• No results found

Epidemiologie en beheersing van Augustaziek in tulp 2002 - 2005

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Epidemiologie en beheersing van Augustaziek in tulp 2002 - 2005"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ineke Stijger, Ineke Pennock, Toon Derks, Vincent Bijman en Miriam Lemmers

Epidemiologie en beheersing van Augustaziek

in tulp

2002-2005

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector Bloembollen

September 2006 PPO nr. 320657

(2)

© 2006 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving.

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.

Projectnummer: PT 36114

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.

Sector Bloembollen

Adres : Prof. Van Slogterenweg 2, 2161 DW Lisse : Postbus 85, 2160 AB Lisse Tel. : 0252 - 462121 Fax : 0252 - 462100 E-mail : infobollen.ppo@wur.nl Internet : www.ppo.wur.nl

(3)

Inhoudsopgave

pagina

SAMENVATTING ... 5

1 INLEIDING... 6

2 BESTRIJDING VAN OLPIDIUM ... 11

2.1 Inleiding ... 11 2.1.1 Materialen en methoden ... 11 2.1.2 Resultaten ... 11 2.1.3 Conclusie ... 12 2.2 Kalkstikstof... 12 2.2.1 Inleiding... 12 2.2.2 Materialen en methoden ... 12 2.2.3 Resultaten ... 12 2.2.4 Conclusie ... 13

2.3 Pseudomonas als bestrijder van Olpidium ... 13

2.3.1 Inleiding... 13 2.3.2 Materialen en methoden ... 13 2.3.3 Resultaten ... 14 2.3.4 Conclusie en discussie... 15 2.4 Harpin ... 15 2.4.1 Inleiding... 16 2.4.2 Materialen en methoden ... 16 2.4.3 Resultaten ... 16 2.4.4 Conclusie en discussie... 17

2.5 Invloed van tussengewassen op Augusta ... 17

2.5.1 Inleiding... 17

2.5.2 Materialen en methoden ... 17

2.5.3 Resultaten ... 18

2.5.4 Conclusies en discussie... 20

3 BEHEERSING VAN AUGUSTAZIEKTE... 22

3.1 Inleiding ... 22

3.2 Materialen en methoden ... 22

3.3 Resultaten... 24

3.4 Conclusie en discussie ... 25

4 EFFECT GRONDSOORT EN/OF PELAFVAL OP SYMPTOOMEXPRESSIE BIJ ZOWEL PRIMAIR ALS SECUNDAIR AUGUSTA ... 26

4.1 Inleiding ... 26

4.2 Materiaal en methode ... 26

4.3 Resultaten... 28

4.4 Conclusies en discussie... 30

5 EFFECT VAN TEELTWIJZE OP DE UITBREIDING VAN AUGUSTAZIEKTE... 31

5.1 Inleiding ... 31 5.2 Materialen en methoden ... 31 5.3 Resultaten... 33 5.4 Conclusies en discussie... 36 6 OLPIDIUM ... 36 6.1 Inleiding ... 36 6.2 Materiaal en methode ... 37

(4)

6.3 Resultaten en conclusies ... 37

7 ALGEMENE CONCLUSIES EN DISCUSSIE... 38

LITERATUUR... 39

LEZINGEN, ARTIKELEN EN POSTERS ... 39

BIJLAGE 1 EINDRAPPORTAGE LNV PROJECT 320838 ... 42

(5)

Samenvatting

Augustaziekte in tulpen wordt veroorzaakt door tabaksnecrosevirus (TNV). De virusoverdracht vindt plaats in de grond door de zwermsporen van de bodemschimmel Olpidium brassicae. De ziekte is bovengronds zichtbaar als een ernstige necrose van de spruit kort na opkomst van het gewas (ook de bol gaat meestal verloren bij vroeg Augusta) of als necrotische vlekken op de bladeren en bloemen rond de bloeitijd (laat Augusta).

Augustaziek is in tulpen een weerkerend probleem. Er gaan jaren voorbij dat zichtbare schade beperkt is, andere jaren is er sprake van aanzienlijke schade. De schimmel kan in principe op veel grondsoorten voorkomen.

Doel van dit project was nagaan of tabaksnecrosevirus (TNV) uit een partij tulpen (grotendeels) verdwijnt bij teelt op ziektevrije zandgronden om daarmee een mogelijkheid te hebben om partijen op te knappen en verspreiding van Augusta naar gezonde gronden te voorkomen. In het onderzoek is naar verschillende aspecten gekeken die zijn ondergebracht in vier thema’s te weten: bestrijding, beheersing, effect grondsoort en/of pelafval op symptoomexpressie bij zowel primair als secundair Augusta. Als laatste is het effect van teeltwijze op uitbreiding van Augusta onderzocht.

Uit dit onderzoek blijkt dat:

• Het gebruik van kalkstikstof geen remmende werking heeft op de verspreiding van Augustaziek, eerder een tegenovergesteld effect.

• Het gebruik van Pseudomonas A plus de standaard bolontsmetting minder verspreiding geeft van Augusta. • Er geen of nauwelijks effect is waargenomen van Harpin, een bacterieel eiwit dat weerstand kan induceren in

sommige gewassen.

• Toepassing van de juiste tussengewassen een goede manier kan zijn om een aantasting van Augusta in tulpen te voorkomen.

• Door het stomen van de grond Olpidium wordt gedood en wanneer grond niet wordt gestoomd nieuwe infecties (primaire besmetting) kunnen ontstaan vanuit besmette delen.

• Bij zwaar besmette partijen met vroeg Augusta deze aantasting niet terug loopt door de partijen op gestoomde grond te planten. In de praktijk het teruglopen van een aantasting vooral door selectie zal gebeuren; de aangetaste bollen hebben kleinere maten, en worden voor planten verwijderd.

• Door tulpen laat te planten de infectiedruk van Augustaziek drastisch wordt verminderd op zowel klei- als zandgrond.

• Met het toevoegen van pelafval in aanwezigheid van Augusta de infectiedruk toeneemt en dan vooral op zware gronden.

• Geen effect is vastgesteld van grondbewerking of grondstructuur op Augusta.

• Bij vroege bewerking van grasland geen Olpidium wordt gevonden. Deze methode de minste kans geeft op aantasting van tulpen door Augusta.

• In verse potgrond geen verspreiding plaats vindt maar wel vanuit oude potgrond waarin al eerder Augusta zieke bollen hebben gestaan.

• Symptoomexpressie van Augusta onvoorspelbaar blijkt te zijn.

• De waardplantenreeks van Olpidium zich niet beperkt tot cultuurgewassen maar ook in diverse onkruiden kan voorkomen.

(6)
(7)

Augustaziekte in tulpen wordt veroorzaakt door tabaksnecrosevirus (TNV). De virusoverdracht vindt plaats in de grond door de zwermsporen van de bodemschimmel Olpidium brassicae. De ziekte is bovengronds zichtbaar als een ernstige necrose van de spruit kort na opkomst van het gewas (ook de bol gaat meestal verloren bij vroeg Augusta) of als necrotische vlekken op de bladeren en bloemen rond de bloeitijd (laat Augusta). Het virus kan ook sluimerend in het ondergrondse gewas aanwezig zijn. De schimmel kan zeer lang overleven in de grond in de vorm van rustsporen (tot 8 jaar is mogelijk) en komt voor in de wortels van meerdere onkruiden. De symptoomexpressie is jaarafhankelijk.

(8)

Figuur 2. Tulpen met symptomen (necrotische streepjes op de bladeren) van laat Augustaziek.

Augustaziek is in tulpen een weerkerend probleem. Er gaan jaren voorbij dat zichtbare schade beperkt is, andere jaren is er sprake van aanzienlijke schade. De schimmel kan in principe op veel grondsoorten voorkomen. De ziekte komt vooral tot uiting op zware gronden en kan zich daar langer handhaven in een partij dan op zandgronden. Wanneer een zieke partij van een zware grond wordt nageteeld op een zandgrond worden er minder planten zichtbaar ziek. Onduidelijk daarbij is of dit een kwestie van symptoomexpressie is of het verdwijnen van het virus uit de partij. Wanneer het virus verdwijnt uit de partij, zou tussenteelt op zandgronden gebruikt kunnen worden om partijen op te knappen en is het risico van besmetting van deze zandgronden beperkt. Daarom is onderzocht wat het effect van de grondsoort is op de epidemiologie van Augusta.

De ziekte komt veel voor in West-Friesland op zware zavelgronden na het scheuren van grasland en is ook uitgewaaierd naar andere teeltgebieden. Bovendien is het in steeds meer cultivars geconstateerd (ook in de cultivars die voorheen als redelijk resistent te boek stonden). In 2001 werden 175 partijen tulpen afgekeurd op Augustaziek, in 2002 werd dat geraamd op het dubbele.

Hoe de problematiek is in de diverse teeltgebieden en welke beheersstrategieën te ontwikkelen zijn, is in dit onderzoek opgenomen.

Tulpen worden ook geteeld voor snijbloemproductie (broeien). Bij deze teelt wordt steeds meer overgeschakeld op waterbroei i.p.v. teelt op potgrond. Door de korte trekduur (ca. 6 weken) wordt de ziekte hier niet vaak in waargenomen (geen symptoomexpressie). Echter, de afgebroeide bollen worden soms weer gebruikt als plantgoed. Uit substraatteelten met (circulerend) voedingswater is bekend dat de Olpidium-schimmel voor een flinke uitbreiding kan zorgen van diverse virussen, waaronder TNV.

De schimmel tast jonge wortels aan. Naast in tulpen, komt de schimmel voor in allerlei veel voorkomende onkruiden zoals herderstasje, vogelmuur, paardenbloem en straatgras. Binnen dit project is daarom onderzocht wat het effect is van de teeltwijze van tulp en hyacint op versrpeiding van Augusta.

Verder is aangetoond dat de ziekte via pelafval kan worden doorgegeven aan een andere partij. Het is dus denkbaar dat bij waterbroei infectie en verspreiding optreedt door slecht gepelde bollen, waar nog wat wortelrestjes aan zitten waarin de schimmel zich bevindt. Door de snelle ontwikkeling van het gewas is het mogelijk dat nieuwe infecties niet zijn waar te nemen. In de afgebroeide bollen kan dan sprake zijn van een verhoogd ziektepercentage. Met proeven in dit project komen

(9)

we tot een inschatting van een ziektepercentage in afgebroeide bollen.

Naast onderwerpen over epidemiologie die in dit project ter onderzoek liggen (bestrijdingsmogelijkheden met enkele middelen, beheersing door teeltmaatregelen, effect van grondsoort en teeltwijze op de aanwezigheid van Augusta), is gewerkt aan detectiemethoden voor TNV en een ander necrovirus dat mogelijk bij het ziekte is betrokken (in samenwerking met de Bloembollenkeuringsdienst, project 320677, PT financiering). Tijdens de duur van dit project is ook een project gestart betreffenden de detectie van de schimmel Olpidium met een PCR techniek (projectnummer 320838, LNV financiering) ter ondersteuning van dit project. Het verslag van dit LNV project is toegevoegd als Bijlage 7. Project 320657 heeft een vervolg gekregen tot eind 2006 (projectnummer 3234016400).

In bijlage 2 is een overzichtsartikel van Augustaziek toegevoegd. Dit artikel is ook te vinden in de Gewasbescherming, jaargang 37, nummer 6 (2006)

(10)
(11)

2

Bestrijding van Olpidium

2.1

Inleiding

In Noord-Holland worden tulpen geteeld op zware grond. De teelt vindt veelal plaats op gescheurd huurgrasland, waarbij elk jaar op een ander perceel wordt geteeld. Dit betekent dat de infectiedruk van de bodem wat betreft Olpidium niet verlaagd kan worden door gerichte vruchtwisseling en de bestrijding tijdens de teelt zelf moet plaats vinden. Nieuwe chemische middelen zijn vooralsnog niet beschikbaar.

In dit onderzoeksdeel is daarom gezocht naar diverse mogelijkheden van bestrijding van Olpidium. In de proef is een meststof (kalkstikstof, CaCN2) getest waarvan een schimmelbestrijdende werking bekend is, twee biosurfactant producerende Pseudomonasstammen (A en C, met aangetoonde werking tegen Pythium) en een bacterieel eiwit dat mogelijk resistentie in tulp induceert (Harpin). De kalkstikstof en Harpin zijn in deze proef mede opgenomen op advies van de leverancier. Het proefveld was een deel van een voormalig graslandperceel waarop in het voorgaande seizoen zwaar door Augusta aangetaste Lucky Strike tulpen stonden.

2.1.1

Materialen en methoden

Deze proef is uitgevoerd met kalkstikstofbemesting en Pseudomonas bacteriën, om na te gaan of met deze middelen de verspreiding van tabaksnecrosevirus (TNV) door Olpidium kan worden tegengegaan, en met Harpin (om te bekijken of de resistentie van tulp kan worden verhoogd) op een proefveld in Spanbroek. In deze proef zijn de volgende behandelingen uitgevoerd:

1. Pseudomonas isolaat Ps A, gieten over bollen in de veur 2. Pseudomonas isolaat Ps C, gieten over bollen in de veur 3. Harpin 0.1% bolbehandeling

4. Harpin 0.1% bolbehandeling + 0.1% gewasbespuiting 5. CaCN2

6. Controle

In alle behandelingen is pelafval door de grond gewerkt.

Op 18 oktober 2001 is de proef geplant en per behandeling zijn 8 herhalingen uitgevoerd (cultivar Angelique). Na oogsten zijn de bolgewichten bepaald.

2.1.2

Resultaten

Door wateroverlast op het proefveld in de Spanbroek waren de effecten van kalkstikstofbemesting, Pseudomonas bacteriën en Harpin niet statistisch betrouwbaar te bepalen. In tabel 1 staan de oogstgewichten per behandeling vermeld. Door slechte opkomst waren er extreem lage oogstgewichten in een aantal veldjes. Door zware regenval stond een groot deel van het proefveld tijdelijk onder water. Op 29 mei waren er geen gezonde planten meer. Augustaziek was niet te beoordelen door de enorme waterschade.

Tabel 1. Oogstgewichten per behandeling bij tulp (cv Angelique)

Beh nr behandeling Oogstgewicht (g)

(12)

2 Pseudomonas C 1783.4 3 Harpin 0.1% dompeling 1529.4 4 Harpin dompeling+bespuiting 1511.6 5 CaCN2 1200.6 6 controle 1887.5

2.1.3

Conclusie

Door de ongunstige omstandigheden heeft deze proef geen betrouwbare resultaten opgeleverd. In vervolgonderzoek zijn alle onderdelen in aparte proeven uitgetest.

2.2

Kalkstikstof

2.2.1

Inleiding

Doel van deze proef was, na te gaan wat het effect is van kalkstikstof op het ontstaan van Augustaziek op zware grond. Er zijn namelijk geluiden uit de praktijk dat kalkbemesting Olpidium direct kan doden, zoals de bestrijding van knolvoetschimmel (Plasmodiophora brassicae) in kool, of indirect kan bestrijden door verbetering van de bodem structuur. Ook is denkbaar dat door bekalken het microleven op de wortels zou kunnen verbeteren waardoor Olpidium sporen geen kans meer krijgen de jonge wortels binnen te dringen.

De proef is ingezet met grond afkomstig van een praktijkperceel in het gebied Spanbroek (zware grond). De toediening van de kalkstikstof was zoals die op het praktijkperceel plaatsvond.

2.2.2

Materialen en methoden

Deze proef is een zogenaamde vijvermandjesproef. Dit zijn kleinschalige proeven, uitgevoerd in plastic mandjes. Deze mandjes hebben een open structuur en een volume van 12 liter. De mandjes zijn ingegraven in de grond op het proeftuin en gevuld met besmette of niet-besmette grond en steeds beplant met 20 tulpenbollen per mandje. Deze proeven werden in het najaar ingezet en in het voorjaar beoordeeld op virussymptomen. Alle mandjesproeven in een seizoen werden op hetzelfde tijdstip ingezet.

Behandelingen in de mandjesproef:

1. Doormengen van kalkstikstof (100 g/m2) in besmette grond

2. Kalkstikstof (100g/m2) in bovenste 5 cm, besmette grond

3. Besmette grond

4. Doormengen van kalkstikstof (100g/m2) + pelafval (standaard, afkomstig uit gebied Spanbroek) in besmette grond

5. Kalkstikstof (100g/m2) in bovenste 5 cm, besmette grond + pelafval

6. Besmette grond + pelafval Cultivar Lucky Strike.

De proef is geplant op 28 oktober 2002, en op dat tijdstip zijn ook de toevoegingen door de grond gewerkt. De proef is uitgevoerd in 8 herhalingen per behandeling.

De tulpen zijn beoordeeld op het percentage Augustaziek.

2.2.3

Resultaten

Zowel bekalken als kalkstikstofbemesting werkte niet tegen Augustaziek in tulpen. Er was zelfs een tendens naar gewasschade.

Deze proef is na overleg met de begeleidingscommissie niet herhaald.

Tabel 2. Percentage planten met Augustaziek aantasting. Zonder pelafval pelafval

(13)

Kalk/gemengd 20 19

Kalk/in toplaag 9 12

controle 5 17

2.2.4

Conclusie

Toevoegen van kalkstikstof heeft geen remmende werking op de verspreiding van Augustaziek. Dit is als volgt te verklaren. Bij de omzetting van kalkstikstof, komt er cyanide vrij (H2CN2) en deze stof is een biocide, welke instabiel is en snel wordt gefixeerd in zware klei gronden. Bovendien is er bij zware gronden geen goede evenwichtige verspreiding.

2.3

Pseudomonas als bestrijder van Olpidium

2.3.1

Inleiding

Met pseudomonassoorten (o.a. Pseudomonas flurorescens) zijn goede resultaten bereikt bij de bestrijding van oomyceten, vaak door de werking van zeepachtige stoffen (biosurfactanten).

Doel van deze proeven was het bestuderen van de relatie tussen twee Pseudomonas stammen (A en C), en Olpidium zoösporen t.a.v. kolonisatie van tulpenwortels. Met Pseudomonas zijn diverse proeven gedaan en hierbij zijn de resultaten van de voorgaande proeven steeds meegenomen in de nieuwe proefopzet.

Achtereenvolgens zijn experimenten uitgevoerd met een dompeling in Pseudomonas-isolaten en de toepassing als ontsmettingsmiddel.

2.3.2

Materialen en methoden

Proef 1. Veldproef met Pseudomonas stammen in tulpen

De Pseudomonas stammen zijn in deze proef toegepast d.m.v. dompelen van de tulpenbollen in de bacterie oplossing gedurende een uur, of drenching, d.w.z. de bacterieoplossing over de tulpen aanbrengen, en dan direct de grond erover aanbrengen.

De gebruikte grondsoort in de vijvermandjes was zware klei, afkomstig van een praktijkperceel uit het gebied Spanbroek. In deze proef zijn de bollen vroeg geplant.

In deze proef is gekeken welke Pseudomonasstam en wijze van toediening het meest geschikt is en of pseudomonaden tegen zoösporen van Olpidium werken.

Tabel 3. Behandelingsschema van tulpenbollen met diverse pseudomonaden Beh. nr Pseudomonasstam Behandeling 1 Ps stam A Drench 2 Ps stam A Dompelen 3 Ps stam C Drench 4 Ps stam C Dompelen

5 geen Controle standaard beh

Cultivar: Angelique.

De proef is geplant op 15 oktober 2002 en is uitgevoerd in 8 herhalingen per behandeling.

Waarnemingen: scoren van blad en bloem symptomen en de eventuele aanwezigheid van Olpidium op de tulpenwortels waarnemen.

(14)

Proef 2A. Bol ontsmettingsproef met Pseudomonasstam A in tulpen

Doel van deze proef was om de werking van Pseudomonasstam A op Olpidium (zoösporen) te besturen. Van volgroeide cultures van Pseudomonas A op voedingsmedium is een oplossing gemaakt voor toepassing in de proef. De tulpenbollen zijn gedompeld in deze oplossing gedurende 15 minuten, of de bacterieoplossing is toegevoegd aan het bolontsmettingsbad. Ook is een behandeling met schuimen in het ontsmettingsbad opgenomen in deze proef.

De grondsoort in deze proef was zware klei, afkomstig van een praktijkperceel uit het gebied Spanbroek. Tabel 4. Behandelingensschema van cultivar Angelique

Beh. nr

Pseudomonasstam Bolontsmetting Toepassing Pseudomonas

1 Ps stam A + zonder schuimen Ontsmettingsbad

2 Ps stam A + met schuimen Ontsmettingsbad

3 Ps stam A -- Veur

4 Ps stam A -- Dompelen

5 geen + --

6 geen -- --

Voor deze proef is de cultivar Angelique gebruikt. De proef is geplant op 23 oktober 2003, en is uitgevoerd in 4 herhalingen per behandeling.

Proef 2B. Bol ontsmettingsproef met Pseudomonasstam A in tulpen (herhaling)

Het doel van deze proef was het bestuderen van de relatie tussen Pseudomonasstam A en Olpidium (zoösporen) als herhaling van proef 2A.

De wijze van toediening van de bacterie was door tulpenbollen te dompelen in een bacterie oplossing gedurende 15 min, of de bacterieoplossing toe te voegen aan een bolontsmettingsbad.

De grondsoort in deze proef waar de tulpen vervolgens op geteeld was zware klei, afkomstig van een praktijkperceel uit het gebied Spanbroek. De waarnemingen bestonden uit het scoren van blad-en bloemsymptomen van cultivar Angelique.

Tabel 5. Behandelingen van cultivar Angelique met Pseudomonas A Beh.

nr

Pseudomonasstam Bolontsmetting Toepassing Pseudomonas

1 Ps stam A + zonder schuimen Ontsmettingsbad

2 Ps stam A + met schuimen Ontsmettingsbad

3 Ps stam A -- Dompelen + Sarepta mosterd

4 Ps stam A -- Dompelen

5 geen + zonder schuimen --

6 Geen + met schuimen --

7 geen -- --

Voor deze proef is de cultivar Angelique gebruikt. De proef is geplant op 7 oktober 2004 en is uitgevoerd in 4 herhalingen per behandeling.

2.3.3

Resultaten

In de eerste proef blijkt een goede toepassing van Pseudomonasstam A tot 25% minder aantasting van Augustaziek in tulp te leiden, maar Pseudomonas C heeft geen effect (zie tabel 6). Omdat boldompeling betere resultaten geeft dan gieten van

(15)

de bacteriesuspensie over de bollen tijdens het planten, is dit toegepast in de vervolgproef (zie figuur 3). Tabel 6. Percentage planten met Augustaziekaantasting in cultivar Angelique

drench dompelen

Pseudomonas A 50 36

Pseudomonas C 47 54

controle 48

Figuur 3. Invloed van de behandeling met pseudomonaden op gezonde tulpen

Invloed behandeling op percentage gezonde

tulpen (zonder Augusta)

a a b b b b 0 10 20 30 40 50 60 70 LSD (p = 0.005) = 34 % g e z o n d e t u lp e n Pseudomonas A + standaard bolontsmetting Pseudomonas A + standaard bolontsmetting d.m.v. schuimen Pseudomonas A als veur behandeling

Bollen dompelen in Pseudomonas A

Standaard bolontsmetting

Onbehandelde controle

Proef 2A en B

In de tweede proef (figuur 1) leidde toevoeging van Pseudomonas stam A aan het standaard ontsmettingsbad tot 65% minder aantasting door Augustaziek in tulpen. De proef is herhaald met meer aandacht voor behandeling met schuimen in het ontsmettingsbad daar dit betere resultaten gaf.

In de herhaling van deze proef (2B) werd in de vijvermandjesproeven geen infectie waargenomen. Daardoor konden van deze proeven geen resultaten beoordeeld worden. Dit komt overeen met resultaten van andere proeven en informatie uit de praktijk, waarin in dat jaar ook weinig Augusta ziek voorkwam.

2.3.4

Conclusie en discussie

Toevoegen van Pseudomonasstam A aan een standaard dompelbad geeft een goede bestrijding. Bolontsmetting met Pseudomonasstam A in het schuimbad was ook effectief. Blijkbaar kan de Pseudomonasstam A goed worden toegepast in combinatie met chemische middelen want dat zijn de bolontsmettingsmiddelen en ook bolontsmetting d.m.v. schuimen. Een veurbehandeling met alleen Pseudomonas is niet effectief.

(16)

2.4.1

Inleiding

Harpin is een eiwit, dat mogelijk resistentie in tulp induceert. Dit eiwit is afkomstig van de bacterie Erwinia amylovora: een handelspreparaat is op de markt (Messinger). Harpin behoort tot een klasse eiwitten, die door bepaalde bacteriele pathogenen wordt geproduceerd in de natuur en werkt door het triggeren van een complex van natuurlijke

afweermechanismen in de plant. Dit zou de plant resistent moeten maken tegen een brede groep pathogenen, waaronder schimmels. De toepassing ligt in een grote groep plantensoorten, waaronder akkerbouwgewassen gras en siergewassen. Het heeft tot zover bekend geen toxische eigenschappen voor mens en dier. Volgens de leverancier is er bij een minder gevoelige cultivar mogelijk een grotere kans dat een latente aanwezige resistentie wordt ‘aangeschakeld’.

Doel van de volgende experimenten is de werking van dit preparaat te testen tegen Augusta.

2.4.2

Materialen en methoden

Proef 1. Primaire infectie (met Olpidium besmette grond met pelafval)

Het doel van deze proef was het vaststellen van het effect van Harpin op symptoomontwikkeling bij primaire infectie met een gevoelige cultivar (Angelique) en een minder gevoelige tulpencultivar (Inzell). Met primaire infectie wordt bedoeld dat gezonde bollen worden geplant in besmette grond. Dit geeft een primaire besmetting en dat wil zeggen een infectie in het lopende teeltseizoen.

De behandelingen waren: 1. Angelique, zonder Harpin 2. Inzell, zonder Harpin

3. Angelique, met Harpin bolbehandeling + gewasbespuiting, 0.1% 4. Inzell, met Harpin bolbehandeling + gewasbespuiting, 0.1 %

De proef is uitgevoerd in 5 herhalingen per behandeling. De harpin is toegediend volgens aanwijzingen van de fabrikant. Op drie tijdstippen zijn de aantallen planten met TNV symptomen geteld om eventuele effecten in de tijd te kunnen waarnemen. Als controle zijn tulpenbollen van cultivars Angelique en Inzell opgeplant (in 2 herhalingen per behandeling) ter controle of de partijen geen Augusta bevatten. Dit gebeurde in gestoomde grond om besmetting met eventueel aanwezige Olpidium te voorkomen. De uitvoering vond plaats in mandjes met elk 20 bollen.

Proef 2. Secundair Augusta in tulpen, geplant in gestoomde grond en het effect van Harpin

Het doel van dit experiment was, om vast te stellen wat het effect van Harpin in gewasbespuiting op symptoomontwikkeling bij secundair zieke bollen heeft. Secundair ziek wil zeggen bollen die al ziek zijn op het moment van planten. Het gebruik van Harpin zal daarom hooguit symptoomonderdrukkend kunnen werken. Bij het stomen van de grond wordt de eventuele aanwezige ziekteverwekker gedood.

De behandeling was een Harpin gewasbespuiting van bollen, geteeld op zware grond (cultivar Lucky Strike). De proef is uitgevoerd in 5 herhalingen.

Beoordelingscriteria: planten zijn beoordeeld op TNV symptomen in april, mei en juni.

2.4.3

Resultaten

In de eerste proef zijn geen of nauwelijks effecten van Harpin waargenomen (tabel 7). Tabel 7. Tulpen met TNV symptomen met en zonder Harpin in met Augustaziek-besmette grond

Aantallen planten met TNV symptomen

Beh nr behandeling 18 april 7 mei 6 juni

1 Angelique - Harpin 20 20 20

2 Inzell – Harpin 20 20 20

3 Angelique + Harpin 19.6 19.6 19.6

(17)

Tabel 8. Tulpen in gestoomde (gezonde) grond

Aantallen planten met TNV symptomen

Beh nr behandeling 18 april 7 mei 6 juni

1A Tulp Angelique 0 0 0

1B 0 0 0

2A Tulp Inzell 0 0 0

2B 0 0 0

Alle partijen tulpen in de controle waren vrij van TNV aantasting (zie tabel 8). Dus infecties in proef 1 zijn ook echt nieuwe (primaire) infecties.

In tabel 9 zijn de resultaten vermeld van de met Harpin behandelde tulpen met secundair Augusta. In deze proef zijn geen zieke planten in de behandelingen waargenomen.

Tabel 9. Tulpen met TNV symptomen (cultivar Lucky Strike)

Aantallen planten met TNV symptomen

Beh nr behandeling 18 april 7 mei 6 juni

1A LS + Harpin 0 0 0 1B 0 0 0 1C 0 0 0 1D 0 0 0 1E 0 0 0

2.4.4

Conclusie en discussie

De geplante bollen van de cultivar Lucky Strike bleken niet secundair Augustaziek. Het eventuele effect van Harpin op de symptoomontwikkeling kon dientengevolge niet worden waargenomen. Echter, in de andere proeven werd geen of

nauwelijks effect van Harpin waargenomen. Dit kwam overeen met door anderen uitgevoerde experimenten om dit middel te testen. De leverancier van Harpin is overigens gestopt met levering vanwege tegenvallende resultaten, ook in andere gewassen.

2.5

Invloed van tussengewassen op Augusta

2.5.1

Inleiding

Tussengewassen worden in de bollenteelt gebruikt om niet alleen als grondbedekker en organische stoftoevoer te regelen, maar ook ten nutte te zijn als stikstofvanggewasen en bestrijding van sommige aaltjessoorten. Vaak wordt bladrammenas, gele mosterd of raaigras gebruikt. Sommige tussengewassen scheiden ook stoffen uit, die bv. schimmels kunnen bestrijden. Om te bepalen of groenbemesters (tussengewassen) ingezet kunnen worden om Augustaziek te beheersen (n.a.v. goede resultaten met bestrijding van andere schimmels met groenbemesters), is een proef uitgevoerd met Sarepta mosterd als tussengewas.

Daarna is een praktijkproef bij een teler en vergelijkende proeven in Lisse uitgevoerd, om inzicht te krijgen in het effect van verschillende groenbemesters op het optreden van Augustaziek.

2.5.2

Materialen en methoden

Proef 1. Sarepta mosterd als mogelijke ziektebestrijder

De eerste proef is een oriënterende proef geweest naar het effect van Sarepta mosterd voor beheersing van Augustaziek. Behandelingen:

1. Sarepta mosterd 2. Controle

(18)

De Sarepta mosterd plantjes zijn in stukjes geknipt en door de grond gemengd. Direct hierna werden de bollen geplant. Proef 2. Toetsen effect tussengewassen op ontwikkeling van Olpidium in de teeltgrond en Augustaziek in tulpen na vroeg en laat planten

De proef is uitgevoerd op een praktijk perceel waar al eerder Augustaziek is voorgekomen (A). Parallel is de proef uitgevoerd in vijvermandjes op de PPO proeftuin in Lisse (B).

A: praktijkproef

Deze proef is uitgevoerd op praktijkperceel A. Op stroken zijn verschillende groenbemesters geplant; er waren stroken van ongeveer ruim een meter met Bladrammenas, Gele mosterd en Sarepta.

Ongeveer 8 weken voor planten zijn de groenbemesters gezaaid. Vlak voor het planten van de bollen werden de groenbemesters geklepeld en in de grond ingewerkt met een spitfrees.

De tulpen (cultivar Angelique) zijn geplant in netten op 4 nov. 2004.

Waarnemingen: beoordeling Augustaziek d.m.v. ELISA en tellingen rustsporen Olpidium m.b.v. een biotoets met Solanum plantjes. Hierbij worden wortels van de plantjes beoordeeld op aanwezigheid van Olpidium.

B: proef op PPO tuin Lisse

De proef is uitgevoerd in vijvermandjes; op besmette grond (afkomstig van praktijkperceel B) werden de tussengewassen gezaaid. Na 8 weken werd de tussengewassen geklepeld en doorgewerkt; 2 weken later zijn tulpen, cultivar Angelique, geplant. In deze proef is ook het effect nagegaan van vroeg of laat planten.

Alle behandelingen zijn uitgevoerd in 4 herhalingen Extra behandelingen Sarepta mosterd:

- tussengewas op PPO grond telen

- tussengewas na teelt verwijderen zonder doorwerken

Tabel 10. Toetsen effect tussengewassen op ontwikkeling van Olpidium in de teeltgrond en augustaziek in tulpen na vroeg en laat planten

Beh. nr Tussengewas/groenbemester Vroeg geplant (7 okt) Laat geplant (28 okt)

1 Sarepta mosterd +

2 Gele mosterd +

3 Bladrammenas +

4 Sorghum +

5 Italiaans raaigras +

6 Sarepta PPO grond +

7 Sarepta niet doorwerken +

8 Controle + 9 Sarepta mosterd + 10 Gele mosterd + 11 Bladrammenas + 12 Sorghum + 13 Italiaans raaigras + 14 Controle +

Waarnemingen: aantallen rustsporen van Olpidium tellen mb.v. biotoets Solanum.

2.5.3

Resultaten

In een oriënterende proef kon een aantasting van Augustaziek deels worden voorkomen door het hakselen en onderwerken van Sarepta mosterd (proef 1, tabel 11). Dit was aanleiding om meer te doen met tussengewassen als beheersingsstrategie. Proef 1. Sarepta mosterd als mogelijke ziektebestrijder

(19)

Tabel 11. Aantallen gezonde planten, gemiddeld per behandeling. Waarneming 29 april 2004

Behandeling Aantal gezonde planten

Sarepta mosterd 19.75

Controle, geen Sarepta 13.67

Proef 2. Toetsen effect tussengewassen op ontwikkeling van Olpidium in de teeltgrond en augustaziek in tulpen na vroeg en laat planten

In een praktijkproef bij een teler (onderdeel A) en vergelijkende proef in Lisse (onderdeel B), om inzicht te krijgen in het effect van groenbemesters op het optreden van Augustaziek, bleek na planten van de tulpen een grote toename van rustsporen voor te komen. Vooral bij doodgespoten gras was dit effect duidelijk waar te nemen. Alleen gele mosterd gaf een duidelijke vermindering van het aantal rustsporen t.o.v. onbehandeld. Bladrammenas had geen effect, bij Sarepta was er een vermeerdering van het aantal rustsporen t.o.v. onbehandeld. Hieronder staan de resultaten van onderdelen A en B verder uitgewerkt.

A: Praktijk

Door omstandigheden is alleen laat geplant (er was een goede afspraak met de teler gemaakt maar die heeft uiteindelijk te laat geplant). In tabel 12 en 13 staan de resultaten van de ELISA toets en de aantallen Olpidium sporen in de worteltjes. Tabel 12. Resultaten ELISA toets, op aanwezigheid TNV (QM serum)

TNV

herkomst: onkruiden N planten wortels

Perceel A grasland gras 7 negatief

distel 2 negatief

Perceel C grasberm gras 8 negatief

distel 2 negatief

Tabel 13. Biotoets met Solanum plantjes; toets op aanwezigheid Olpidium. Totaal aantal wortels met Olpidium per behandeling

Olpidium in Solanum

ingezet perceel N= 4 blokken, elk 5 wortels

week 43 A grasland voor planten 0

doodgespoten gras voor planten 0

week43 C grasberm Naast bed 12

tulpveld na planten 33

Olpidium in Solanum

ingezet perceel N= 4 blokken, elk 10 wortels

week 48 A doodgespoten gras 3 weken na planten >500

bladrammenas 3 weken na planten 59

(20)

gele mosterd 3 weken na planten 9

onbehandeld 3 weken na planten 57

week 48 B uit voorraad in cel 42 2 blokken

B: PPO tuin Lisse

In tabel 14 staan de resultaten vermeld van de proef die is uitgevoerd op de tuin bij PPO Lisse. Bij een aantal

tussengewassen zijn helemaal geen sporen van Olpidium meer gevonden. Dit lijkt interessant om verder uit te werken in vervolgonderzoek.

Tabel 14. Biotoets Solanum: telling Olpidium rustsporen in Solanum. Grondmonsters genomen na planten van tulpen. Gemiddelde van 4 planten

Tussengewas Vroeg planten Laat planten

Sarepta 6 1.25

Gele mosterd 0 0.5

Bladrammenas 5.25 1.75

Sorghum 0 0

Italiaans raai 0 0

Sarepta op PPO zand 0

Sarepta niet doorwerken 0.75

controle 0.5 68.75

In de controlebehandeling laat planten van de proef in Lisse kwamen veel meer rustsporen voor dan in de andere

behandelingen. Alle behandelingen hebben bij laat planten een onderdrukkend effect op Olpidium. Bij vroeg planten zijn er in de controle weinig rustsporen waargenomen en daardoor is er op dat moment het onderdrukkende effect van de

tussengewassen niet waar te nemen.

2.5.4

Conclusies en discussie

Toepassing van tussengewassen kan een goede manier zijn om aantasting van Augusta in tulpen te voorkomen. Dit is te zien aan het feit, dat Olpidium (althans zijn rustsporen) niet of nauwelijks meer terug te vinden zijn. Feitelijk zijn er meerdere tussengewassen (maar niet bladrammenas) die een gunstige werking vertonen. Sarepta-mosterd leek in eerste instantie een gunstig effect te hebben, maar mogelijk is gele mosterd beter omdat hierbij in de wortels minder Olpidium werd vastgesteld. Het economisch aspect van vroeg of laat zaaien van tussengewassen moet afgewogen worden maar is niet altijd haalbaar. In gebieden waarbij grasland wordt gehuurd voor de teelt van tulpen is het moeilijk inpasbaar. Graslanden zijn pas in september/oktober beschikbaar voor de tulpenteelt en dat is te laat om eerst een tussengewas op te zetten.

Of er een correlatie is tussen de hoeveelheid aangetroffen rustsporen en de mate van infectie door Augustaziek kon in deze proeven onvoldoende worden vastgesteld.

(21)
(22)

3

Beheersing van Augustaziekte

3.1

Inleiding

TNV behoort tot de necrovirussen, welke verspreid wordt via de schimmel Olpidium, en door mechanische oorzaken. Ook andere bolgewassen, zoals lelie en hyacint, kunnen door TNV worden aangetast. De relatie tussen ziektebeelden in hyacint en lelie met TNV is van belang in verband met vruchtwisselingsschema’s. Hoe het probleem zich in hyacint voordoet, is nog onvoldoende bekend. Symptomen, veroorzaakt door TNV zijn vaak lastig te beoordelen, en onduidelijk is vaak of het wel door TNV wordt veroorzaakt.

Om te bepalen of de eerder waargenomen ziektebeelden door TNV worden veroorzaakt en om de relatie daarvan met Augustaziekte in tulp vast te stellen zijn infectieproeven ingezet met hyacint en tulp. Zo kan onderzocht worden of Olpidium ook TNV naar hyacint kan overbrengen.

In pelafval van Augustazieke partijen (grond, huid- en wortelresten) komen schimmel en virus veelvuldig voor. Als pelafval over het land wordt verspreid, raakt een nog gezond perceel ziek. Dit is ook door tulpentelers in de praktijk geconstateerd. Via infectieproeven is nagegaan wat het effect is van pelafval op symptoomontwikkeling.

Middels een praktijkproef bij drie telers, met een vergelijkende proef in Lisse, is getracht om inzicht te krijgen in de invloed van bodemstructuur op uitbreiding van Augustaziekte. In deze proef werd nagegaan, welke grondbewerking (van grasland scheuren tot aan het planten van tulpen) het meest gunstig is om Augustaziekte te beheersen.

3.2

Materialen en methoden

Proef 1A. Symptoomontwikkeling van Augustaziekte bij primaire infectie

Doel van deze proef is vaststellen hoe symptoomontwikkeling verloopt van Augustaziekte bij primaire infectie in hyacint en tulp (= besmette grond met pelafval van tulpen).

Tabel 15. Behandelingen van proef 1A; symptoomontwikkeling van Augustaziekte bij primaire infectie

Beh. Nr. Gewas/cultivar Vroeg planten Laat planten

1 Hyacint White Pearl +

2 Hyacint Delfts Blue +

3 Hyacint White Pearl +

4 Hyacint Delfts Blue +

5 Tulp Angelique +

6 Tulp Inzell +

De proef is uitgevoerd in 2 herhalingen per behandeling.

Aantallen planten met TNV symptomen op 3 tijdstippen beoordeeld.

Proef 1B. gestoomde grond; controle op Augusta uit partij

Doel van deze proef: bollen opplanten ter controle of er geen Augusta voorkomt in de partijen bollen die gebruikt zijn bij proef 1A.

Behandelingen:

1. Hyacint cv. White Pearl 2. Hyacint cv. Delfts Blue 3. Tulp cv. Angelique 4. Tulp cv. Inzell

(23)

De proef is uitgevoerd in 2 herhalingen per behandeling.

Proef 2. Infectieproeven bij hyacint

Doel van deze proef was nagaan of hyacinten ziek worden op zandgrond met en zonder pelafval van tulpen. Het gewas is beoordeeld op symptomen, en dmv ELISA- of PCR -toetsen is op bolaantasting beoordeeld. Monsters van tulp, hyacint en lelie met symptomen van Augustaziekte zijn getest in een PCR met primers ontwikkeld voor de twee typen A en D (zie project 320677).

Behandelingen:

1. White Pearl, zandgrond + pel afval 2. White Pearl, zandgrond

3. Delfts Blue, zandgrond + pel afval 4. Delfts Blue, zandgrond

Deze proef is vroeg geplant: 8 oktober. Behandelingen 1 en 3 zijn uitgevoerd in 4 herhalingen (totaal 80 bollen), behandelingen 2 en 4 in 1 herhaling (20 bollen),

Proef 3. Invloed van grondbewerking (grasmat vertering) op Augusta ziek

Doel van deze proef is, nagaan wat de effecten zijn van grondbewerking op ontstaan van Augusta ziek. Bij omzetting van de grasmat komen er waarschijnlijk zoösporen vrij. Timing en wijze van grondbewerking zijn mogelijk sturende factoren bij dit proces.

Drie telers werkten mee aan deze praktijk proef ( hierna gecodeerd als praktijkpercelen A, B en C). In een mandjesproef in Lisse is grond gebruikt afkomstig van deze drie praktijkpercelen.

Behandelingen

1. Perceel C: augustus bewerking 2. Perceel C: oktober bewerking 3. Besmette grond + pelafval, als controle 4. Perceel B zonder storende laag 5. Perceel B, gedempte sloot 6. Perceel A, normaal

7. Perceel A, koe pad (aangetrapt door koeien)

Perceel C is in augustus omgewerkt en dan licht aangedrukt. Daarna is het blijven liggen en in oktober beplant (behandeling 1). Teler C heeft het halve perceel ook volgens gangbare grondbewerking bewerkt (behandeling 2)

Perceel B: de teler heeft alleen reguliere beplanting uitgevoerd (behandeling 4). In de grond was wel een storende laag aanwezig, dus met een afwijkende, dichtere structuur. Deze is bemonsterd, om de invloed daarvan op Augustaziekte na te gaan (behandeling 5).

De teler van perceel A heeft de grond bewerkt volgens gangbare wijze (behandeling 6). Er was wel een gedeelte op het perceel, dat door koeien was aangetrapt en daardoor een afwijkende structuur had (behandeling 7).

Ervaringen van telers wijzen uit, dat er meer aantasting voorkomt op percelen waar er een verstoring van de bodemstructuur is of waar de afwatering slecht is (bijv. een gedempte sloot of koe paadje).

De proef is uitgevoerd in 4 herhalingen per behandeling, en met tulpen cultivar Angelique.

Vlak voor planten zijn de bollen ontsmet. Het aantal gezonde planten is in deze proef waargenomen. Plant datum op de praktijkpercelen:

Perceel A: week 44/45 (2004) Perceel B: week 43/44 (2004) Perceel C: week 42 (2004)

(24)

3.3

Resultaten

In tulp bleek type D het meest voorkomend (dit werd ook bevestigd in ELISA met een antiserum gemaakt tegen dit type). In hyacint en lelie komt overwegend alleen type A voor (hiervoor is nog geen goede serologische toets beschikbaar).

In tabel 16 staan de resultaten vermeld van proef 1B. Er is vrijwel geen symptoomontwikkeling geconstateerd in beide cultivars hyacint, zowel bij vroeg als laat planten wel is een TNV aantasting waargenomen in beide cultivars tulpen, ondanks laat planten. Gemiddelde per behandeling, 2 herhalingen per behandeling, 20 bollen per mandje (= herhaling)

Tabel 16. Planten met TNV symptomen op 3 beoordelingstijdstippen

Aantallen planten met TNV symptomen

Beh nr behandeling 18 april 7 mei 6 juni

1 Hyac WP vroeg 0 0 0

2 Hyac DB vroeg 0 0.5 0.5

3 Hyac WP laat 0 0 0

4 Hyac DB laat 0 0 0

5 Tulp Ang laat 1.5 1.5 2

6 Tulp Inzell laat 1 2 2.5

De resultaten van proef 1B staan vermeld in tabel 17. Alle partijen hyacinten en tulpen in deze proef waren vrij van TNV aantasting. Dus infecties in tabel 16 zijn ook echt nieuwe (primaire) infecties.

Tabel 17. Planten met TNV symptomen op 3 beoordelingstijdstippen; 20 bollen per mandje (= herhaling) Aantallen planten met TNV symptomen

Beh nr behandeling 18 april 7 mei 6 juni

1A Hyac White Pearl 0 0 0

1B 0 0 0

2A Hyac Delfts Blue 0 0 0

2B 0 0 0

3A Tulp Angelique 0 0 0

3B 0 0 0

4A Tulp Inzell 0 0 0

4B 0 0 0

In de tweede proef is geen infectie waargenomen. Dit is te verklaren doordat door de grond tulpen pelafval was gemengd. Wanneer gezonde hyacinten geplant worden op tulpengrond, worden de planten niet ziek doordat er verschillende typen van Augustaziek in beide gewassen voorkomen.

De resultaten van de derde proef staan vermeld in tabel 18. In deze proef zijn geen effecten van grondbewerking of grondstructuur op Augustaziek vastgesteld.

Tabel 18. Aantallen gezonde planten, gemiddeld per behandeling

Behandeling Aantallen gezonde planten

1. Perceel C: augustus bewerking 20

2. Perceel C: oktober bewerking 19

3. Besmette grond + pel afval als controle 20

4. Perceel B zonder storend laag 20

(25)

6. Perceel A, normaal 20

7. Perceel A, koe pad 20

3.4

Conclusie en discussie

Er waren geen duidelijke aanwijzingen dat verandering van grondbewerking leidt tot minder Augustaziek. Dit geldt zowel voor de praktijkproef als de mandjesproef in Lisse.

Hyacinten zijn een geschikt gewas voor vruchtwisseling na tulpen (en mogelijk ook omgekeerd), omdat in hyacinten een ander type Augustaziek voorkomt dan in tulpen. In tulp komt TNV-A voor, en ook het nauwverwante necrovirus OMMV. Waarschijnlijk zijn de hyacinten resistent tegen TNV-A. Dit moet verder uitgezocht worden.

(26)

4

Effect grondsoort en/of pelafval op symptoomexpressie bij

zowel primair als secundair Augusta

4.1

Inleiding

Van Augustaziek is bekend dat deze ziekte vooral tot uiting komt op zware gronden en ook dat ze zich daar langer kan handhaven in een partij dan op zandgronden. Wanneer een zieke partij van een zware grond wordt nageteeld op een zandgrond worden er minder planten zichtbaar ziek. Onduidelijk daarbij is of dit een kwestie van symptoomexpressie is of het verdwijnen van het virus uit de partij. Dit wordt hier nader onderzocht.

In dit onderdeel van het project zijn diverse proeven uitgevoerd om meer duidelijkheid over het effect van de grondsoort en de symptoomexpressie te krijgen. Ook is er in een proef pelafval meegenomen om na te gaan of dit een effect heeft op de symptoomexpressie in tulp.

4.2

Materiaal en methode

Proef 1. Symptoomontwikkeling van Augustaziekte op zandgrond en zware grond

In het verleden is geconstateerd dat bij nateelt van Augustazieke planten op zandgrond en in de broei een relatief gering aantal planten weer symptomen laat zien. Bij nateelt op zware zavelgronden is dit een hoog percentage. Door het ontbreken van een aantal controles ontstond het idee dat dit hoge percentage eigenlijk is opgebouwd uit een teruglopend aantal zieke planten in de nateelt net als op zandgrond, maar dat door de aanwezigheid van Olpidium in de zware zavelgrond vanuit deze zieke planten uitbreiding plaatsvindt naar omringende gezonde planten, wat resulteert in een “laat Augusta”-beeld. De eerste proef om deze zaken na te gaan is uitgevoerd in 5 herhalingen per behandeling en op 3 tijdstippen zijn de aantallen planten met TNV symptomen beoordeeld. Zie tabel 19 voor de behandelingen van proef 1.

Tabel 19. Behandelingen van proef 1; Augustaziekte-symptomen op zandgrond versus zware grond Behandelingen Herkomst bollen Jaar 1 geteeld op Jaar 2 geteeld op

1 zand (symptoomloos) zandgrond zandgrond

2 zand (symptoomloos) zandgrond zware grond

3 zand (symptoomloos) zware grond zandgrond

4 zand (symptoomloos) zware grond zware grond

5 Zware grond (+ symptomen) zandgrond zandgrond

6 Zware grond (+ symptomen) zandgrond zware grond

7 Zware grond (+ symptomen) zware grond zandgrond

8 Zware grond (+ symptomen) zware grond zware grond

Proef 2. Invloed van besmet pelafval en planttijdstip op symptoomontwikkeling

Om vast te stellen of toevoegen van pelafval aan zware (zieke) grond en aan zandgrond (gezond) meer zieke planten tot gevolg heeft, zoals al eerder in een proef is waargenomen, is onderstaande proef uitgevoerd. (zie voor behandelingen proef 2 tabel 20). Ook werd gekeken naar de invloed van planttijdstip op type symptomen. De gebruikte bolmaat in deze proef is 9/10 en de klasse: Japan (geen Augusta in partij zichtbaar geweest in 2002). Elke behandeling is uitgevoerd in 5 herhalingen, er zijn 20 bollen per mandje geplant. In deze proef zijn 2 cultivars gebruikt te weten Angelique (zeer vatbaar voor Augusta) en Inzell (minder vatbaar). De planten zijn beoordeeld op symptomen van Augustaziek.

Tabel 20. Behandelingen van proef 2: invloed van besmet pelafval en planttijdstip op symptoomontwikkeling Behandeling Cultivar Vroeg planten

(1-10-02)

Laat planten (11-11-02)

Grondsoort Pelafval

1 Angelique + zware grond -

2 Angelique + zware grond +

3 Angelique + zandgrond -

(27)

5 Inzell + zware grond -

6 Inzell + zware grond +

7 Inzell + zandgrond -

8 Inzell + zandgrond +

9 Angelique + zware grond -

10 Angelique + zware grond +

11 Angelique + zandgrond -

12 Angelique + zandgrond +

13 Inzell + zware grond -

14 Inzell + zware grond +

15 Inzell + zandgrond -

16 Inzell + zandgrond +

17 controle Angelique + zware grond

gestoomd

-

18 controle Inzell + zware grond

gestoomd

-

Figuur 4. Mandjesproeven met op de voorgrond een zware primaire aantasting van Augustaziek in de cultivar Angelique (witroze bloemkleur)

Proef 3. Symptoomexpressie in nateelt op gestoomde grond

In de derde proef is nagegaan of symptoomexpressie (+ virusoverdracht) in de nateelt op gestoomde grond afhankelijk is van de grondsoort. Het effect van stomen is nagegaan voor zware grond: wanneer meer ziek op ongestoomde grond voorkomt dan op gestoomde grond, is er sprake van virusverspreiding (primair zieke planten) in de ongestoomde grond. Zie tabel 19 voor de behandelingen.

De proef is uitgevoerd met 2 cultivars: Angelique (eigen partij) en Lucky Strike (afkomsting van een praktijkbedrijf). De proef is 2 oktober geplant (vroeg), en is uitgevoerd in 5 herhalingen per behandeling, en er zijn 20 bollen per mandje geplant. De planten zijn beoordeeld op symptomen van Augustaziek.

Tabel 21. Behandelingen van proef 3: symptoomexpressie in de nateelt op gestoomde grond

Behandeling Cultivar Vroeg planten

(2-10-02)

Grondsoort Grond gestoomd

1 Angelique + zandgrond +

(28)

3 Angelique + zware grond -

4 Lucky Strike + zandgrond +

5 Lucky Strike + zware grond +

6 Lucky Strike + zware grond -

Proef 4. Symptoomexpressie in de nateelt, afhankelijk van de grondsoort

Bij de laatste proef (proef 4) van dit onderdeel is nagaan of symptoomexpressie (+ virusoverdracht) in de nateelt op gestoomde grond afhankelijk is van de grondsoort. Wanneer meer ziek op ongestoomde zware grond voorkomt dan op gestoomde, dan is er sprake van virusverspreiding (primair zieke planten). In deze proef zijn vier cultivars gebruikt, namelijk Sevilla (had 2 jaar voordat deze proef werd uitgevoerd een zware Augustaziek aantasting), Synaeda Show (heeft in de vorige teelt op zand een matig zware aantasting getoond), Angelique (zeer vatbaar voor Augusta ) en Inzell (minder vatbaar). Bollen van deze laatste twee cultivars waren afkomstig uit proef 2 van dit onderdeel. De proef is geplant op 9 oktober 2003 (vroeg), en elke behandeling is uitgevoerd in 4 herhalingen per behandeling.

Per behandeling is het aantal zieke planten geteld.

Tabel 22. Behandelingen proef 4: symptoomexpressie in de nateelt, afhankelijk van de grondsoort

Behandeling Cultivar Vroeg planten

(9-10-03)

Grondsoort Grond gestoomd

1 Angelique + zandgrond +

2 Angelique + zware grond +

3 Angelique + zware grond -

4 Sevilla + zandgrond +

5 Sevilla + zware grond +

6 Sevilla + zware grond -

7 Syneada Show + zandgrond +

8 Syneada Show + zware grond +

9 Syneada Show + zware grond -

10 Syneada Show + zandgrond -

11 Inzell, + zandgrond +

12 Inzell, + zware grond +

13 Inzell, + zware grond -

4.3

Resultaten

Proef 1. Symptoomontwikkeling van Augustaziekte op zandgrond en zware grond

In de eerste proef is er weinig Augustaziek in de betreffende partij tulp geconstateerd. De grondsoort heeft in deze proef geen effect. Achteraf bleken ook de bollen afkomstig van de zware grond symptoomloos te zijn geweest.

Tabel 23. Planten met TNV symptomen op 3 beoordelingstijdstippen

Behandelingen Aantallen planten met TNV

symptomen

Nr. Herkomst bollen Jaar 1 geteeld op Jaar 2 geteeld op 18 april 7 mei 6 juni

1 zand (symptoomloos) zandgrond zandgrond 0.2 0.2 0.2

2 zand (symptoomloos) zandgrond zware grond 0.2 0.2 0.2

3 zand (symptoomloos) zware grond zandgrond 0 0.6 0.4

4 zand (symptoomloos) zware grond zware grond 0 0.4 0.2

5 Zware grond (+ symptomen) zandgrond zandgrond 0 0 0

6 Zware grond (+ symptomen) zandgrond zware grond 0 0.2 0

(29)

8 Zware grond (+ symptomen) zware grond zware grond 0 0.2 0

Proef 2. Invloed van besmet pelafval en planttijdstip op symptoomontwikkeling

De resultaten van de tweede proef staan vermeld in tabel 24 en laten zien dat laat planten de infectiedruk drastisch vermindert bij beide cultivars.

Tabel 24. Percentage planten met Augustaziek aantasting; cultivar Angelique en Inzell Behandeling Cultivar Vroeg planten

(1-10-02)

Laat planten (11-11-02)

Grondsoort Pelafval Percentage zieke planten

1 Angelique + zware grond - 92

2 Angelique + zware grond + 95

3 Angelique + zandgrond - 12

4 Angelique + zandgrond + 16

5 Inzell + zware grond - 88

6 Inzell + zware grond + 100

7 Inzell + zandgrond - 21

8 Inzell + zandgrond + 15

9 Angelique + zware grond - 3

10 Angelique + zware grond + 5

11 Angelique + zandgrond - 0

12 Angelique + zandgrond + 0

13 Inzell + zware grond - 2

14 Inzell + zware grond + 42

15 Inzell + zandgrond - 0

16 Inzell + zandgrond + 5

17 controle Angelique + zware grond

gestoomd

- 0

18 controle Inzell + zware grond

gestoomd

- 11

Proef 3. Symptoomexpressie in nateelt op gestoomde grond

In de tabel 25 staan de resultaten vermeld van de derde proef. Hieruit blijkt dat in de ernstig besmette (70%) partij Angelique het Augustaziek op zowel klei als zand en wel of niet gestoomd, verder verspreid. Op ongestoomde klei werd Augustaziek ernstig verspreid in de gezonde partij Lucky Strike.

Tabel 25. Percentage planten met Augustaziek aantasting; cultivar Angelique en Inzell Behandeling Cultivar Vroeg planten

(2-10-02)

Grondsoort Grond gestoomd Percentage ziek planten

1 Angelique + zandgrond + 94

2 Angelique + zware grond + 81

3 Angelique + zware grond - 96

4 Lucky Strike + zandgrond + 0

5 Lucky Strike + zware grond + 2

6 Lucky Strike + zware grond - 85

Proef 4. Symptoomexpressie in de nateelt, afhankelijk van de grondsoort

De resultaten van de vierde proef staan vermeld in tabel 26. Aantal gezonde planten, gemiddeld per behandeling zijn hier weergegeven; de waarneming dateerde van 29 april 2004 (N=20). Het planten van tulpen van de cultivar Inzell op gestoomde zware zavelgrond leidde niet tot een infectie, terwijl bij de niet-gestoomde zware zavelgrond wel infectie optrad.

(30)

Nateelt van zwaar geïnfecteerde bollen op gestoomde grond leidde niet tot een verminderde infectie. Bij een zware aantasting verdwijnt het virus dus niet uit de bol. De bollen kwamen niet helemaal op of de bollen groeiden uit als zwaar geïnfecteerde planten (met een vroeg Augusta beeld). Bollen van planten met een laat Augustabeeld of een mildere infectie, zijn na de proef niet geselecteerd en nageteeld om de effecten op langere termijn te beoordelen.

De infectiegraad van de zieke partij was erg laag en leverde te weinig materiaal voor een nateelt op. Deze partij is op zand geteeld gedurende twee jaar en dan bestaat de mogelijkheid dat het infectiepercentage lager wordt.

Tabel 26. Aantallen zieke planten, gemiddeld per behandeling

Behandeling Aantal zieke planten

1. Angelique, vroeg, zandgrond gestoomd 14.25

2. Angelique, vroeg, zware grond gestoomd 5

3. Angelique, vroeg, zware grond, niet gestoomd 6.75

4. Sevilla, vroeg, zandgrond gestoomd 5

5. Sevilla, vroeg, zware grond gestoomd 15

6. Sevilla, vroeg, zware grond, niet gestoomd 5

7. Syneada Show, vroeg, zandgrond gestoomd 0.25

8. Synaeda Show, vroeg, zware grond gestoomd 10

9. Synaeda Show, vroeg, zware grond, niet gestoomd 3.25

10. Syneada Show, vroeg, zandgrond 7.5

11. Inzell, vroeg, zandgrond gestoomd 0

12. Inzell, vroeg, zware grond gestoomd 0

13. Inzell, vroeg, zware grond, niet gestoomd 6

4.4

Conclusies en discussie

Door de tulpen laat te planten wordt de infectiedruk drastisch verminderd op zowel klei- als zandgrond.

Het vroeg planten op klei van een Augustaziek perceel geeft ernstiger aantasting dan planten op zandgrond. Met pelafval dat op het land wordt uitgereden neemt de infectiedruk toe en dan vooral op de zware gronden. Daarbij is er nog wel een verschil tussen een gevoelige cultivar (Angelique) en minder gevoelige cultivar (Inzell). Waarbij het pelafval een groter effect heeft bij de minder gevoelige cultivar.

Bij partijen bollen die zwaar besmet zijn met vroeg Augusta loopt de aantasting niet terug door de partijen op gestoomde grond te planten. De waarneming uit de praktijk dat wanneer een zieke partij van een zware grond wordt nageteeld op een zandgrond er minder planten zichtbaar ziek worden, lijkt vooralsnog niet bewezen. Het verzamelen van bollen met ‘laat’ Augustaziek in de praktijk bleek onmogelijk omdat het materiaal in netten wordt geteeld. Hierdoor kon het eventuele teruglopen van dit ziektebeeld niet worden vastgesteld.

De gebruikte cultivar Inzell in de tweede proef was waarschijnlijk niet virusvrij gezien de aantasting op gestoomde grond. De symptoomexpressie in de nateelt was zeer wisselvallig en lijkt onafhankelijk van de grondsoort maar omdat er in deze proeven ook sprake was van ‘kwade’grond zijn hier geen harde conclusies uit te trekken. Symptoomexpressie van de planten op gestoomde grond (primaire infectie) verschilde niet van secundaire (= ziek geplante bollen) infectie.

(31)

5

Effect van teeltwijze op de uitbreiding van Augustaziekte

5.1

Inleiding

Bij de teelt voor snijbloemen (broei) wordt steeds meer overgeschakeld op waterbroei i.p.v. teelt op potgrond. Door de korte trekduur (ca. 6 weken) wordt Augustaziekte hier niet vaak in waargenomen (geen symptoomexpressie). Echter de afgebroeide bollen worden vaak gebruikt als plantgoed.

Verder is aangetoond dat de ziekte via pelafval kan worden doorgegeven aan een andere partij. Het is dus denkbaar dat bij waterbroei infectie en verspreiding optreedt door slecht gepelde bollen, waar nog wat wortelrestjes aan zitten waarin de schimmel zich bevindt. Door de snelle ontwikkeling van het gewas is het mogelijk dat nieuwe infecties niet zijn waar te nemen. In de afgebroeide bollen kan dan sprake zijn van een verhoogd ziektepercentage.

De sterke verspreiding van necrovirussen (o.a. TNV) via Olpidium in watercultures bij gewassen als freesia en sla is aanleiding om te bekijken of dit bij waterbroeicultures van tulpen ook een rol speelt, en dan met name op het gebruik van de afgebroeide bollen als plantmateriaal (proef in samenwerking met BKD).

Doel van dit onderzoek is derhalve de invloed van waterbroei op de symptoomexpressie en verspreiding van Augustaziekte.

Figuur 5. Tulpen in waterbroei met secundaire infectie van Augustaziek

5.2

Materialen en methoden

Proef 1. Verspreiding vanuit secundair zieke bollen

In de eerste proef is nagegaan of Augusta in waterbroei verspreid kan worden vanuit secundair zieke bollen, en of het daarbij uitmaakt of er wortelresten aan de bol zitten door slecht pellen. In de wortelresten zitten mogelijk schimmelsporen die het virus over kunnen dragen op gezonde bollen.

(32)

De bollen cultivar Lucky Strike (LS) zijn het voorgaande jaar op zware grond geteeld en kunnen secundair Augusta (A) hebben. De overige bollen zijn gezond.

Behandelingen:

1. controle Angelique

2. controle Lucky Strike goed gepeld, met rijtjes Angelique ertussen geplant 3. controle Lucky Strike slecht gepeld, met rijtjes Angelique ertussen geplant 4. Angelique met pel afval eronder op broeiplaten geprikt

5. Middelste twee rijtjes Angelique met pel afval eronder op broeiplaten geprikt, overige bollen van Angelique zonder pelafval

Opmerking : Behandeling 2: 10 rijtjes LS en 4 rijtjes A Behandeling 3: 10 rijtjes LS en 4 rijtjes A

Behandeling 5: 6 rijtjes zonder pelafval, 2 met pelafval en nog eens 6 zonder Elk rijtje bestaat uit 10 bollen en elke behandeling is uitgevoerd in 4 herhalingen.

Waarnemingen: aantallen planten met symptomen in bloem of blad. Uitgevoerd op 10-04-2002.

Proef 2. Effect van diverse substraten op de uitbreiding van Augusta in broeitulpen (snijbloemen) en op Augusta in afgebroeide bollen (uitgangsmateriaal)

In deze proef zijn 15 cultivars (met diverse ziekte percentages: aangeleverd door BKD) en Angelique (ziek, eigen partij) en Angelique (Japan kwaliteit, als virusvrije controle) gebruikt.

Hier zijn 3 substraten vergeleken namelijk: • watercultuur

• potgrond van een bedrijf: waar eerder tulpen op hebben gestaan • gestoomde potgrond van PPO

Beoordelen: Augustaziek percentages in broei (jan./febr. 2003) en in nateelt van broeibollen (voorjaar 2004); nateelt op zandgrond (niet gestoomd).

Cultivarlijst • Coquette • Silver Dollar • Jan Reus • Weber Parrot • Inzell • Hollandia • Friso • Leo Visser • Orange Monarch • Monte Carlo • Leen vd Mark • Barcelona • Carola • Cheers • Angelique • True and Fair

Waarnemingen: percentage planten met Augustaziek aantasting.

(33)

In de derde proef is gekeken naar de virusverspreiding in watercultuur en daarbij zijn de volgende behandelingen uitgevoerd: 1. 50 bollen Angelique (Japanklasse) + 50 Angelique (ziek uit proeven 2001/2002) per bak, 4 herhalingen

2. 100 bollen Angelique (Japan) + wortelresten (pelafval ziek), 4 herhalingen 3. 100 bollen Angelique (Japan) controle, 4 herhalingen

4 t/m 18: 50 bollen Angelique (Japan) + 50 van de cultivars 1 t/m 15 BKD (zie proef 1), 1 herhaling.

Beoordelen: Augustaziek percentages in broei (jan./febr. 2003) en in nateelt van broeibollen (voorjaar 2004) na teelt op zandgrond.

Waarnemingen: aantallen planten met symptomen/ met positieve waarden in ELISA toets. De resultaten staan per behandeling in een aparte tabel (tabellen 29 tot en met 32).

Proef 4. Nateelt van broeiproeven door het uitplanten van de bollen van het vorige teeltjaar

In de laatste proef van dit onderdeel zijn de bollen van de broeiproeven 1,2 en 3 van 2002/2003 geplant op waterculture en potgrond van verschillende herkomsten: PPO potgrond, potgrond afkomstig van een bedrijf waar eerder tulpen op hebben gestaan (besmet met Augustaziek) en gebruikte potgrond.

Waarnemingen: aantallen zieke en gezonde planten. Uitgevoerd op 29-04-2004.

5.3

Resultaten

Proef 1. Verspreiding van augustaziekte vanuit secundair zieke bollen

In de eerste proef zijn voornamelijk symptomen waargenomen in de behandeling met slecht gepelde Lucky Strike (tabel 27). Er is minder verspreiding vastgesteld bij goed gepelde bollen en geen verspreiding vanuit besmet pelafval.

Tabel 27. Aantal planten met symptomen in bloem of blad. Totaal van 4 herhaling per behandeling

Angelique Lucky Strike

Beh nr beh N (herh) bloem blad N (herh) bloem blad

1 Contr Ang 140 0 0 2 LS goed gepeld 40 0 0 100 2 2 3 LS slecht gepeld 40 0 0 100 10 12 4 Ang + pelafval 140 0 0 5 Ang + en - pelafval 140 0 0

Proef 2. Effect van diverse substraten op de uitbreiding van Augusta in broeitulpen (snijbloemen) en op Augusta in afgebroeide bollen (uitgangsmateriaal)

Uit de resultaten van de tweede proef blijkt dat er geen uitbreiding van Augustaziek is waargenomen in de (water)broei van tulpen afkomstig van Augustazieke partijen, die door de BKD waren geselecteerd (tabel 28). Er zijn geen grote verschillen tussen broeisystemen wat betreft ontstaan van Augusta ziek in dit broeiseizoen bij nateelt van zieke partijen. Tussen cultivars/partijen bestaan wel verschillen in de mate waarin Augustaziek terugkomt bij nateelt.

Tabel 28. Percentage planten met Augustaziek aantasting

Broeisysteem

Cultivar water Potgrond PPO Potgrond bedrijf

Coquette 17 20 21 Silver Dollar 1 2 2 Jan Reus 4 3 5 Weber Parrot 1 0 0 Inzell 2 0 0 Hollandia 0 6 3 Friso 15 21 21 Leo Visser 0 0 0

(34)

Orange Monarch 12 16 13 Monte Carlo 0 0 0 Leen vd Mark 2 2 4 Barcelona 1 0 0 Carola 0 0 0 Cheers 1 4 5 Angelique 4 13 5

True and Fair 24 16 24

Proef 3. Virusverspreiding in watercultuur

In tabel 29 staan de resultaten van behandeling 1 van de derde proef, in tabel 30 van behandeling 2, in tabel 31 van behandeling 3 en tabel 32 van behandeling 4. In deze proef is geen verspreiding vastgesteld vanuit zieke naar gezonde bollen. Resultaten van de ELISA toets komen goed overeen met de beoordeling van de visuele symptomen.

Tabel 29. Aantallen planten met symptomen/ met positieve waarden in ELISA toets. Behandeling 1: Angelique (Japan kwaliteit) + Angelique (ziek)

herhaling symptomen getoetst ELISA positief

A 0 10 0

B 0 10 0

C 0 10 0

D 0 10 0

Tabel 30. Aantallen planten met symptomen, en met positieve waarden in ELISA toets.

Behandeling 2: Angelique (Japan kwaliteit) + pelafval (ziek). Totaal 100 bollen per herhaling (bak waterbroei), 4 herhalingen

herhaling symptomen getoetst ELISA positief

A 0 30 0

B 0 30 0

C 0 30 0

D 0 30 0

Tabel 31. Aantallen planten met symptomen, en met positieve waarden in ELISA toets.

Behandeling 3: Angelique (Japan), controle. Totaal 100 bollen per herhaling (bak waterbroei), 4 herhalingen

herhaling symptomen getoetst ELISA positief

A 0 10 0

B 0 10 0

C 1 10 1

D 0 10 0

Tabel 32. Aantallen planten met symptomen, en met positieve waarden in ELISA toets

Behandeling 4: Angelique (Japan) + cultivars BKD uit proef 1. Totaal 100 bollen per herhaling (bak waterbroei), 4 herhalingen

Cultivar symptomen getoetst ELISA positief

Coquette 0 10 0 Silver Dollar 0 10 0 Jan Reus 0 10 0 Weber Parrot 0 10 0 Inzell 0 10 0 Hollandia 0 10 0 Friso 0 10 0 Leo Visser 0 10 0 Orange Monarch 0 10 0 Monte Carlo 0 10 0 Leen vd Mark 0 10 0

(35)

Barcelona 1 10 1

Carola 0 10 0

Cheers 0 10 0

Angelique 0 10 0

True and Fair 0 10 0

Proef 4. Nateelt van broeiproeven door het uitplanten van de bollen van het vorige teeltjaar

In tabel 33 staan de resultaten van de vierde proef vermeld. In de nateelt (van proef 2) was er geen uitbreiding van Augustaziek waar te nemen bij tulpen afkomstig van het (water)broei van Augustazieke partijen, die door de BKD

geselecteerd waren. Kunstmatig infecteren van potgrond of tulpenbroei op besmette potgrond leidde niet tot uitbreiding van Augusta. Er was geen directe uitbreiding van de ziekte tijdens de broei en ook geen toename in de nateelt. Het is mogelijk is dat de zwaar aangetaste bollen door hun kleine maat worden uitgeselecteerd en daardoor een lagere aantasting in de broei voorkomt dan onder veldomstandigheden.

Tabel 33. Aantallen zieke planten. Nateelt van proef 2

Cultivar PPO grond

nateelt van gezonde planten PPO grond nateelt van zieke planten Oude potgrond nateelt van gezonde planten Oude potgrond nateelt van zieke planten Water cultuur nateelt van gezonde planten Water cultuur nateelt van zieke planten Coquette 0 0 0 Silver Dollar 0 0 5 0 Jan Reus 0 0 4 0 4 Weber Parrot 0 1 0 1 Inzell 0 0 0 1 Hollandia 0 4 0 7 0 Friso 0 8 2 10 0 4 Leo Visser 0 0 0 Orange Monarch 0 3 1 3 0 3 Monte Carlo 0 0 0 8 Leen vd Mark 0 0 0 0 0 0 Barcelona 0 0 0 Carola 0 0 0 Cheers 0 0 0 0 Angelique 0 12 0 6 0 2

True and Fair 0 3 1 0 2

Angelique Japan 0 0 0

(36)

5.4

Conclusies en discussie

Verwacht werd, dat in waterbroei Augustaziek verspreid zou kunnen worden via slechtgepelde bollen waar ook schimmel in aanwezig is: Olpidium die dan voor infectie zou kunnen zorgen. Dit werd niet geconstateerd. Ook kunstmatig geïnfecteerde verse potgrond leverde geen verspreiding op.

Wel werd vanuit oude potgrond waarin al eerder Augusta zieke bollen hebben gestaan, Augustaziek verspreid. Ook zijn er grote verschillen in gevoeligheid van de diverse cultivars en partijen die gebruikt zijn; dit bleek in de nateelt van o.a. de cv’s Coquette, Friso en Orange Monarch.

6

Olpidium

6.1

Inleiding

Het aantonen van Olpidium is van belang, daar deze als vector van necrovirussen ook in andere teelten, oa. teelten onder glas, van belang is. Een objectieve, biochemische toets om snel Olpidium in bv. Wortelresten te kunnen aantonen, is wenselijk. Dit is uitgezocht binnen een LNV-project. Water- of substraatcultures (met een circulatiesysteem) zijn een ideaal medium voor de zwermsporen van Olpidium-soorten om zich te verplaatsen. Op deze wijze is een explosieve verspreiding van diverse virussen geconstateerd in kasgewassen als komkommer, sla en fresia. Bij de (water)broei van tulpen speelt voor zover bekend alleen O. brassicae een rol in de verspreiding van TNV en/of andere necrovirussen. Meestal wordt

virusverspreiding bij tulpen niet geconstateerd tijdens de waterbroei. Echter de enorme toename van Augustaziekte in tulpen in de laatste jaren doet vermoeden dat het gebruik van afgebroeide bollen als uitgangsmateriaal een belangrijke oorzaak van deze toename is; door de korte trekduur van broeitulpen kan de virusverspreiding pas zichtbaar worden bij nateelt. Om een effectieve gewasbeschermingsstrategie te ontwikkelen is er behoefte aan een toets ter detectie en identificatie om vast te stellen of, wanneer en in welke mate (virusbesmette) Olpidium voorkomt in water- en substraatcultures van tulp. Voor watercultures is hierbij een concentratiestap nodig, waarvoor gebruik gemaakt zal worden van filters. Nagegaan zal worden of deze filtertechniek in principe gebruikt kan worden om virusverspreiding via circulatiesystemen tegen te gaan. Met deze detectie- en filtermethoden wordt gericht op een beheersstrategie met zo min mogelijk chemische middelen en een hogere opbrengst bij teler/broeier.

Eerst is een detectiemethode voor Olpidium-soorten ontwikkeld op basis van PCR met algemene primers. Omdat Olpidium niet direct in water en substraatcultures kan worden aangetoond met PCR is gebruik gemaakt van een concentratiestap met een filter.

Voor het ontwikkelen van deze PCR toets op Olpidium (LNV programma 397-III, project 320838) zijn binnen dit project grondmonsters en wortels van planten verzameld. Daarnaast zijn ook de waardplanten voor TNV en Olpidium brassicae in kaart gebracht.

De door PPO in samenwerking met PRI ontwikkelde PCR-toets voor het aantonen van Olpidium is ingezet in het epidemiologisch onderzoek, vooral voor het aantonen van deze vector in wortels van planten en in grondmonsters. Deze PCR-toets is binnen het LNV-programma verder verfijnd voor de detectie van Olpidium brassicae in watercultures.

(37)

6.2

Materiaal en methode

Aantonen van Olpidium brassicae

Er zijn praktijkmonsters genomen tijdens het broeiseizoen. Wortels van gewassen zijn direct onder de microscoop beoordeeld, of er is een biotoets ingezet waarbij Solanum villosum als vangplant werd gebruikt (indirecte methode). In dat geval werden wortels van het te toetsen gewas gedroogd, verpulverd en door gestoomde grond gemengd. Daarna zijn de toetsplanten gezaaid, en zijn later de wortels daarvan beoordeeld op aanwezigheid van Olpidium rustsporen.

6.3

Resultaten en conclusies

De detectie van Olpidium in grond met PCR is mogelijk in de organische stoffractie en na centrifugeren van het in water opgenomen grondmonster. De PCR detectie werd gevalideerd door het gebruik van vangplanten die door Olpidium besmet kunnen worden. Het was mogelijk Olpidium aan te tonen, maar de procedure kan nog verfijnd worden.

Olpidiumdetectie in wortels is mogelijk met een microscoop en met PCR. In wortels van diverse onkruiden (o.a. muur, straatgras, kweek en paardebloem) van gescheurd grasland werden veel (rust)sporen van Olpidium aangetroffen (tabel 34). Deze detectiemethode kan nu gebruikt worden bij het epidemiologisch onderzoek

Tabel 34. Inventarisatie waardplanten voor TNV en Olpidium brassicae

TNV Olpidium brassicae

Gewas Familie Gewas Familie

Tulp Lelie Tulp Lelie

Chinese kool Kruisbloemigen Chinese kool Kruisbloemigen

Gerst Granen Gerst Granen

Peen Schermbloemigen Peen Schermbloemigen

Mosterd Kruisbloemigen Mosterd Kruisbloemigen

Muur Anjer Muur Anjer

Aardappel Nachtschade Kamille Samengesteldbloemigen

Luzerne Vlinderbloemigen Herderstasje Kruisbloemigen

Ui Lelie Straatgras Grassen

Spinazie Ganzevoet Kweek Grassen

Hyacint Lelie Zwarte nachtschade Nachtschade

Lelie Lelie

Olpidium werd vooral gevonden in de jonge wortels en in de uiteinden van de wortels. In deze wortels bleken alle stadia van de schimmel aanwezig te zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar enkele decennia geleden werd aangenomen dat de problemen die zich op buurtniveau voor- deden, opgelost konden worden door de zittende bevolking cultureel te verheffen door

De politicoloog Koopmans heeft deze doorslaggevende factoren voor het in beweging komen van mensen als volgt gesystematiseerd: het gaat erom dat er door politieke autoriteiten

lndien 'n modus nie uitgevoer kan word op die wyse waarop die testateur wou gehad het nie, kan 'n hof gelas dat die modus op 'n soortgelyke, maar moontlike en

Ook is er geen verschil gevonden in vatbaarheid tussen de vier gebruikte cultivars al is het goed denkbaar dat daar binnen het enorme sortiment Dahlia wel verschillen kunnen

• In alle onderzochte landen bestaan kortingen, vrijstellingen of verlaagde energiebelastingtarieven voor glastuinbouwbedrijven; in Nederland voor aardgas, in België voor olie,

Het onderhoud van de typering en de normen in Nederland wordt gecoördineerd door het Centrum voor Economische Informatievoorziening (CEI) en uitgevoerd door Wageningen

Voor het bepalen van het aantal lengtemetingen die per jaar gedaan moeten gaan worden, is uitgegaan van bestandsschattingsmodel met veel gegevens (data rich assessment model)

aangevraagd door gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, voor zover deze voor