm van een toename in sociaal gedrag, geestelijke gezondheid en fysieke activiteit. Als beperking wordt genoemd dat het eerste meetmoment in de winter plaatsvond en het tweede in de zomer. Dit kan ook van invloed zijn geweest op het spel en de

(13)

intensiteit van bewegen van de kinderen. Om dit te voorkomen had gebruikt gemaakt kunnen worden van een controlegroep.

Het gebruiken van een controlegroep werd wel toegepast in twee experimentele onderzoeken in Nieuw-Zeeland, uitgevoerd onder 16 basisscholen. Het onderzoeksdesign bestaat uit een cluster randomisatie. De helft van de scholen werd willekeurig ingedeeld om deel te nemen aan een interventie gericht op riskant spel in de speelomgeving. De andere 8 scholen kregen geen interventie en dienden als controlegroep. Beide studies hadden dezelfde interventie van een jaar lang, deze werd op maat ontwikkeld per school in samenspraak met de onderzoekers. Maar bij de ene studie lag de focus vooral op de veranderingen binnen sociale interacties tussen de kinderen (Fitzgerald et al., 2017) en bij de andere studie op fysieke gezondheid, namelijk het gewicht van de kinderen (Farmer et al., 2017). Voor het onderzoek betreffende sociale interacties werden er interviews gehouden met de directeur van de school (Fitzgerald et al., 2017). De 8 deelnemende scholen ervaarden verbetering in het gedrag van de kinderen, meer zelfvertrouwen en meer sympathieke interacties met elkaar. In de andere studie, betreffende het gewicht van de kinderen, werd geen effect gevonden (Farmer et al., 2017). Deze bevindingen zouden dus een positieve invloed van risicovol spel op de sociale gezondheid van kinderen betekenen, maar geen invloed van risicovol spel op fysieke gezondheid in de vorm van gewicht.

Tot slot wordt het Sydney playground project besproken. Ook hier werd gekeken naar de invloed van een interventie om risicovol spel bij kinderen te bevorderen op lichamelijke activiteit, sociale acceptatie en sociale vaardigheden (Bundy et al., 2017). Er namen 226 kinderen tussen de vijf en de zeven jaar deel aan het onderzoek, waarvan er 113 in de controlegroep zaten. De interventie duurde 13 weken en bestond uit het toevoegen van “gerecyclede materialen” die als risicovol gezien kunnen worden, bijvoorbeeld autobanden, melkkratten en kartonnen dozen. Hiernaast werd er een cursus aan de ouders gegeven over

(14)

risicovol spel. De onderzoekers constateerden een significant verschil in de fysieke gezondheid in vergelijking tot de controlegroep. Maar geen verschil in sociale skills en sociale interactie, dit was namelijk in beide groepen toegenomen. Wat opnieuw opvalt, is dat er in dit onderzoek door docenten wederom werd aangegeven dat ze bezorgd waren om de veiligheid van de kinderen, terwijl er niet meer ongelukken plaatsvonden en de fysieke gezondheid van de kinderen dus niet in gevaar kwam door de interventie.

Over het algemeen wordt er in de aangehaalde empirische literatuur positief effect gevonden van risicovol spel bij kinderen op gezondheid. Op één na geven alle besproken studies aan dat de fysieke activiteit bij kinderen verhoogt na de interventie. Ook de sociale interacties en het sociaal aanpassingsvermogen leken erop vooruit te gaan bij bijna alle aangehaalde studies. Wel gaven begeleiders en docenten in meerdere studies nog aan angstig te zijn voor de fysieke gevaren binnen de nieuwe risicovolle omgeving. Dit was opvallend omdat er in geen enkele van de studies ook echt een toename in ongelukken of verwondingen ontstond bij het inzetten van de interventies. Wat opnieuw duidt op de eventueel aanwezige overbodige angst van volwassenen betreft risicovol spel, zoals deze eerder al werd

omschreven. Deze angst kan de gezondheid van het kind belemmeren, aangezien de

empirische onderzoeken over het algemeen een positieve correlatie tussen risicovol spel en gezondheid aangeven.

Discussie

In dit onderzoek stond centraal de vraag in hoeverre risicovol spelen bijdraagt aan de gezondheid van kinderen. Waarbij in het eerste deel meta-analyses en theoretische studies besproken werden en in het tweede deel (quasi)-experimentele interventiestudies. De

conclusie strookt deels met de hypothese dat risicovol spel een positieve bijdrage zal leveren aan de gezondheid van het kind. Het tweede gedeelte beaamt deze stelling echter meer dan het eerste gedeelte.

(15)

In de literatuur binnen de theoretische onderzoeken en meta-analyses zijn namelijk uiteenlopende bevindingen aangetroffen. De tegenstrijdige opvattingen hingen grotendeels af van de verschillende aspecten binnen gezondheid en op welk aspect de onderzoeken zich richtten. Onderzoekers constateerden namelijk vooral problemen voor de gezondheid als de focus op fysieke gezondheid lag. Waarbij angst voor verwondingen en botbreuken een grote rol speelden. Terwijl risicovol spel juist wel van belang bleek voor de ontwikkeling van sociale en emotionele gezondheid. Het vermijden van risicovol spel zal kinderen ervan weerhouden om avontuur op te zoeken, waardoor ze niet de kans krijgen om zich volledig te kunnen ontwikkelen. Dit komt overeen met evolutionair perspectief zoals genoemd in de inleiding, waarbij gesteld wordt dat risico in het spel een gezonde vorm is om je angsten te overwinnen en daarom een essentieel onderdeel van de ontwikkeling.

Ook in de (quasi)-experimentele onderzoeken was de positieve invloed van risicovol spelen op de gezondheid terug te zien. Vooral in de sociale gezondheid, wat zich uitte in een verhoogd aantal sociale interacties met andere kinderen. Maar ook de fysieke gezondheid werd positief beïnvloed door risicovol spelen. Er werd in deze (quasi)-experimentele studies namelijk vooral gefocust op de intensiteit van beweging, die in vier van de vijf studies toenam. Dit is tegenstrijdig met de resultaten zoals gevonden in het eerste deel van de studie, waar meta-analyses en theoretische studies centraal stonden.

Opvallend hierbij is dat Nauta et al., (2015) naar aanleiding van hun onderzoek aanraden om risicovolspel in te perken met het oog op het reduceren van fysieke

verwondingen bij kinderen. Terwijl twee verschillende onderzoeken binnen het empirisch gedeelte concluderen dat de interventies met risicovolspel niet voor een toename van fysieke verwondingen zorgen (Bundy et al., 2009; Bundy et al., 2017). Een alternatieve verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er in het eerste aangehaalde onderzoek wordt gekeken naar de huidige stand van zaken, naar hoeveel fysieke verwondingen er op dit moment plaats vinden

(16)

tijdens risicovol spel. Dit betekent dus nog niet dat een toename van risicovol spel ook

daadwerkelijk voor nog meer verwondingen zal zorgen. Wat zou kunnen verklaren dat Bundy et al. (2009) en Bundy et al. (2017) na het inzetten van een interventie geen toename in fysieke verwondingen constateerde.

Een andere verklaring voor de verschillende bevindingen in beide artikelen kan zijn dat er een bias vanuit de auteurs heeft plaatsgevonden. Er wordt in dit eerste artikel namelijk alleen naar fysieke verwondingen gekeken, wat een negatief aspect is van fysieke gezondheid. Terwijl de studies uit het empirisch perspectief ook andere aspecten bekijken, zoals fysieke activiteit, waarop risicovol spel juist een positief effect bleek te hebben. Deze bias zou te maken kunnen hebben met de eerder benoemde angst van volwassenen om kinderen

ongecontroleerd en vrij te laten spelen. Als de auteurs ook over deze bias beschikken kan het zijn dat zij in het onderzoek alleen focussen op het aantal verwondingen en niet op het positieve aspect van fysieke gezondheid, zoals de toename in beweging. Zoals we dit opvallend genoeg ook tegenkwamen bij docenten in een aantal van de voorgaande

onderzoeken, waar zij angstig waren voor verwondingen en daarom aangaven het lastig te vinden om niet in te grijpen in het risicovolle spel. Terwijl er geen toename in verwondingen plaats vond (Bundy et al., 2009; Bundy et al., 2017). Ook in Amerika bleek dit een bekend fenomeen. Leraren houden constant toezicht op de activiteiten van kinderen, waardoor ze zelfs als ze mogelijk onveilige activiteiten vermoeden dit zullen ontmoedigen of vermijden (New, Mardell, & Robinson, 2005). De vraag is of het nu daadwerkelijk uit angst voor ernstige verwondingen is of, misschien wel meer waarschijnlijk, om beschuldigingen van onverantwoordelijkheid te voorkomen. Dit is een onderwerp waar in een volgende studie aandacht aan besteed kan worden en waar interventies of een campagne als veiligheidNL zich op kunnen richten, bijvoorbeeld door direct docenten aan te spreken.

(17)

Het huidige onderzoek beschikt over een aantal beperkingen waar nog een aantal concrete suggesties voor vervolgonderzoek uit voort kunnen komen. Uit aangehaalde

literatuur blijkt over het algemeen een positieve correlatie tussen risicovol spel en gezondheid, maar het zijn uitsluitend buitenlandse studies. Vrijwel alle (quasi)-experimentele onderzoeken werden uitgevoerd in Australië, wat een goede indicatie kan geven voor het beantwoorden van de hoofdvraag, maar wat nog niet van zelfsprekend betekent dat de gegenereerde data ook gelden voor Nederlandse kinderen. Om deze reden wordt aangeraden in het vervolg aselect onderzoek uit te voeren onder Nederlandse kinderen, zodat het zeker is dat de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar de Nederlandse doelgroep.

Ten tweede is er in de aangehaalde empirische literatuur geen gebruik gemaakt van een aselecte steekproef. Wat een probleem zou kunnen zijn voor het generaliseren van de resultaten van de behandelde onderzoeken naar de volledig populatie. De scholen werden namelijk wel aselect ingedeeld in wel of geen interventie, maar de scholen zelf werden niet aselect uitgekozen. Niet iedereen binnen de populatie heeft dus dezelfde kans gehad om geselecteerd te worden voor het onderzoek, wat wel van belang is om een representatieve weerspiegeling van de populatie te krijgen (Verhoeven, 2013).

Wat in veel behandelde onderzoeken wel gewaarborgd werd is de causaliteit. Bij het beantwoorden van de tweede deelvraag zijn namelijk onderzoeken aangehaald waar de onderzoekers een ceteris paribus situatie hebben gecreëerd, wat de enige manier is om causaliteit te waarborgen in een onderzoek. Dit houdt in dat alle variabelen, behalve de onderzochte variabelen, gelijk aan elkaar zijn gebleven door het toevoegen van een experimentele conditie (Steinberg, Layne, & Steinberg, 2012). In dit geval is dat het

toevoegen van risicovol spel aan de ene aselect gekozen groep, die wordt vergeleken met de controlegroep waarin de condities verder gelijk blijven. In huidig onderzoek is dus niet alleen

(18)

een correlationeel verband tussen risicovol spel en gezondheid aangetoond, maar ook een causaal verband.

De literatuur biedt voldoende aanwijzingen voor een positief effect van risicovol spelen op de gezondheid van kinderen. Interventies en campagnes zoals VeiligheidNL kunnen dus gegronder worden ingezet bij het begeleiden van ouders en docenten. Ook kan de kennis die voortvloeit uit huidig onderzoek worden ingezet om ouders meer weet te geven van het belang van risicovolspel voor de gezondheid van hun kinderen, zodat zij hopelijk steeds minder behoefte voelen het spel van hun kind te controleren. Zo kan hui1dig onderzoek indirect van positieve invloed zijn op de gezondheid van kinderen.

(19)

Literatuur

Alexander, S.A., Frohlich, K., & Fusco, C. (2014). Playing for health? Revisiting health promotion to examine the emerging public health position on children's play. Health Promotion International, 29, 155-164. doi:10.1093/heapro/das042

Brussoni, M., Gibbons, R., Gray, C., Ishikawa, T., Beate, E., Sandseter, H., . . . Sampson, M.S. (2015). Tremblay what is the relationship between risky outdoor play and health in children? A systematic review. International Journal of Environmental Research and Public Health, 12, 6423-6454. doi:10.3390/ijerph9093134

Brussoni, M., Ishikawa, T., Brunelle, S., & Herrington, S., (2017). Landscapes for play: Effects of an intervention to promote nature-based risky play in early childhood centres. Journal of Environmental Psychology, 54, 139-150. doi:10.1016/j.jenvp. 2017.11.001

Brussoni, M., Olsen, L.L., Pike, I., & Sleet, D.A. (2012). Risky play and children’s safety: balancing priorities for optimal child development. International Journal of

Environmental Research and Public Health, 9, 3134-3148. doi:10.3390/ijerph9093134 Bundy, A. C., Engelen, L., Wyver, S., Tranter, P., Ragen, J., Bauman, A., & Perry, G. (2017).

Sydney Playground Project: A cluster‐randomized trial to increase physical activity, play, and social skills. Journal of school health, 87, 751-759. doi:10.1111/josh.12 550

Bundy, A.C., Luckett, T., Tranter, P.J., Naughton, G.A., Wyver, S.R., Ragen, J., & Spies, G. (2009). The risk is that there is ‘no risk’: A simple, innovative intervention to increase children’s activity levels. International Journal of Early Years

(20)

Campbell, F., Conti, G., Heckman. J. J., Moon, S. H., Pinto, R., Pungello, E., & Pan, Y. (2014). Early childhood investments substantially boost adult health. Science, 343, 1478-1485. doi:10.1126/science.1248429.

Compas, B.E., Jaser, S.S., Dunbar, J.P., Watson, K.H., Bettis, A.H., Gruhn, M.A., & Williams, E.K. (2014). Coping and emotion regulation from childhood to early adulthood: Points of convergence and divergence. Australian Journal of Psychology, 66, 71-81. doi:1.11 11/ajpy.12043

Farland, L., & Laird, S.G. (2018). Parents’ and early childhood educators’ attitudes and practices in relation to children’s outdoor risky play. Early childhood education journal, 46, 159–168. doi:10.1007/s10643-017-0856-8.

Fitzgerald, R. P., Williams, S. M., Mann, J. I., Schofield, G., Mcphee, J. C., & Taylor, R. W. (2017). What did schools experience from participating in a randomised controlled study (PLAY) that prioritised risk and challenge in active play for children while at school? Journal of Adventure Education and Outdoor Learning, 17, 239-257. doi:10.1080/14729679.2017.1286993

Farmer, V. L., Williams, S. M., Mann, J. I., Schofield, G., McPhee, J. C., & Taylor, R. W. (2017). The effect of increasing risk and challenge in the school playground on

physical activity and weight in children: a cluster randomised controlled trial (PLAY). International Journal of Obesity, 41, 793-800. doi:10.1038/ijo.2017.41

Gill, T. (2010). Nothing Ventured: Balancing Risks and Benefits in the Outdoors. Nottingham: English Outdoor Council.

Harper, N.J. (2017). Outdoor risky play and healthy child development in the shadow of the “risk society”: A forest and nature school perspective. Child & Youth Services, 38, 318-334. doi:10.1080/0145935X.2017.1412825

(21)

de Keyser. (2015). Maakt beveiliging ons veiliger? Retrieved from: https://www.tijd.be/ opinie/ column/Maakt- beveiliging-ons-veiliger/9703782

Kinderrechten. (2019). Verdragstekst. Retrieved from https://www.kinderrechten.nl/verdragst ekst/

Nauta, J., Martin-Diener, E., Martin, B., Mechelen, W., & Verhagen, E. (2015). Injury risk during different physical activity behaviours in children: A systematic review with bias assessment. Sports Medicine, 45, 327-336. doi:10.1007/s40279-014-0289-0 New, R. S., Mardell, B., & Robinson, D. (2005). Early childhood education as risky business:

Going beyond what’s ‘safe’ to discovering what’s possible. Early Childhood Research and Practice. Retrieved from http://ecrp.uiuc.edu/v7n2/new.html

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2018). Zorguitgaven: Hoe ontwikkelen zich de zorguitgaven in de toekomst? Retrieved from https://www.vtv2018.nl/zorguitgaven Sandseter, E. B. H. (2007). Categorising risky play: How can we identify risk-taking in

children’s play? European Early Childhood Education Research Journal, 15, 237– 252. doi: 10.1080/13502930701321733

Sandseter, E. B. H. (2009). Children's expressions of exhilaration and fear in risky play. Contemporary Issues in Early Childhood, 10, 92–106. doi:10.2304/ciec.2009.10.2.92 Sandseter, E. B. H., & Kennair, L.E.O. (2011). Children's risky play from an evolutionary

perspective: The anti-phobic effects of thrilling experiences. Evolutionary Psychology, 92, 257-284. doi:10.1177/147470491100900212

Skinner, E., & Zimmer-Gembeck, M. (2007). The Development of Coping. 58, 119-144. doi: 10.1146/annurev.psych.58.110405.085705

Steinberg, J. R., Layne, C. M., & Steinberg, A. M. (2012). Ceteris Paribus Causal Generalizations and Scientific Inquiry in Empirical Psychology. Journal of

(22)

Theoretical and Philosophical Psychology, 32, 180-190. doi:10.10 37/a00 26389

TNS-NIPO. (2016). Versterken risicocompetenties bij kinderen. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van VeiligheidNL, Amsterdam.

VeiligheidNL. (2016). Met een beetje risico komen ze er wel. Retrieved from https://www.vei ligheid.nl/risicovolspelen/inspiratie

Verhoeven, N. (2013). Onderzoeken doe je zo! (2nd ed.). Middelburg, Nederland: Boom Lemma uitgevers.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de hoofdvraag betekent dit dat risicovol gedrag dus inderdaad samenhangt met ervaring met ongelukken en dat wanneer jonge beginnende bestuurders betrokken

Ook kan het voorkomen dat het selecteren van een ON verkeerd verloopt en dat er na gunning nog veel contractwijzigingen optreden (aldus Basisprogramma (2008), Jutte

Gezondheidsrisico model gebruikt voor het huidige onderzoek naar risicovol lijngedrag onder Nederlandse jongeren (naar onderzoeksmodel lijnen TNO en P/W model; Crone,

Dat vermoeden werd al min of meer bevestigd bij het opstellen van dit experiment; sommige woordspelingen die als tweezijdig interpretabel waren bedacht, bleken driezijdig (al dan

Daarom is het belangrijk dat burgerwetenschappers niet alleen ‘handjes voor onderzoek’ zijn, maar dat bewoners ook echte zeggenschap hebben in het onderzoek?. Of zelfs dat zij

The NGO, named Urban Concept Chisinau (UCC) intends to use the Western teachings to address social issues via cross sector collaborations. The organization started its activities

Tanto el género Streptomyces como el de Rhodococcus son de gran interés para la búsqueda de nuevos metabolitos secundarios nativos o para ser usados como hospedadores de

In this paper we revisit the problem of γγ absorption in PSR B1259-63 /LS 2883 using a more realistic model of the circumstellar disk, with the energy density constrained by IR