• No results found

Toekomstbeelden voor de woningcorporatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toekomstbeelden voor de woningcorporatie"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toekomstbeelden voor de woningcorporatie

In relatie tot de huisvesting van alleenwonende ouderen

(2)
(3)

3 Tilburg, 13 Juni 2013

Bachelor scriptie

Avans hogeschool Tilburg Academie Bouw & Infra Bouwmanagement & Vastgoed

Student : Sjors van Iersel

Studentnummer : 2034018

Student : Tim Kruik

Studentnummer : 2033352

Studiebegeleider 1 : Willem Ellenbroek Studiebegeleider 2 : Joost Overeem Afstudeerbedrijf : Stichting Futura Bedrijfsbegeleider : Peter Baetsen

(4)

4

Voorwoord

‘Wat is de toekomst van de woningcorporatie?’ Dat is de vraag die wij ons stelden toen wij een half jaar geleden begonnen met de voorbereiding van het afstuderen. De woningcorporatie ligt al geruime tijd onder vuur. Volgens vele deskundigen voldoet huidige bedrijfsvoering van woningcorporaties niet meer aan de eisen van deze tijd. De toekomst van de woningcorporatie bleek een veelbesproken onderwerp te zijn. Bijna wekelijks verschijnt er een rapport over dit onderwerp. In de zoektocht naar de aanpak van het onderzoek kwamen wij tot de ontdekking dat de woningcorporatie in het verleden in staat is geweest om grote maatschappelijke opgaven op te pakken, waar andere organisaties niet toe in staat waren. Het leek ons daarom interessant om de toekomst van de woningcorporatie te koppelen aan een toekomstige maatschappelijke opgave; het huisvesten van ouderen, een groep die de komende dertig jaar in omvang groeit.

Voor u ligt een onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van een afstudeerscriptie, geschreven door Sjors van Iersel en Tim Kruik. Beiden zijn 4de-jaars studenten Bouwmanagement & Vastgoed aan de Avans hogeschool in Tilburg. Het onderzoek is bedoeld om de discussie over de toekomst van de woningcorporatie te voeden, met name in relatie tot het huisvesten van alleenwonende ouderen. Graag willen wij een aantal mensen bedanken die van belang zijn geweest bij het schrijven van deze scriptie. In eerste instantie gaat onze dank uit naar de medewerkers van Stichting Futura, met in het bijzonder onze bedrijfsbegeleider Peter Baetsen. Zij zijn de voornaamste bron van kennis geweest en hebben ons geholpen de goede richting te vinden. Daarnaast willen wij Joost Overeem en Willem Ellenbroek bedanken voor hun prettige begeleiding vanuit de Avans hogeschool.

Tilburg, 13 juni 2013 Sjors van Iersel Tim Kruik

(5)

5

Samenvatting

Volgens de prognoses van het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) neemt het aantal huishoudens in Nederland tot aan 2040 toe met 1 miljoen. De toename is voornamelijk toe te schrijven aan een toename in alleenwonende ouderen. Het aantal alleenwonende ouderen in Nederland bereikt in 2040 zijn hoogtepunt. Bijna 20 procent van het totaal aantal huishoudens bestaat dan uit alleenwonende ouderen. Drijvende krachten achter de toename in het aantal alleenwonende ouderen zijn de vergrijzing en de individualisering. Door de vergrijzing wordt de groep ouderen in Nederland groter, die ouder worden dan voorheen. Door de individualisering wilt een groot deel van de ouderen alleen wonen. Woningcorporaties bezitten ruim een derde van de totale Nederlandse woningvoorraad en zijn daarom een belangrijke speler in het huisvesten van ouderen.

Echter ontbreekt het aan voldoende inzicht in de rol van de woningcorporatie met betrekking tot het huisvesten van alleenwonende ouderen in de toekomst. Dit onderzoek richt zich op de volgende vraag; wat betekent de toename van het aantal alleenwonende ouderen voor de huisvesting van ouderen en hoe kunnen woningcorporaties hier door middel van hun woningvoorraad op anticiperen?

Het eerste deel van het onderzoek is gericht op de positionering van de woningcorporatie, en de vergrijzing en individualisering, in historisch en huidig kader. In het tweede deel van het onderzoek is de toekomstige positionering van de woningcorporatie en de toekomstige ontwikkeling van het aantal alleenwonende ouderen nader uitgewerkt in een viertal scenario’s. Het derde deel van het onderzoek richt zich op de vraag hoe de positionering van de woningcorporatie zich verhoudt tot het huisvesten van alleenwonende ouderen, en hoe zij met hun vastgoedbeleid kunnen anticiperen op de toename van alleenwonende ouderen.

Conclusie 1: De woningcorporatie, zijn positie en woningvoorraad

De woningcorporatie is een privaatrechtelijke organisatie die uitsluitend werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, voor mensen die niet of onvoldoende in staat zijn in hun eigen huisvesting te kunnen voorzien. De woningcorporatie is, door historische gebeurtenissen, gepositioneerd in het maatschappelijke middenveld. De woningvoorraad varieert per woningcorporatie, maar bestaat voor het overgrote gedeelte uit eengezinswoningen. Het overgrote gedeelte van de woningvoorraad is niet geschikt voor de combinatie wonen en zorg.

Conclusie 2: Vergrijzing en individualisering in relatie tot alleenwonende ouderen

Vergrijzing is een toename van het aantal ouderen in de totale bevolkingsopbouw. Individualisering is het proces in de samenleving waarbij het individu steeds minder wordt gezien als onderdeel van een groter geheel. Door de vergrijzing wordt de groep ouderen groter en ouder dan voorheen. Door het proces van individualisering wonen veel ouderen alleen.

Conclusie 3: Impact op positionering woningcorporatie en ontwikkeling alleenwonende ouderen De positionering van de woningcorporatie wordt beïnvloed door het sociaal-politiek klimaat. Als de samenleving veel waarde hecht aan maatschappelijk welzijn – dat houdt in dat men het van belang vindt dat er vanuit de maatschappij gezorgd wordt voor de gehele samenleving – zal het speelveld en de omvang van de woningcorporatie groot zijn. Als de samenleving veel waarde hecht aan

(6)

6 individuele welvaart – dat houdt in dat men meer waarde hecht aan zijn eigen belangen dan aan de belangen van de samenleving – zal speelveld en de omvang van de woningcorporatie klein zijn. De ontwikkeling van het aantal alleenwonende ouderen is afhankelijk van de ontwikkeling in de levensverwachting en het proces van individualisering. Door een stijging in de levensverwachting wordt men ouder, waardoor de vergrijzing langer aan zal houden dan nu wordt verwacht. Als de tendens van de individualisering versterkt, zullen er meer ouderen alleen gaan wonen. De levensverwachting en de individualisering wordt beïnvloed door economische, technologische en sociaal-politieke ontwikkelingen.

Conclusie 4: Toekomstige positionering van de woningcorporatie

De woningcorporatie heeft een beperkte maatschappelijke rol in een samenleving waar veel waarde wordt gehecht aan individuele welvaart. De woningcorporatie heeft een grote maatschappelijke rol in een samenleving waar veel waarde wordt gehecht aan maatschappelijk welzijn. Er zijn signalen zichtbaar waarin individuele welvaart van groter belang zal zijn in de toekomstige samenleving. De woningcorporatie zal daardoor in omvang en speelveld afnemen.

Conclusie 5: Toekomstig aantal alleenwonende ouderen

Bij laagconjunctuur is men meer financieel afhankelijk van zijn sociale omgeving dan bij hoogconjunctuur. Bij laagconjunctuur is men, vanwege zijn financiële positie, eerder geneigd samen te wonen. Het aantal alleenwonende ouderen in 2040 ligt, afhankelijk van de economische situatie, tussen de 1,4 miljoen en 2 miljoen.

Aanbevelingen

Uit het onderzoek blijkt dat er diverse signalen zichtbaar zijn waarin de samenleving een groter belang hecht aan individuele welvaart dan aan maatschappelijk welzijn. Onze aanbevelingen zijn gericht op een woningcorporatie die in omvang en speelveld zal afnemen:

- Terug naar de kerntaak, bouw het woningbezit af. Woningcorporaties moeten enkel in dienst worden gesteld van de onderkant van de samenleving, waaronder alleenwonende ouderen. - Bied ondersteuning aan de oprichting van coöperatieven. De alleenwonende ouderen zullen

coöperatieven oprichten waarin zij zelf zullen voorzien in hun huisvesting en zorg.

- Verminder investeringen in de leefbaarheid van wijken. De financiële middelen moeten ten goede komen van de sociale doelgroep, waaronder de alleenwonende ouderen.

- Creëer differentiatie in de woningvoorraad. De alleenwonende ouderen zullen in basis een behoefte hebben aan geschikte woningen, maar overige woonwensen zullen uiteenlopen. - Verminder investeringen in projectontwikkeling. Risicovolle investeringen brengen de sociale

doelstelling en de financiële continuïteit van de woningcorporatie in het geding.

- Verken nieuwe nichemarkten en bijzondere huisvestingsvormen voor ouderen. Dit kunnen nieuwe inkomstbronnen zijn en maatschappelijk rendement opleveren.

- Verken nieuwe woonvormen waarin meerdere ouderen zelfstandig kunnen wonen in een woning. Als meerdere ouderen zelfstandig kunnen wonen in een woning, wordt een grote doelgroep bereikt met een kleine vastgoedportefeuille.

- Waardeer de huidige woningvoorraad op. Door investeringen in de huidige woningvoorraad kunnen meer woningen geschikt worden gemaakt voor ouderen en wordt er een hoger kwaliteitsniveau bereikt.

(7)

7

Summary

According to the forecasts of the Centraal Bureau van de Statistiek (CBS), the number of households in the Netherlands will increase by 1 million to 2040. The increase in households is mainly attributable to an increase in the elderly living alone. The number of elderly living alone will reach its peak in 2040. Over 19 percent of the total number of households will consist of elderly living alone. The biggest causes of this increase are the processes of aging and individualization. Due to aging, the elderly population in the Netherlands will increase in size. Due to individualization, a large proportion of the elderly will live alone. Together, the Dutch social housing associations, hereinafter referred to as housing associations, own over a third of total Dutch housing and are therefore a major participant in the housing of the elderly.

However, it lacks sufficient insight in its future role to house the elderly living alone. This thesis focuses this main question: how will the increasing amount of elderly living alone affect the housing of the elderly and how can housing associations anticipate that with their property management ? The first part of the thesis focuses on the positioning of the housing associations in society in a historical and current context, as well as the processes of aging and individualization in a historical and current context. The second part of the thesis focuses on the future position of housing associations in society and the future development of elderly living alone, elaborated in four scenarios. The third part of the thesis focuses on answering the main question.

Conclusion 1: The position of the housing associations and their real estate portfolio

Housing associations are private organizations exclusively operating in the field of social housing, for people who are not or are insufficiently able to provide for their own housing. Housing associations are, due to historical events, positioned as extracurricular organizations in society. The real estate portfolio varies from housing associations, but mainly consists of single-family properties. A large portion of their portfolio is not suitable for the combination of living and healthcare.

Conclusion 2: The processes of aging and individualization in relation to elderly people living alone Aging is an increase in the amount of elderly in the total population. Individualization is the process in society whereby the individual is considered less to be a part of a community. Due to aging, the amount of elderly in the Netherlands will increase in size. Due to individualization, a large proportion of the elderly will live alone.

Conclusion 3: Impact on the position of housing associations and the developments in elderly people living alone

The position of the housing associations in society is influenced by the socio-political environment. If society attaches great value to social welfare, housing associations will have a bigger field of activity and will increase in size. If society attaches great value to individual wealth, housing associations will have a smaller field of activity and will decrease in size. Developments in the number of elderly living alone is influenced by developments in the life expectancy and the process of individualization. If life expectancy increases, the process of aging will last longer than currently expected. If the trend of individualization grows, more (older) people will live alone. The life expectancy and the process of individualization is affected by economic, technological and socio-political developments.

(8)

8 Conclusion 4: The future position of housing associations

Housing associations will have a limited role in a society that attaches great value to individual wealth. Housing associations will have a major role in a society that attaches great value to social welfare. There are signs that individual wealth will be of great significance in future society. Therefore, housing associations will have a limited role in society. Housing associations will have a smaller field of activity and will decrease in size.

Conclusion 5: Future number of older people living alone

In times of recession, people are more financially dependent on their social environment than in times of economic boom. In times of recession, it is more likely for people to live together. Depending on the economic situation, the number of elderly living alone in 2040 will be between 1.4 million and 2 million.

Recommendations

The thesis shows that there are signs that individual wealth will be of great significance in future society. We focus our recommendations on property management that join these factors:

- Core-business only, reduce the amount of properties. Housing associations have to be in service of people who are not or are insufficiently able to provide for their own housing, including the elderly living alone. The amount of properties have to be reduced to a volume that matches this group.

- Support cooperatives. The elderly will establish cooperatives in the future in which they will provide their own housing and healthcare. Housing associations have to provide support to these cooperatives.

- Reduce investments in the liveability of neighborhoods. Financial resources should be in benefit of the target, including the elderly.

- Create differentiation in the portfolio. The elderly will have a basic need for accessible housing, but other wishes in living will vary.

- Reduce investments in project development. Risky investments can put the social objectives and the financial security of the association in jeopardy.

- Explore new niche markets and special forms of housing for the elderly. Niche markets and special forms of housing can be new sources of income for the housing associations and will deliver social returns.

- Explore new forms of housing in which several elderly people can live in one house. It will provide the possibility to house several elderly in one home, so that housing associations can reach a bigger target with a smaller portfolio.

- Upgrade the existing properties. Existing homes can be made accessible to the elderly and their quality improved.

(9)

9

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4 Samenvatting ... 5 Summary ... 7 Inleiding ... 12

Aanleiding tot onderzoek ... 12

Probleembeschrijving ... 13 Onderzoeksvragen ... 13 Afbakening ... 13 Onderzoeksopzet ... 13 Leeswijzer ... 16 1. Woningcorporatie ... 17 1.1 Het werkgebied ... 17 1.2 Positionering ... 17

1.2.1 Het model van W. van de Donk ... 18

1.2.2 Verandering in speelveld en omvang ... 19

1.3 De woningvoorraad ... 23

1.3.1 Woningtype ... 23

1.3.2 Wonen en Zorg ... 24

1.3.3 Prijssegmenten ... 25

1.4 Conclusie ... 26

2. Vergrijzing & Individualisering ... 27

2.1 Vergrijzing ... 27

2.1.1 Totstandkoming ... 27

2.1.2 De babyboom ... 28

2.1.3 Levensverwachting ... 29

2.1.4 Grijze druk & groene druk ... 30

2.2 Individualisering ... 32

2.2.1 Totstandkoming ... 32

2.2.2 De naoorlogse individualisering ... 33

2.2.3 Het individualiseringsmodel ... 33

2.2.4 Toekomstige individualisering ... 35

(10)

10 2.3.1 Prognose Nederland ... 36 2.3.2 Prognose woningcorporaties ... 37 2.3.3 Kwantificering ... 38 2.4 Conclusie ... 38 3. Scenario's ... 39 3.1 Scenarioplanning ... 39 3.2 Sociaal Wonen 2030 ... 39 4. Impact scenario’s ... 41 4.1 De woningcorporatie ... 41 4.1.1 Speelveld en omvang ... 41 4.1.2 Kwaliteitsniveau ... 43

4.1.3 Signalen van scenario’s... 43

4.2 Vergrijzing & Individualisering ... 44

4.2.1 Lounge ... 44 4.2.2 Woonkeuken ... 45 4.2.3 Overloop ... 46 4.2.4 Kelder... 46 4.2.5 Kwantificering ... 46 4.3 Conclusie ... 48 5. Het vastgoedbeleid ... 50

5.1 Lounge; woningcorporaties in de verkoop ... 50

5.2 Woonkeuken; projectontwikkeling ... 51

5.3 Overloop; wonen en zorg in het buitenland ... 52

5.4 Kelder; alleen en toch samen ... 54

5.5 Conclusie ... 55 6. Conclusies en aanbevelingen ... 56 6.1 Conclusies ... 56 6.1.1 Beantwoording hoofdvraag ... 56 6.1.2 Beantwoording deelvragen ... 56 6.2 Aanbevelingen ... 58 6.3 Vervolgonderzoek ... 60 Referenties ... 61

Bijlage I: de ‘nieuwe’ ouderen ... 62

(11)

11 Bijlage II: Scenario's ... 64

(12)

12

Inleiding

Woningcorporaties zijn halverwege de 19de eeuw ontstaan om de volkshuisvesting in Nederland te verbeteren. Grote arbeidsgezinnen woonden in kleine en slecht onderhouden woningen. Dit leidde tot grote gezondheidsproblemen onder de bevolking. De woningcorporatie heeft in het verleden bijgedragen aan de verbetering van de volksgezondheid door het bouwen van nieuwe woningen. De gemiddelde huishoudensgrootte is mede daardoor sinds 1899 gehalveerd. Anno 2012 wonen er in een Nederlands huishouden gemiddeld 2,2 persoon. De gemiddelde huishoudensgrootte zal in de toekomst verder afnemen. Waar de woningcorporatie in het verleden heeft bijgedragen aan de afname van de huishoudensgrootte, zal de woningcorporatie in de toekomst geconfronteerd worden met huisvestingsproblemen als gevolg van de afgenomen huishoudensgrootte.

Volgens prognoses van het CBS neemt het aantal huishoudens in Nederland tot aan 2040 toe met 1 miljoen. De toename in het aantal huishoudens is voornamelijk toe te schrijven aan een toename in eenpersoonshuishoudens, die gevormd worden door de ‘nieuwe’ ouderen.De nieuwe ouderen zijn geboren in de periode tussen 1946 en de grofweg vijfentwintig jaar die daarop volgden. Zij hebben andere voorkeuren, waarden en opvattingen dan de ouderen die in de vooroorlogse periode zijn geboren. De groep is gedifferentieerd, mondig en wil zolang mogelijk zelfstandig kunnen leven. De ouderen zullen in basis een behoefte hebben aan geschikte woningen voor ouderen, maar overige woonwensen zullen uiteenlopen. In Bijlage I is meer informatie te vinden over de ‘nieuwe’ ouderen. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in Nederland toe, door het proces van individualisering woont een groot deel van deze ouderen alleen. In 2040 bereikt het aantal alleenwonende ouderen in Nederland zijn hoogtepunt. Er zijn dan bijna 1,7 miljoen eenpersoonshuishoudens die gevormd worden door ouderen, bijna 20 procent van het totaal aantal huishoudens in Nederland. De Nederlandse woningcorporaties hebben gezamenlijk een woningbezit van 32 procent van de totale Nederlandse woningvoorraad. Zij zijn vanuit hun maatschappelijke prestatievelden onder meer verantwoordelijk voor het passend huisvesten van hun doelgroep en het bijdragen aan de combinatie wonen en zorg. De woningcorporatie is daarom een belangrijke speler in het huisvesten van ouderen.

Aanleiding tot onderzoek

Binnen de corporatiesector ontbreekt het aan voldoende inzicht, hoe zij met hun vastgoedbeleid kan anticiperen op de stijging van het aantal alleenwonende ouderen in de toekomst. In opdracht van Stichting Futura wordt er een onderzoek verricht naar de ontwikkeling van het aantal alleenwonende ouderen en de positionering van de woningcorporatie.

Futura is een samenwerkingsverband van vier Brabantse woningcorporaties met als doel de volkshuisvesting te verbeteren. Een uitgebreide beschrijving van de organisatie Futura is opgenomen als bijlage I. In 2000 is de eerste versie van de Futurascoop opgeleverd, een verkennend onderzoek naar maatschappelijke thema’s die in relatie staan tot woningcorporaties. In het kader van de Futurascoop is het interessant om de positionering van woningcorporaties te koppelen aan grote maatschappelijke thema’s die in relatie staan tot woningcorporaties.

(13)

13 Futura hecht veel waarde aan het schetsen van mogelijke toekomstbeelden van maatschappelijke ontwikkelingen, waarvan het verloop onzeker is. Toekomstverkenning leidt namelijk tot inzicht, waardoor er eerder kan worden geanticipeerd op deze maatschappelijke ontwikkelingen.

Probleembeschrijving

Volgens prognoses van het CBS neemt het aantal alleenwonende ouderen aanzienlijk toe tot aan 2040. De toename heeft invloed op het vastgoedbeleid van de woningcorporaties. Er is onvoldoende inzicht in de rol van de woningcorporatie met betrekking tot het huisvesten van alleenwonende ouderen in de toekomst.

Onderzoeksvragen

De onderzoeksvraag luidt als volgt;

Wat betekent de toename in het aantal alleenwonende ouderen voor de huisvesting van ouderen en hoe kunnen woningcorporaties hier door middel van hun woningvoorraad op anticiperen?

Om een juist en onderbouwd advies te formuleren is er een aantal onderzoeken nodig die kunnen worden vertaald in deelvragen:

1. Wat is “de woningcorporatie” en welke positie nemen zij in de maatschappij in? 2. Wat is de huidige woningvoorraad van woningcorporaties?

3. Wat is vergrijzing en individualisering en hoe leidt de vergrijzing en individualisering tot een toename in het aantal alleenwonende ouden?

4. Wat beïnvloedt de positie van woningcorporaties en de ontwikkeling van het aantal alleenwonende ouderen?

5. Hoe positioneert de woningcorporatie zich in de toekomst?

6. Hoe ontwikkelt het aantal alleenwonende ouderen zich in de toekomst?

Afbakening

Het onderzoek richt zich op de ontwikkeling van het aantal alleenwonende ouderen in de toekomst, die in hun huisvesting afhankelijk zijn van de sociale huursector. Daarnaast richt het onderzoek zich op de positionering van de woningcorporatie in de toekomst. De afbakening in tijd is 27 jaar. CBS verwacht dat na 2040 de groei in het aantal huishoudens stagneert. Daarnaast geldt dat uitspraken die gedaan worden over de verre toekomst, onbetrouwbaarder worden.

Onderzoeksopzet

Het onderzoek is uitgevoerd in zes fasen, zie figuur 1.

1. In fase 1 is de historische en huidige positionering van woningcorporaties onderzocht. De onderzoekscomponenten die daarin betrekking hebben zijn het werkgebied, de positionering en de woningvoorraad.

(14)

14 2. In fase 2 is statistisch onderzoek verricht naar toename in het aantal huishoudens, het aantal eenpersoonshuishoudens en het aantal alleenwonende ouderen, vanuit de historie naar de toekomst. Daarnaast is er onderzoek verricht naar de vergrijzing en individualisering. Deze ligt ten grondslag van de geprognosticeerde huishoudens ontwikkelingen.

3. In fase 3 is gewerkt met scenario's. Het doel van de scenario’s is tweeledig; enerzijds het schetsen van mogelijke toekomstbeelden, anderzijds het doordenken van reacties daarop. De literatuur die ten grondslag ligt van fase 3 is het onderzoek 'Sociaal Wonen 2030' (Idenburg et al. 20131).

4. In fase 4 is op basis van de conclusies uit fase 2 onderzocht hoe het aantal alleenwonende ouderen zich zullen ontwikkelen in de scenario’s uit fase 3. Daarnaast is, op basis van conclusies uit fase 1, onderzocht hoe de woningcorporatie zich positioneert in de scenario’s uit fase 3.

5. In fase 5 is onderzocht hoe de positionering van de woningcorporatie zich zal verhouden tot het huisvesten van alleenwonende ouderen. Het onderzoek beschrijft hoe de woningcorporatie vanaf heden met zijn vastgoedbeleid kan anticiperen op het huisvesten van alleenwonende ouderen.

6. In fase 6 worden de conclusies getrokken uit het onderzoek, door de hoofd- en deelvragen van het onderzoek te beantwoorden. Er zullen aanbevelingen worden gedaan aan woningcorporaties, hoe zij met hun vastgoedbeleid kunnen anticiperen op de toename van alleenwonende ouderen.

(15)

15 Figuur 1; fases onderzoeksopzet

(16)

16

Leeswijzer

De inleiding wordt afgesloten met een leeswijzer. Het eerste en het tweede hoofdstuk vormen het theoretische gedeelte van het onderzoek. In hoofdstuk 1 is de woningcorporatie beschreven vanuit een historisch en huidig perspectief. In hoofdstuk 2 is uitgelegd hoe de vergrijzing en individualisering leiden tot de toename in het aantal alleenwonende ouderen.

In het derde hoofdstuk zijn de scenario's uit 'Sociaal Wonen 2030' beschreven.

In hoofdstuk 4 is beschreven hoe de woningcorporaties zich positioneert in de verschillende scenario’s. Daarnaast is beschreven hoe het aantal alleenwonende ouderen zich ontwikkelt in de verschillende scenario’s

In hoofdstuk 5 is beschreven hoe de positionering van de woningcorporatie zich zal verhouden tot de huisvesting van alleenwonende ouderen en hoe de woningcorporatie hier met zijn vastgoedbeleid op kan anticiperen.

Hoofdstuk 6 vormt het afsluitend gedeelte van het onderzoek. In dit hoofdstuk zijn conclusies getrokken uit het onderzoek door antwoord te geven op de hoofd- en deelvragen. Vervolgens wordt er afgesloten met aanbevelingen voor woningcorporaties.

(17)

17

1. Woningcorporatie

'Een woningcorporatie is volgens de officiële definitie van het Besluit Beheer Sociale Huursector

(BBSHI) een privaatrechtelijke instelling, stichting of vereniging die uitsluitend werkzaam is op het

gebied van de volkshuisvesting, voor mensen die niet of onvoldoende in staat zijn in hun eigen

huisvesting te kunnen voorzien (de doelgroep)II'.

Het gaat hier om woningcorporaties als toegelaten instellingIII. Dit hoofdstuk beschrijft woningcorporaties in algemene zin. In de eerste paragraaf wordt ingegaan op het werkgebied. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de positionering. In de derde paragraaf wordt ingegaan op de woningvoorraad. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

1.1 Het werkgebied

In totaal beheren Nederlandse woningcorporaties ruim 2,1 miljoen sociale huurwoningen. Dit is ongeveer 75 procent van de totale huursector in Nederland en zo'n 32 procent van de totale Nederlandse woningvoorraad. De kernwerkzaamheden van woningcorporaties bestaan uit het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningenIV. Daarnaast hebben woningcorporaties onder andere de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de leefbaarheid in de wijk en de combinatie wonen en zorg. Het BBSH benoemt in totaal zes prestatievelden V waarin woningcorporaties actief mogen zijn en hun verantwoordelijkheid dragen;

1. Passend huisvesten van de doelgroep;

2. Kwalitatief in stand houden van het woningbezit; 3. Betrekken van bewoners bij beleid en beheer; 4. Waarborgen van de financiële continuïteit;

5. Bevorderen van de leefbaarheid in wijken en buurten; 6. Bijdragen aan de combinatie wonen en zorg.

De bovenstaande verantwoordelijkheden illustreren het grote werkgebied, ofwel het speelveld en omvang, van Nederlandse woningcorporaties.

1.2 Positionering

Nederland kent drie, duidelijk te onderscheiden, organisaties; overheidsorganen, marktpartijen en gemeenschappen. Woningcorporaties opereren tussen deze drie type organisaties in. Woningcorporaties zijn zogeheten hybride organisaties. Hybride organisaties zijn in het leven

I

Het BBSH is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM).

II

Besluit Beheer Sociale Huursector, Hoofdstuk III, Artikel 11, Lid 1.

III

Een toegelaten instelling is een woningcorporatie die uitsluitend werkzaam is in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. Om in aanmerking te komen voor overheidssteun dient de woningcorporatie te zijn 'toegelaten' door het ministerie.

IV

Sociale huurwoningen hebben een huur tot €681,02 en zijn bedoeld voor mensen met een verzamelinkomen tot €34.229

(18)

18 geroepen om grote maatschappelijke opgaven op te pakken. Maatschappelijke opgaven waar overheidsorganen, marktpartijen en gemeenschappen afzonderlijk niet toe in staat zijn het gewenste welzijnsniveau te bereiken. De positionering van woningcorporaties wordt nader toegelicht aan de hand van het model van W. van de Donk (WICDA, 2011)2.

1.2.1 Het model van W. van de Donk

Figuur 2; model W. van de Donk

In het model van W. van de Donk, zie figuur 2, wordt onderscheid gemaakt tussen vier verschillende domeinen; I staat, II markt, III maatschappelijk middenveld en IV gemeenschappen. De domeinen worden van elkaar gescheiden door drie assen. Deze assen maken onderscheid tussen formele of informele organisaties, non-profit of profit organisaties en publieke of private organisaties. Overheidsorganen, marktpartijen, gemeenschappen en hybride organisaties zijn onder te brengen in één van de vier domeinen. Woningcorporaties, ofwel hybride organisaties, bevinden zich in het maatschappelijk middenveld, domein III. De domeinen in de driehoek kennen de volgende omschrijving;

I. Domein Staat  overheidsorganen: publiek, non-profit en overwegend formeel van aard. Coördinatiemechanismen die het gedrag van een organisatie in dit domein bepalen zijn; wet- en regelgeving en democratische waarden als vrijheid en gelijkheid. Voorbeelden van organisaties in dit domein zijn; gemeenten, provincies en overheid.

II. Domein Markt  marktpartijen: privaat, profit en overwegend formeel van aard. Coördinatiemechanismen die het gedrag van een organisatie in dit domein bepalen zijn; vraag en aanbod, efficiëntie, rationaliteit en effectiviteit. Het doel is een zo hoog mogelijk rendement of winst te boeken. Voorbeelden van organisaties in dit domein zijn; beleggers en projectontwikkelaars.

III. Domein Maatschappelijk middenveld  hybride organisatie: privaat, non-profit en overwegend formeel van aard. Hybride organisaties hebben zowel een maatschappelijke als een bedrijfsmatige of commerciële doelstelling. Het maatschappelijk middelveld is uitgeleverd aan de coördinatiemechanismen vanuit de omliggende drie domeinen. Deze

(19)

19 bundeling aan mechanismen bepalen het gedrag van de hybride organisatie. Voorbeelden van organisaties in dit domein zijn; woningcorporatie, ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen en scholen.

IV. Domein Gemeenschap  gemeenschappen: privaat, non-profit en overwegend informeel van aard. Coördinatiemechanismen die het gedrag van een organisatie in dit domein bepalen zijn; gedeelde belangen, solidariteit, wederkerigheid en liefde. Voorbeelden van organisaties in dit domein zijn; familie, buurtcomité en bewonersvereniging.

Woningcorporaties gedragen zich als hybride organisaties, werkzaam binnen het maatschappelijk middenveld. Woningcorporaties hebben zowel een maatschappelijke als een bedrijfsmatige of commerciële doelstelling. Hiermee hebben zij raakvlak met de doelstellingen van de omliggende drie domeinen. Woningcorporaties gedragen zich als overheidsorgaan, marktpartij en gemeenschap. Dit wordt nader toegelicht vanuit de doelstellingen van woningcorporaties.

 Woningcorporaties als staat  De overheid hecht veel waarde aan een goede volksgezondheid. Hierbij is goede huisvesting van belang, ook voor de groep die hier zelf niet in kan voorzien. Om dit te verwezenlijken maakt de overheid prestatieafspraken met woningcorporaties op het gebied van volkshuisvesting, zoals vastgelegd in het BBSH. Woningcorporaties zijn gedeeltelijk uitvoeringsorganisaties van de overheid in het volkshuisvestingsbeleid. De overheid biedt ‘beperkte’ financiële steun aan projecten op het gebied van volkshuisvesting.

 Woningcorporaties als markt  Woningcorporaties houden zich, naast hun maatschappelijke verantwoordelijkheden, bezig met commerciële vastgoedontwikkelingen. Het gaat in de meeste gevallen om de ontwikkeling van dure koop- en huurwoningen. Deze commerciële vastgoedontwikkelingen zijn noodzakelijk om een hoger rendement te creëren, waardoor de onrendabele top van het bouwen van sociale huurwoningen kan worden gecompenseerd.

 Woningcorporaties als gemeenschap  Woningcorporaties zijn er voor de mensen die zelf niet in een acceptabele huisvesting kunnen voorzien. Ze dienen de belangen en behoeften van de sociale doelgroep.

1.2.2 Verandering in speelveld en omvang

Het speelveld en de omvang van woningcorporaties is dynamisch. De mate waarin de overheid zich, door middel van bijhorende coördinatiemechanismen, bemoeit met de volkshuisvesting is bepalend voor het speelveld en de omvang van woningcorporaties. Bij veel overheidsbemoeienis krijgen woningcorporaties, door middel van wet- en regelgeving, beperkingen en prestatie-eisen opgelegd. Hierdoor neemt het speelveld en de omvang van woningcorporaties af. Bij weinig overheidsbemoeienis krijgen woningcorporaties veel vrijheid in de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid. Hierdoor neemt het speelveld en de omvang van woningcorporaties toe. Het sociaal-politieke klimaat is dus bepalend voor het speelveld en de omvang van woningcorporaties. De dynamiek in het speelveld en de omvang van woningcorporaties wordt toegelicht aan de hand van de historische ontwikkeling van de woningcorporatie. Hierin wordt gebruik gemaakt van het

(20)

20 model van W. van Donk. Door de drie assen ten opzichte van elkaar te verschuiven wordt het speelveld en de omvang van woningcorporaties in een bepaalde historische periode gevisualiseerd. Het huidige speelveld en omvang van woningcorporaties is het resultaat van de historische ontwikkelingen.

1850; Het ontstaan van de woningcorporatie

Als gevolg van de industrialisatie en een jarenlang geboorteoverschot raakten de steden in Nederland halverwege de 19de eeuw overbevolkt, waardoor er een huisvestingsprobleem ontstond. Grote arbeidersgezinnen woonden in kleine en kwalitatief slechte woningen; woningen van 15 tot 20 vierkante meter bestaande uit één kamer met bedsteden. De hygiënische omstandigheden in de steden waren slecht, waardoor er regelmatig epidemieën ontstonden als cholera, tuberculose en tyfus. Er heerste sociale onrust en er was veel criminaliteit en drankmisbruik als gevolg van de hoge werkloosheid. De overheid vond dat burgers zelf verantwoordelijk waren voor hun huisvesting. Vermogende elites, fabrikanten, kerkbewegingen en arbeidersverenigingen kwamen met initiatieven tot verbetering van de volkshuisvesting, met als doel de volksgezondheid en welvaart onder de stedelijke bevolking te verbeteren. De initiatieven vanuit gemeenschappen en marktpartijen leidden tot de eerste corporaties in Nederland. De overheid bemoeide zich in deze periode nog niet met de volkshuisvesting. Er was nog geen sprake van woningcorporatie als hybride organisatie of maatschappelijk middenveld organisatie. Om die reden kan het speelveld en de omvang van woningcorporaties anno 1850 niet gevisualiseerd worden in het model van W. van de Donk.

1901; Verstatelijking

Rond 1900 kwam de overheid tot het inzicht dat de volkshuisvesting, en daarmee de volksgezondheid, niet zou verbeteren zonder overheidsingrepen en overheidssteun. Het bleek in de praktijk zeer lastig te zijn om woningen te bouwen tegen kostendekkende huurprijs, die betaalbaar was voor de arbeidersbevolking. De woningwet (1901) maakte het voor woningcorporaties mogelijk om in de vorm van rijksleningen en exploitatie-/objectsubsidies financiële steun te ontvangen van de overheid. Met de invoering van de woningwet bepaalde de overheid het kader voor het volkshuisvestingbeleid. De overheid bepaalde waar woningen, gebouwen en openbare ruimtes aan moesten voldoen. Er kon alleen nog gebouwd worden op grond van een bouwvergunning. De volkshuisvesting werd daarmee steeds meer een overheidstaak waarin de woningcorporaties een uitvoerende rol gingen spelen. De overheidsbemoeienis in relatie tot de volkshuisvesting sloot aan bij de ontwikkeling van de verzorgingsstaat waarin de overheid de verantwoordelijkheid nam in maatschappelijke opgaven. Dit wordt ook wel de verstatelijking genoemd. De overheidsbemoeienis in de volkshuisvesting heeft geleid tot de eerste vormen van woningcorporaties als hybride organisaties in het maatschappelijk middenveld. In het model van W. van de Donk is getracht het speelveld en de omvang van woningcorporaties te visualisering, zie figuur 3. De oppervlakte van het maatschappelijk middenveld (grijze vlak) geeft globaal het speelveld en de omvang van woningcorporaties weer.

(21)

21 Figuur 3; speelveld en omvang woningcorporaties anno 1901

Door de vernietiging in de 2de wereldoorlog ontstond er een woningnood. Deze woningnood werd vergroot door een bevolkingsexplosie. De verstatelijking zette door, woningcorporaties werden volledig door de overheid gefinancierd. Daartegenover stond gedetailleerde regelgeving en toezicht. De exploitatieoverschotten werden teruggestort naar de overheid. De overheid bepaalde de omvang en de kwaliteit van de nieuwbouw. De autonomie van woningcorporaties werd ingeperkt. In de periode vanaf de 2de wereldoorlog tot 1979 werden er maar liefst twee miljoen woningen gebouwd. Een groot deel is gebouwd door woningcorporaties. Het speelveld en de omvang van woningcorporaties ziet er in het model van W. van de Donk als volgt uit, zie figuur 4.

Veel woningen die na de Tweede Wereldoorlog door woningcorporaties gebouwd werden, vertoonden in de jaren tachtig achterstallig onderhoud en verval. Er ontstonden sociale problemen in achterstandswijken. Woningcorporaties werden wederom door de overheid aangestuurd een oplossing te bieden. Er kwam vanuit de overheid financiering beschikbaar voor stadsvernieuwing, met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de leef- en werkomgeving.

(22)

22 1994; Verzelfstandiging/vermarkting

Woningcorporaties werden in 1994 verzelfstandigd door middel van de bruteringsoperatie. De verhoudingen tussen de overheid en woningcorporaties wijzigden drastisch. De nog uitstaande rijksleningen werden weggestreept tegen de nog bestaande subsidieverplichtingen aan woningcorporaties. Woningcorporaties veranderden van uitvoerorganisaties voor overheden in zelfstandig opererende partners en initiatiefnemers met een eigen strategie.De rol van de overheid veranderde van dirigerend naar voorwaardenscheppend. De overheid kon sindsdien de woningcorporaties niet langer sturen; wel hield de overheid (extern) toezicht op de volkshuisvestelijke prestaties van woningcorporaties. Het (extern) financiële toezicht werd ondergebracht bij het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV).

Er ontstond een bedrijfsmodel waarin naast de traditionele activiteiten zoals het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen ook meer risicovolle (commerciële) investeringen werden toegestaan. Er werd geïnvesteerd in winstgevende vastgoedsectoren zoals huurwoningen in de geliberaliseerde huurmarkt, bedrijfsruimten, winkelpanden en kantoren. De opbrengsten uit deze winstgevende investeringen werden gebruikt om de primaire sociale volkshuisvesting te bekostigen. Woningcorporaties kregen geen verzekerde toevoer meer van bouwlocaties met beschermde grondprijzen. De concurrentie tussen woningcorporaties en marktpartijen nam daarmee toe. Dit wordt ook wel vermarkting genoemd. Het speelveld en de omvang van woningcorporaties ziet er in het model van W. van de Donk als volgt uit, zie figuur 5.

Figuur 5; speelveld en omvang woningcorporaties anno 1994

Het bedrijfsmodel dat ontstond na de bruteringsoperatie leidde tot veel discussie, mede doordat er binnen verschillende corporaties sprake was van fraude, mismanagement en gevaar voor faillissement als gevolg van een gebrek aan toezicht. De herziene woningwet (2012) heeft het speelveld van woningcorporaties verkleind. Risicovolle investeringen zijn nog maar in beperkte mate toegestaan. Daarnaast heeft de minister van Wonen reeds een wijzigingsvoorstel op de herziene woningwet ingediend waarbij het (extern) financiële toezicht op woningcorporaties wordt ondergebracht bij de overheid. Hiermee verplaatst het financiële toezicht van de Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) naar de overheid. Het speelveld en de omvang van woningcorporaties ziet er in het model van W. van de Donk als volgt uit, zie figuur 6. Dit model vertegenwoordigt de positionering, alsmede het speelveld en de omvang van woningcorporaties anno 2013.

(23)

23 Figuur 6; speelveld en omvang woningcorporaties anno 2013

1.3 De woningvoorraad

Het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) voert jaarlijks een onderzoek uit naar de woningvoorraad van woningcorporaties. De gegevens die in deze paragraaf gebruikt zijn, zijn afkomstig van het CFV3.

1.3.1 Woningtype

Nederland

De woningvoorraad van Nederlandse woningcorporaties bestaat voor het grootste deel uit eengezinswoningenVI, zie figuur 7. Daarnaast bestaat de woningvoorraad van woningcorporaties uit relatief veel meergezinswoningenVII zonder lift Woningcorporaties zijn in mindere mate eigenaar van hoogbouwVIII. Dit geldt ook voor het aandeel onzelfstandige woningenIX in de totale woningvoorraad van Nederlandse woningcorporaties.

Figuur 7; samenstelling Nederlandse woningcorporaties en Futuracorporaties naar woningtype (CFV, 2012)

VI

Elke woning die tevens een geheel pand vormt.

VII

Elke woning die samen met andere woonruimten een geheel pand vormt met maximaal vier verdiepingen.

VIII

Elke woning die samen met andere woonruimten een geheel pand vormt dat vijf verdiepingen of meer is.

IX Elke woning die gezamenlijk met andere woningen één of meerdere voorzieningen deelt.

0,0% 10,0% 20,0% 30,0% 40,0% 50,0% 60,0% 70,0%

WB AW Zayaz Casade Futura NL

A an d e e l i n p ro ce n te n Corporaties

Woningtype bezit

Eengezins

Meergezins zonder lift Meergezins met lift Hoogbouw

(24)

24 Futura

De gemiddelde woningvoorraad van de woningcorporaties die aangesloten zijn bij Futura – WonenBreburg, AlleeWonen, Zayaz en Casade – zijn in figuur 7 opgenomen als de categorie ‘Futura’. Daarnaast is de afzonderlijke woningvoorraad van de aangesloten deelnemers opgenomen in de grafiek. De samenstelling van de gemiddelde woningvoorraad van Futura verschilt van het landelijke gemiddelde. Wat opvalt is dat Futura, in vergelijking tot het landelijke gemiddelde, minder 'meergezinswoningen zonder lift' bezitten en meer 'hoogbouw' woningen. Het verschil in het aandeel 'meergezinswoning zonder lift' valt te verklaren door het gebrek aan 'meergezinswoningen zonder lift' bij de woningcorporatie Zayaz. Hierdoor wordt het aandeel 'meergezinswoningen zonder lift' bij Futura uit verband getrokken. Het verschil in hoogbouw valt te verklaren door de stedelijke omgeving waar het grootste deel van Futura corporaties woningbezit heeft. WonenBreburg, AlleeWonen en Zayaz hebben vooral woningbezit in steden als Tilburg, Breda, Roosendaal en Den Bosch. Casade is een uitzondering. Deze woningcorporatie heeft vooral woningbezit in een meer dorpse omgeving, Waalwijk en omliggende dorpen als Loon Op Zand en Sprang-Capelle. Dit is overigens ook zichtbaar aan het aandeel eengezinswoningen in het woningbezit van Casade.

1.3.2 Wonen en Zorg

Nederland

Het grootste deel van de woningvoorraad van woningcorporaties bestaat uit woningen die niet geschikt zijn voor de combinatie Wonen en Zorg, zie figuur 8. Woningen die niet geschikt zijn voor de combinatie Wonen en Zorg worden grotendeels gevormd door eengezinswoningen. Deze woningen hebben drempels en trappen die het bieden van zorg hinderen en de woning minder geschikt maakt voor ouderenhuisvesting. Het aandeel nultredenwoningenX wordt grotendeels gevormd door 'meergezinswoningen met lift' en woningen in hoogbouw complexen.

Figuur 8; samenstelling Nederlandse woningcorporaties en Futuracorporaties naar geschiktheid Wonen en Zorg (CFV, 2012)

X Woning zonder trap of treden

0,0% 10,0% 20,0% 30,0% 40,0% 50,0% 60,0% 70,0%

WB AW Zayaz Casade Futura NL

A an d e e l i n p ro ce n te n Corporaties

Wonen en Zorg

Aantal woningen voor ouderen en gehandicapten Nultredewoningen

(25)

25 De samenstelling van de gemiddelde woningvoorraad van Futura komt nagenoeg overeen van het landelijk gemiddelde. Wat opvalt is dat WonenBreburg relatief weinig 'woningen voor ouderen en gehandicapten' in bezit heeft, maar daarentegen veel nultredenwoningen. Casade bezit, in vergelijking tot het landelijke gemiddelde, juist veel 'woningen voor ouderen en gehandicapten'. Deze verschillen zijn gedeeltelijk te verklaren vanuit de bevolkingsamenstelling van de omgeving waar woningcorporaties werkzaam zijn, zie figuur 9. In Tilburg en Breda is het aandeel ouderen lager dan in Waalwijk en Loon op Zand, de werkomgeving van Casade. Het kleinere aandeel ouderen in Tilburg en Breda heeft naar alle waarschijnlijkheid ook te maken met de grote hoeveelheid studenten in Tilburg en Breda. Deze groep brengt het aandeel 20-65 jarigen omhoog en het aandeel 65+ omlaag.

Figuur 9; bevolkingsopbouw steden Futuracorporaties (CBS Statline, 2012)

1.3.3 Prijssegmenten

Nederland

Het grootste deel van de woningvoorraad van Nederlandse woningcorporaties wordt gevormd door 'betaalbare woningen', zie figuur 10. Dit zijn woningen met een huurprijs tussen de € 374,- en € 535,-Een aanzienlijk deel van de woningvoorraad bestaat uit 'goedkope woningen'. Dit zijn woningen met een huurprijs tot € 374,-. Daarnaast bezitten woningcorporaties woningen die gecategoriseerd worden als het 'dure woningen'. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen 'dure woningen < huurtoeslag' en 'dure woningen > huurtoeslag'. De 'dure woningen < huurtoeslag' hebben grofweg een huurprijs tussen de € 535,- en € 681,-. De 'dure woningen > huurtoeslag' zijn woningen met een huurprijs boven de huur toeslaggrens van € 681,-XI

XI Uitleg huurtoeslag, http://www.rijksoverheid.nl

22,5% 22,6% 22,5% 21,8% 21,8% 61,3% 58,7% 58,9% 63,4% 59,6% 16,2% 18,7% 18,6% 14,8% 18,6% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Breda Loon op Zand Roosendaal Tilburg Waalwijk

A an d e e l i n p ro ce n te n Steden 65 jaar of ouder 20 tot 65 jaar 0 tot 20 jaar

(26)

26 Figuur 10; samenstelling Nederlandse woningcorporaties en Futuracorporaties naar prijssegmenten (CFV, 2012)

Futura

De samenstelling van de gemiddelde woningvoorraad van Futura komt nagenoeg overeen van het landelijke gemiddelde. Een uitzondering hierin is het aandeel 'dure woningen < huurtoeslaggrens'. Als gekeken wordt naar de onderlinge verschillen tussen de vier woningcorporaties, valt op dat woningcorporaties in een stedelijke omgeving een aanzienlijk minder aandeel hebben aan 'dure woningen < huurtoeslaggrens'. Dit valt enigszins te verklaren door de grote hoeveelheid studentenwoningen in de steden als Tilburg en Breda.

1.4 Conclusie

Toegelaten woningcorporaties zijn, als gevolg verantwoordelijkheden, werkzaam in een groot gebied. De huidige positionering van woningcorporaties in het ‘maatschappelijke middenveld’, is het resultaat van een aantal historische gebeurtenissen. Uit de historie blijkt dat het speelveld en de omvang van de woningcorporatie wordt beïnvloed door bemoeienis van de overheid, ofwel sociaal-politieke klimaat. Bij veel overheidsbemoeienis, ook wel verstatelijking genoemd, neemt het speelveld en omvang van woningcorporaties af door opgelegde wet- en regelgeving vanuit de overheid. Weinig overheidsbemoeienis in de volkshuisvesting, ook wel vermarkting genoemd, leidt tot een groter speelveld en omvang van woningcorporaties. De woningvoorraad varieert per woningcorporatie. Het grootste gedeelte van de woningvoorraad is niet geschikt voor de combinatie wonen en zorg. 0,0% 10,0% 20,0% 30,0% 40,0% 50,0% 60,0% 70,0% 80,0%

WB AW Zayaz Casade Futura NL

A an d e e l i n p ro ce n te n Corporaties

Prijssegmenten

Goedkope woningen Betaalbare woningen Dure woningen < huurtoeslaggrens Dure woningen > huurtoeslaggrens

(27)

27

2. Vergrijzing & Individualisering

Alle cijfers en prognoses die in dit hoofdstuk worden gebruikt zijn afkomstig uit de database van het CBS Statline4. Nederland bestond in 2012 uit grofweg 7,5 miljoen huishoudensXII. Volgens de huidige prognoses van het CBS stijgt het aantal huishoudens in Nederland tot 8,5 miljoen in 2040XIII. De jaren daarna zal het aantal huishoudens in Nederland op peil blijven blijven. De stijging in het aantal huishoudens betreft bijna geheel een stijging aan eenpersoonshuishoudens. Nederland telde in 2012 2,7 miljoen eenpersoonshuishoudens. In 2040 zullen dat er 3,7 miljoen zijn. De stijging in het aantal eenpersoonshuishoudens is grotendeels het gevolg van de vergrijzing in Nederland. Tot 2025 gaat het bij driekwart van de stijging in eenpersoonshuishoudens om personen ouder dan 65 jaar. In de jaren daarna geldt dat zelfs voor de gehele groei5. Indirect is de stijging in het aantal eenpersoonshuishoudens het gevolg van individualisering. Door het proces van individualisering is men meer alleen gaan wonen.

Hoe de vergrijzing leidt tot een stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens in de periode tussen 2012 en 2040, wordt uitgelegd in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk. Hoe de individualisering een indirecte oorzaak is van de stijging, wordt uitgelegd in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk. In de derde paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toename van alleenwonende ouderen, die in hun huisvesting afhankelijk zijn van de sociale huursector. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

2.1 Vergrijzing

'Stijging van de gemiddelde leeftijdXIV'

2.1.1 Totstandkoming

De Nederlandse bevolking is sinds de jaren dertig van de 20ste eeuw aan het vergrijzen. Dit betekent

dat er een toename zichtbaar is in het aandeel personen dat ouder is dan 65 jaar ten opzichte van de totale bevolkingsopbouw. De toename van het aantal ouderen wordt uitgedrukt in grijze druk. Grijze druk is een demografische term die de verhouding weergeeft tussen het aantal personen dat 65 jaar of ouder is en het aantal personen tussen de 20 jaar en 64 jaar, ofwel de omvang van de groep ouderen (65+) gerelateerd aan de omvang van de productieve beroepsbevolking. Nederland kende in 2012 een grijze druk van 26,8 procent. Theoretisch betekent een grijze druk van 26,8 procent dat tegenover elke honderd potentiële arbeidskrachten, bijna zevenentwintig personen staan die ouder zijn dan 65 jaar. Economisch betekent dit dat uit de belastinginkomsten van honderd arbeidskrachten onder meer het AOW van zevenentwintig ouderen moet worden gefinancierd. Nederland kende in 1930 een grijze druk van 11,4 procent. De grijze druk is in de periode tussen 1930 en 2012 meer dan verdubbeld. De grijze druk bereikt in 2040 met 50,8 procent zijn hoogtepunt, zie figuur 11XV.

XII

CBS Statline; bevolking – huishoudens – huishoudens kerncijfers.

XIII

CBS Statline; bevolking – prognoses – actuele prognoses – huishoudensprognose; 2012-2060

XIV

Algemene definitie van woordenboek Van Dale

(28)

28 Figuur 11; grijze druk in Nederland 1930 - 2040 (CBS Statline, 2012)

2.1.2 De babyboom

In 2012 woonden er 2,7 miljoen ouderen in Nederland. Volgens de huidige prognoses zullen er in 2040 4,7 miljoen ouderen wonen in NederlandXVI. Het aantal ouderen in Nederland neemt met bijna 75 procent toe en zal in 2040 ruim één vierde van de totale Nederlandse bevolking vormen. De oorzaak van deze toename aan ouderen is de ‘babyboom’. De babyboom is een demografische term waarmee wordt verwezen naar de geboortegolf die in veel westerse landen optrad na de Tweede Wereldoorlog. In 1946 en de grofweg vijfentwintig jaar die daarop volgden werden er aanzienlijk meer kinderen geboren dan de perioden ervoor en erna. Het geboortecijfer leefde onder meer op door de naoorlogse welvaart die Nederland in deze periode ervoer. De geboortegolf werd halverwege de jaren zestig versterkt door het ontstaan van het eerste nageslacht van de ‘babyboomers’. De opleving in het geboortecijfer is weergegeven in figuur 12. Sinds enkele jaren zijn de gevolgen van de babyboom voor de bevolkingsopbouw in Nederland zichtbaar. De eerste babyboomers uit 1946 bereikten in 2011 de leeftijd van 65 jaar. Vanzelfsprekend zal, als gevolg van de babyboom, het aantal ouderen in Nederland de komende vijfentwintig jaar alleen maar stijgen.

Figuur 12; geboortecijfer in Nederland 1930 - 1983 (CBS Statline, 2012)

XVI CBS Statline; bevolking – prognoses – actuele prognoses – bevolkingsprognoses: 2012-2060

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 1930 1935 1940 1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 Gr ijze d ru k in p ro ce n te n Jaartallen Grijze druk 0 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 300.000 1930 1933 1936 1939 1942 1945 1948 1951 1954 1957 1960 1963 1966 1969 1972 1975 1978 1981 A an tal g e b o re n e n Jaartallen Geboortecijfer

(29)

29

2.1.3 Levensverwachting

De prognoses van het CBS met betrekking tot het aantal ouderen in Nederland in 2040, worden berekend aan de hand van de huidige bevolkingssamenstelling en de levensverwachting. Aan de hand van de huidige bevolkingssamenstelling weten we immers hoeveel personen in 2040 65 jaar of ouder zullen zijn. Bij deze veronderstelling wordt rekening gehouden met de resterende levensverwachting. De resterende levensverwachting is het aantal jaren dat een persoon op een bepaalde leeftijd naar verwachting nog te leven heeft. Mannen van 65 jaar in 2011 hadden volgens het CBS een resterende levensverwachting van 18,3 jaar. Dat betekent dat mannen die in 2011 de leeftijd van 65 jaar bereikten, gemiddeld 83,3 jaar zullen worden. Logischerwijs zouden de eerste mannelijke babyboomers met deze levensverwachting te komen overlijden in 2029. Vrouwen van 65 jaar in 2011 hadden volgens het CBS een resterende levensverwachting van 21,3 jaar, dat betekent dat zij gemiddeld 86,3 jaar zullen worden. De eerste vrouwelijke babyboomers zouden met deze levensverwachting te komen overlijden in 2032.

De levensverwachting in Nederland stijgt al sinds de eerste metingen van het CBS in 1950. De resterende levensverwachting voor mannen op 65 jarige leeftijd is in de periode tussen 1950 en 2011 gestegen van 14,4 jaar naar 18,3 jaar en voor vrouwen van 14,9 jaar naar 21,3 jaar. Volgens de huidige prognoses neemt de levensverwachting in Nederland ook in de toekomst toe, zie figuur 13.

Figuur 13; resterende levensverwachting voor mannen en voor vrouwen op 65 jarige leeftijd in de periode tussen 1950 en 2040 (CBS Statline, 2012)

De levensverwachting wordt beïnvloed door economische, technologische, sociale en politieke ontwikkelingen. Economische groei en welvaart hebben door verbeteringen in voeding en leefomstandigheden in het verleden bijgedragen aan de afname van sterfte (McKeown, 19796). Daarentegen ervaren mensen met een lager inkomen een slechtere gezondheid (CBS, 20097). De

gezondheid van een bepaald persoon kan dus beïnvloed worden door het inkomen van de persoon.

10 12 14 16 18 20 22 24 1950 1954 1958 1962 1966 1970 1974 1978 1982 1986 1990 1994 1998 2002 2006 2010 2014 2018 2022 2026 2030 2034 2038 R e ste re n d e le ve n sv e rwac h ting o p 65 jar ig e le e fti jd Jaartallen Mannen Vrouwen

(30)

30 Technologische ontwikkelingen in de geneeskunde hebben het mogelijk gemaakt dat ziektes eerder gesignaleerd worden, waardoor er eerder of preventief wordt ingegrepen (Duchatteau & Vink, 20118). Medische Technologie biedt de geneeskunde allerlei apparaten aan die ons lichaam herstellen en updaten, waardoor de levensverwachting zal stijgen (Coeckelbergh, 2019). Waarschijnlijk kan er, door technologische ontwikkelingen in de geneeskunde in de toekomst, langer worden geleefd met een chronische ziekte. Wellicht neemt het aantal overleden personen, als gevolg van grote doodsoorzaken als kanker en hart- en vaatziekten, af doordat er betere medische behandeltechnieken worden toegepast.

Uit onderzoek blijkt dat de gezondheid onder bewoners in wijken met weinig sociale cohesie als slechter wordt ervaren dan de gezondheid onder bewoners in wijken met veel sociale cohesie (RIVM, 200610). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat sociaal isolement en eenzaamheid de levensverwachting negatief beïnvloedt (Steptoe, 201311).

De politiek bepaalt de mate waarin de overheid geld uitgeeft aan de gezondheidszorg. Een socialistische partij staat voor een verzorgingsstaat, waarin de staat de verantwoordelijkheid draagt voor de burger. Bij een sociaal beleid stelt de politiek dus meer geld beschikbaar voor gezondheidszorg. Een liberaal beleid doet beroep op de eigen verantwoordelijkheid en de zelfredzaamheid van de burger, en beperkt overheidsuitgaven op de gezondheidszorg. De mate van gezondheidszorg is voor beide politieke stromingen afhankelijk van de economische situatie. In tijden van economische crisis zullen regeringen genoodzaakt zijn om te bezuinigen op de uitgaven in de gezondheidzorg, waardoor de groei in levensverwachting dreigt te stagneren (WHO, 201312).

De groep ouderen in Nederland wordt als gevolg van vergrijzing, en de stijging in de gemiddelde levensverwachting, groter en ouder. Door de bovenstaande ontwikkelingen zal de leeftijd waarop de meeste mensen sterven in 2040 veel hoger zijn dan de huidige rekenkundige levensverwachting. Er is dus een kans dat de eerste babyboomers later zullen overlijden dan in 2029 (mannen) en in 2032 (vrouwen).

2.1.4 Grijze druk & groene druk

Hoe lang de grijze druk in Nederland aanhoudt is afhankelijk van de levensverwachting. Volgens de huidige prognoses bereikt de grijze druk zijn hoogtepunt in 2040, maar zal niet merkbaar afnemen tot aan 2060, zie figuur 14. Er is dus geen sprake van een ontgrijzing na 2040. In paragraaf 2.2.3 is uitgelegd dat de levensverwachting wordt beïnvloed door economische, technologische, sociale en politieke ontwikkelingen. Bijvoorbeeld; als de economie de komende dertig jaar hoog zal zijn, er baanbrekende ontwikkelingen worden gedaan in de technische geneeskunde en Nederland een sociale zorgstaat blijft, zal de gemiddelde levensverwachting aanzienlijk stijgen. In dat geval zal de grijze druk mogelijk ook na 2040 stijgen en langer aanhouden dan nu wordt geprognosticeerd. Als de economie de komende dertig jaar zal stagneren, er geen nieuwe ontwikkelingen in de technische geneeskunde gemaakt worden en Nederland verandert in een nachtwakersstaat - een staat waarin de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeit met de burgers - zal de ontwikkeling van de gemiddelde levensverwachting stagneren of dalen. In dat geval zal de grijze druk eerder dan 2040 zijn hoogtepunt bereiken en minder lang aanhouden dan nu wordt geprognosticeerd. Het zijn uitersten die geschetst worden, maar het is voor het onderzoek van belang om inzicht te verkrijgen in het verloop van de vergrijzing.

(31)

31 Figuur 14; grijze druk en groene druk in de periode 2012 - 2060 in Nederland (CBS Statline, 2012)

Daarnaast kan de grijze druk in 2040 nog beïnvloed worden door het toekomstige geboortecijfer. Het geboortecijfer heeft op termijn effect op het aantal personen tussen de 20 jaar en 64 jaar. Bijvoorbeeld; als het geboortecijfer in 2020 aanzienlijk lager is dan de huidige prognoses, dan zal de prognose voor de grijze druk in 2040 moeten worden bijgesteld. Het aantal personen tussen de 20 jaar en de 64 jaar in 2040 zal dan lager zijn dan verwacht, waardoor de verhoudingen tussen deze groep en het aantal personen van 65 jaar of ouder zal toenemen. Er zullen dan minder arbeidskrachten zijn om bijvoorbeeld de AOW te kunnen financieren uit belastinginkomsten. Als het geboortecijfer aanzienlijk hoger is dan de huidige prognoses, dan zal de prognose voor de grijze druk in 2040 moeten worden bijgesteld. Het aantal personen tussen de 20 jaar en de 64 jaar in 2040 zal hoger zijn dan verwacht, waardoor de verhoudingen tussen deze groep en het aantal personen van 65 jaar of ouder zal afnemen. Er zullen dan juist meer arbeidskrachten zijn om bijvoorbeeld de AOW te kunnen financieren uit belastinginkomsten. Het toekomstige geboortecijfer is, net als de toekomstige levensverwachting, moeilijk in te schatten; de enige zekerheid in de prognose van het geboortecijfer is het aantal vruchtbare vrouwen in de betreffende periode. Tevens blijft Nederland ook in de toekomst een immigratieland. Dat betekent dat Nederland in de toekomst een positief immigratiesaldo zal hebben; er vindt meer immigratie plaats dan emigratie. De meeste immigranten zullen twintigers en dertigers zijn, wat de beroepsbevolking zal vergroten (Nicolaas et al. 201113). De betekenis van de grijze druk wordt vergroot door de groene druk. Groene druk is een demografische term die de verhouding weergeeft tussen het aantal personen van 19 jaar of jonger en het aantal personen tussen de 20 jaar en 64 jaar. De groene druk was in 2012 38,5 procent. Economisch betekent een groene druk van 38,5 procent dat uit de belastinginkomsten van honderd arbeidskrachten bijvoorbeeld het onderwijs voor negenendertig scholieren moet worden gefinancierd. Als de groene druk in de toekomst stijgt, zullen de overheidskosten voor het onderwijs stijgen, met als mogelijk gevolg dat de overheid moet bezuinigen. Volgens de huidige prognoses zal de groene druk niet aanzienlijk veranderen in de periode tussen 2012 en 2060, zie figuur 14. Er is dus geen sprake van ontgroening. Het toekomstig geboortecijfer kan beïnvloed worden door de

20,0% 25,0% 30,0% 35,0% 40,0% 45,0% 50,0% 55,0% 2012 2015 2018 2021 2024 2027 2030 2033 2036 2039 2042 2045 2048 2051 2054 2057 2060 Gr ijze e n gr o e n e d ru k in p ro ce n te n Jaartallen Grijze druk Groene druk

(32)

32 economie, blijkt uit onderzoek van Demos (Skirbekk & Philipov, 200914). Het hebben van kinderen wordt in tijden van economische achteruitgang uitgesteld, vergelijkbaar met het uitstellen van een aankoop van een nieuwe auto.

2.2 Individualisering

‘Individualisering is het proces in de samenleving waarbij het individu steeds minder wordt gezien als onderdeel van een groter geheel, zoals een groep, gemeenschap of het gezin. Hierdoor komt het individu steeds meer als een ‘op zichzelf staand wezen’ met zijn behoeften centraal te staan in de

samenleving (De Lange, 1993)15’

2.2.1 Totstandkoming

Individualisering is een maatschappelijke ontwikkeling die gekwantificeerd kan worden aan de hand van de gemiddelde huishoudensgrootte. In 1899 woonden er 5,1 miljoen mensen in Nederland, verdeeld over 1,1 miljoen huishoudens. Een Nederlands huishouden bestond toen gemiddeld uit 4,5 persoon. In 2012 woonden er 16,7 miljoen mensen in Nederland, verdeeld over 7,5 miljoen huishoudens. Het aantal huishoudens is in deze periode meer dan verzevenvoudigd, terwijl het aantal inwoners is verdrievoudigd. Dit heeft geleid tot een halvering van de gemiddelde huishoudensgrootte; in 2012 bestond een gemiddeld huishouden uit 2,2 persoon. Volgens het Nationaal Kompas Volksgezondheid kan de afname van de gemiddelde huishoudensgrootte in de periode tussen 1899 en 2012 voor zestig procent worden toegeschreven aan het kleiner worden van meerpersoonshuishoudens16. De gemiddelde huishoudensgrootte is in deze periode gedaald van 4,9 persoon naar 2,9 persoon. Veertig procent van de afname van de gemiddelde huishoudensgrootte in deze periode kan worden toegeschreven aan de toename van eenpersoonshuishoudens. Nederland telde in 2012 ruim 2,7 miljoen eenpersoonshuishoudens. Dat komt neer op ruim één op de drie huishoudens. In 1899 was dit nog één op de dertien huishoudens. Men is minder gaan samenwonen en heeft er vaker voor gekozen om alleen te wonen, zie figuur 15.

Figuur 15; afname van gemiddelde huishoudensgrootte en groei van aantal eenpersoonshuishoudens in de periode 1899-2012 (CBS Statline, 1899-2012). 0 1 2 3 4 5 0 1 2 3 4 5 1899 1909 1920 1930 1947 1960 1970 1980 1990 2000 2012 A an tal e e n p e rsoo n sh u ish o u d e n s (x m iljoe n ) H u ish o u d e n sg ro o tt e Huishoudensgrootte Eenpersoonshuishoudens

(33)

33

2.2.2 De naoorlogse individualisering

De naoorlogse individualiseringsbeweging is het gevolg van tal van maatschappelijke ontwikkelingen die zich in deze periode hebben voorgedaan. De vernietiging die de Tweede Wereldoorlog in Nederland had veroorzaakt vroeg om veel arbeidskrachten, waardoor er veel werkgelegenheid ontstond. In de directe jaren na de oorlog werden arbeidskrachten betaald uit de financiën van het Marshallplan, de financiële hulp voor de wederopbouw van Europa, afkomstig uit de Verenigde Staten. Daarna werden de arbeidskrachten in dienst gesteld van grote industriële bedrijven, die door mechanisatie en schaalvergroting in de industriële sector begin jaren vijftig ontstonden. De welvaart onder de bevolking steeg en de Nederlandse economie herstelde.

Door het ontstaan van massamedia, zoals de introductie van de televisie in het begin van de jaren vijftig, ontstond behoefte aan zelfontplooiing. Door het kijken naar televisie kreeg men de mogelijkheid om buiten zijn of haar sociale omgeving te kijken. Hierdoor zag men in dat, wat voor hen normaal was, ook anders kon. De welvaart in Nederland zorgde ervoor dat bepaalde groepen of individuen financieel minder afhankelijk van elkaar werden. Men was vanuit zijn of haar financiële positie minder afhankelijk van bijvoorbeeld zijn ouders, partner of zijn omgeving, waardoor er ook ruimte ontstond voor zelfontplooiing.

De behoefte aan zelfontplooiing veranderde de sociale structuur van de Nederlandse samenleving, het proces dat wordt aangeduid als ontzuiling. De zuilen van de samenleving, traditionele verbanden als dorp, buurt, klasse, gezin en kerk, verloren gaandeweg hun functie. De ontzuiling werd in de tweede helft van de 20ste eeuw versterkt doordat men in grote nieuwbouwwijken kwam te wonen. In deze wijken werd veel hoogbouw toegepast en er was nog geen enkele vorm van sociale cohesie. Het individu was daardoor geen onderdeel meer van zijn of haar vertrouwde sociale omgeving en werd een ‘meer op zichzelf’ staand wezen met zijn of haar eigen individuele behoeften. Deze individuele behoeften vormden de basis voor bepaalde keuzes en afwegingen. Zo is het aantal vrouwen dat is gaan werken aanzienlijk gestegenXVII. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren het ouderlijk huis verlaten daalde. Men blijft vaker en langer single. Het aantal echtscheidingen is toegenomen en het gemiddelde kindertal is afgenomen, mede door de introductie van de anticonceptiepil in de jaren zestig.

2.2.3 Het individualiseringsmodel

De naoorlogse individualiseringsbeweging is beïnvloed door een wisselwerking tussen economische, technologische en sociale ontwikkelingen in de samenleving. Om het proces van individualisering te verduidelijken hebben wij een model ontwikkeld, aan de hand van de individualiseringsbeweging na de Tweede Wereldoorlog, die de onderlinge wisselwerking tussen de economische, technologische en sociale ontwikkelingen illustreert, zie figuur 16.

De wisselwerking tussen economische, technologische en sociale ontwikkelingen is in het individualiseringsmodel aangegeven met de volgende pijlen;

1. Enerzijds beïnvloedden economische ontwikkelingen de techniek. Door de financiële hulp uit de Verenigde Staten kon de industriële sector mechaniseren. Anderzijds beïnvloedden

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien de hulplijn anoniem is, is niet vast te stellen hoeveel alleenwonende ouderen uit Streuvel gebruik hebben gemaakt van de hulplijn.

• De gemeente moet maatregel 3 voortzetten omdat deze maatregel de relatief gebrekkige sociale cohesie tussen alleenwonende ouderen en vrienden of kennissen verbetert. Er zijn

The results were compared to previous studies where N,O and O,O’ bidentate ligand systems were used to see differences in the structures, reactivity and

In hierdie hoofstuk is die navorsingsproses waarvolgens hierdie studie uitgevoer is, bespreek. Die interprevistiese paradigma het die studie gerig en ‘n

In this study we recorded that the number of Amietia present at site will determine the inter- individual distance.. Frogs tend to keep as far away from each other as the population

Bij de overgedragen bedrijven is het grootste deel - ongeveer 4/5 deel van het aantal overgedragen bedrijven - in zijn geheel door een nieuw bedrijfshoofd overgenomen. Bij

De grasgroei in Figuur 1 is een gemiddelde van alle aanwezige percelen, zowel weide­ stadium als maaistadium. Bij een bodem­ temperatuur van circa 8 °C is half maart de

De beste resultaten zijn bereikt met een zaaimachine met 2 zaaibakken, waarbij tarwe en graszaad in één werkgang gezaaid worden en met de methode eerst tarwe breedwerpig zaaien