• No results found

Inrichting van cultureel erfgoed : onderzoek naar benaderingswijzen die te hanteren zijn bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inrichting van cultureel erfgoed : onderzoek naar benaderingswijzen die te hanteren zijn bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed"

Copied!
156
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jelmar Brouwer Paul Plambeck Afstudeeronder

zoek T

uinarchitectuur

(2)

2 Auteurs Jelmar Brouwer Paul Plambeck Vormgeving Jelmar Brouwer Paul Plambeck Tekst Jelmar Brouwer Paul Plambeck Afbeeldingen Paul Plambeck

tenzij anders, vermeld bij afbeelding

Illustraties

Jelmar Brouwer Paul Plambeck

Begeleiders

Ard Middeldorp Ben ter Mull Hans Smolenaers Johan Vlug Drukker Repro Larensten, 26 april 2012 Copyright

Zonder toestemming van de auteurs mag niets van dit onderzoek verveelvoudigd en/of verspreid worden onder derden

Afbeelding voorkant

Kamp Vught, Vught | Paul Plambeck 2012 Jelmar Brouwer & Paul Plambeck

(3)

3

INRICHTING VAN

CULTUREEL

ERFGOED

ONDERZOEK NAAR BENADERINGSWIJZEN DIE TE HANTEREN ZIJN BIJ DE

HERINRICHTING VAN DE DIRECTE BUITENRUIMTE VAN CULTUREEL ERFGOED

Afstudeeronderzoek Tuin- en Landschapsinrichting Afstudeerrichting Tuinarchitectuur 27 april 2012 Auteurs: Jelmar Brouwer Paul Plambeck Begeleiders: Ard Middeldorp Ben ter Mull Hans Smolenaers

Johan Vlug (hoofdbegeleider)

(4)
(5)

5

Het onderzoeksrapport ‘Inrichting van cultureel erfgoed’ is tot stand gekomen in het kader van de ontwerpondersteunende onderzoeksfase die onderdeel uitmaakt van de totale afstudeerfase. Het doel met dit ontwerpondersteunend onderzoek is het verkrijgen van kennis en inzicht in een bepaalde thematiek, die betrekking heeft op de vraagstelling die geformuleerd is in het kader van de afstudeeropdracht voor Slot Loevestein. In het kader van het ontwerpondersteunend onderzoek heb-ben wij, Jelmar Brouwer en Paul Plambeck, vijf weken aan het vraagstuk “Welke benaderingswijzen toegepast kunnen worden bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed, en tevens bijdragen aan de exploitatie?” gewerkt.

In dit onderzoeksrapport worden de stappen beschreven die zijn doorlo-pen in het onderzoeksproces. Hierbij is een onderzoeksmethode opge-steld die als leidraad heeft gediend in het uitvoeren van het onderzoek. Allereerst is een literatuuronderzoek gedaan naar de ontwikkelingen in de denkwijze met betrekking tot het inrichten van cultureel erfgoed. In het kader van de maatschappelijke ontwikkelingen heeft dhr. Eric Luiten een wetenschappelijk onderzoek gedaan naar welke benaderingswijzen te onderscheiden zijn met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. Binnen de denkwijze van dhr. Eric Luiten onderscheiden we de conservator, biograaf, taxonoom en pragmaticus.

Binnen het onderzoek hebben we de vier benaderingswijzen een eigen naamgeving gegeven die gebaseerd is op de kenmerken van de benaderingswijzen. Hiermee hebben we de benaderingswijzen naar onze eigen hand willen zetten. De begrippen die we hebben gehanteerd binnen het onderzoek zijn conserverend, verhalend, karakteriserend en pragmatiserend.

Per benaderingswijze hebben we een casestudie gedaan. De analyse binnen de casestudie is gedaan naar de thema’s context, objecten, planorganisatie, geomorfologie, sfeer-grondvlak en sfeer-beplanting. Uit de analyse hebben we de essentie van het ontwerp onderscheiden waarmee we de kern van het ontwerp en daarmee de benaderingswijze kunnen ontleden. Per casestudie zijn ontwerpprincipes onderscheiden waarmee volgens ons inzicht de benaderingswijze vertaald is naar het ontwerp. Uit de casestudies kunnen we met enige voorzichtigheid een conclusie trekken met betrekking tot de benaderingswijzen die te on-derscheiden zijn binnen het ontwerpen van het cultureel erfgoed en met welke ontwerpprincipes de vertaling is gemaakt.

Als antwoord op de onderzoeksvraag hebben we met enige voorzich-tigheid kunnen stellen dat er binnen een ontwerp twee benaderingswij-zen gehanteerd kunnen worden. Hierbij vormt één benaderingswijze de dominante en is de tweede benaderingswijze van ondergeschikte invloed op het ontwerp. Het voorkomen van drie benaderingswijzen is in een ontwerp een onmogelijk ideaal. Dit omdat er bij het voorkomen van twee benaderingswijzen het voorkomen van een derde benaderingswij-ze altijd een tegenpool vormt van één van de twee benaderingswijbenaderingswij-zen.

Als conclusie van het onderzoek kunnen we echter stellen dat er niet zoals eerder is gesteld door dhr. Eric Luiten drie benaderingswij-zen zijn te onderscheiden, maar dat er negen benaderingswijbenaderingswij-zen zijn te onderscheiden met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. Binnen de negen benaderingswijzen zijn de zogenaamde tussenvor-men, waarbij er sprake is van twee benaderingswijzen, binnen een ont-werp opgenomen. Voor het kunnen beschrijven van deze zogenaamde tussenvormen is het nodig om verder onderzoek te verrichten.

(6)
(7)

7

VOORWOORD

◄ Afbeelding 001 | Buitenruimte van het heringerichte cultureel erfgoed, Westergasfabriek Amsterdam

Dit rapport is tot stand gekomen in het kader van de afstudeerfase van de opleiding Tuin- en Landschapsinrichting aan Hogeschool van Hall Larenstein. De afstudeerfase bestrijkt een halfjaar dat onderverdeeld is in drie fasen, de masterplan-, onderzoeks- en uitwerkingsfase. In het kader van de onderzoeksfase hebben wij, Jelmar Brouwer en Paul Plambeck, onderzoek gedaan naar “Welke benaderingswijzen toege-past kunnen worden bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed, en tevens bijdragen aan de exploitatie?”. De resulta-ten van het onderzoek naar aanleiding van dit vraagstuk zijn samenge-vat in het rapport “Inrichting van cultureel erfgoed”.

Binnen de afstudeerfase is het doen van een ontwerpondersteunend onderzoek een onderdeel dat samenhangt met het ontwerpproces dat wordt doorlopen. Met het doen van een ontwerpondersteunend onder-zoek hopen wij inzicht te krijgen in de wijze waarop de directe buiten-ruimte van cultureel erfgoed ontworpen kan worden en deze inrichting bijdraagt aan een exploitatie. Dit vraagstuk is tot stand gekomen naar aanleiding van de afstudeeropdracht die wij doen voor Slot Loevestein die in opdracht is van de Rijksgebouwendienst en de huidige maat-schappelijke ontwikkelingen. Om op een juiste manier te werk te kunnen gaan in de uitwerkingsfase van het masterplan, willen wij inzicht krijgen in de verschillende benaderingswijzen die te hanteren zijn bij de herin-richting van de directe buitenruimte van Slot Loevestein.

In dit rapport krijgt u als lezer inzicht in de methode die wij gehanteerd hebben voor het onderzoek en de daarbij behorende resultaten. Het rapport bevat de volgende onderdelen, namelijk een essay over de huidige denkwijze van cultureel erfgoed (hst. 3.0), de onderzoeksopzet (hst. 4.0 & 5.0), casestudies (hst. 6.0) en de conclusie (hst. 7.0) van het onderzoek. Het onderzoek is onder te verdelen in twee delen, namelijk literatuurstudie en casestudies. Beiden zijn in het rapport verweven en vormen met elkaar de resultaten van het onderzoek.

Onze dank gaat uit naar Johan Vlug voor zijn vaste begeleiding van het onderzoek. Daarnaast willen we Ard Middeldorp, Ben ter Mull en Hans Smolenaers bedanken voor de hulp en kritische blik bij het tot stand komen van het onderzoek.

Wij hopen dat dit onderzoek een zo compleet mogelijk overzicht geeft van de benaderingswijzen die te onderscheiden zijn binnen de herin-richting van cultureel erfgoed en ons als studenten voldoende handrei-kingen biedt voor het op een juiste wijze ontwerpen van de buitenruimte van Slot Loevestein. Wij wensen u als lezer veel plezier bij het lezen van dit onderzoeksrapport.

Velp, vrijdag 27 april 2012

(8)
(9)

9

INHOUD

Colofon 2 Samenvatting 5 Voorwoord 7

1.0 Inleiding

11

2.0 Aanleiding

13

2.1 Aanleiding 14 2.2 Doelstelling en relevantie 15

3.0 Cultureel erfgoed

17

3.1 Cultureel erfgoed 18 3.2 Ontwikkelingen 18 3.3 Huidige benaderingswijze 21

4.0 Onderzoeksmethode

25

4.1 Vraagstelling 26 4.2 Onderzoeksvragen 27 4.3 Afbakening onderzoek 27 4.4 Onderzoeksmethode 29 4.5 Hypothese 33

5.0 Vooronderzoek

35

5.1 Thematisering van benaderingswijze 36 5.2 Afbakening casestudies 37 5.3 Selectie van casestudies 39

6.0 Casestudies

41

6.1 Conserverend 43

6.2 Verhalend 47

6.2.1 Kamp Vught, Vught 49

6.3 Karakteriserend 69 6.3.1 Hermitage, Amsterdam 71 6.4 Pragmatiserend 91 6.4.1 Westergasfabriek, Amsterdam 93 6.4.2 Gevangenismuseum, Veenhuizen 113

7.0 Conclusie

133

7.1 Essentie van de benaderingswijzen 134 7.1.2 Benaderingswijzen in casestudies 135 7.2 Overzichtstabel casestudies stap 1 136 7.3 Overzicht benaderingswijzen stap 2 138 7.4 Overzicht benaderingswijzen stap 3 140 7.5.1 Verhalend 142 7.5.2 Verhalend – Karakteriserend 143 7.5.3 Karakteriserend 144 7.5.4 Pragmatiserend 145 7.5.5 Pragmatiserend – Karakteriserend 146 7.5.6 Pragmatiserend – Verhalend 147 7.6 Conclusie 148 7.7 Aanbevelingen 150 Bronvermelding 152 Verklarende woordenlijst 154

(10)

10

(11)

11

Het onderzoeksrapport ‘Inrichting van cultureel erfgoed’ is tot stand gekomen in het kader van de ontwerpondersteunende onderzoeksfase die onderdeel uitmaakt van de totale afstudeer-fase. Het doel met dit ontwerpondersteunend onderzoek is het verkrijgen van kennis en inzicht in een bepaalde thematiek, die betrekking heeft op de vraagstelling die geformuleerd is in het kader van de afstudeeropdracht voor Slot Loevestein. In het kader van het ontwerpondersteu-nend onderzoek hebben wij, Jelmar Brouwer en Paul Plambeck, vijf weken aan het vraagstuk “Welke benaderingswijzen toegepast kunnen worden bij de herinrichting van de directe buiten-ruimte van cultureel erfgoed, en tevens bijdragen aan de exploitatie?” gewerkt.

In het denken over cultureel erfgoed zijn volgens Jan Kolen drie fasen te onderscheiden. De eerste periode wordt gekenmerkt door behoud en zorg van het cultureel erfgoed en is daarom te typeren als zorgfase (19e eeuw-1980). In de tweede fase laait de kritiek op en vroegen critici zich af waarom we het cultureel erfgoed eigenlijk in stand wilden houden. De tweede fase is daarom te typeren als kritiekfase (1980-2000). De derde fase staat in het teken van de beleids-nota Belvedere, waarin vernieuwende concepten en gedachtengangen worden ontwikkeld met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed (1991). De derde fase is te typeren als de optimistische fase (1999-2009). De tegenwoordige tijd wordt gekenmerkt door een groeiend kritiek op de beleidsnota Belvedere, “Ik word bang van die collectieve liefde voor alles wat er is, en de geringe belangstelling voor wat komen moet. We blijven maar bezig met het oppoet-sen van het oude tafelzilver” aldus Van de Woud (geciteerd in Luiten, E. 2008: 39).

In het kader van de huidige ontwikkelingen in de denkwijze met betrekking tot het ont-werpen van cultureel erfgoed heeft dhr. Eric Luiten een wetenschappelijk onderzoek gedaan. Binnen zijn onderzoek is hij op zoek gegaan naar welke benaderingswijzen te onderscheiden zijn bij het op een nieuwe manier kijken naar de inrichting van de buitenruimte van cultureel erfgoed. Uit het wetenschappelijk onderzoek van dhr. Eric Luiten onderscheiden we binnen het onderzoek de verschillende benaderingswijzen die hij als resultaat van zijn onderzoek heeft verkregen. De benaderingswijzen die Luiten op een wetenschappelijke wijze heeft gedefinieerd willen we met dit onderzoek vertalen naar benaderingswijzen die op een ontwerpende wijze zijn gedefinieerd. Hiermee hopen we de benaderingswijzen te kunnen gebruiken bij het ontwerpen van cultureel erfgoed.

In het kader van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen is er een groeiende belangstel-ling voor cultureel erfgoed. De historische waarden van het cultureel erfgoed en de identiteit ervan zijn bepalend voor de aantrekkelijkheid ervan voor de huidige recreant. Hoewel de huidige recreant geen emotioneel gevoel heeft bij het verleden van het cultureel erfgoed, speelt het meer dan ooit een belangrijke rol binnen de belevingswaarde van de ‘mens’. De huidige ‘mens’ wil zich onderdompelen in de sfeer en mystiek van het verleden en is bereid hiervoor te betalen. Exploitatie van het cultureel erfgoed speelt een belangrijke rol bij het in stand houden ervan. Het toevoegen van een exploitatie aan het cultureel erfgoed in relatie tot de historische waarde ervan gaat samen met de identiteit van het cultureel erfgoed. De historische waarde, exploitatie en identiteit dienen in een juiste balans voor te komen binnen het ontwerp van cultureel erfgoed. Binnen de toepassing van deze waarden binnen het ontwerp van cultureel erfgoed maakt de ontwerper een ‘bewuste’ keuze.

Het onderzoeksrapport geeft inzicht in het onderzoek en de daarbij behorende resultaten. Het rapport is door de lezer op twee manieren te hanteren. Het doel van het onderzoek is het ver-krijgen van inzicht in de verschillende benaderingswijzen die gehanteerd kunnen worden bij de inrichting van cultureel erfgoed. Daarnaast hebben we per benaderingswijze ontwerpprincipes onderscheiden die gebruikt kunnen worden om de vertaalslag te maken van benaderingswijze naar ontwerp. Als de lezer vooraf al heeft bepaald welke benaderingswijze(n) hij wil hanteren binnen zijn ontwerp, dan kan hij direct de conclusiepagina’s hanteren die als resultaat van dit onderzoek zijn gemaakt. Wil de lezer echter inzicht krijgen in de manier waarop wij de resulta-ten hebben verkregen en welke benaderingswijze(n) hijzelf kan hanteren binnen zijn ontwerp, dan is het raadzaam om het rapport in zijn geheel te lezen.

In het rapport zijn quotes verwerkt van personen die betrekking hebben tot het onder-werp van dit onderzoek. De quotes zijn gerelateerd aan de titelpagina van een hoofdstuk en hebben betrekking tot het onderwerp dat in het hoofdstuk wordt behandelt.

Daarnaast is het goed om te weten dat de ontwerpprincipes die wij als conclusie kun-nen onderscheiden per thema al bij de analyse van het thema worden geplaatst. Hierdoor kan de lezer direct zien hoe het ontwerpprincipe in het ontwerp is toegepast. De ontwepprincipes worden in de toelichtende tekst bij de analyse niet specifiek toegelicht.

(12)
(13)

13

(14)

14

Het onderzoek “Welke benaderingswijzen kunnen toegepast worden bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed, en dragen tevens bij aan de exploitatie?” is gebaseerd op de vraagstelling die geformuleerd is door de opdrachtgever, de Rijksgebou-wendienst, voor Slot Loevestein en het omliggende landschap. Het landschap waar Slot Loevestein als cultuurhistorisch relict in is gelegen, zal in de komende jaren aan grote veran-deringen en transformaties onderhevig zijn. Het landschap rond Slot Loevestein maakt in de huidige situatie bij hoogwater onderdeel uit van het stroomgebied van de rivier de Waal. In de toekomst zal in het kader van Ruimte voor de Rivier door ontpoldering van de huidige binnen-dijks gelegen Buitenpolder Munnikenland de rivier de Waal een groter stroomgebied krijgen.

Het huidige landschap heeft zich in de afgelopen eeuwen onder invloed van de dy-namiek van de rivieren en de kunstmatige ingrepen van de mens gevormd. Bij het ten uitvoer brengen van het Ruimte voor de Rivier project, zal het huidige landschap dat zich kenmerkt door haar rijke cultuurhistorie en vele relicten aangetast worden. Een transformatie van het huidige cultuurlandschap staat dan ook centraal in het kader van het project Ruimte voor de Rivier. In het kader hiervan hebben wij als studenten in de eerste fase van het afstuderen een masterplan ontwikkeld dat inspeelt op de vraag hoe een juiste balans gevonden kan worden tussen het behoud en/of de versterking van het cultuurhistorisch landschap en de inpassing van het Ruimte voor de Rivier project. Het masterplan dat gemaakt is speelt specifiek in op de positie van Slot Loevestein ten opzichte van het omliggende landschap, waarin een juiste balans gevonden moet worden tussen behoud en vernieuwing.

2.1 Aanleiding

De positie van Slot Loevestein ten opzichte van het omliggende landschap is van groot belang in relatie tot de historie en het huidig gebruik van dit cultureel erfgoed. De transformatie van het omliggende landschap is een feit dat ten uitvoer gebracht zal worden. Om de positie van Slot Loevestein in relatie tot het omliggende landschap in de toekomst te waarborgen en het museale karakter van de vesting en het slot te versterken, heeft de Rijksgebouwendienst in 2011 het masterplan “Slot en Vesting Loevestein” opgesteld. In het kader van dit masterplan is gevraagd aan ons als studenten om een masterplan te ontwikkelen voor de vesting van Slot Loevestein. Hierbij gaat het om de (her)inrichting van de directe buitenruimte van Slot Loe-vestein, dat te typeren is als cultureel erfgoed. Het doel met dit masterplan is het ontwikkelen van een samenhangend palet in vormgeving en materialisering waarmee er een samenhang verkregen kan worden tussen de verschillende tijdslagen die te onderscheiden zijn binnen de vesting.

Slot Loevestein staat als kasteel teken voor de rijke historie van Nederland. Als museum trekt het jaarlijks vele bezoekers die de sfeer en mystiek van het duistere verleden van Slot Loe-vestein willen beleven. Om Slot LoeLoe-vestein anno 2012 nog steeds aantrekkelijk te laten blijven voor jong en oud is het nodig om zich duidelijk te profileren als museum met een scala aan activiteiten en bezienswaardigheden. Exploitatie van Slot Loevestein staat hierbij centraal. Omdat het Rijk als eigenaar van Slot Loevestein niet voldoende geld heeft om het cultureel erfgoed in stand te houden, is het nodig om door middel van verschillende vormen van exploi-tatie commercieel winstgevend te zijn. Het toevoegen van verschillende vormen van exploiexploi-tatie waaronder bijvoorbeeld horeca, hotel en evenementen zullen samen moeten gaan met een juiste inrichting van de buitenruimte van Slot Loevestein. Het grote vraagstuk hierbij is hoe deze verschillende vormen van exploitatie samen kunnen gaan met een juiste inrichting van de buitenruimte en hoe de buitenruimte tevens kan bijdragen aan het verkrijgen van exploitatie.

Naar aanleiding van de twee bovenstaande vraagstukken die geformuleerd zijn door de Rijksgebouwendienst in het kader van onze afstudeeropdracht, hebben wij de vraagstelling voor ons onderzoek geformuleerd.

(15)

15

2.2 Doelstelling en relevantie

De twee vraagstukken die geformuleerd zijn door de Rijksgebouwendienst met betrekking tot de (her)inrichting van de directe buitenruimte van Slot Loevestein, vormen de basis voor het onderzoek. In de derde fase van het afstuderen moeten wij als studenten een ontwerpplan maken voor de vesting van Slot Loevestein. Hierbij gaat het om het ontwerpen van de directe buitenruimte van Slot Loevestein en het versterken van de relatie tussen Slot Loevestein en het omliggende landschap. Om binnen deze ontwerpopdracht op een juiste wijze om te gaan met cultureel erfgoed is het van belang om hier voor onszelf eerst meer over te weten. Het doel met dit onderzoek is dan ook het verkrijgen van inzicht in wat cultureel erfgoed inhoudt en welke denkwijzen er zijn geweest in het verleden en welke denkwijzen er tegenwoordig zijn te onder-scheiden in relatie tot het ontwerpen van en met cultureel erfgoed.

Met het doen van het onderzoek willen wij benaderingswijzen, zogenaamde denkwijzen, kun-nen onderscheiden die gehanteerd worden bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed. De relevantie van het onderzoek hangt nauw samen met het maatschappe-lijk kader van cultureel erfgoed. Zowel architectuurhistorici, wetenschappers, ontwerpers en wij als studenten zijn op zoek naar benaderingwijzen die gehanteerd kunnen worden bij het (her) inrichten van cultureel erfgoed. De huidige ‘mens’, de recreant, wil tegenwoordig de historie optimaal beleven. Hoewel de historie veelal geen emotionele waarde meer heeft wil de tegen-woordige recreant de historie beleven en zich onderdompelen in de sfeer en mystiek ervan. Een groeiende belangstelling in cultureel erfgoed heeft tot gevolg dat de waarde van cultureel erfgoed tot een toppunt stijgt. Het belangrijkste kenmerk van deze groeiende belangstelling in cultureel erfgoed is dat de recreant bereid is te betalen voor het bezoeken van cultureel erf-goed. Een stijgende recreatie gaat samen met een exploitatie van het cultureel erferf-goed. Gezien de vraagstelling van de Rijksgebouwendienst is het van groot belang dat cultureel erfgoed moet vernieuwen om aan de huidige wensen en eisen van de recreant te kunnen voldoen. Een juiste inrichting van de buitenruimte kan bijdragen aan de exploitatie, zodat het cultureel erfgoed instandgehouden kan worden en tevens voldoende aantrekkelijk is voor de huidige recreant.

Het uiteindelijke doel van het onderzoek is dat we als studenten inzicht krijgen in wat cultureel erfgoed inhoudt en welke benaderingswijzen te hanteren zijn bij het opnieuw inrichten van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed. Om inzicht te krijgen in de vertaalslag die gemaakt wordt van de benaderingswijze naar het ontwerp willen we de benaderingswijze toetsen aan verschillende voorbeeldprojecten in Nederland. Uiteindelijk hopen we met de toetsing van de benaderingswijzen aan de verschillende voorbeeldprojecten voldoende kennis en inzicht te krijgen om ontwerpprincipes te kunnen onderscheiden die de handvatten vormen voor het vertalen van een benaderingswijze naar een ontwerp. Door het onderscheiden van de ontwerp-principes per benaderingswijze is het mogelijk om de resultaten van dit onderzoek te gebrui-ken binnen de uitwerkingsfase van het ontwerp voor Slot Loevestein.

(16)

16

‘De cultuurhistorische

identiteit wordt sterk

richtinggevend voor de

inrichting van de ruimte, en

het rijksbeleid zal daarvoor

de voorwaarden scheppen’

Hoofddoelstelling beleidsnota Belvedere (Dings, M., Witsen, P. P. 2009: 9)

(17)

17

CULTUREEL

ERFGOED

(18)

18

3.1 Cultureel Erfgoed

Cultureel erfgoed is een veelgebruikt begrip in politieke sferen, maar wat betekent het nu eigenlijk? Om achter de definitie van cultureel erfgoed te komen moet volgens Van Dale (Dikke van Dale, 2012) het begrip uitgesplitst worden in twee woorden, namelijk cultureel en erfgoed. cul·tu·reel bijvoeglijk naamwoord

1. op de cultuur, de beschaving betrekking hebbende  •de culturele waarde van iets

overschatten

2. waarde hebbend voor de cultuur erf·goed zelfstandig naamwoord

1. bezittingen die bij erfenis overgaan  •het vaderlijk erfgoed  •in het erfgoed vervallen kunnen erven

2. (figuurlijk) geestelijke of culturele nalatenschap van een voorganger, een vroeger geslacht, veelal beschouwd als het eigene van een cultuursynoniem: erfenis

Cultureel erfgoed is dus volgens Van Dale: ‘De culturele nalatenschap van een vroeger geslacht die waarde heeft voor de cultuur van een land’. Cultureel erfgoed is een heel breed begrip waar alle gebouwde monumenten, archeologische monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten onder vallen. In Nederland zijn er twee rijksdiensten die zich bezighouden met het cultureel erfgoed, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst, beiden behorend tot een ander ministerie.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is onderdeel van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze rijksdienst richt zich op alle Rijksmonumenten in Nederland, zowel gebouwde monumenten als archeologische monumenten, in totaal 52.151 (Aantal rijksmonumenten en beschermde stads- dorpgsgezichten, 2012) De rijksdienst is nauw betrokken bij de aanwijzing, het behoud, de duurzame ontwikkeling en het toegankelijk maken van het meest waardevolle erfgoed in Nederland (Missie, 2012). Het is dus een adviesorgaan en subsidieverstrekker voor het behoud van waardevol erfgoed.

De Rijksgebouwendienst is onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Rijksgebouwendienst heeft 360 van de bovengenoemde gebouwde monumenten in eigendom (Rijksgebouwendienst beheert en behoudt monumenten, 2012). De Rijksgebouwendienst beheert en behoudt de belangrijkste monumenten in Nederland. Vaak worden de monumenten gebruikt voor nieuwe functies en worden ze door de Rijksgebouwendienst verhuurd aan derden. Elf van de 360 monumenten van de Rijksgebouwendienst staan op de UNESCO Nederland top 100.

Binnen het onderzoek zal het begrip cultureel erfgoed meerdere malen terug komen. Het is dan ook waardevol om de betekenis van het brede begrip ‘cultureel erfgoed’ in het kader van het onderzoek te omschrijven. Zoals beschreven vallen onder cultureel erfgoed gebouwde monumenten, archeologische monumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten. Slot Loevestein is een gebouwd monument en is in eigendom van de Rijksgebouwendienst. Om de onderzoeksresultaten zo dicht mogelijk bij de ontwerpopgave te houden richt het onderzoek zich uitsluitend op de gebouwde monumenten. Wanneer in dit onderzoeksrapport over cultureel erfgoed gesproken wordt, gaat het over een gebouwd monument.

3.2 Ontwikkelingen

Volgens Jan Kolen van de Vrije Universiteit Amsterdam (Kolen, J., 2010: 33) zijn er in het denken over cultureel erfgoed drie fasen te onderscheiden. Een periode die gekenmerkt wordt door de opkomst van het behoud en de zorg voor monumenten, dat in dezelfde periode resulteert in de oprichting van de Monumentenzorg, de zorgfase (eind 19e eeuw – 1980). Ten

(19)

19

tweede een periode waarin het behoud van de monumenten onder vuur lag en critici zich afvroegen waarom we deze historische relicten eigenlijk in stand hielden, de kritieke fase (1980 – 2000). En tot slot een periode waarin nieuwe concepten en gedachtegangen ontwikkeld werden om cultureel erfgoed te ontwerpen, dat resulteert in de beleidsnota Belvedere (1999), de optimistische fase (1999 – 2009).

Zorg (eind 19e eeuw – 1980)

Voor de eerste ontwikkelingen in het denken over cultureel erfgoed moeten we terug naar het eind van de achttiende eeuw. In die tijd was de geschiedenis inzichtelijk door oude verhalen en teksten uit de Bijbel. Vanaf die tijd was er door de introductie van de wetenschap een ommekeer te herkennen in de opvattingen over de ontstaansgeschiedenis en de oorsprong van de mensheid. Door deze wetenschappelijke benaderingswijze was het mogelijk om nieuwe samenhangen te ontdekken tussen de ontwikkelingen in het verleden en het heden. Door deze ontwikkeling groeide de maatschappelijke aandacht voor erfgoed. In 1873 is naar aanleiding van een artikel van Victor de Stuers “Holland op zijn smalst” (geciteerd in wat is monumenten zorg?, 2012) de monumentenzorg opgericht. In het artikel stelde De Stuers het wanbeleid van de overheid ten opzichte van cultureel erfgoed en de slechte toestand van historische gebouwen in Nederlandse Binnensteden aan de orde.

Lange tijd is de monumentenzorg en het bestuderen van de geschiedenis een bezigheid geweest voor geleerden uit de stad. Hierdoor kwam het belang voor cultureel erfgoed bij de bevolking en architecten langzaam op gang. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er meer oog voor cultureel erfgoed door de oprichting van de rijksdienst voor

gebouwde monumenten (RDMZ) en het archeologisch onderzoek (ROB). In 1966 werd er zelfs een wet aangenomen waarin de bevoegdheden van de overheid vast werden gelegd en beschreven stond wanneer een bouwwerk een rijksmonument was, de monumentenwet. Het maatschappelijke belang van erfgoed kreeg dus steeds meer vorm, dankzij de vergrootte politieke aandacht.

Zoals de titel van de eerste fase al omschrijft, werd de monumentenzorg in deze tijd voornamelijk gekenmerkt door de angst om waardevolle gebouwen of landschappen te verliezen. Het was een systeem waarin er gefocust werd op instandhouding van sporen en relicten die de oorsprong van onze cultuur weergeven. Helaas bepaalden nog steeds bepaalde hoogopgeleide mensen welke bouwwerken of landschappen tot de monumentenlijst behoorden. Tot slot is vanaf 1972 de UNESCO Werelderfgoedlijst opgesteld waarin per land erfgoed wordt opgenomen dat internationaal gezien van hoge waarde is en dus behouden moeten blijven.

Voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur geldt dat in deze periode alle behoudende plannen voor het erfgoed gemaakt werden. Reconstructie was dan ook een thema dat veel langs kwam. Het bekendste en meest uitgesproken voorbeeld in Nederland is de reconstructie van de paleistuinen van Het Loo in 1977. Daarbij zijn de paleistuinen volledig gerestaureerd naar de Barokstijl uit de 17e eeuw. Reconstructie was in deze tijd het

belangrijkste thema, dat volledig aansloot bij het defensieve en behoudende (zorg) karakter van deze tijdsperiode.

Kritiek (1980-2000)

In de jaren 80 van de vorige eeuw kwam er een internationaal erfgoed-debat los waar door historici en cultuurhistorici het behoudende karakter voor erfgoed in twijfel werd getrokken. Men vroeg zich af of de huidige lijn om alles te restaureren en te behouden wel de goede richting was. Historicus en geograaf David Lowenthal gaf in zijn boek “The past is a foreign country” (geciteerd in Kolen, J., 2010: 34) aan dat de behoudende fascinatie uit deze tijd ontstaan is door de geldingsdrang van de mens en dat erfgoed niet altijd gerestaureerd hoeft te worden. Erfgoed kan delen overnemen uit de geschiedenis,

(20)

20

maar moet ook aangepast worden aan de huidige behoeften. Historici Eric Hobsbawm en Terrence Ranger kwamen daaropvolgend met hun concept ‘Invented Traditions’ (geciteerd in Kolen, J., 2010: 34) waarin ze beschreven hoe sommige tradities door de samenleving in stand werden gehouden terwijl ze niet lang daarvoor bedacht of her uitgevonden waren. Zo werd de afgelopen decennia dus ook gedacht over cultureel erfgoed. Het reconstrueren van bepaalde tijdsperioden was dus een gebiedsvervalsing. Erfgoed bestaat namelijk niet uit één tijdslaag maar vormt een plaats die zich ontwikkeld heeft door de tijd heen.

De Nederlandse monumentenzorg liep achter op deze (internationale) kritische beschouwingen op de omgang met cultureel erfgoed. Nederlandse historici en cultuurhistorici lieten deze grotendeels aan zich voorbij gaan. Toch is deze ommekeer ook zichtbaar in de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur. Het bekendste voorbeeld waarbij voor het eerst vernieuwend aan erfgoed werd ontworpen is Kasteel Groeneveld (1982-1991), door Michael van Gessel (B+B). Bij het ontwerp voor de herinrichting van landgoed Groeneveld heeft Van Gessel de karakteristieken uit het bestaande ontwerp genomen en aangevuld met een nieuw ontwerp. Zo heeft Van Gessel karakteristieken uit de Barokstijl gebruikt om de Engelse Landschapsstijl te versterken. Hij heeft daarom objecten en elementen verwijderd om zichtlijnen naar het omliggende landschap te maken (Groeneveld Estate Baarn, 2012). Van Gessel heeft met landgoed Groeneveld aan Nederland laten zien dat niet alles historiserend ontworpen hoeft te worden, maar zoals David Lowenthal al aangaf, door toevoegingen de historie van het landgoed zichtbaar blijft en het opgenomen wordt in de huidige cultuur. Optimisme (vanaf 1995)

Vanaf 1995 kwamen er nieuwe ontwikkelingen op in het denken en omgaan met cultureel erfgoed. Er werden vooral in Duitsland, Denemarken, Italië en Nederland concepten ontwikkeld die inspeelden op een ontwikkelingsgerichte omgang met monumenten en het vormgeven van identiteiten. Nederland liep in deze ontwikkeling in 1999 voorop toen voor het eerst een beleidsmatige reactie op deze stijgende vraag kwam, de nota Belvedere. Deze beleidsnota was gericht op de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, met als centrale doelstelling: ‘De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen’ (Dings, M., Witsen, P. P., 2009: 9) De nota Belvedere staat er dus voor dat cultuurhistorie meer en anders toegepast moet worden in de planvorming, cultuurhistorie moet kwaliteit bieden en van toegevoegde waarde zijn voor de ruimtelijke kwaliteit. De nota bracht ontwerpers en planners de opgave om het bestaande (deels) te behouden en te zoeken naar een nieuwe vormgeving, herontwikkeling of herbestemming van gebouwen en landschappen. In deze opgave moeten ontwerpers afwegingen maken welke cultuurhistorische waarden in het ontwerp worden opgenomen, er moet een essentie benoemd worden. Het ontwerp van erfgoed draait dus niet meer op het herstel of volledige reconstructie, maar erfgoed moet bijdragen aan identiteitsvorming, economisch profijt en ruimtelijke kwaliteit. Dankzij Belvedere is het begrip erfgoed geaccepteerd als vernieuwde ontwerpopgave. Erfgoed wordt niet langer gezien als hindernis op ruimtelijke transformaties, maar als kans voor nieuwe culturele en economische ontwikkelingen.

Een van de bekendste Nederlandse voorbeelden in de nieuwe omgang met cultureel erfgoed is het ontwerp voor de Westergasfabriek in Amsterdam van Kathryn Gustafson. Alle 22 gebouwen van het complex uit de negentiende eeuw zijn rijksmonumenten en dienden behouden te blijven. Alle gebouwen hebben een nieuwe functie gekregen en daaromheen is een parkontwerp gemaakt. Het parkontwerp sluit nauw aan op de nieuwe functies van de gebouwen (Witsen, P. P., 2004: 138-141). Zo wordt er ingespeeld op twee restanten van gashouders die omgevormd zijn naar vijvers, waardoor de historie zichtbaar wordt door middel van nieuw gebruik. Een oude gasfabriek heeft een nieuw leven gekregen dankzij een economische en recreatieve impuls.

(21)

21

3.3 Huidige benaderingswijze

De nota Belvedere heeft na het verschijnen in 1999 verschillende reacties gekregen, zowel positieve maar zeker ook negatieve. Met name toonaangevende architectuurhistorici zien weinig in de nieuwe benadering van het Belvederebeleid. De hoofddoelstelling van het beleid luidde: ‘de cultuurhistorische identiteit wordt sterk richtinggevend voor de inrichting van de

ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor de voorwaarden scheppen’ (Dings, M., Witsen, P. P., 2009:

9).

Het hoofddoel van het beleid is om de relatie tussen ruimtelijke opgaven en cultuurhistorische identiteiten te versterken. Architectuurhistoricus Bosma, hoogleraar Architectuurgeschiedenis en Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam, trekt deze identificatiefactor van de Belvedere in twijfel. Volgens hem heeft een klein deel van de huidige Nederlandse bevolking nog actieve herinneringen aan het Nederlandse Erfgoed (geciteerd in Luiten, E., 2008: 39). Bosma: ‘De helft van de Nederlandse bevolking heeft elders wortels.

Van de andere helft heeft alleen het deel dat inmiddels in geriatrische oorden vertoeft nog (verdraaide) herinneringen aan Belvedere tijden, terwijl de Wederopbouwgeneratie alles nog van horen zeggen heeft en voldoende heeft aan instant plattelandsomgevingen’.

Ook Jan Kolen, universitair docent Archeologie en bijzonder hoogleraar Erfgoed van Stad en Land aan de Vrije Universiteit Amsterdam, is het met Bosma eens. Volgens hem is de huidige maatschappij gericht op een ‘belevenisseneconomie’ (Kolen, J., 2005: 8). Met de huidige ontwikkelingen in de massamedia, informatietechnologie en museale technieken is de historische ervaring de laatste jaren enorm veranderd. Deze nieuwe technieken hebben een reproduceerbaarheid van historische ervaringen tot gevolg. Mensen kunnen zich in historische ervaringen identificeren zonder het zelf meegemaakt te hebben, Kolen noemt dit soort ervaringen ‘herinneringsprothesen’ (Kolen, J., 2005: 7). Als voorbeeld gebruikt hij het bezoek van veel Amerikanen aan het Anne Frank Huis en Auschwitz in Europa en het bezoek van Europeanen aan het US Holocaust Museum in Washington of het Anne Frank Center in New York. De stijgende belangstelling voor de beleving van geschiedenis zorgt steeds vaker voor het identificeren van de geschiedenis, zoals het Belvederebeleid ook als hoofddoel heeft omschreven. Identificatie leidt tot selectie en daarmee het uitsluiten van geschiedenissen, er ontstaat een ‘eendimensionale’ geschiedenis (Kolen, J., 2005: 11).

Zowel Kolen, Bosma als Van der Woud, hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, vragen zich af waarom we niet actief nieuwe identiteiten of nieuwe cultuur gaan maken die door de volgende generatie herkend worden. Zo zegt Van der Woud: ‘Ik word bang van die collectieve liefde voor alles wat er is, en de geringe belangstelling

voor wat komen moet. We blijven maar bezig met het oppoetsen van het oude tafelzilver’

(eciteerd in Luiten, E., 2008: 39).

Eric Luiten, hoogleraar Erfgoed en Ruimtelijk ontwerp aan de Technische Universiteit in Delft, zegt dat zowel ontwerpers als historici de armen ineen moeten slaan en samen moeten zoeken naar het raakvlak van historisch feitenmateriaal en toekomstgerichte scenario’s. Volgens hem kunnen heden en verleden in een ruimtelijk ontwerp niet zonder elkaar bestaan (eciteerd in Luiten, E., 2008: 54).

Volgens Kolen moet het ontwerp in de toekomst niet neigen tot identificatie van cultureel erfgoed, maar moet het ontwerp een verrijking zijn voor de geschiedenis van stad en landschap. Het moderne ontwerp moet een dialoog aangaan met het verleden. Kolen: ‘Op deze wijze maakt geschiedenis verschil en kan het ontwerp zich onttrekken aan de

wurggreep van herinneringen, nostalgische romantiseringen en (nationale) identiteiten’.

Het teveel identificeren van de historie, zoals het Belvederebeleid beoogt, zal volgens de architectuurhistorici dus leiden tot een verschraling van de Nederlandse historie. We moeten

(22)

22

met ze allen dus vooruit kijken en mogelijkheden aangrijpen om nieuwe cultuur te maken en deze waar mogelijk samen te laten gaan met historie. Vanwege de huidige economische crisis stijgt ook het economische belang achter het culturele erfgoed. Niet alleen de historische waarde versus het nieuwe ontwerp is een belangrijke kwestie. Ook de recreatieve waarde en de exploitatie van het cultureel erfgoed zullen in belang stijgen. Begrippen die de komende periode in het middelpunt van belangstelling zullen staan zijn volgens Luiten dan ook ‘historische toekomstwaarde’ en ‘erfgoedontwikkeling’.

Voor het beschrijven van de huidige denkwijze over cultureel erfgoed onderscheidt Luiten de fatalist en de nihilist. De fatalist is de persoon waarbij alles draait om de geschiedenis en dus gericht is op het verleden. De nihilist daarentegen is iemand die niets met de geschiedenis te maken wil hebben en alleen op het heden gericht is. Tussen deze twee uitersten die beiden niet voor komen, onderscheidt Luiten vier type mensen: de ‘conservator’, de ‘biograaf’, de ‘taxonoom’ en de ‘pragmaticus’ (Huls, M., Meulen, B. van der, Wit, S. de, 2011: 36-41). De conservator is iemand die gericht is op het teruggrijpen naar één tijdsperiode uit de historie. Dat betekent dat er een keuze wordt gemaakt in de tijd en dat moment volledig gerestaureerd wordt. Het gevolg is dat er een ontkenning van een bepaalde tijdsperiode ontstaat en dus een verschraling van de geschiedenis.

De biograaf is iemand die vindt dat de historische gelaagdheid van een plek het belangrijkste is, alle tijdslagen zijn dus waardevol om zichtbaar te maken. Het uitrafelen van verschillende tijdslagen is het belangrijkste uitgangspunt. De biograaf kan zich gemakkelijk verliezen in een verwarde compositie van verschillende tijdlagen.

De taxonoom heeft een beschouwende benadering op de historie. Hij zal daarom afwegen wat de uniciteit van de plek is, die vervolgens de waarde bepaalt. Het kiezen en het benadrukken van een historische essentie in het ontwerp is het belangrijkste uitgangspunt.

Tot slot de pragmaticus. De pragmaticus is de meest opportunistische persoon en probeert het hier en nu, het heden en het verleden tegen elkaar af te wegen. Hij zal daarom de meest geschikte historische informatie kiezen. Deze historische informatie zal de pragmaticus vervolgens gebruiken om een nieuwe laag te ontwerpen en dus een bewerking van de historie uit te voeren.

De optimistische benadering van de afgelopen twaalf jaar wordt dus gekenmerkt door de kritiek op de beleidsnota Belvedere (1999). Zowel architectuurhistorici, wetenschappers als ontwerpers zijn op zoek naar de nieuwe omgang met het cultureel erfgoed. Belangrijk is te onderschrijven dat het maatschappelijk belang voor het erfgoed steeds groter is geworden en zelfs het punt bereikt dat recreatie en exploitatie belangrijker zijn dan ooit. De komende periode zal gekenmerkt worden door ontwerpen waarin gezocht wordt naar een nieuwe omgang met cultureel erfgoed. Deze zoektocht zal leiden tot zowel goede als minder goede ontwerpen en uiteindelijk tot een nieuwe trend in het omgaan met cultureel erfgoed.

(23)
(24)

24

‘Mijn hypothese is dat

het mogelijk moet zijn

(...) historisch besef en

ruimtelijk ontwerp tot

convergentie te brengen.

Het primaat ligt dan noch

bij het retroperspectief

van historici, noch bij

het properspectief van de

ontwerpers

Eric Luiten Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit, Provincie Zuid-Holland

Hoogleraar Erfgoed en Ruimtelijk Ontwerp, TU Delft (Luiten, E. 2008: 54)

(25)

25

ONDERZOEKS-METHODE

4.0

(26)

26

De huidige ontwikkelingen in het maatschappelijk kader van cultureel erfgoed hebben geleid tot nieuwe denkwijzen met betrekking tot het ontwerpen van cultuur erfgoed. Zoals beschreven in hoofdstuk 2.0 van dit onderzoeksrapport, waarin uiteengezet is welke ontwikkelingen er zijn geweest in de afgelopen jaren met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed, neemt de belangstelling en interesse in cultureel erfgoed onder de Nederlandse bevolking toe. Een stijgende belangstelling voor cultureel erfgoed zorgt voor een groeiende recreatie die samen-gaat met een exploitatie van het cultureel erfgoed. Erfgoedontwikkeling is dan ook van groot belang om de toekomst van het Nederlands cultureel erfgoed te waarborgen. Erfgoedontwik-keling zorgt voor een vernieuwing binnen het denken over cultureel erfgoed. Door vernieuwing van cultureel erfgoed kan er ingespeeld worden op de huidige wensen van de recreant.

Naar aanleiding van deze nieuwe ontwikkelingen in het maatschappelijk kader van cultureel erfgoed, heeft dhr. Eric Luiten wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de huidige denkwijzen met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. In het onderzoek onder-scheidt Luiten vier denkwijzen, die ontleend zijn aan de vroegere en huidige ontwikkelingen met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. De vier denkwijzen die Luiten onder-scheidt zijn de volgende, namelijk conservator, biograaf, taxonoom en pragmaticus. De vraagstellingen die vanuit de Rijksgebouwendienst zijn gesteld in het kader van de afstu-deeropdracht voor Slot Loevestein samen met de huidige ontwikkelingen in het maatschap-pelijk kader van cultureel erfgoed vormen de basis en aanleiding voor het onderzoek. Zoals beschreven in hoofdstuk 1.0 is het doel om inzicht te krijgen in het ontwerpen van cultureel erfgoed en de verschillende denkwijzen die daarbinnen te onderscheiden zijn. Daarnaast willen we te weten komen op welke wijze een bepaalde benaderingswijze, volgens de benaderings-wijzen van dhr. Eric Luiten, is vertaald binnen een ontwerp voor cultureel erfgoed. Om deze kennis te vergaren doen we onderzoek naar “Inrichting van cultureel erfgoed”. Voorafgaande aan dit onderzoek is een onderzoeksmethode ontwikkeld. De onderzoeksmethode is naar eigen inzicht en met behulp van onze begeleider Johan Vlug opgesteld. In dit hoofdstuk zal inzicht gegeven worden in de onderzoeksvraag en de daarbij behorende deelvragen. Daar-naast zal een afbakening gegeven worden van het onderzoek, zodat u als lezer meer inzicht zal krijgen in de onderzoeksrichting en uitgangspunten die gehanteerd zijn. Tot slot zal de on-derzoeksmethode worden toegelicht waarbij met behulp van een schema de stappen worden uiteengezet die doorlopen zullen worden om tot de conclusies van het onderzoek te komen.

4.1 Vraagstelling

De vraagstelling met betrekking tot de afstudeeropdracht voor Slot Loevestein in samenhang met de huidige maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot het ontwerpen van cultu-reel erfgoed vormen de aanleiding tot dit onderzoek. De vraagstelling vanuit de Rijksgebou-wendienst is: hoe men in relatie tot Slot Loevestein, wat te kenmerken is als cultureel erfgoed, de buitenruimte kan inrichten zodat het museale karakter ervan wordt versterkt en bijdraagt aan de exploitatie.

Vanuit onszelf zijn we in het kader van onze afstudeeropdracht geinteresseerd in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot het inrichten van cultureel erfgoed. Met het doen van dit onderzoek willen we de denkwijzen kunnen onderscheiden die in de hui-dige ontwikkelingen met betrekking tot het inrichten van cultureel erfgoed worden gehanteerd. Daarnaast willen we te weten komen met welke ontwerpprincipes de vertaalslag gemaakt wordt vanuit de benaderingswijze naar het ontwerp. Kortom de vraagstelling is: welke bena-deringswijzen zijn te onderscheiden binnen de denkwijze van dhr. Eric Luiten en met welke ontwerpprincipes wordt de vertaalslag gemaakt van benaderingswijze naar ontwerp?

(27)

27

4.2 Onderzoeksvragen

Naar aanleiding van de vraagstellingen die hiervoor beschreven zijn is de onderzoeks-vraag geformuleerd. Om de onderzoeksonderzoeks-vraag te kunnen beantwoorden zijn er tevens deelvragen opgesteld die beantwoord zullen worden in het onderzoeksrapport. Onderzoeksvraag:

“Welke benaderingswijzen kunnen toegepast worden bij de herinrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed, en dragen tevens bij aan de exploitatie?”

Deelvragen:

1. Wat wordt verstaan onder cultureel erfgoed?

2. Welke ontwikkelingen en denkwijzen zijn er in het verleden in relatie tot het ontwerpen van cultureel erfgoed te onderscheiden?

3. Welke benaderingswijzen zijn er in het kader van de huidige maatschappelijk lingen te onderscheiden in relatie tot het ontwerpen van cultureel erfgoed?

4. Welke functies streeft men na om het cultureel erfgoed te exploiteren? 5. Welke rol speelt exploitatie in relatie tot de inrichting van de buitenruimte?

6. Hoe is de benaderingswijze zichtbaar in het inrichting van de buitenruimte van cultureel erfgoed en welke ontwerpprincipes zijn hiervoor gebruikt?

4.3 Afbakening onderzoek

De onderzoeksvraag bevat een aantal begrippen die bepalend zijn voor de afbakening van het onderzoek. De gebruikte begrippen geven tevens de onderzoeksrichting aan die wij voor onszelf hebben vastgesteld bij aanvang van het onderzoek.

Cultureel erfgoed

Onder cultureel erfgoed verstaan we in het kader van dit onderzoek, zoals beschreven in hoofdstuk 2.0, gebouwde monumenten. Slot Loevestein is te kenmerken als cultureel erfgoed. Omdat dit onderzoek te beschouwen is als ontwerpondersteunend onderzoek, in het kader van onze afstudeeropdracht voor Slot Loevestein, is het alleen relevant om ons te richten op cultureel erfgoed.

Benaderingswijzen

Onder benaderingswijzen verstaan we de methode van aanpak, de denkwijze als aan-leiding tot het ontwerp. Het gaat hier om de benaderingswijzen die gehanteerd kunnen worden om de buitenruimte van cultureel erfgoed in te richten. De benaderingswijzen die als uitgangspunt gehanteerd worden in dit onderzoek zijn ontleend aan de denkwijze van dhr. Luiten.

Herinrichting

Met het onderzoek richten we ons specifiek op cultureel erfgoed waarvan de directe bui-tenruimte in de afgelopen jaren opnieuw is ingericht. De reden hiervan is dat de denkwijze van dhr. Luiten die we als uitgangspunt hanteren binnen dit onderzoek toepasbaar is op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. De benaderingswijzen die we onderscheiden kunnen allen getypeerd worden als vernieuwend, wat tevens aansluit op de vraagstelling voor Slot Loevestein.

Exploitatie

Exploitatie is in het kader van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen van groot be-lang voor het instandhouden van cultureel erfgoed. In het onderzoek richten we ons spe-cifiek op hoe de buitenruimte kan bijdragen aan de exploitatie van het cultureel erfgoed. Onder exploitatie verstaan we o.a. de functie van museum, horeca en evenementen.

(28)

28

CONSERVEREND VERHALEND KARAKTERISEREND BENADERINGSWIJZEN (Dhr. E. Luiten)

LITERATUURSTUDIE

CONCLUSIE

ontwerpprincipes i.r.t. benaderingswijzen

CULTUREEL ERFGOED

LITERATUURSTUDIE

PRAGMATISEREND

CASESTUDIE 1.0 CASESTUDIE 2.0 CASESTUDIE 3.0 LITERATUURSTUDIE ESSENTIE ESSENTIE CASESTUDIE 4.0

+

ONTWERPPRINCIPES ONTWERPPRINCIPES ESSENTIE(S) ONTWERPPRINCIPES SELECTIE CASESTUDIES

(29)

29

◄ Figuur 001 | Onderzoeks-schema | Het onderzoeks-schema beschrijft de stappen die genomen zullen worden binnen dit onderzoek.

3.4 Onderzoeksmethode

De onderzoeksmethode is ontwikkeld naar aanleiding van de onderzoeksvraag die we met het doen van dit onderzoek willen beantwoorden. Om tot de beantwoording te komen van de onderzoeksvraag is het nodig om verschillende onderdelen te onderzoeken die relevant zijn in het kader van het onderzoek. In het schema (fig. 001) worden alle hiervoor benodigde stap-pen te nemen onderscheiden. In de onderzoeksmethode is onderscheid te maken tussen twee onderdelen, namelijk literatuurstudie en het doen van casestudies.

Literatuurstudie (cultureel erfgoed)

Zoals eerder beschreven in de doelstelling van het onderzoek (hst. 2.2, blz 15) is het doel met dit onderzoek het verkrijgen van inzicht in wat cultureel erfgoed inhoudt en welke vroegere en huidige denkwijzen te onderscheiden zijn met betrekking tot het ontwerpen van de buitenruim-te van cultureel erfgoed. Om tot dit inzicht buitenruim-te komen is het nodig om een libuitenruim-teratuurstudie hier-naar te doen. Deze literatuurstudie die reeds beschreven is in hoofdstuk 3.0 van dit onderzoek bestaat uit informatie die verkregen is uit boeken en tijdschriften. Daarnaast is gebruik gemaakt van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek die door dhr. Eric Luiten op vrijdag 30 maart 2012 zijn gepresenteerd op Hogeschool van Hall Larenstein.

Benaderingswijzen (n.a.v. literatuuronderzoek dhr. Eric Luiten)

Met het doen van literatuuronderzoek hebben we inzicht gekregen in de huidige denkwijzen die te onderscheiden zijn met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. Uit de literatuur-studie is gebleken dat met betrekking tot de huidige ontwikkelingen in het denken over het ontwerpen van cultureel erfgoed de denkwijze van dhr. Eric Luiten de meest recente denkwijze is. De denkwijze van dhr. Eric Luiten speelt in op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed en deze sluit daarom ook aan op de onderzoeksvraag die we hebben geformuleerd. De denkwijze van dhr. Eric Luiten nemen we dan ook als uitgangspunt binnen dit onderzoek. Binnen de denkwijze onderscheidt Luiten vier benaderingswijzen die gebruikt kunnen worden bij de inrichting van de buitenruimte van cultureel erfgoed. De benaderingswijzen die onderscheiden worden zijn de volgende, namelijk conservator, biograaf, taxonoom en pragmaticus. Om aan de benaderingswijzen een eigen interpretatie te geven is ervoor gekozen deze te thematiseren (hst. 5.0, blz 35). De benade-ringswijzen vormen de basis voor het onderzoek en om te weten te komen met welke ontwerp-principes de vertaalslag van benaderingswijze naar ontwerp gemaakt kan worden, zullen deze geanalyseerd worden aan de hand van casestudies.

Literatuurstudie

Om de benaderingswijzen te kunnen gebruiken en te analyseren is het nodig eerst een be-schrijving te geven van de kenmerken ervan. De benaderingswijzen zijn heel recent bedacht en afkomstig uit het wetenschappelijk onderzoek dat gedaan is door dhr. Eric Luiten. Om ze op een juiste wijze te interpreteren en te beschrijven is het nodig een literatuurstudie te doen. Selectie casestudies

Naar aanleiding van de beschrijving van de benaderingswijzen moet er doelgericht gezocht worden naar voorbeeldprojecten binnen Nederland die allereerst voldoen aan de gestelde se-lectiecriteria. Daarna moeten er per benaderingwijze uit de lijst met voorbeeldprojecten één of twee voorbeeldprojecten gekoppeld worden. Het relateren van de casestudies aan de benade-ringswijzen gebeurt aan de hand van de informatie die verkregen is uit het literatuuronderzoek en naar eigen inzicht.

(30)

30

78 79

Us, coreius in etur sandita tesent quassitatia dolendebis aut ut lignatione quae nis illuptatis ullaborere perum que etur aut evendi bearchil ea sequi dit et ent assunt, secti omniae nos elitatisci omnihit asincit iuscimo errorep uditatur aut apedissimus si de nonsequias deste volup-tatem aborundit est, sit, ipsuntis ut qui occus nonsequo etur, oditium in rest, sandis imi, officillest, evelent quae explique vit, sit andae voluptat fugitatis doles parcium alique simus eturecae reped quidebita qui doloribus et fuga. Et quo versperiam audaepe rferspe rnatur, tet re nem. Ut rerum enihillo te et veriam doluptatur, quist est, sam quos a int minto mod unt velleni hilibus ad eost ha-ria nit mi, conserf ersperis ant acea voluptat audisimos accabor estiis mi, volorrum conempo reprepr atiuntia sunt, core dita dolendit, adis eaquodis iur? Ut mo temquaectia consequi ut ut aut at. Agnimus expliasi sit andaeperovit accatquiae dolorec ullacese rest dendantiur, optaque vollabor ma ipiduciisse ni ni tem velit arumqui reium estibus dolest quas mo-lum iducim fugiam ipienis as elenis ilia nusae con none poreius aut adi consequos pratur?

Emqui di ulloris modipsa ndebis ipsam nihitecaepe dolorit iorpossit lautem eari dolupta conseque magnissi-maio consequibus, to ea cuption sedipid etur si rectur as andae maionsed et, tectorrum dolumqui occus, sumquo bea conectur molumque core doluptatem faccate cto-rumquunto molorestius eat.

Ihic to incium ut volor aut pa peditatiumet dolorro qua-tibus eici omnis repudis delesti arum velique dempor simaximusdam consed ut quatem fugitas modit exceptio odi to dipsae simi, sitaspe llaccaepedio exerum quat labo. Icaepro expedi blam quis nest doluptatque occum latem et eicilliquos id quodiatur sinciur audae optatia-tum, tem fuga. Quo quae. Itat.

Culpa nia aut repro to magnimin nempore mquibeat

Afbeelding nr. | Naam + toelichting

Afbeelding nr. | Naam + toelichting

Figuur nr. | Naam + toelichting

Analyse | thema

Reductiekaart | analysethema inclusief legenda

Foto’s | ondersteuning van reductiekaart (weergave van de essentie)

Tekstuele toelichting | analysethema (beschrijving van de bevindingen)

Toelichting | kaart- en fotomateriaal (inclusief toelichting ‘hoe de afbeelding te lezen’)

(31)

31

◄ Figuur 002 | Voorbeeld-pagina’s | Voor verschillende thema’s zullen de casestudies geanalyseerd worden. De analyse wordt verbeeldt door middel van reductietekeningen, verduidelijkt met twee foto’s en een korte tekstuele toelichting.

Casestudie

De benaderingswijzen van dhr. Eric Luiten die onderscheiden zijn na het verrichten van het lite-ratuuronderzoek zijn deels het antwoord op de onderzoeksvraag. Het tweede deel van de on-derzoeksvraag is hoe deze benaderingswijzen gehanteerd kunnen worden bij de inrichting van de directe buitenruimte van cultureel erfgoed. Met het doen van casestudies naar voorbeeld-projecten in Nederland willen we de ontwerpprincipes onderscheiden die gebruikt worden om de benaderingswijze(n) te vertalen naar het ontwerp. Om tot deze ontwerpprincipes te komen is het nodig de voorbeeldprojecten te analyseren op verschillende thema’s. Om inzicht te krijgen in de vertaalslag van benaderingswijze naar ontwerp wordt het ontwerp ontleed aan de hand van verschillende analysethema’s. Om het ontwerp in zijn totaal te ontleden analyseren we elk voorbeeldproject op de thema’s context, objecten, functies, planorganisatie, geomorfo-logie en sfeer (beplanting en behandeling grondvlak). Voor elke casestudie die gedaan wordt, worden dezelfde analysethema’s gehanteerd zodat er binnen het onderzoek een overkoepe-lende analysemethode is te onderscheiden.

Voor elk analysethema zal een reductiekaart gemaakt worden. De informatie die verwerkt is in de reductiekaart wordt ondersteund door een tweetal foto’s die de essentie weergeven van het thema. De afbeeldingen worden tekstueel toegelicht waarbij tevens een be-schrijving wordt gegeven op welke wijze de afbeelding gelezen kan worden. Daarnaast worden de bevindingen van de analyse van een bepaald thema door middel van een korte tekstuele toelichting beschreven (zie fig. 002).

Van alle vier de benaderingswijzen die onderscheiden zijn binnen het onderzoek wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken. Deze beschrijving wordt gedaan naar aanleiding van een literatuuronderzoek dat gedaan wordt naar de denkwijze van dhr. Eric Luiten (hst. 5.0, blz 35). De casestudies worden echter alleen gedaan naar de benaderingswijzen verhalend, karakteriserend en pragmatiserend. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de benade-ringswijze conserverend in het kader van de huidige ontwikkelingen met betrekking tot het ont-werpen van cultureel erfgoed niet meer gehanteerd wordt. De benaderingswijze is achterhaald en fel bekritiseerd in de afgelopen jaren. Het doen van een casestudie naar deze benaderings-wijze is in het kader van de vraagstelling en de bruikbaarheid in het verdere ontwerpproces voor Slot Loevestein niet relevant. Voor de benaderingswijze pragmatiserend worden twee casestudies gedaan omdat we aannemen dat deze benaderingswijze het meest wordt gehan-teerd binnen het ontwerpen van cultureel erfgoed in het kader van de huidige maatschappe-lijke ontwikkelingen.

Essentie

Als conclusie van de ontwerpanalyse wordt de kern van het ontwerp weergegeven in essen-tiekaarten. In deze kaarten worden de meest essentiele onderdelen uit het ontwerp in samen-hang met elkaar gebracht waardoor de denkwijze achter het ontwerp zichtbaar wordt. De losse essenties worden als conclusie in een synthesekaart weergegeven, waardoor de kern van het ontwerp in een kaart te vatten en zichtbaar is. Aan de hand van de essentiekaarten kunnen we tevens bepalen of er één of meerdere benaderingswijze(n) zijn gehanteerd binnen de denk-wijze voor het ontwerp.

Ontwerpprincipes

Uit de essenties die onderscheiden zijn uit de ontwerpanalyse is de denkwijze achter het ontwerp zichtbaar geworden. Om tot de beantwoording van de vraag te komen welke ontwerp-principes gebruikt kunnen worden om de vertaalslag te maken van benaderingswijze naar ont-werp, is het nodig om uit de essentie van de analyse de ontwerpprincipes te onderscheiden. De ontwerpprincipes kunnen teruggekoppeld worden naar de benaderingswijze en worden binnen dit onderzoek beschouwd als conclusie van de vraagstelling.

(32)

32 KARAKTERISEREND PRAGMATISEREND VERHALEND ONMOGELIJK IDEAAL

Overzichtstabel (totaal ontwerpprincipes - verkregen uit benaderingswijzen)

Conclusie

Ontwerpprincipes in relatie tot de benaderingswijzen

Venndiagram (Ontwerpprincipes relateren aan één of meerdere benaderingswijzen) Verhalend (ontwerpprincipes) Ontwerpprincipes Verhalend 2. 10. 7. 4. 12. 14. 1. 9. 6. 3. 11. 8. 5. 13. Karakteriserend (ontwerpprincipes) Ontwerpprincipes Karakteriserend Pragmatiserend (ontwerpprincipes) Ontwerpprincipes Pragmatiserend

(33)

33

◄ Figuur 003 | Opbouw conclusie onderzoek | Dit schema geeft weer op welke wijze de conclusie verankerd is in het onderzoek.

Conclusie onderzoek

Per benaderingswijze wordt, zoals hierboven reeds is beschreven, een casestudie(s) gedaan om daarmee de vertaalslag van benaderingswijze naar ontwerp te kunnen ontleden. Als con-clusie van de casestudie(s) kunnen er per benaderingswijze ontwerpprincipes onderscheiden worden die de basis vormen voor de conclusie van het onderzoek.

Allereerst zullen de ontwerpprincipes die verkregen zijn uit de casestudies per benaderings-wijze in een overzichtstabel worden weergegeven. Met behulp van deze overzichtstabel wordt een totaaloverzicht gegeven van alle ontwerpprincipes die wij uit de casestudies hebben kunnen onderscheiden. Daarnaast kunnen we met behulp van deze overzichtstabel zien of bepaalde ontwerpprincipes in één of meerdere benaderingswijzen voorkomen.

Aan de hand van het totaaloverzicht willen we met behulp van een venndiagram, een grafische voorstelling van de logische relaties tussen de verschillende benaderingswijzen, de positie bepalen van de ontwerpprincipes. De drie benaderingswijzen verhalend, karakterise-rend en pragmatisekarakterise-rend vormen met elkaar het venndiagram die bestaat uit drie cirkels. De drie cirkels overlappen elkaar waardoor er een verweving ontstaat tussen telkens twee ver-schillende benaderingswijzen. De positionering van de ontwerpprincipes is gerelateerd aan de overzichtstabel waaruit is gebleken of een bepaald ontwerpprincipe bij één of meerdere benaderingswijzen voorkomt.

Als eindconclusie van de bovengenoemde conclusies willen we het venndiagram per bena-deringswijze uitwerken. Door deze extra stap te maken binnen het onderzoek zijn de resul-taten die wij verkregen hebben met het doen van het onderzoek bruikbaar bij het ontwerpen van cultureel erfgoed. Bij het kiezen van één of meerdere benaderingswijzen in relatie tot de ontwerpvraag is het mogelijk om de ontwerpprincipes, die wij hebben onderscheiden met dit onderzoek, te kunnen hanteren binnen het eigen ontwerpproces. (zie fig. 003)

3.5 Hypothese

Voorafgaande aan het onderzoek is het mogelijk om een eerste hypothese op te stellen waarin we de verwachtingen beschrijven die we ten aanzien van de onderzoeksvraag hebben. Met het doen van literatuuronderzoek hebben we vier benaderingswijzen kunnen onderscheiden die gehanteerd kunnen worden bij het ontwerpen van cultureel erfgoed. Binnen het onderzoek doen we een analyse naar de benaderingswijzen verhalend, karakteriserend en pragmatise-rend. De benaderingswijzen zijn als we de beschrijving ervan bekijken tegenpolen van elkaar. (zie hoofdstuk 3.0, Cultureel Erfgoed)

De verwachting ten aanzien van het gebruik van de benaderingswijzen binnen het ontwer-pen van cultureel erfgoed is dat er binnen een ontwerp altijd minimaal één benaderingswijze dominant is. Daarnaast stellen we dat er binnen een ontwerp nooit één benaderingswijze te onderscheiden is maar dat er altijd een verweving is van minimaal twee benaderingswijzen. Bij het gebruik van meerder benaderingswijzen binnen het ontwerp stellen we dat er altijd één benaderingswijze dominant is.

De hypothese is tevens te onderbouwen met behulp van het venndiagram dat ge-maakt is, ten behoeve van de onderzoeksmethode. In het venndiagram is te zien dat de drie cirkels die staan voor de benaderingswijzen verhalend, karakteriserend en pragmatiserend el-kaar overlappen. Hieruit kunnen we concluderen dat er binnen een ontwerp twee benaderings-wijzen gehanteerd kunnen worden. In het middelpunt van de diagram is een overlap te zien van drie benaderingswijzen. Het gebruik van drie benaderingswijzen binnen een ontwerp is een onmogelijk ideaal. De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat je binnen een ontwerp gebruik kan maken van maximaal twee benaderingswijzen. (zie fig. 003)

(34)
(35)
(36)

36

In het literatuuronderzoek (hoofdstuk 3.0, Cultureel Erfgoed) van dit onderzoek is reeds een beschrijving gegeven van de huidige denkwijze die te onderscheiden is met betrekking tot het ontwerpen van cultureel erfgoed. Zoals gezegd hanteren we als uitgangspunt binnen dit onderzoek de denkwijze van dhr. Eric Luiten die binnen het ontwerpen van cultureel erfgoed vier benaderingswijzen onderscheidt, namelijk conservator, biograaf, taxonoom en pragmaticus (Huls, M., Meulen, B. van der, Wit, S. de, 2011: 36-41). Om de benaderingswijzen te kunnen gebruiken als uitgangspunt binnen het onderzoek en de begrippen naar onze ‘eigen hand’ te zetten hebben we ervoor gekozen om deze een nieuwe naamgeving te geven. Een thematisering van de begrippen hebben we gedaan aan de hand van de beschrijving die gegeven is door dhr. Eric Luiten. In dit hoofdstuk zullen per benaderingswijze de kenmerken worden beschreven en zal tevens een toelichting gegeven worden op de thematisering van de benaderingswijze.

5.1 Thematisering van benaderingswijzen

Voorafgaande aan de beschrijving van de vier benaderingswijzen is het belangrijk om te vermelden dat dhr. Eric Luiten aan de vier benaderingswijzen die hij met zijn wetenschappelijk onderzoek heeft onderscheiden, een eigen begripsdefiniëring heeft gegeven. Op deze wijze is Luiten gekomen tot de begrippen conservator, biograaf, taxonoom en pragmaticus. Hieronder zullen we per benaderingswijze de kenmerken uiteenzetten en tevens onze eigen (ontwerp) naamgeving toekennen aan de vier benaderingswijzen die Luiten heeft onderscheiden. Conservator (conserverend)

In de denkwijze van dhr. Eric Luiten wordt de conservator beschouwd als een ‘persoon’ die gericht is op het behouden van één bepaalde tijdsperiode binnen de historie van het cultureel erfgoed. De conservator streeft binnen de historie naar een historische volkomenheid van één tijdsperiode. Opmerkelijk binnen de denkwijze van de conservator is dat hij alle andere histo-rische informatie uit andere tijdsperioden niet wil behouden binnen het ontwerp van cultureel erfgoed. Hieruit kunnen we concluderen dat er binnen de denkwijze van de conservator een ontkenning is van de historische gelaagdheid en dat hierdoor tevens een verschraling van de geschiedenis ontstaat. Op basis van het kenmerk dat de conservator slechts één tijdsperiode gebruikt binnen het ontwerp van cultureel erfgoed en daarbinnen streeft naar een volkomen-heid, zijn we door middel van een thematisering van het begrip gekomen op onze eigen naam-geving, namelijk conserverend. Zoals reeds eerder beschreven, wordt er binnen het onderzoek geen verder onderzoek gedaan naar de benaderingswijze conserverend (hoofdstuk 3.4, blz 30).

Biograaf (verhalend)

De biograaf als persoon is te typeren als een beschrijver van het ‘levensverhaal’. De biograaf is binnen de denkwijze van dhr. Eric Luiten te kenmerken als persoon die gericht is op het ‘vertel-len’ van de historie van het cultureel erfgoed. Opmerkelijk binnen de denkwijze van de biograaf is dat hij streeft naar het behouden van alle tijdslagen die te onderscheiden zijn binnen de historie van het cultureel erfgoed. De biograaf vindt de historische gelaagdheid die te onder-scheiden is binnen het cultureel erfgoed belangrijk, alle tijdslagen zijn dus waardevol en dienen vanuit het oogpunt van de biograaf zichbaar gemaakt te worden binnen het ontwerp. Het belangrijkste uitgangspunt van deze benaderingswijze is het uiteenrafelen van de verschillende tijdslagen en de historische informatie die hieruit verkregen wordt verwerken in het ontwerp. Een kanttekening die te plaatsen is bij deze benaderingswijze is dat de biograaf zich makkelijk kan verliezen in de hoeveelheid informatie die verkregen wordt uit de uiteenrafeling van de his-torische gelaagdheid. Op basis van het kenmerk dat met de denkwijze van de biograaf het ver-haal wordt verteld van de historische gelaagdheid binnen het ontwerp, zijn we door middel van een thematisering van het begrip gekomen tot onze eigen naamgeving, namelijk verhalend.

(37)

37

Taxonoom (karakteriserend)

Binnen de denkwijze van dhr. Eric Luiten is de taxonoom te typeren als ‘wetenschapper’, die een beschouwende benadering hanteert op de historische gelaagdheid. Met de beschou-wende benadering die de taxonoom hanteert maakt hij een afweging binnen de hoeveelheid historische informatie die te onderscheiden is binnen het cultureel erfgoed. In zijn afweging bepaalt de taxonoom welke historische informatie de uniciteit van de plek vormt. De historische informatie de de taxonoom onderscheidt als meest uniek binnen de historie van het cultureel erfgoed, bepaalt de waarde van het ontwerp. Het belangrijkste uitgangspunt dat de taxonoom hanteert binnen zijn denkwijze is dat de historische essentie die hij met zijn beschouwende benadering heeft onderscheiden, wordt benadrukt binnen het ontwerp. Door een weergave van de historische essentie binnen het ontwerp wordt het unieke karakter van de plek versterkt. Op basis van dit kenmerk zijn we door middel van een thematisering van het begrip taxonoom tot onze eigen naamgeving gekomen, namelijk karakteriserend.

Pragmaticus (pragmatiserend)

De pragmaticus is de meest opportunistische persoon van de vier ‘personen’ die dhr. Eric Lui-ten heeft onderscheiden. De pragmaticus probeert binnen het ontwerp van cultureel erfgoed het hier en nu, het heden en verleden tegen elkaar af te wegen. De pragmaticus streeft er naar om binnen zijn ontwerp de meest geschikte historische informatie te selecteren uit de histori-sche gelaagdheid die aanwezig is binnen het cultureel erfgoed. De historihistori-sche essentie die de pragmaticus onderscheidt binnen zijn denkwijze gebruikt hij om daarmee een ‘nieuwe’ laag te ontwerpen. Uitgangspunt binnen de denkwijze van de pragmaticus is dat hij gebruik maakt van de dingen die voorhanden zijn binnen het huidige cultureel erfgoed. Daarbinnen streeft hij naar het scheppen van nieuwe hedendaagse cultuur. Op basis van deze kenmerken zijn we door middel van een thematisering van het begrip pragmaticus tot onze eigen naamgeving geko-men, namelijk pragmatiserend.

5.2 Afbakening Casestudies

Een groeiende belangstelling in cultureel erfgoed, in het kader van de huidige maatschappe-lijke ontwikkelingen, heeft tot gevolg dat cultureel erfgoed moet vernieuwen om aan de huidige wensen van de recreant te kunnen voldoen. De recreant wil tegenwoordig de historie beleven en zich onderdompelen in de sfeer en mystiek ervan. De vraagstelling die geformuleerd is door de Rijksgebouwendienst in het kader van de afstudeeropdracht voor Slot Loevestein is reeds beschreven in hoofdstuk 2.0 van dit onderzoek. Gerelateerd aan deze vraagstelling en de huidige maatschappelijke ontwikkelingen hebben we een afbakening geformuleerd voor de selectie van de casestudies. Om tot een selectie te komen van de verschillende casestudies hebben we selectiecriteria opgesteld.

De selectie van de casestudies is gerelateerd aan de kenmerken en vraagstelling voor Slot Loevestein. De schaal van de casestudie moet overeenkomen met de schaal van Slot Loe-vestein (ca. 10 ha.).De schaal van de casestudie mag kleiner zijn dan 10 ha. maar echter niet veel groter omdat dan de vertaalslag van de casestudie naar het ontwerp voor Slot Loevestein niet realistisch is. Daarnaast is het belangrijk in het kader van de huidige maatschappelijke ont-wikkelingen dat de buitenruimte van het cultureel erfgoed opnieuw is ingericht. Het archetype van de bebouwing moet afwijken van het archetype van Slot Loevestein (kasteel). Hierdoor krijgen we met het onderzoek inzicht in welke andere ontwerpwijzen gebruikt kunnen worden in relatie tot de verschillende archetypen van de bebouwing. Exploitatie moet een rol spelen binnen de herinrichting van het cultureel erfgoed. Exploitatie speelt een belangrijke rol bij het in stand houden van het cultureel erfgoed en daarom is het voor ons belangrijk om te weten wat de invloed van exploitatie is op de inrichting van de buitenruimte. Aan de hand van de boven-staande selectiecriteria hebben we de casestudies geselecteerd.

(38)

38 BENADERINGSWIJZEN REFERENTIEPROJECTEN X X X X X X X X X X Verhalend Fort Vijfhuizen, Vijfhuizen DRU Industriepark, Ulft

Fort Werk aan het Spoel, Culemborg Kamp Vught, Vught Gevangenismuseum, Veenhuizen Rijkswerf, Den Helderd Groede Podium, Groede Westergasfabriek, Amsterdam Hermitage, Amsterdam

Park Groot Zandveld, Leidsche Rijn Utrecht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de beleidsbrieven Cultuur in een open samenleving en Erfgoed telt, de betekenis van erfgoed voor de samenleving (2018) werd aangekondigd dat onderzoek naar de mogelijkheden en

Doordat het Nederlands in de loop van de tijd fors is veranderd, zijn oude teksten niet zonder meer begrijpelijk voor leerlingen.. Met name betekenisveranderingen zetten lezers

 De premie wordt slechts uitbetaald nadat de werkgroep nagegaan heeft of de restauratie oordeelkundig werd uitgevoerd en of de voorwaarden werden vervuld..  De

De Erfgoedsite is een gezamenlijk initiatief van de steunpunten Culturele Biografie Vlaanderen vzw en het Vlaams Centrum voor Volkscultuur vzw, in opdracht van de Vlaams minister

Bovendien richt de aandacht van academici zich in vergelijking tot vroeger steeds minder op lokale geschiedenis en wordt er minder door dezelfden in ‘lokale’ tijdschriften

Deze fase is bepalend geweest voor het aanzien van de huidige vesting Muiden doordat de structurerende historische elementen zoals de vestinggracht, de wallen, de ravelijnen en

24-03-2005 ten kantore van de SCEZ over bovengenoemd onderwerp bevestig ik u schriftelijk dat ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden geen archeologische waarden in het

Uiteindelijk zal het verslag bestaan uit een onderzoeksverslag voor de Reinwardt Academie (scriptie) en een advies over hoe het bewustzijn onder vissers over cultureel erfgoed