• No results found

Door overtraining van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Door overtraining van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Door Overtraining Van Doelgericht Gedrag naar Gewoontegedrag. F. Stokman

Universiteit van Amsterdam

Student: Fieke Stokman Studentnummer: 10349308 Docent: Sarah Knot

(2)

Abstract

In huidig onderzoek werd gekeken hoe overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag doormiddel van de Sneaky Snack Game. Hierbij werden zowel korte als lange stimulus-respons associaties getraind en getest. Hiernaast werd met een N-back taak gekeken of werkgeheugencapaciteit een voorspeller was  van doelgericht- en gewoonte-gedrag. Achtenveertig UvA studenten tussen de 18-32 deden in het lab mee. Uit de N-back bleek bij de kort getrainde stimuli dat een grotere werkgeheugencapaciteit zorgde dat er minder vaak foute responsen waren. Met de Sneaky Snack Game is geen significant verband gevonden tussen overtraining en het ontstaan van gewoontegedrag. Deze taak is echter nieuw en verdere ontwikkeling hiervan zou ertoe kunnen leiden dat dit verband alsnog gevonden wordt.

4 uur Cup-a-soup! De slogan van Cup-a-soup, wie heeft hem in de afgelopen jaren nog niet gehoord? De reclames van Cup-a-soup gaan over mensen die op hun werk een boost nodig hebben. In deze reclames drinken de werknemers dagelijks om vier uur een beker Cup-a-soup om er weer tegen aan te kunnen. Deze dagelijkse herhaling zou moeten leiden tot een nieuwe gewoonte: elke werkdag Cup-a-soup drinken om vier uur. In het begin drinken mensen doelgericht om vier uur een beker Cup-a-soup om de laatste paar uurtjes van de dag dan weer vol te houden. Onderzoek suggereert echter dat na het herhaaldelijk uitvoeren van dit doelgerichte gedrag mensen de soep niet meer drinken als opkikker om 4 uur, maar uit gewoonte. Een gewoonte is een gedraging waarbij de persoon die het uitvoert niet meer gevoelig is voor de uitkomst van het gedrag, de soep wordt bijvoorbeeld ook gedronken als de persoon eigenlijk al voldaan is en het drinken er van een ongewenste uitkomst zal hebben. In dit onderzoek wordt nader onderzocht of doelgericht gedrag in gewoontegedrag verandert door herhaling.

(3)

een stimulus gereageerd wordt met oog op de uitkomst. Dit demonstreerden Adams en Dickinson (1981) in onderzoek met ratten. Zij trainden hongerige ratten om op een hendel te drukken voor eten. In dit experiment werd gebruik gemaakt van twee soorten voedsel: het ene was een beloning voor het drukken op de hendel, terwijl het andere - in een gelijke

hoeveelheid – vanzelf kwam. De ratten drukten steeds op de hendel en leken dus te begrijpen dat drukken leidde tot eten. Om te testen of de ratten echt wisten dat dit de uitkomst was werd bij alle ratten voor één van de twee soorten voedsel een aversie gecreëerd, een devaluatie van de beloning. Voor de ene groep was dit het voer waarvoor ze moesten drukken, voor de andere groep was dit het voer waarvoor ze niet hoefden te drukken. Hierna werden de ratten weer bij de hendels geplaatst. De ratten kregen geen voedsel meer, waardoor hun gedrag gebaseerd was op wat ze eerder geleerd hadden. De onderzoekers vonden dat de ratten waarbij er een aversie gecreëerd was tegen het voedsel dat afhankelijk was van het drukken op de hendel minder op de hendel drukten dan de ratten waarbij de aversie niet bij het, van de hendel afhankelijke voedsel was. Er kan hieruit geconcludeerd worden dat de ratten

doelgericht gedrag vertonen. Bij de stimulus (het zien van de hendel) wisten ze dat hun respons (drukken) leidde tot een onwenselijke uitkomst (het voer waartegen een aversie gecreëerd was).

De wenselijkheid van deze uitkomst speelt volgens Thorndike (1911) een belangrijke rol in het wel of niet herhalen van gedrag. Volgens Thorndike’s law of effect leert men gedrag doormiddel van beloning. Een beloning na een gedraging zorgt voor een sterkere associatie tussen de stimulus en het gedrag, in het vervolg zal deze stimulus het gedrag automatisch uitlokken. Het uitblijven van een beloning of een strafmaatregel hebben het

tegenovergestelde effect: hetzelfde gedrag blijft voortaan bij deze stimulus uit. Dit zien we later terugkomen in onderzoek van Offenbach (1964). In dit onderzoek werden kinderen in groepen verdeeld die wel of geen beloning kregen. De kinderen die wel een beloning kregen

(4)

gaven meer correcte antwoorden op een taak dan de kinderen die geen beloning kregen. Hier kunnen we uit opmaken dat gewenst gedrag inderdaad bekrachtigd wordt door het geven van een beloning.

Door deze bekrachtiging vindt herhaling plaats, in een onderzoek hiernaar onderzocht Adams (1982) of herhaling van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag in ratten. Deze verdeelde hij in condities en hij leerde hen door middel van trainen dat het drukken op een hendel leidde tot een beloning. Éen conditie kreeg hierna geen verdere training en de andere kreeg negen dagen lang excessieve stimulus-respons training. Hierop volgde de extinctiefase waarin de beloning onwenselijk werd gemaakt. Dit gebeurde doormiddel van stofjes

waardoor de ratten een aversie kregen voor de beloning. In de testfase bleek dat de ratten die langer getraind waren meer op de hendel bleven drukken dan de ratten die kort getraind waren, ondanks het feit dat de beloning ongewenst was geworden. Kortom, de lang getrainde ratten lieten geen doelgericht gedrag meer zien en de kort getrainde ratten lieten dit wel zien.

Naast het onderzoek van Adams (1982) laat ander onderzoek zien dat er bij ratten bepaalde hersendelen anders actief zijn als iets een gewoonte is dan wanneer iets doelgericht is. Smith en Graybiel (2013) vonden namelijk dat zowel de infra-limbische cortex als het dorsolaterale striatum in ratten actief zijn bij gewoontegedrag. Tijdens training van een looproute werd een deel van de cortex bij de ratten verstoord. Na devaluatie van de beloning aan het einde van de looproute bleek dat de ratten niet meer hetzelfde pad bleven bewandelen als tijdens de training. Omdat er geen gewoonte ontstond concludeerden zij dat dit gedeelte van de cortex belangrijk is voor het tot stand laten komen van een gewoontegedrag.

Daarnaast vonden zij nog dat het dorsolaterale striatum een rol speelt bij gewoontes. Uit hetzelfde onderzoek met looproutes bleek dit deel meer actief wanneer er sprake was van een gewoonte. Dit komt overeen met bevindingen van Yin, Knowlton & Balleine (2006). In hun onderzoek vonden zij dat ratten waarbij het dorsolaterale striatum geïnhibeerd was, na

(5)

overtraining gevoelig bleven voor de uitkomst van het gedrag. De controlegroep waarbij het dorsolaterale striatum niet geïnhibeerd was bleef daarentegen de handeling verrichten die zij in de trainingsfase geleerd hadden, hoewel deze handling er nu voor zorgde dat zij niet langer een beloning kregen. Zij vonden dus ook dat deactivatie van het dorsolaterale striatum zorgt dat overtraining niet leidt tot gewoontegedrag. In vergelijkbaar hersenonderzoek vonden Coutureau & Killcross (2003) in een vergelijking tussen ratten met een deactivatie van de infralimbische cortex en normale ratten, dat na overtraining ratten met deactivatie gevoelig zijn voor devaluatie van een uitkomst, terwijl de normale ratten, waarbij de

infralimbischecortex normaal werkte, na overtraining niet meer gevoelig waren voor

devaluatie. Deactivatie van dit hersengebied lijkt dus te leiden tot meer doelgericht gedrag. Deze onderzoeken laten zien dat er in dieren door langdurige training een

verschuiving ontstaat van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag, dat getriggerd kan worden ondanks dat de uitkomst ongewenst is. Daarnaast zien we dat er verschillende hersendelen actief zijn bij doelgericht gedrag en gewoontegedrag.

Naast onderzoek met ratten werd het verschil tussen doelgericht gedrag en

gewoontegedrag ook bij mensen onderzocht. Neal, Wood, Wu & Kurlander (2011) deden onderzoek naar gewoontes. In hun onderzoek kregen deelnemers popcorn terwijl ze naar een aantal filmpjes keken in een bioscoop. Ze hadden vragenlijsten ingevuld over hun popcorn eetgedrag in de bioscoop. Hiermee werden drie groepen geïdentificeerd: deelnemers die bijna nooit popcorn aten, deelnemers die soms popcorn aten en deelnemers die vaak popcorn aten. De helft van de deelnemers kreeg verse popcorn en de andere helft kreeg zeven dagen oude popcorn. Na het kijken van de filmpjes moesten de deelnemers de popcorn inleveren en werd er gekeken hoeveel er gegeten was. Bij de deelnemers die bijna nooit popcorn aten en de deelnemers die soms popcorn aten was minder van de oude popcorn gegeten dan van de verse popcorn. Bij de groep die vaak popcorn at was er echter geen verschil tussen de hoeveelheid

(6)

verse popcorn en oude popcorn die gegeten was. Hieruit kan worden opgemaakt dat als iemand iets vaker doet deze persoon minder gevoelig is voor de wenselijkheid van de uitkomst en gewoontegedrag vertoont.

Terwijl Neal et al. (2011) lieten zien dat als iemand uit zichzelf al iets vaker doet hij of zij minder gevoelig is voor de wenselijkheid van de uitkomst, onderzochten Tricomi, Balleine & O’Dohertry (2009) het effect van training op het ontstaan van gewoontegedrag. De deelnemers in hun onderzoek moesten in een kort- of langdurende training reageren op plaatjes door het drukken op een knop. De beloning bij juist drukken bestond uit M&M’s of chips. Vervolgens werd één beloning gedevalueerd: de deelnemers moesten een van de twee beloningen eten totdat ze deze echt niet meer wilden- en de uitkomst dus niet meer wenselijk was. Daarna kwam de testfase. Deze gebeurde in extinctie: de deelnemers kregen voor dezelfde taak geen beloning meer. Dit zorgde ervoor dat al het vertoonde gedrag gebaseerd werd op wat eerder geleerd was. Uit de resultaten bleek dat de mensen die langer getraind waren bleven drukken ondanks dat de uitkomst ongewenst was geworden, en de kort getrainde mensen niet meer drukten voor het eten waarvan ze verzadigd waren. Hieruit kunnen we opmaken dat overtraining in mensen ertoe leidt dat doelgericht gedrag verandert in gewoontegedrag.

Het onderzoek van Tricomi et al. (2009) is echter het enige onderzoek met mensen waarin gevonden werd dat overtraining ertoe leidt dat doelgericht gedrag verandert in gewoontegedrag. Bovendien heeft dit onderzoek een paar gebreken, en is het belangrijk dat het effect nogmaals, met een andere methode, onderzocht wordt. De beloning in dit

onderzoek is snoep. Hierdoor varieert de motivatie om voor de beloning te werken tussen de deelnemers. Factoren die hier in een rol spelen zijn bijvoorbeeld het tijdstip waarop de deelnemer traint, diëten die een deelnemer volgt of persoonlijke voorkeuren in eten. Dit heeft een effect op zowel de training als de devaluatie en de testfase. Als de deelnemers in de

(7)

trainingsfase niet hun best doen voor de beloning is het moeilijker om te kunnen bepalen of gedrag in deze fase doelgericht was. Daarnaast is het devalueren van de beloning een

probleem omdat de deelnemer zichzelf vol moet eten met een van de twee producten en zelf aan moet geven wanneer hij of zij vol zit. Deze grens van aangeven wanneer je vol zit varieert, net als hoe lang het duurt totdat iemand eigenlijk wel weer ergens zin in heeft. Dit kan leiden tot variatie in wenselijkheid van de beloning in de testfase, en dit is belangrijk om uiteindelijk iets te kunnen zeggen over de verandering van doelgericht gedrag naar

gewoontegedrag. Als iemand vanaf het begin al geen doelgerichte antwoorden geeft kan niet gezegd worden dat overtraining hiervan leidt tot gewoontegedrag. Om dit te voorkomen in het huidige onderzoek is de motivatie het aantal punten, waarbij degene met de meeste punten twee bioscoopbonnen wint. Hier zit een competitie-element in, en het is een beloning waarvan de wenselijkheid minder afhankelijk is van de individuele omstandigheden en voorkeuren dan wanneer de beloning bestaat uit snoep. Een ander aspect van het huidige onderzoek dat variatie tussen proefpersonen elimineert is dat er gebruik gemaakt wordt van een within-subject design. Sommige stimuli-respons associaties worden lang getraind en andere kort. In het eerder aangehaalde onderzoek van Tricomi et al. (2009) worden alle deelnemers opgedeeld in lang of kort trainen. Hierdoor worden er meer individuele

verschillen meegenomen in het onderzoek en is er kans op een vertekende uitkomst. Verder wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van tijdsdruk: de deelnemers hebben een beperkte tijd om te reageren op stimuli. Verwacht wordt, dat als er weinig tijd is om na te denken over de uitkomst (doelgericht gedrag) er eerder wordt teruggevallen op gewoontegedrag, omdat dit gedrag automatisch getriggerd wordt. In het onderzoek van Tricomi et al. (2009) wordt niet gebruik gemaakt van tijdsdruk, de deelnemers worden niet gedwongen om binnen een bepaalde tijd te reageren op de taak.

(8)

Anders dan Tricomi et al. (2009) wordt in het huidige onderzoek doormiddel van een computertaak met een within-subject design gekeken worden of overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag. Ook zal in dit onderzoek gekeken worden naar de relatie tussen doelgericht gedrag, gewoontegedrag en het werkgeheugen.

Het werkgeheugen kan volgens Baddeley en Hitch (1974) omschreven worden als een gelimiteerd deel van het geheugen waarin tijdelijke informatie opgeslagen en verwerkt wordt. Het bestaat volgens hen uit drie subonderdelen: de centrale uitvoerende macht, een visueel deel en een fonologisch deel. In onderzoek van Hofmann, Gschwendner, Friese, Wiers en Schmitt (2008) onderzochten zij of werkgeheugencapaciteit gerelateerd is aan doelgericht- en gewoonte-gedrag. In hun onderzoek werd gebruik gemaakt van mensen hun automatische attitude ten opzichte van M&M’s. Ze vonden dat bij deelnemers met een lage

werkgeheugencapaciteit de automatische attitude ten opzichte van M&M’s invloed had op de hoeveelheid chocola die er gegeten werd. Ook vonden zij dat de zelfregulatie om geen snoep te eten alleen invloed had in deelnemers met een hogere werkgeheugencapaciteit. Hieruit kunnen we opmaken dat mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit meer doelgericht gedrag lieten zien, terwijl mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit meer

gewoontegedrag lieten zien.

Nadat Hofmann et al. (2008) lieten zien dat er een mogelijk verband is tussen de capaciteit van iemands werkgeheugen en of iemand meer doelgericht gedrag of

gewoontegedrag laat zien deden Houben, Wiers en Jansen (2011) onderzoek naar training van het werkgeheugen. Zij vonden in dit onderzoek dat bij mensen met een lager

werkgeheugen waarbij alcoholconsumptie (een gewoontegedrag) een probleem was dat in 25 trainingssessies het werkgeheugen verbeterd kon worden. Dit verbeterde werkgeheugen zorgde voor een betere controle over automatische impulsen en dus gewoontegedrag, en dit leidde zo tot een vermindering in alcoholconsumptie.

(9)

In huidig onderzoek wordt met een computertaak, de Sneaky Snack Game onderzocht of overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag. Dit gebeurt, in spel vorm, door het kort of lang trainen van verschillende stimulus-respons associaties. De deelnemers leren bij bepaalde stimuli wél en bij bepaalde stimuli niet te drukken. Als er bij een juiste stimulus gedrukt wordt verdienen zij hier een punt mee, wanneer er bij een onjuiste stimulus gedrukt wordt krijgen zij een punt aftrek. Er wordt verwacht dat de stimulus-respons

associaties die langer getraind worden in de trainingsfase vaker een reactie zullen uitlokken in de testfase, ook wanneer er niet gedrukt hoeft te worden in de testfase. Dit wordt verwacht, naar aanleiding van de eerdergenoemde onderzoeken, omdat het drukken bij deze stimuli door de lange training een gewoonte is geworden. Bij de stimulus-respons associaties die in de trainingsfase kort getraind zijn is de verwachting dat reacties vaker uitblijven dan bij de langer getrainde associaties. De verwachting is dat bij deze kort getrainde associaties de respons doelgericht is en er alleen een respons plaats vindt bij belonende stimuli. In dit onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van een werkgeheugentaak, de N-back. In deze taak moeten de deelnemers - afhankelijk van welke trial het is - reageren door op knop A te drukken bij een vorm die gelijk is aan een vorm 2,3 of 4 vormen daarvoor. Naar aanleiding van het hiervoor genoemde onderzoek is de verwachting dat de deelnemers met een hogere score op de werkgeheugentaak in de Sneaky Snack Game minder zullen reageren op stimuli die niet belonend zijn. Met andere woorden: deze deelnemers laten minder gewoontegedrag zien. De verwachting voor mensen met een lagere score op de werkgeheugentaak is dat deze deelnemers meer responsen laten zien bij niet belonende stimuli. Deze deelnemers laten meer gewoontegedrag zien dan de deelnemers met een hoge score op de werkgeheugentaak.

Methode sectie Deelnemers

(10)

Voor dit onderzoek hebben we gebruik gemaakt van 48 UvA studenten, waarvan 14 mannen en 34 vrouwen. De studenten konden zich via een website opgeven voor

proefpersoon punten die zij moesten behalen in verband met het behalen van studiepunten. Daarnaast zijn er als extra motivatie voor de deelnemers twee bioscoopbonnen te winnen voor de deelnemer met de meeste punten. De enige inclusiecriteria zijn leeftijd, 18-35, en de afwezigheid van kleurenblindheid. Leeftijd is een criterium omdat er dan voornamelijk studenten mee zullen doen en de groep op deze manier zo homogeen mogelijk blijft. Kleurenblindheid is een exclusiecriterium omdat in de Sneaky Snack Game stimuli worden gebruikt die te onderscheiden zijn op kleur. Kleurenblindheid zou ervoor kunnen zorgen dat de stimulus-respons associatie minder snel worden aangeleerd.

Materialen

Colour-Shape Questionnaire

Een vragenlijst wordt gebruikt om vast te stellen of deelnemers de kleuren en vormen van de stimuli kunnen onderscheiden. De proefpersoon krijgt steeds een van de gekleurde stimuli te zien en moet hieronder zelf in één woord invullen welke kleur de stimulus is. Vervolgens krijgt de proefpersoon dezelfde 8 stimuli weer te zien maar moet hij of zij deze keer de vorm van de stimulus aangeven.

Sneaky Snack Game

De hoofdtaak van dit onderzoek is de Sneaky Snack Game, een associatiespel op de computer waarin we doelgericht gedrag en gewoontegedrag kunnen bekijken. Het spel bestaat uit twee fases. De eerste fase is de trainingsfase. Hierin wordt de stimulus gekoppeld aan de respons en de uitkomst. Hierna volgt de testfase waarin de associatie tussen stimulus en respons getest wordt in nominale extinctie.

(11)

De trainingsfase begint met een oefenronde, met andere stimuli dan in de echte oefening. Vervolgens begint de training. De deelnemer krijgt gedurende 4 seconden, een scherm te zien waarop vier soorten ijsjes staan: een raket, een cornetto, een softijsje en een magnum, Figuur 1 (zie bijlage). Rechts staan twee ijssoorten omrand met een groene lijst met een plus, dit zijn de ijsjes waarvoor gedrukt moet worden, en links staan de anderen twee ijssoorten, omlijst met een rode rand met een min. Dit zijn de ijsjes waarbij niet gedrukt moet worden. Er zijn acht verschillende stimuli, elk gekoppeld aan een scooter of auto (Figuur 2, zie bijlage) en een ijsje (Figuur 1, zie bijlage). Er begint een blok met 32 trials. Per blok zijn er 16

opeenvolgende autotrials en 16 opeenvolgende scootertrials, per proefpersoon wordt random bepaald met welke van de twee er gestart wordt. Voor elke autotrial zijn de ijssoorten waarbij gedrukt moeten worden hetzelfde en voor elke scootertrial zijn het de andere twee ijssoorten waarvoor gedrukt moet worden. Per trial komt er een auto/scooter met een figuur erop in beeld, begeleid door een vrolijk deuntje. Halverwege het beeld komt op deze auto/scooter een ijsje. Het beeld ziet eruit als in Figuur 3 (zie bijlage). De deelnemer is geïnstrueerd te reageren op de ijsjes door op de spatiebalk te drukken. Door te drukken gaat de skater naar beneden. Als bij het verkeerde ijsje gedrukt wordt gaat een zoemer en komt er een rode -1 in beeld: er gaat een punt af bij de puntentelling midden bovenin het scherm. Als bij het juiste ijsje wordt gedrukt klinkt er een vrolijk deuntje en komt een groene +1 in beeld en gaat de score op het scherm gaat met één punt omhoog. Dit beide gebeurt alleen als er gedrukt wordt vóórdat het ijsje op het voertuig wordt geplaatst (i.e., binnen 600 ms). Als er na langer dan 600 ms gedrukt wordt dan wordt dit geregistreerd als late reactie en gebeurt er niets met de puntentelling. Na 32 trials is dit blok voorbij. Omdat er een within-subject design gebruikt is zijn de helft van de stimuli waarvoor gedrukt moet worden en de helft van de stimuli waar niet voor gedrukt moet worden drie keer zo vaak voorbijgekomen als de andere helft van de stimuli. De deelnemer doet twee achtereenvolgende sessies van acht blokken die beide

(12)

ongeveer 25 minuten duren. De testfase begint na een nieuwe uitleg weer met een oefendemo en extra uitleg waar nodig. Vervolgens krijgt de deelnemer het scherm te zien waarin

aangegeven wordt voor welke ijsjes wel en voor welke ijsjes niet gedrukt moet worden. De combinaties van ijssoorten in deze fase zijn anders dan de combinaties in de trainingsfase. Ook zijn de auto- en scootertrials niet meer gescheiden: de blokken bevatten nu zowel auto- als scootertrials. Omdat de scooters en auto’s door elkaar in beeld komen moeten de

deelnemers nu drukken bij scooter-ijs combinaties en auto-ijs combinaties waarbij eerder niet gedrukt hoefde te worden. Ook moeten de deelnemers nu niet drukken bij scooter-ijs

combinaties en auto-ijs combinaties waarbij eerder wel gedrukt moest worden. Hiermee worden zowel de actief als de passief getrainde responsen getest. In totaal zijn er acht respons typen, die waarbij wel gedrukt moet worden; de waardevolle responsen, die kort of lang getraind zijn en waarvoor drukken congruent of incongruent is met de trainingsfase. En die waarbij niet gedrukt moet worden: de niet waardevolle responsen, die ook kort of lang getraind zijn en congruent of incongruent zijn met de trainingsfase. De testfase duurt ongeveer 25 minuten en bestaat uit acht blokken van ieder 32 trials.

Werkgeheugentaak

Om het werkgeheugen van de deelnemers te meten wordt er een N-back taak uitgevoerd. In deze taak krijgen de deelnemers herhaaldelijk, kort (500ms) een van acht abstracte figuren te zien in het midden van hun scherm, 2500ms later krijgen zij weer een nieuw figuur te zien. In de instructies wordt verteld wanneer ze op ‘A’ moeten drukken. Dit kan zijn als het op-een-na laatste figuur hetzelfde was (two-back), als drie figuren geleden hetzelfde figuur in beeld was (three-back), of als vier figuren geleden hetzelfde is als het figuur dat op dat moment op het scherm staat (four-back). Dit gaat per blok, en in elk blok wordt er slechts een type N als instructie gegeven. Dit gaat oplopend in moeilijkheid, de

(13)

deelnemers beginnen, na een demo, met drie N=2 blokken en stoppen na drie N=4 blokken. Hieruit komt een score op basis van juiste en foute reacties, aan de hand waarvan de

werkgeheugencapaciteit van de deelnemer bepaald kan worden. Elk blok bestaat uit 20 trials, 20 figuren, waarin je daadwerkelijk de N-back kan vinden. Zo tellen bij N=2 de eerste twee figuren niet mee omdat je hierbij nog niet hetzelfde figuur kan hebben als twee eerder. Zes van de trials zijn de target trials waarbij er een vergelijkbare figuur het juiste aantal figuren terug was. Veertien trials bevatten willekeurige figuren waarbij niet gedrukt hoeft te worden.

OCI

Ook is er een Obsessive-Compulsive Inventory (OCI) met een computer vragenlijst afgenomen bij de deelnemers. Dit is een zelfrapportage vragenlijst om obsessief-compulsieve neigingen te meten. Het zijn 18 vragen waarbij de proefpersoon zichzelf op een aantal

ervaringen tussen de 0 (helemaal niet) en 4 (extreem) kan. Hiermee geven ze de mate aan waarin ze de afgelopen maand deze ervaring als verontrustend of vervelend hebben ervaren. Deze vragen hebben betrekking op herhaling, netheid en orde, verzamelwoede, en het hebben van vervelende gedachten. Een voorbeeld hiervan is: “Ik raak overstuur wanneer mensen spullen die ik geordend heb veranderen.” Met deze toets hopen we de obsessief-compulsieve neigingen van de proefpersoon te meten.

Eindevaluatie

Als laatste is er gebruik gemaakt van een evaluatie vragenlijst. Hierin wordt de proefpersoon gevraagd naar zijn of haar ervaringen tijdens de test. De vragen richten zich op de strategie die de proefpersoon gebruikte, hoe de proefpersoon zijn of haar eigen

vaardigheid inschat, wat men van het spel vindt, en of alles duidelijk was. Een aantal vragen is open, een aantal meerkeuze, en een aantal op een zeven-punts-schaal, lopend van 'helemaal

(14)

mee eens’ tot 'helemaal mee oneens' en een schaal van 0 tot 100 waarop mensen hun mening kunnen geven, van negatief tot positief.

Procedure

De deelnemers zijn geworven via de website van de UvA. Bij aankomst kreeg de proefpersoon een informatiebrochure waarin het onderzoek en het doel van het onderzoek globaal beschreven stond. Hiernaast ging deze brochure over de vrijwilligheid en anonimiteit van de deelnemer. De proefpersoon tekende een informed consent form. Vervolgens werd de Colour-Shape Questionnaire opgestart en kon de proefpersoon hieraan beginnen. Hierna startte de proefleider de hoofdtaak op, de Sneaky Snack. De proefpersoon begon na een uitleg op het scherm met een demo en vervolgens met de trainingsfase. Halverwege de trainingsfase mocht de deelnemer een korte pauze nemen waarin de proefleider het tweede blok opstartte. Na de trainingsfase werd de proefleider er weer bij geroepen om een korte uitleg te geven over de testfase en ervoor te zorgen dat alles duidelijk werd. Aan het eind van de testfase mocht de proefpersoon een korte pauze nemen en even rusten. Na de pauze begon de proefpersoon aan de N-back werkgeheugentaak. Deze werd gevolgd door de OCI, en vulde de proefpersoon de eindevaluatie in. Er werd gevraagd welke strategie de proefpersoon had gebruikt om te onthouden voor welke uitkomsten hij wel of niet moest drukken. De

proefpersonen werden bedankt voor hun deelname en er werd hun verteld dat de debriefing ná het afronden van het gehele onderzoek zou plaatsvinden.

Resultaten

In totaal werd de data van vier deelnemers uitgesloten in de hoofdanalyse, een man en drie vrouwen, op basis van hun prestaties tijdens de testfase. Deze vier deelnemers drukten in de testfase onvoldoende voor de waardevolle, incongruente stimuli (<25%). Door deze lage

(15)

score werd er aangenomen dat deze deelnemers niet begrepen dat er in de testfase voor zowel de geleerde als de niet geleerde stimuli gedrukt moest worden. Verder is er gekeken naar de scores van het laatste blok in de trainingsfase om te kijken of de S-R associaties voldoende geleerd waren. Hier lag geen enkele score onder de 75% aan accuratesse in drukken dan wel niet drukken. In Figuur 4 (zie bijlage) worden de responsen van de deelnemers in de

trainingsfase weergeven. Op basis van training is er geen enkele deelnemer uitgesloten. De analyses zijn gedaan met de 44 overgebleven deelnemers 13 hiervan waren man en 31 vrouw. De gemiddelde leeftijd van de groep was 20,5 jaar met variaties tussen 18 en 32.

Om te toetsen of doelgericht gedrag door overtraining verandert in gewoontegedrag is er doormiddel van een repeated measures three-way ANOVA gekeken naar een drieweg interactie tussen de afhankelijke variabele; waarde van de respons, lengte van de training en de congruentie. De afhankelijke variabele is het aantal keer dat er gedrukt werd voor de verschillende stimuli. Voor de gemiddelde score per stimuli zie Figuur 5 (bijlage). Er is een Shapiro-Wilk test uitgevoerd om te kijken of de data normaal verdeeld is. Ondanks dat niet alle factoren significant blijken kunnen we de data toch gebruiken door de grote groep aan deelnemers (>30). We kunnen ervan uit gaan dat de data grofweg normaal verdeeld is. Uit de repeated measures three-way ANOVA kwam een significant hoofdeffect van waarde F(1,43)=496,97, p<,001. Dit betekent dat er een verschil is in de hoeveelheid die er gedrukt is tussen de stimuli waarbij wel gedrukt moest worden en de stimuli waarbij niet gedrukt moest worden. Waarbij het gemiddelde aantal

keer drukken voor de stimuli waar wel gedrukt moest worden (M=76,19, SD=1,52) hoger was dan het

gemiddelde aantal keer dat er gedrukt werd voor stimuli waarbij niet gedrukt

(16)

moest worden (M=23,62, SD=1,55). Ook is er een significant interactie-effect gevonden tussen de waarde en lengte van training, F(1,43)=6,35,p=,015, zie Figuur 6.  

Doormiddel van een post hoc test is er gekeken hoe dit effect eruitzag. Voor zowel de lang getrainde stimuli (t(43)=11,28, p<,001) als de kort getrainde stimuli (t(43)=34,05, p<,001) werd er meer gedrukt voor de waardevolle dan voor de niet waardevolle stimuli. Bij zowel bij de waardevolle stimuli (t(43)=5,10, p<,001) als bij de niet waardevolle stimuli (t(43)=6,8, p<,001) was er een verschil in hoe vaak er gedrukt werd tussen de kort getrainde en de lang getrainde stimuli. Voor de waardevolle stimuli werd er bij de kort getrainde stimuli vaker (M=81,39, SD=1,30) gedrukt dan bij de lang getrainde stimuli (M=70,99, SD=2,24). En voor de niet waardevolle stimuli werd voor de kort getrainde stimuli minder vaak (M=17,22, SD=1,31) gedrukt dan voor de lang

getrainde stimuli (M=30,01, SD=2,20). Ook is er een significant interactie-effect gevonden tussen waarde en congruentie, F(1,43)=47,83, p<,001, zie Figuur 7. Uit de post hoc analyses bleek dat er een bij de

waardevolle stimuli een verschil zat tussen de congruente en incongruente stimuli (t(43)=2,7, p=,01). Daarnaast bleek dat er bij zowel de congruente stimuli (t(43)=21,7, p<,001) als incongruente stimuli (t(43)=20,53, p<,001) een verschil zat in het aantal keer dat er gedrukt werd tussen de waardevolle stimuli en de niet waardevolle stimuli. Er werd meer gedrukt voor de waardevolle congruente stimuli (M=77,67, SD=1,71) dan voor de waardevolle incongruente stimuli (M=74,72, SD=1,52). Maar voor beide waardevolle stimuli werd er meer gedrukt dan voor de niet waardevolle congruente stimuli (M=23,08, SD=1,62) en de niet waardevolle incongruente stimuli (M=24,15, SD=1,65). De verwachte drieweg interactie bleek niet significant, F(1,43)=,44, p=,512. Er is geen interactie tussen de lengte van training,

(17)

de waarde van de stimuli en de congruentie. Het verschil in hoe vaak er gedrukt werd voor de waardevolle en niet waardevolle, congruente en incongruente stimuli verschilt niet significant tussen de kort getrainde stimuli en de lang getrainde stimuli.

Om te kijken of de score op de N-back een voorspeller is voor de score op de Sneaky Snack Game werd er een multivariate regressieanalyse uitgevoerd. De afhankelijke variabele zijn het verschil in aantal keren dat er gedrukt werd tussen de niet waardevolle congruente en incongruente stimuli in de kort getrainde conditie en het verschil in aantal keren dat er

gedrukt werd tussen de niet waardevolle congruente en incongruente stimuli in de lang getrainde conditie in de Sneaky Snack Game en de onafhankelijke variabele de score op de N-back. Hier werd een significant effect gevonden F(2,41)=4,35, p=,019. Als er gekeken wordt naar de parameter schattingen ziet men dat voor de verschilscore van de kort getrainde conditie β=-4,85, t(42)=-2,93, p<,001 waar dit bij de verschilscore van de lang getrainde conditie niet significant is β=-,55, t(42)=-,29 p=,78. De score op de N-back was alleen een voorspeller voor het verschil in aantal keren dat er gedrukt werd binnen de kort getrainde conditie. Dat de bèta waarde negatief is betekent dat als de score op de N-back omhoog gaat de verschilscore binnen de korte conditie omlaag gaat. Dit betekent dat wanneer de score op de N-back omhoog gaat er minder verschil in zit in hoe vaak er gedrukt wordt tussen de congruente en de incongruente stimuli in de korte conditie. Dit zou kunnen betekenen dat er met een hogere score op de N-back minder vaak gedrukt wordt voor de niet waardevolle, incongruente stimuli.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken hoe doelgericht gedrag in gewoontegedrag veranderd doormiddel van overtraining. Dit is gemeten aan de hand van de Sneaky Snack Game, waarbij gekeken werd naar de duur van training, de waarde van responsen en de congruentie van deze responsen. Om te kunnen concluderen dat doelgericht gedrag doormiddel van overtraining

(18)

veranderd in gewoontegedrag werd er verwacht dat er een groter verschil zou zitten tussen de congruente en incongruente stimuli in de lange conditie dan in de korte conditie, en dan voornamelijk bij de niet waardevolle stimuli. Dit zou laten zien dat mensen die langer een respons getraind hebben deze ook blijven vertonen wanneer de uitkomst niet meer wenselijk is. Dit zou beteken dat overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag. Dit is echter met deze taak niet gevonden. Wel bleek door een hoofdeffect van waarde dat training succesvol was en dat er door de deelnemers onderscheid gemaakt kon worden tussen de wenselijke en niet wenselijke responsen. Verder waren er interactie-effecten tussen zowel waarde en training als waarde en congruentie. Bij het interactie-effect tussen waarde en training blijkt dat er vaker voor de niet waardevolle stimuli werd gedrukt bij de lang

getrainde stimuli dan bij de kort getrainde stimuli. Dit laat zien dat, ondanks dat congruentie hierbij geen rol speelt, er vaker fouten gemaakt werden in de lang getrainde conditie. Iets wat verwacht wordt te wijzen op gewoontegedrag. Uit het interactie-effect tussen waarde en congruentie kunnen we ook opmaken dat de training succesvol was omdat de deelnemers voor zowel de congruente als de incongruente stimuli meer drukten als de stimuli waardevol was dan wanneer deze niet waardevol was. Hiernaast bleek het ook dat het makkelijker was voor de deelnemers om voor de waardevolle stimuli te drukken wanneer deze congruent was dan wanneer deze incongruent was. De resultaten van de Sneaky Snack taak komen niet overeen met wat Tricomi et al. (2009) vonden in hun onderzoek, namelijk dat mensen die op een taak lang getraind hadden gewoontegedrag vertoonden en mensen die kort getraind hadden doelgericht gedrag bleven vertonen. Een effect dat door Adams in 1982 al gevonden was in ratten. In dit onderzoek is niet gevonden dat overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag.

Dat het verwachte resultaat niet gevonden is zou eraan kunnen liggen dat er geen effect van training is, wat zou kunnen betekenen dat het verschil tussen korte en lange

(19)

training niet groot genoeg is. Bij kort getraind gedrag wordt er verwacht dat er doelgericht gedrag getoond wordt en bij lang getraind gedrag wordt gewoontegedrag verwacht. Dat is in dit onderzoek niet gevonden. Dat hier geen effect in gevonden is lijkt erop te wijzen dat het verschil in training niet groot genoeg was. In een volgend onderzoek is het beter om het verschil tussen lange en korte training groter te maken. Hopelijk wordt er op deze manier wel een effect gevonden van training.

Daarnaast is er gekeken of werkgeheugencapaciteit een voorspeller is voor doegericht gedrag dan wel gewoontegedrag. Hier is slechts bij korte training een invloed van het

werkgeheugen gevonden. Een beter werkgeheugen voorspelde een kleiner verschil in hoe vaak er een respons getoond werd tussen de niet waardevolle congruente en incongruente stimuli bij de kort getrainde stimuli. Dit zou kunnen betekenen dat er minder fouten werden gemaakt bij de incongruente stimuli wanneer iemand een beter werkgeheugen heeft, en dus minder gewoontegedrag laat zien. Dit is in lijn met de verwachting dat iemand met een beter werkgeheugen minder gewoontegedrag laat zien en meer doelgericht gedrag. Ditzelfde effect is echter niet gevonden in de lang getrainde conditie, hier was geen significant effect, dit werd echter wel verwacht. Een deel van dit resultaat ligt in lijn met wat er gevonden is door Hofmann et al. (2008), namelijk dat een hoger werkgeheugen voor meer doelgericht gedrag zorgt. Echter zou men verwachten dat dit effect bij de lange getrainde stimuli ook gevonden zou worden.

Dat werkgeheugen geen voorspeller was bij de lang getrainde stimuli zou kunnen liggen aan de validiteit van de N-back. De N-back is test die frequent wordt gebruikt in de literatuur (Jaeggi, Buschkuehl, Perrig en Meier, 2010). Maar Kane, Conway, Miura en Colflesh (2007) vonden dat de N-back taak wel werkgeheugen lijkt te meten alléén niet elk vlak van werkgeheugen. Dit kan betekenen dat wat er gemeten is met de N-back niet het complete werkgeheugen dekt en hierdoor het verwachte effect niet gevonden is. Daar waar er

(20)

wel een effect bestaat, is dit niet het complete verwachte effect naar aanleiding van het onderzoek van Hofmann et al. (2008). Ondanks dat de N-back frequent gebruikt wordt om het werkgeheugen te meten kan er in vervolgonderzoek gekeken worden naar een meer valide werkgeheugentaak.

Ook zou het concentratievermogen van de deelnemers een rol hebben kunnen spelen in het maken van de N-back taak. Na het spelen van de Sneaky Snack Game gaf een groot aantal deelnemers aan dat hun concentratie bij de N-back taak op was. De deelnemers

speelden meer dan één uur, met halverwege een korte pauze van een paar minuten, de Sneaky Snack Game. Hierna zat altijd een korte pauze waarin gewisseld werd van taken, echter gaven tijdens de demo al veel mensen aan dat de N-back ook nog doen erg lastig was en dat hun concentratie op was. Ook dit kan de data van de N-back beïnvloed hebben doordat prestaties van verschillende deelnemers beïnvloed zijn hierdoor. Een manier om dit op te lossen in vervolgonderzoek is om de deelnemers op twee verschillende dagen te laten komen. Een dag de N-back te laten doen en op een andere dag de Sneaky Snack Game en de Exit-questionnaire. Hiermee zorg je ervoor dat deelnemers zo min mogelijk

concentratieproblemen ondervinden en de data hier niet door beïnvloed wordt.

In dit onderzoek is niet gevonden dat overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag. Werkgeheugen bleek wel een voorspeller te zijn voor doelgericht gedrag, echter bleek dit alleen bij de kort getrainde stimuli. Hoe doelgericht gedrag in

gewoontegedrag veranderd en of dit doormiddel van overtraining gebeurd is nog niet veel onderzocht bij mensen. Naar aanleiding van eerder onderzoek, zoals dat van Tricomi et al. (2009) werd er verwacht dat doelgericht gedrag door overtraining zou veranderen in gewoontegedrag. Er is nog niet één duidelijk paradigma voor het onderzoeken van

gewoontegedrag. Dit biedt hoop dat met verdere onderzoeken en ontwikkelingen er toch nog gevonden wordt dat overtraining van doelgericht gedrag leidt tot gewoontegedrag.

(21)

Literatuurlijst

Adams, C.D. (1982). Variations in the Sensitivity of Instrumental Responding to Reinforcer devaluation. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 34(2), 77-98.

Adams, C. D., & Dickinson, A. (1981). Instrumental Responding Following Reinforcer Devaluation. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 33, 109-122.

Baddeley, A.D., & Hitch, G. (1974). Working Memory. The Psychology of Learning and Motivation, 8, 47-87.

Coutureai, E., & Killcross, S. (2009). Inactivation of the Infralimbic Prefrontal Cortex Reinstates Goal-directed Responding in Overtrained Rats. Behavioural Brain Research, 146, 167-174.

Hofmann, W., Gschwendner, T., Friese, M., Wiers, R.W., & Schmitt, M. (2008). Working Memory Capacity and Self-Regulatory Behavior: Toward an Individual Differences Perspective on Behavior Determination by Automatic Versus Controlled Processes. Journal of Personality and Social Psychology, 95(4), 962-977.

Houben, K., Wiers, R.W., & Jansen, A. (2011). Getting a Grip on Drinking Behavior:

Training Working Memory to Reduce Alcohol Abuse. Psychological Science, 22,(7), 968-975.

(22)

Jaeggi, S. M., Buschkuehl, M., Perrig, W. J., & Meier, B. (2010). The concurrent validity of the N-back task as a working memory measure.Memory, 18(4), 394-412.

Kane, M. J., Conway, A. R., Miura, T. K., & Colflesh, G. J. (2007). Working memory, attention control, and the N-back task: a question of construct validity. Journal of

Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 33(3), 615.

Neal, D.T., Wood, W., Wu, M., & Kurlander, D. (2011). The Pull of the Past: When Do Habits Persist Despite Conflict with Motives? Personality & Social Psychology Bulletin, 37(11), 1428-1437.

Offenbach, S.I. (1964). Studies of Children’s probability Learning Behavior: I. Effect of Reward and Punishment at Two Age Levels. Child Development, 35(3) 709-715. devaluation. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 34(2), 77-98.

Smith, K.S., & Graybiel, A.M. (2013). A Dual Operator View of Habitual Behavior Reflecting Cortical and Striatal Dynamics. Neuron, 79(2), 361-374

Thorndike, E.L. (1931). Human Learning. New York: Century.

Tricomi, E., Balleine, B.W., & O’Dohertry, J.P. (2009). A Specific Role for Posterior Dorsolateral Striatum in Human Habit Learning. The European Journal of Neuroscience, 29(11), 2225-2232.

(23)

Yin, H.H., Knowlton, B.J. & Balleine, B.W. (2006). Inactivation of Dorsolateral Striatum Enhances Sensitivity to Changes in the Action-outcome Contingency in Instrumental Conditioning. Behavioural Brain Research, 166, 189-196.

(24)

Bijlage  

  Figuur 1. De vier soorten ijs gebruikt in de Sneaky Snack Game.

 

(25)

  Figuur 3. De opstelling van de Sneaky Snack Game.

Figuur 4. De gemiddelde hoeveelheid gegeven responsen tijdens de trainingsfase, per blok, per stimuli.

(26)

Figuur 5. De gemiddelde hoeveelheid responsen in de testfase per stimuli (%).     78.98 70.45 16.05 32.24 83.81 71.52 18.39 27.77 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 RE SPO N SE  (% ) STIMULI

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

In het lic ht van het bovenstaande – de aantrekkende economische ontwikkeling na 2002, de stijgende vraag naar publieke dienstverlening onder meer op het gebied van onderwijs , zorg

Hoewel het aandeel moeilijk ver vulbare vacatures in het openbaar bestuur en bij de Politie lager is dan in het taakveld zorg en welzijn en in het taakveld onderwijs en

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de