• No results found

Verschillen en overeenkomsten van depressie- en angstsymptomen in relatie tot persoonlijkheid, emoties en dagelijks gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen en overeenkomsten van depressie- en angstsymptomen in relatie tot persoonlijkheid, emoties en dagelijks gedrag"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Verschillen en Overeenkomsten van Depressie- en Angstsymptomen in Relatie tot

Persoonlijkheid, Emoties en Dagelijks Gedrag

Nanja Ros

Masterthese Klinische Psychologie

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10338764 Begeleider: dr. A. Noordhof Datum: 31-10-2016

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek zijn depressie- en angstsymptomen met elkaar vergeleken in relatie tot persoonlijkheid, emoties en dagelijks gedrag. Bij 94 deelnemers uit een subklinische populatie werden dagelijks gedrags- en emotievragenlijsten afgenomen, respectievelijk de DBQ en de PANAS. Van tevoren en na afloop werden ook een persoonlijkheidsvragenlijst (MPQ) en een depressie- en angstvragenlijst (DASS) afgenomen.

Een drietal vragen stond centraal. Allereerst werd gekeken of eerder onderzoek bevestigd kon worden op het gebied van persoonlijkheid en dagelijks gedrag in relatie tot depressie- en angstsymptomen. Uit eerder onderzoek bleek dat Negatieve Emotionaliteit (NEM) een gemeenschappelijke factor is en samenhangt met zowel depressie- als

angstsymptomen (Watson, Clark, & Carey, 1988). Tevens bleek Positieve Emotionaliteit (PEM) een onderscheidende factor te zijn en enkel negatief samen te hangen met

depressiesymptomen. Dit werd onderzocht voor zowel persoonlijkheid als dagelijks gedrag. De DBQ en de MPQ maken gebruik van dezelfde hogere-orde dimensies, namelijk NEM en PEM. Uit de resultaten bleek dat eerder onderzoek bevestigd kon worden. Voor zowel persoonlijkheid als dagelijks gedrag is NEM een nonspecifieke factor voor depressie- en angstsymptomen en PEM een specifieke factor voor depressiesymptomen.

Ten tweede werd de samenhang van depressie- en angstymptomen met lagere-orde dimensies van de persoonlijkheids- en de gedragsvragenlijst onderzocht. De verwachting was dat de lagere-orde dimensies vallend onder NEM samenhingen met zowel depressie- als angstsymptomen. Daarnaast werd verwacht dat de lagere-orde dimensies vallend onder PEM enkel negatief samenhingen met depressiesymptomen. Uit de resultaten bleken de lagere-orde dimensies vallend onder NEM samen te hangen met zowel depressie- als angstsymptomen. Voor de lagere-orde dimensies vallend onder PEM gold dat slechts twee

(3)

3 van de vier lagere-orde dimensies negatief samenhingen met depressiesymptomen.

Daarnaast bleek dat angstsymptomen ook met enkele lagere-orde dimensies samenhing. Ten derde werd gekeken of dagelijkse gedragingen en emoties de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en depressie- en angstsymptomen konden verklaren. Specifiek werd gekeken of deze relaties verschilden of overeenkwamen voor depressie- en

angstsymptomen. Uit de resultaten bleek dat dagelijks gedrag en negatieve emoties de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en depressiesymptomen geheel konden verklaren. Voor angst gold dat negatieve emoties en dagelijks gedrag slechts een gedeelte van de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en angstsymptomen konden verklaren.

Er kan worden geconcludeerd dat Negatieve Emotionaliteit met de daaronder vallende lagere-orde dimensies, een gemeenschappelijke factor is voor depressie- en angstsymptomen. Positieve Emotionaliteit kan worden gezien als een onderscheidende factor. De lagere-orde dimensies vallend onder Positieve Emotionaliteit blijken echter minder goede onderscheidende factoren voor depressiesymptomen te zijn dan verwacht. Tot slot kan geconcludeerd worden dat de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en depressiesymptomen beter verklaard kan worden door dagelijks gedrag en negatieve emoties, dan de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en angstsymptomen.

(4)

4 Inhoudsopgave Inleiding p. 5 Methode p. 15 Resultaten p. 21 Conclusies en Discussie p. 29 Literatuurlijst p. 34 Bijlagen p. 37

(5)

5 Verschillen en Overeenkomsten van Depressie- en Angstsymptomen in Relatie tot

Persoonlijkheid, Emoties en Dagelijks Gedrag

Depressie en angststoornissen zijn veelvoorkomende stoornissen, met een hoge comorbiditeit (Kessler, Chiu, Demler, & Walters, 2005). Over de oorzaak van deze

comorbiditeit zijn de meningen verdeeld. Een verklaring zouden de gedeelde diagnostische criteria kunnen zijn, zoals verstoorde concentratie, slaapstoornissen en energieverlies (APA, 2013). Anderen opperen dat het geen aparte stoornissen zijn, maar dat ze een algemene klasse stemmingsstoornissen vormen (Feldman, 1993). Conceptueel gezien verschillen angst en depressie echter. Angst is meer toekomstgericht en gaat uit van gevaar, terwijl depressie meer gericht is op onvermijdelijke gebeurtenissen of gebeurtenissen in het verleden

(Dobson, 1985).

Het debat over de relatie tussen depressie en angststoornissen bestaat al lang en omvat een breed onderzoeksgebied. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat depressie en angst een nonspecifieke kwetsbaarheidsfactor delen (e.g. neuroticisme; voor reviews, zie

Andrews, 1996; Brown & Chorpita, 1996; aangehaald in Nitschke, Heller, Imig, McDonald, & Miller, 2001). Recent onderzoek heeft ook aangetoond dat depressie en angststoornissen met elkaar zouden kunnen interacteren (Kircanski, LeMoult, Ordaz, & Gotlib, 2016).

In het huidige onderzoek zijn depressie- en angstsymptomen onderzocht binnen een subklinische populatie (Dalhuijsen, 2016; Müller, 2016; Vrielink, 2015). Hoewel er daarmee niet gegeneraliseerd kon worden naar een klinische populatie, bleek dat de onderzochte populatie vergelijkbaar is met de algemene Nederlandse populatie. Er kan met deze data meer inzicht verkregen worden in de relatie tussen deze symptomen.

In dit onderzoek zal worden gekeken naar de onderscheidende en overlappende factoren van depressie- en angstsymptomen, op het gebied van emoties, persoonlijkheid en

(6)

6 dagelijks gedrag. Eerst zal een overzicht worden gegeven van de bestaande literatuur over depressie en angststoornissen in relatie tot emoties en persoonlijkheid. Vervolgens zal worden ingegaan op de derde component; dagelijks gedrag.

Emoties en depressie en angst

Op het gebied van emotie is veel onderzoek gedaan, zoals de ontwikkeling van het twee-factormodel van affect, gebaseerd op het werk van Tellegen (1985, aangehaald in Mineka et al., 1998). Dit model stelt dat er twee algemene factoren zijn die de affectieve ervaring beschrijven; Positief Affect (PA) en Negatief Affect (NA)1. PA reflecteert de mate waarin iemand positieve gevoelens rapporteert, zoals plezier, enthousiasme, energie en alertheid. NA reflecteert de mate waarin iemand negatieve stemmingen rapporteert zoals angst, verdriet, woede en schuld. PA en NA correleren laag met elkaar, wat erop duidt dat het twee onafhankelijke dimensies zijn, in tegenstelling tot twee uiteinden van een schaal (Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Zowel depressie als angst zijn sterk positief gerelateerd aan NA. Daarnaast is depressie, maar niet angst, negatief gecorreleerd aan PA. NA is daarmee een nonspecifieke factor en PA een specifieke factor voor depressie.

Persoonlijkheid en depressie en angst

Ook naar de relatie tussen depressie, angst en persoonlijkheid is veel onderzoek gedaan. Zo stelt de Reinforcement Sensitivity Theory (RST; Gray 1970, 1982, 1987; Gray & McNaughton, 2000, aangehaald in Takahashi, Roberts, Yamagata, & Kijima, 2015) dat de basis van persoonlijkheid bestaat uit drie motivationele systemen, het vecht-vlucht-bevries systeem (FFFS), het gedragsinhibitiesysteem (BIS) en het gedragsactivatiesysteem (BAS). Het

1

In dit onderzoek zal niet worden ingegaan op een derde factor, autonomische arousal (Clark & Watson, 1991). De reden hiervoor is dat autonomische arousal lastig te koppelen is aan gedragingen zoals gemeten in dit onderzoek.

(7)

7 BIS is gevoelig voor strafsignalen en zorgt voor gedragsinhibitie en vermijding. Het BAS is gevoelig voor ongeconditioneerde beloningssignalen en zorgt voor de activatie van positieve gevoelens, zoals euforie of verlangen naar beloningen. Een hoge BIS-gevoeligheid wordt geassocieerd met zowel depressie als angst en is daarmee een nonspecifieke

kwetsbaarheidsfactor (Takahashi et al., 2015). Een lage BAS-gevoeligheid wordt enkel geassocieerd met depressie en is daarmee een specifieke kwetsbaarheidsfactor. PA wordt ook wel gezien als de subjectieve component van BAS, en NA van BIS (Watson, Wiese, Vaidya & Tellegen, 1999). Als bijvoorbeeld beloningsstimuli uit de omgeving het BAS activeren, leidt dit tot bepaald gedrag, dit gedrag zorgt voor een beloning en de beloning zorgt voor PA. Het ervaren van PA bekrachtigt op zijn beurt de respons op de

beloningsstimuli (Ilies, de Pater, & Judge, 2007).

Een gevoeligheid voor BIS en BAS correspondeert ook met Negatieve Emotionaliteit (NEM) en Positieve Emotionaliteit (PEM) (Eigenhuis, Kamphuis, & Noordhof, 2013). Dit zijn disposities voor het ervaren van respectievelijk negatieve en positieve emoties (Tellegen & Waller, 2008). Hierbij geldt ook dat NEM samenhangt met zowel depressie als angst, en dat PEM enkel negatief samenhangt met depressie (Watson, Clark, & Carey, 1988). Daarnaast corresponderen PEM en NEM met PA en NA uit het twee-factormodel (Patrick et al., 2002). PEM en NEM kunnen hierbij worden gezien als traits, persoonlijkheidseigenschappen die stabiel zijn in de tijd. Zo kan iemand bijvoorbeeld een dispositie hebben om zich vrolijk te voelen, waarbij deze persoon zich vaker vrolijk zal voelen dan iemand die deze dispositie niet heeft. Als deze persoon zich daadwerkelijk vrolijk voelt kan dat worden gezien als een state, een tijdelijke gemoedstoestand. PA en NA kunnen worden gezien als de states die horen bij de respectievelijke traits PEM en NEM.

(8)

8 Zo zijn het BAS, PA en PEM aan elkaar gerelateerd, en het BIS, NA en NEM. Mensen met een hoge BAS-gevoeligheid kunnen bijvoorbeeld sterker reageren op beloningssignalen dan mensen met een lagere BAS-gevoeligheid en daardoor positief affect ervaren in de aanwezigheid van deze signalen. Mensen met een hoge BIS-gevoeligheid kunnen sterker reageren op strafsignalen wat zorgt voor angst, inhibitie en negatief affect (Carver & White, 1994).

Deze visie past bij het ‘realist trait perspective’. Dit is een kijk op persoonlijkheid waarbij eigenschappen worden gezien als psychobiologische structuren die onderliggend zijn aan uitgebreide sets van gedragsdisposities (Tellegen & Waller, 2008). Deze

gedragsdisposities zijn gedragsneigingen die iemand heeft om zich op een zekere manier in bepaalde situaties te gedragen. Met andere woorden, PEM representeert een realist trait die sterk verbonden is aan het psychobiologische BAS en is daarom geassocieerd met emotionele reacties en gedragsneigingen in specifieke, trait-relevante situaties.

Gedrag en herhaalde metingen

Naast deze gedragsdisposities, ofwel persoonlijkheidstrekken, heeft ook de context een grote invloed op gedrag. Mensen gedragen zich op andere manieren in verschillende situaties. Aangezien het moeilijk en tijdrovend is om gedrag in alle mogelijke situaties te meten, werd er in dit onderzoek gekozen voor het contextonafhankelijk meten van gedrag.

Een mogelijkheid om gedrag op een contextonafhankelijk manier te meten is het doen van herhaalde metingen (Fleeson, 2001). Hierbij wordt het gedrag in meerdere situaties gemeten, zodat er gekeken kan worden naar hoe mensen zich over het algemeen gedragen. Met deze metingen kan per persoon een verdeling van gedrag gemaakt worden. In figuur 1 is te zien hoe de verdelingen van gedrag kunnen verschillen bij een hoge,

(9)

9 gemiddelde of lage score op dezelfde persoonlijkheidstrek bij verschillende mates van

within-person variabiliteit. Within-person variabiliteit is in dit geval de mate waarin een

individu verschillend gedrag laat zien dat sterk of minder sterk past bij een bepaalde persoonlijkheidstrek. Fleeson (2001) liet zien dat individuele verschillen in de grootte en vorm van de verdelingen van gedrag stabiel en goed voorspelbaar waren. Daarnaast bleek dat, hoewel de mate van within-person variabiliteit over het algemeen hoog was, de gemiddelden van het gemeten gedrag stabiel waren. In het huidige onderzoek zullen

herhaalde metingen gebruikt worden om de verschillen en overeenkomsten te onderzoeken in dagelijks gedrag dat samenhangt met depressie- en/of angstsymptomen.

Figuur 1. Twee mogelijke, extreme verdelingen van gedrag voor de persoonlijkheidstrek

extraversie. Links laat weinig en rechts laat veel within-person variabiliteit zien. Overgenomen uit Fleeson, 2001.

Klinische relevantie

Gedrag speelt een belangrijke rol bij klinische interventies, waar vaak gefocust wordt op gedragsveranderingen (Corsini & Wedding, 2014). Er wordt vanuit gegaan dat door

middel van gedragsveranderingen de emoties en daarmee ook de mentale stoornissen zullen veranderen. Vanuit deze gedachte zal in dit onderzoek de relatie tussen persoonlijkheid,

(10)

10 emoties, dagelijkse gedragingen en depressie- en angstsymptomen worden onderzocht. Er zal worden gekeken of de relatie van persoonlijkheidstrekken, emoties en dagelijkse gedragingen met depressiesymptomen verschilt van de relatie met angstsymptomen of hiermee overeenkomt.

Dagelijks gedrag zou een bijdrage kunnen leveren aan het kunnen herkennen van comorbiditeit en het onderscheiden van angst en depressie. Dit zou kunnen leiden tot een betere diagnosticering van de stoornissen. Naast de diagnostische criteria zou kunnen worden gekeken naar welke gedragingen iemand wel of niet laat zien. Ook zouden depressie en angststoornissen eventueel eerder aan het licht gebracht kunnen worden.

Huidig onderzoek

In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van een bestaande dataset verkregen uit een subklinische populatie (Müller, 2016; Dalhuijsen, 2016; Vrielink, 2015). Persoonlijkheid werd gemeten met de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ; Tellegen & Waller, 2008). De MPQ meet persoonlijkheid in drie hogere orde dimensies, Positieve Emotionaliteit (PEM), Negatieve Emotionaliteit (NEM) en Constraint (CON). Onder elke hogere-orde dimensie vallen een aantal lagere-orde dimensies.

Het gebruik van de MPQ kan gezien worden als toevoeging aan

persoonlijkheidsonderzoek waar vaak gebruik gemaakt wordt van het Big Fivemodel (Digman, 1990). De MPQ is namelijk gebaseerd op een theoretisch model, het ‘realist trait

perspective’. Daarnaast is de MPQ ontwikkeld op een exploratieve manier, op basis van

meerdere rondes van deductief en inductief onderzoek. Er werden hypothesen gevormd over eigenschappen op basis van bestaande persoonlijkheidstheorieën (deductief), die vervolgens werden getest en aangepast op basis van de resultaten (inductief) (Eigenhuis et

(11)

11 al., 2013; Tellegen & Waller, 2008). Dit is in tegenstelling tot het Big Fivemodel dat op een geheel inductieve manier is ontwikkeld. Hierbij werd taal als uitgangspunt gebruikt voor de beschrijvingen van persoonlijkheidseigenschappen. Vanuit duizenden beschrijvende

woorden zijn op basis van onder andere factoranalyse de vijf clusters naar boven gekomen (Digman, 1990). Dit model kan echter geen theoretische verklaring bieden voor de

samenhang tussen persoonlijkheidseigenschappen en psychopathologie. Aangezien de MPQ op theorie gebaseerd is, kan deze dit mogelijk beter.

Profielen van depressie en angst. Om de samenhang tussen persoonlijkheid en psychopathologie verder uit te werken zal in het huidige onderzoek eerst gekeken worden of de hypothesen uit de bestaande literatuur bevestigd kunnen worden. Uit eerder genoemd onderzoek bleek bijvoorbeeld dat NEM samenhangt met zowel depressie- als

angstsymptomen en dat PEM negatief samenhangt met depressiesymptomen (Clark & Watson, 1991; Watson et al., 1988).

Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een depressie eerder geneigd zijn om sociale informatie negatief te interpreteren, waardoor ze zich eerder afgewezen voelen en uiteindelijk sociale interacties gaan vermijden (Tse & Bond, 2004). Daarnaast blijkt dat het hebben van een depressie een negatieve impact kan hebben op sociale vaardigheden (Cole & Milstead, 1989) en dat mensen met een depressie zich vaker eenzaam voelen (Hsu, Hailey & Range, 1987). Ook voelen mensen met een depressie zich vaker minderwaardig, en laten ze meer submissief en minder dominant gedrag zien (Zuroff, Fournier, & Moskowitz, 2007). Tot slot blijkt dat depressieve mensen vaak minder interesse en energie hebben (APA, 2013).

Hypothesen. Er zal voor persoonlijkheid, met de MPQ, worden getoetst of NEM samenhangt met depressie- en angstsymptomen en of PEM negatief samenhangt met depressiesymptomen. Naast de samenhang van depressie- en angstsymptomen met

(12)

12 persoonlijkheid, zal in het huidige onderzoek ook worden gekeken naar de samenhang van depressie- en angstsymptomen met dagelijks gedrag. Dagelijks gedrag zal gemeten worden met de Daily Behavior Questionnaire (DBQ; Dalhuijsen, 2016; Müller, 2016; Vrielink, 2015). De DBQ bevat naast items over dagelijks gedrag ook enkele items over cognities en emoties, voor het gemak zal steeds gesproken worden van dagelijks gedrag. De DBQ bestaat uit dezelfde constructen als de MPQ.

Voor zowel de MPQ als de DBQ geldt dat verwacht wordt dat NEM en depressie- en angstsymptomen positief met elkaar samenhangen. Tussen PEM en depressiesymptomen wordt een negatieve samenhang verwacht. Tot slot wordt er geen samenhang verwacht tussen PEM en angstsymptomen, en tussen CON en depressie- en angstsymtpomen. (Hypothese 1).

Een verdere toevoeging aan de bestaande literatuur is dat in het huidige onderzoek ook specifiek zal worden gekeken naar de lagere-orde dimensies van de MPQ en de DBQ. Per lagere-orde dimensie zijn hypothesen opgesteld voor eventuele samenhang met depressie- en/of angstsymptomen. Deze hypothesen zijn hetzelfde voor de MPQ en de DBQ. Zo kunnen bijvoorbeeld ‘Wellbeing’ (PEM) en ‘Stress Reaction’ (NEM) worden gezien als primaire schalen, als respectievelijk positieve en negatieve emotionele disposities (Patrick et al., 2002). Mensen met depressiesymptomen zouden minder gedragingen en

persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ‘Wellbeing’ laten zien. Voor zowel depressie- als angstsymptomen geldt dat er wordt verwacht dat mensen meer gedragingen of

persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ‘Stress Reaction’ zullen laten zien. Vanuit eerder onderzoek zou worden verwacht dat mensen met

depressiesymptomen minder gedragingen en persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ‘Social Closeness’ (PEM), ‘Social Potency’ (PEM) en ‘Achievement’ (PEM) zullen laten zien

(13)

13 (Cole & Milstead, 1989; Tse & Bond, 2004; Zuroff et al., 2007). Ook zouden meer

gedragingen en persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ‘Alienation’ (NEM) worden verwacht (Hsu et al., 1987).

Voor mensen met angstsymptomen worden meer gedragingen en

persoonlijkheidstrekken geassocieerd met de lagere-orde dimensies vallend onder NEM verwacht (Clark & Watson, 1991). Daarnaast worden ook meer gedragingen binnen ‘Harm Avoidance’ verwacht. Hoewel deze lagere-orde dimensie valt onder CON is het aannemelijk dat het gerelateerd kan worden aan angstsymptomen, aangezien een aantal

angststoornissen en angstsymptomen wordt geassocieerd met verhoogde scores op harm avoidance dimensies (Hofmann & Bitran, 2006; Starcevic, Uhlenhuth, Fallon, & Pathak, 1996). Over de relaties tussen depressie- en angstsymptomen en ‘Aggression’ (NEM) en tussen angstsymptomen en ‘Alienation’ zijn geen specifieke hypothesen opgesteld (Hypothese 2).

Tevens zullen de verschillen en overeenkomsten in de precieze relatie tussen persoonlijkheid, dagelijks gedrag, emoties en depressie- en angstsymptomen worden onderzocht. Er wordt verwacht dat dagelijkse gedragingen en emoties de relatie tussen persoonlijkheid en depressie- en/of angstsymptomen voor een deel of volledig kunnen verklaren. Iemand die bijvoorbeeld weinig ambitieus is en daardoor vaak taken opgeeft, kan zich vaker schuldig en beschaamd voelen en daardoor depressiesymptomen gaan vertonen. Dit wordt echter niet verwacht voor de relatie tussen PEM van de MPQ en angst, aangezien hierbij geen significante relatie wordt verwacht (Hypothese 3).

Tot slot zal er gekeken worden of er ook verschillen en overeenkomsten van depressie en angst op symptoomniveau zijn met betrekking tot specifiek gedrag en persoonlijkheidstrekken. Dit zal exploratief worden onderzocht met behulp van

(14)

14 netwerkmodellen. Zo kan er bijvoorbeeld in meer detail gekeken worden of er bepaalde gedragingen zijn die sterker samenhangen met depressie- of angstsymptomen.

In dit onderzoek worden depressie- en angstsymptomen met elkaar vergeleken in relatie tot persoonlijkheid, emoties en dagelijks gedrag. Gebaseerd op de bestaande literatuur wordt verwacht dat NEM, met de daaronder vallende lagere-orde dimensies, een nonspecifieke factor zal zijn voor depressie- en angstsymptomen. Ook wordt verwacht dat PEM, met de daaronder vallende lagere-orde dimensies, een specifieke factor zal zijn voor depressiesymptomen. Daarnaast wordt verwacht dat dagelijks gedrag en emoties een rol zullen spelen in de relatie tussen persoonlijkheid en depressie- en angstsymptomen.

(15)

15 Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 98 deelnemers mee, allen eerstejaars

psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers werden geworven door middel van een advertentie op de uva.lab website. Er was geen sprake van

exclusiecriteria of een selectieprocedure, afgezien van een beschikbaarheid van vier weken om online vragenlijsten in te kunnen vullen. Als beloning kregen deelnemers zeven

proefpersoonpunten bij het voltooien van het onderzoek.

Vier deelnemers werden uitgesloten van het onderzoek, aangezien ze meer dan 20% van de vragenlijsten niet hadden ingevuld. Van de overige 94 deelnemers waren 66 vrouw (70.2%) en 28 man (29.8%). De leeftijd varieerde van 18 tot 44 jaar, met een gemiddelde van 20 jaar (SD = 3.25).

Materialen

In dit onderzoek werd enkel gebruikt gemaakt van vragenlijsten die werden afgenomen in Qualtrics (http://www.qualtrics.com):

Depression Anxiety and Stress Scale (DASS; Lovibond, 1983, aangehaald in Lovibond & Lovibond, 1995b). De DASS is een zelfrapportagevragenlijst om depressie-, angst- en

stresssymptomen uit te vragen. In dit onderzoek is de DASS-42 gebruikt, deze bestaat uit 42 items, gescoord op een vierpunts Likertschaal die loopt van ‘nooit’ tot ‘meestal’. Een

voorbeelditem van de DASS is: ‘Ik had mijn interesse in zo’n beetje alles verloren’. Hogere scores op de DASS corresponderen met een grotere intensiteit van zelfgerapporteerde symptomen.

(16)

16 De interne consistentie van de DASS is goed (Depressie, α = .91; Angst, α = .81; Stress, α = .89) en ook de convergente en disciminante validiteit zijn sterk (Lovibond & Lovibond, 1995b). Daarnaast is de DASS gevalideerd en genormeerd in zowel niet-klinische als klinische samples (Lovibond & Lovibond, 1995b; Lovibond & Lovibond, 1995a, aangehaald in Burton et al., 2015).

Multidimensional Personality Questionnaire Brief Form Nederlandse versie (MPQ-BF-NL; Eigenhuis et al., 2013). De MPQ-BF-NL is een zelfrapportagevragelijst afgeleid van de Amerikaanse MPQ-BF (Patrick et al., 2002). De MPQ-BF-NL bestaat uit 135 binaire items die meestal met ‘juist’ of ‘onjuist’ beantwoord worden. Deze items zijn onderverdeeld onder een losstaande subschaal ‘Absorption’, in dit onderzoek niet meegenomen, en 10 subschalen die vallen onder drie hogere orde constructen, Positieve Emotionaliteit (PEM), Negatieve Emotionaliteit (NEM) en Constraint (CON). Daarnaast zijn er drie extra items om de Variable Response Inconsistency Scale (VRIN) en True Response Inconsistency Scale (TRIN) vast te stellen om de validiteit van het ingevulde profiel van een deelnemer te kunnen bepalen. Onder PEM vallen de schalen ‘Wellbeing’, ‘Social Potency’, ‘Achievement’ en ‘Social Closeness’, onder NEM vallen ‘Stress Reaction’, ‘Aggression’ en ‘Alienation’ en onder CON vallen ‘Control’, ‘Harm Avoidance’, en ‘Traditionalism’. Een voorbeelditem uit de subschaal ‘Stress Reaction’: ‘Ik voel me vrij gauw gekwetst’.

De subschalen van de MPQ-BF en de MPQ-BF-NL correleren gemiddeld hoog met elkaar, met correlaties van .86 tot .99 (Eigenhuis et al., 2013). De betrouwbaarheid van de subschalen zijn voldoende tot goed (α = .75 tot .84), behalve voor de subschalen

Traditionalism, Harmavoidance en Agression (α = .70 tot .73) (Eigenhuis et al., 2013). De validiteit van de MPQ-BF of MPQ-BF-NL is nog niet onderzocht. Voor de originele

(17)

17 Amerikaanse MPQ is de constructvaliditeit vrij sterk (Tellegen & Waller, 2008). De schalen van de MPQ-BF-NL correleren hoog met de schalen van de originele MPQ, met correlaties van .94 tot .96 (Eigenhuis et al., 2013).

Daily Behavioral Questionnaire (DBQ; Dalhuijsen, 2016; Müller, 2016; Vrielink, 2015). De DBQ is een zelfrapportagevragenlijst om dagelijks gedrag te meten. Naast items over

dagelijks gedrag bevat de DBQ ook items om cognities en emoties te meten. De DBQ bestaat uit 119 items, gescoord op een vijfpunts Likertschaal die loopt van ‘niet’ tot ‘zeer sterk’. Ook werd een aantal items met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord.

De items van de DBQ zijn rationeel geconstrueerd aan de hand van de constructen van de MPQ. De DBQ bestaat uit dezelfde drie constructen en tien subschalen; de

‘Absorption’ subschaal is niet meegenomen. Onder het construct Positieve Emotionaliteit (PEM) vallen de subschalen: ‘Wellbeing’, ‘Social Potency’, ‘Achievement’ en ‘Social

Closeness’. Onder het construct Negatieve Emotionaliteit (NEM) vallen de subschalen: ‘Stress Reaction’, ‘Aggression’ en ‘Alienation’. Tot slot vallen de subschalen ‘Control’, ‘Harm Avoidance’ en ‘Traditionalism’ onder het construct Constraint (CON). Een voorbeelditem van dagelijks gedrag uit de ‘Aggression’ subschaal: ‘Ik heb gisteren iemand met opzet bang gemaakt’.

De antwoordmogelijkheden werden gecodeerd met een waarde tussen de 0 en 1. Hierbij kreeg ‘niet’ of ‘nee’ een waarde van 0 en ‘zeer sterk’ of ‘ja’ een waarde van 1. De tussenliggende antwoordmogelijkheden ‘nauwelijks’, ‘enigszins’ en ‘sterk’ kregen een waarde van respectievelijk 0.25, 0.50 en 0.75.

De constructen PEM, NEM en CON van de DBQ hingen samen met dezelfde constructen van de MPQ-BF-NL, respectievelijk r = .65 ; r = .642 ; en r = .481 (Dalhuijsen,

(18)

18 2016; Müller, 2016; Vrielink, 2015). De divergente correlatie van de DBQ constructen NEM en PEM met CON was naar verwachting laag, respectievelijk r = .027 en r = - .066. De divergente correlatie van PEM met NA, en NEM met PA was ook naar verwachting laag, respectievelijk r = -.20 en r = -.08 (Dalhuijsen, 2016).

Positive and Negative Affect Schedule (PANAS; Watson et al., 1988). De PANAS is een zelfrapportagevragenlijst om twee dimensies van stemming te meten, Positive Affect (PA) en Negative Affect (NA). Deze vragenlijst bestaat uit 20 items, 10 items per dimensie, over de gevoelens die de vorige dag zijn ervaren. PA bestaat uit de items: ‘geïnteresseerd’,

‘opgewonden’, ‘sterk’, ‘enthousiast’, ‘trots’, ‘alert’, ‘geïnspireerd’, ‘vastbesloten’,

‘aandachtig’ en ‘actief’. NA bestaat uit de items: ‘bedroefd’, ‘overstuur’, ‘schuldig’, ‘angstig’, ‘vijandig’, ‘prikkelbaar’, ‘beschaamd’, ‘nerveus’, ‘zenuwachtig’ en ‘bang’. Deze items worden beantwoord op een vijfpunts Likertschaal van ‘nooit’ tot ‘zeer vaak’.

De interne consistentie van beide schalen is hoog, PA: α = .88 en NA: α = .87 en de divergente validiteit tussen de schalen is laag, r = -.17 (Watson, et al., 1988).

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werden de deelnemers uitgenodigd voor een informatiegesprek, waarbij uitleg werd gegeven over het onderzoek. Het informed consent werd getekend en deelnemers werden geïnformeerd dat de data anoniem verwerkt zouden worden en ook later voor wetenschappelijk vervolgonderzoek gebruikt konden worden.

Een dag voor het begin van het onderzoek kregen de deelnemers een

herinneringsmail. Tijdens het onderzoek ontvingen de deelnemers elke dag om 7:00 uur ’s ochtends een e-mail met een individuele link naar de vragenlijsten op Qualtrics, deze konden ze tot 23:59 uur invullen. Om 21:00 uur kregen de deelnemers die de vragenlijsten nog niet

(19)

19 hadden ingevuld een herinneringsmail. Bij meer dan 5 gemiste dagen werd een deelnemer geëxcludeerd van het onderzoek.

Op de eerste dag werden de MPQ-BF-NL, de PANAS, de BFI en de DASS afgenomen. Ook werd een aantal demografische gegevens verzameld. Het invullen van deze

vragenlijsten nam ongeveer 20 minuten in beslag. De DBQ en de PANAS werden dagelijks afgenomen, in totaal voor 29 achtereenvolgende dagen. Beide vragenlijsten werden

gehalveerd zodat deelnemers de ene dag de eerste helft en de volgende dag de tweede helft invulden. Op deze manier duurde het invullen van de vragenlijsten maximaal 10 minuten per dag. De DBQ en de PANAS gingen over het gedrag en de emoties van de dag ervoor.

Aan het einde van het onderzoek werden nogmaals de MPQ-BF-NL, de PANAS, de BFI, de DASS en een exit-vragenlijst afgenomen. De exit-vragenlijst bestond uit vragen over de testhouding en eventuele bijzondere omstandigheden. Het invullen van deze

vragenlijsten nam ongeveer 20 minuten in beslag.

Statistische analyses

De eerste hypothese zal worden getoetst met Pearson correlaties. De gemiddelde score van zowel de MPQ als de DBQ voor de constructen NEM en PEM zullen worden gerelateerd aan depressie- en angstsymptomen. Ook voor de tweede hypothese zullen Pearson correlaties worden gebruikt, hiermee zullen de correlaties tussen de subschalen van de MPQ en de DBQ met depressie- en angstsymptomen berekend worden. Vervolgens zal met de Steiger’s Z toets gekeken worden of de correlaties significant van elkaar verschillen. In Tabel 1 zijn de verwachte correlaties weergegeven.

De derde hypothese zal getoetst worden met mediatie-analyses (PROCESS, Hayes). Als onafhankelijke variabele zal persoonlijkheid (MPQ) worden gebruikt, depressie- en

(20)

20 angstsymptomen (DASS) zullen als uitkomstvariabelen worden gebruikt. Als mediatoren zullen dagelijks gedrag (DBQ) en emoties (PANAS) worden gebruikt.

Tot slot zal er een netwerkanalyse uitgevoerd worden met de items van de DBQ, MPQ en de DASS. Met een netwerkanalyse kan op overzichtelijke wijze in kaart gebracht worden welke aspecten van persoonlijkheid en dagelijks gedrag het sterkst geassocieerd zijn met depressie- en/of angstsymptomen. Een netwerkmodel bestaat uit knopen en

verbindingen (e.g. Cramer et al., 2012; Cramer, Waldorp, van der Maas, & Borsboom, 2010; Epskamp, Cramer, Waldorp, Schmittmann, & Borsboom, 2012). In dit geval zullen de items van de DBQ en MPQ en depressie- en angstsymptomen worden weergegeven met knopen en de sterkte van de relatie tussen de knopen door verbindingen, waarbij de kleur een positieve of negatieve relatie aangeeft en de dikte de sterkte van de relatie.

Tabel 1

De verwachte correlaties tussen de subschalen van de MPQ en DBQ met depressie- en angstsymptomen.

Subschaal Depressie Angst

Achievement (PEM) - > 0 Social Closeness (PEM) - > 0 Social Potency (PEM) - > 0 Wellbeing (PEM) - > 0 Alienation (NEM) + > ? Agression (NEM) ? = ? Stress Reaction (NEM) + = + Harmavoidance (CON) 0 < +

Noot. ‘-’ staat voor een verwachte negatieve correlatie, ‘+’ voor een verwachte positieve

correlatie, ‘0’ voor geen verwachte correlatie en ‘?’ voor geen verwachtingen. ‘=’staat voor een verwachte gelijke correlatie, ‘>’ voor een verwachte grotere correlatie en ‘<’ voor een verwachte kleinere correlatie.

(21)

21 Resultaten

Vier deelnemers werden geëxcludeerd uit het onderzoek, omdat zij meer dan 20% van de vragenlijsten niet hadden ingevuld. Uit het eerdere onderzoek met deze data is gebleken dat het wat betreft PEMMPQ en NEMMPQ een vrij gemiddeld sample is in vergelijking met de algemene populatie (Dalhuijsen, 2016; Müller, 2016; Vrielink, 2015). In tabel 2 is te zien dat de onderzochte populatie op de schalen PEMMPQ en NEMMPQ gemiddeld scoorde in vergelijking met de algemene Nederlandse populatie. Een t-score van 51 betekent dat van de algemene bevolking 51% lager, 34% vergelijkbaar en 15% hoger scoort dan de

onderzochte populatie. Ook is te zien dat de onderzochte populatie ondergemiddeld scoort op CONMPQ in vergelijking met de algemene Nederlandse populatie.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties van de t-waarden van de onderzochte populatie berekend o.b.v. de algemene Nederlandse populatie. Overgenomen uit Müller (2016).

Schaal M SD PEMMPQ WB 51,07 9,04 SP 52,95 9,05 A 48,53 11,41 SC 57,60 10,05 Totaal 53,35 10,07 NEMMPQ SR 52,55 9,12 AG 51,53 9,27 AL 49,80 8,31 Totaal 51,34 8,86 CONMPQ CO 43,93 10,31 HA 41,33 9,36 TR 38,43 6,31 Totaal 38,98 9,84

(22)

22 Correlaties tussen PEM, NEM, CON en depressie en angst (Hypothese 1)

Met Pearson’s correlaties werd de samenhang tussen PEM, NEM en CON van de DBQ en de MPQ, en depressie en angst (DASS) berekend. In tabel 3 is te zien dat NEMMPQ positief samenhing met zowel depressie als angst. Ook NEMDBQ hing positief samen met depressie en angst. Tevens is te zien dat PEM, van de MPQ en de DBQ, negatief samenhing met depressie. Angst hing niet samen met PEM van de MPQ of de DBQ. En ook CON, van de MPQ en de DBQ, hing niet samen met angst of depressie. Al deze uitkomsten komen overeen met de verwachtingen.

Tabel 3

Correlaties tussen depressie, angst en hogere orde schalen van de MPQ en DBQ

DASS PEMMPQ NEMMPQ CONMPQ PEMDBQ NEMDBQ CONDBQ Depressie -0.27* (p = .008) 0.54* (p < .001) -0.05 (p = .641) -0.45* (p < .001) 0.74* (p < .001) 0.07 (p = .479) Angst -0.01 (p = .942) 0.62* (p < .001) 0.01 (p = .931) -0.18 (p = .090) 0.72* (p < .001) 0.09 (p = .415)

Noot. Significante resultaten ( p < 0.05) zijn gemarkeerd met een * en dikgedrukt.

Correlaties van subschalen van de MPQ en de DBQ met depressie en angst (Hypothese 2) De samenhang tussen de subschalen en depressie en angst werd met Pearson

correlaties getoetst, de uitkomsten hiervan zijn te zien in tabel 4 en 5. Zoals verwacht hingen de subschalen van NEMMPQ, ‘Alienation’ (Al), ‘Aggression’ (Ag) en ‘Stress Reaction’ (SR) positief samen met zowel angst als depressie. Voor de subschalen van PEMMPQ gold dat enkel ‘Social Closeness’ (SC) en ‘Wellbeing’ (Wb) negatief samenhingen met depressie. ‘Achievement’ (Ac) en ‘Social Potency’ (SP) bleken onverwachts niet samen te hangen met depressie. Ook tegen de verwachting in hing Ac positief en Wb negatief samen met angst. ‘Harmavoidance’ (Ha) van CONMPQ hing niet samen met angst.

Steeds werd getoetst of de correlatie van een subschaal met angst verschilde van de correlatie van dezelfde subschaal met depressie, deze resultaten zijn te zien in de 4e kolom

(23)

23 van beide tabellen. Deze verschillen waren in slechts drie gevallen significant. De negatieve correlaties van Sc en Wb waren groter met depressie dan met angst, conform de

verwachtingen. De correlatie van Al was groter met angst dan met depressie, terwijl juist verwacht werd dat de negatieve correlatie van Al met depressie groter zou zijn. De correlaties van Ag en SR verschilden niet van elkaar, conform de verwachtingen.

Tabel 4

Correlaties tussen depressie, angst en de subschalen van de MPQ. De significantie van het verschil tussen de correlaties is berekend met de Steiger’s z-toets.

MPQ Subschaal Depressie (DASS) Angst (DASS) Steiger’s z-toets Achievement (PEM) 0.14 (p = .195) 0.27* (p = .008) -1.76 (p = .077) Social Closeness (PEM) -0.43* (p < .001) -0.15 (p = .138) -3.93* (p < .001) Social Potency (PEM) -0.02 (p = .869) 0.08 (p = .453) -1.32 (p = .185) Wellbeing (PEM) -0.50* (p < .001) -0.25* (p = .018) -3.63* (p < .001) Alienation (NEM) 0.50* (p < .001) 0.67* (p < .001) -2.89* (p = .004) Agression (NEM) 0.27* (p = .008) 0.26* (p = .012) 0.14 (p = .890) Stress Reaction (NEM) 0.41* (p < .001) 0.45* (p < .001) -0.60 (p = .552) Harmavoidance (CON) -0.07 (p = .527) -0.05 (p = .607) -0.27 (p = .791)

Noot. Significante resultaten (p < 0.05) zijn gemarkeerd met een * en dikgedrukt. Noot. Correlatie tussen Depressie en Angst: r = 0.74, p < .001.

Voor de subschalen van de DBQ werd hetzelfde onderzocht, de resultaten hiervan zijn te zien in tabel 5. Conform de verwachtingen hingen de subschalen van NEMDBQ positief samen met zowel angst als depressie. Net als bij de MPQ bleken van de subschalen van PEMDBQ alleen SC en Wb negatief samen te hangen met depressie. Ac en SP correleerden ook bij de DBQ niet met depressie. Tegen de verwachtingen in correleerde angst negatief met de subschaal Wb. Angst correleerde zoals verwacht niet met de overige subschalen van PEMDBQ. De subschaal ‘Harmavoidance’ van CONDBQ hing, tegen de verwachtingen in, niet samen met angst.

De verschillen tussen deze correlaties waren niet significant voor de subschalen van NEMDBQ; Al, Ag en SR. Dit was conform de verwachtingen voor Ag en SR, maar niet voor Al,

(24)

24 waar werd verwacht dat de correlatie met depressie groter zou zijn dan de correlatie met angst. Voor de subschalen van PEMDBQ werden wel significante verschillen gevonden, de verschillen tussen de correlaties van depressie en angst met Ac, SC en Wb waren significant.

De negatieve correlatie SC met depressie was significant groter dan de

niet-significante correlatie van SC met angst. Daarnaast was de negatieve correlatie van Wb met depressie groter dan de negatieve correlatie met angst. Ook bleek er een significant verschil te zitten tussen beide, niet-significante correlaties van Ac met angst en depressie.

De resultaten van de derde hypothese waren conform de verwachting voor de subschalen van NEM, deze hingen met zowel angst als depressie samen. Wel werd verwacht dat meer schalen van PEMDBQ onderscheidend zouden zijn voor depressie ten opzichte van angst. Dit bleek enkel het geval te zijn voor ‘Social Closeness’. Ook werden meer significante verschillen tussen de correlaties met angst en depressie verwacht.

Tabel 5

Correlaties tussen depressie, angst en de subschalen van de DBQ. De significantie van het verschil tussen de correlaties is berekend met de Steiger’s z-toets.

DBQ Subschaal Depressie (DASS) Angst (DASS) Steiger’s z-toets Achievement (PEM) -0.20 (p = .051) -0.01 (p = .927) -2.54* (p = .011) Social Closeness (PEM) -0.34* (p = .001) -0.07 (p = .524) -3.68* (p < .001) Social Potency (PEM) -0.09 (p = .373) -0.04 (p = .696) -0.66 (p = .507) Wellbeing (PEM) -0.57* (p < .001) -0.34* (p = .001) -3.50* (p < .001) Alienation (NEM) 0.60* (p < .001) 0.64* (p < .001) -0.70 (p = .481) Agression (NEM) 0.59* (p < .001) 0.55* (p < .001) 0.67 (p = .506) Stress Reaction (NEM) 0.77* (p < .001) 0.71* (p < .001) 1.29 (p = .197) Harmavoidance (CON) 0.13 (p = .200) 0.04 (p = .671) 1.20 (p = .231)

Noot. Significante resultaten (p < 0.05) zijn gemarkeerd met een * en dikgedrukt. Noot. Correlatie tussen Depressie en Angst: r = 0.74, p < .001.

(25)

25 Mediatie-analyses (Hypothese 3)

Met mediatieanalyses werd getoetst of emoties en/of gedrag de relatie tussen persoonlijkheid en angst en depressie voor een deel konden verklaren. De resultaten van de mediatieanalyses staan in tabel 6a tot 6h. Te zien is dat het negatieve, directe effect van PEMMPQ op depressie zoals verwacht significant is. PEMDBQ was een significante mediator van dit effect. Bovendien bleek dat wanneer gecontroleerd werd voor deze mediator er geen direct effect meer overbleef tussen PEMMPQ en depressie. Daarmee is er sprake van een volledige mediatie. PA bleek, tegen de verwachtingen in, geen significante mediator van dit effect te zijn.

Het directe effect van de relatie tussen NEMMPQ en depressie was significant. Zowel NEMDBQ als NA bleken significante mediatoren te zijn voor dit effect. Ook hier gold dat het directe effect wegviel als er voor de mediatoren werd gecontroleerd. Hiermee zorgden NEMDBQ en NA beide voor een volledige mediatie.

Zoals verwacht was het directe effect van PEMMPQ op angst niet significant. Het directe effect van NEMMPQ op angst was wel significant, conform de verwachtingen. NEMDBQ en NA bleken beide significante mediatoren van dit effect. Wanneer gecontroleerd werd voor NEMDBQ en NA, bleef de relatie tussen NEMMPQ en angst significant. NEMDBQ en NA zorgden hiermee voor partiële mediaties.

PEMDBQ, NEMDBQ en NA zorgden voor volledige mediaties in de relaties tussen respectievelijk PEMMPQ met depressie en NEMMPQ met depressie. Voor angst gold dat

NEMDBQ en NA slechts zorgden voor partiële mediaties. De effectgroottes van de significante mediaties waren groot, tussen k2 = 0.24 en 0.41 (Preacher & Kelley, 2011), ook te zien in tabel 6a tot h.

(26)

26 Tabel 6a

Mediatie-effect van PEMDBQ op de relatie tussen PEMMPQ en depressie (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

PEMMPQ -> Depressie PEMMPQ -> PEMDBQ PEMDBQ -> Depressie Mediatie-effect PEMMBQ -> Depressie Effect b = -0.77 b = 0.02 b = -48.46 b = -0.86 b =.08 Toets t = -2.71 t = 8.20 t = -3.76 z = -3.39 t = .24 p p = .008 p < .001 p < .001 p < .001 p = .809 Effectgrootte R2 = 7.38% R2 = 42.24% k2 = 0.24 R2 = 19.81%2 Tabel 6b

Mediatie-effect van PA (PANAS) op de relatie tussen PEMMPQ en depressie (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

PEMMPQ -> Depressie PEMMPQ -> PA PA -> Depressie Mediatie-effect PEMMPQ -> Depressie Effect b = -0.77 b = 0.02 b = -11.17 b = -0.26 b = -0.51 Toets t = -2.71 t = 5.04 t = -1.75 z = -1.63 t = -1.61 p p = .008 p < .001 p = .083 p = .104 p = 0.111 Effectgrootte R2 = 7.38% R2 = 21.64% k2 = 0.08 R2 = 10.41% Tabel 6c

Mediatie-effect van NEMDBQ op de relatie tussen NEMMPQ en depressie (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

NEMMPQ -> Depressie NEMMPQ -> NEMDBQ NEMDBQ -> Depressie Mediatie-effect NEMMPQ -> Depressie Effect b = 1.59 b = 0.03 b = 48.51 b = 1.26 b = 0.33 Toets t = 6.11 t = 8.02 t = 7.24 z = 5.35 t = 1.21 p p < .001 p < .001 p < .001 p < .001 p = .231 Effectgrootte R2 = 28.86% R2 = 41.16% k2 = 0.40 R2 = 54.85% Tabel 6d

Mediatie-effect van NA (PANAS) op de relatie tussen NEMMPQ en depressie (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

NEMMPQ -> Depressie NEMMPQ -> NA NA -> Depressie Mediatie-effect NEMMPQ -> Depressie Effect b = 1.59 b = 0.04 b = 33.55 b = 1.18 b = 0.41 Toets t = 6.11 t = 7.95 t = 13.90 z = 5.06 t = 1.47 p p < .001 p < .001 p < .001 p < .001 p = 0.14 Effectgrootte R2 = 28.86% R2 = 40.71% k2 = 0.37 R2 = 51.93%

(27)

27 Tabel 6e

Mediatie-effect van PEMDBQ op de relatie tussen PEMMPQ en angst (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

PEMMPQ -> Angst PEMMPQ -> PEMDBQ PEMDBQ -> Angst Mediatie-effect PEMMPQ -> Angst Effect b = 0.02 b = 0.02 b = -28.40 b = -0.50 b = 0.52 Toets t = 0.07 t = 8.20 t = -2.34 z = -2.23 t = 1.58 p p = .942 p < .001 p = .022 p =.026 p = .119 Effectgrootte R2 = 0.01% R2 = 42.24% k2 = 0.16 R2 = 5.66% Tabel 6f

Mediatie-effect van PA (PANAS) op de relatie tussen PEMMPQ en angst (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

PEMMPQ -> Angst PEMMPQ -> PA PA -> Angst Mediatie-effect PEMMPQ -> Angst Effect b = 0.02 b = 0.02 b = -3.22 b = -0.07 b = 0.09 Toets t = 0.07 t = 5.04 t = -0.55 z = -0.54 t = 0.32 p p = .942 p < .001 p = .582 p = .590 p = .749 Effectgrootte R2 = 0.01% R2 = 21.64% k2 = 0.03 R2 = 0.34% Tabel 6g

Mediatie-effect van NEMDBQ op de relatie tussen NEMMPQ en angst (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

NEMMPQ -> Angst NEMMPQ -> NEMDBQ NEMDBQ -> Angst Mediatie-effect NEMMPQ -> Angst Effect b = 1.59 b = 0.03 b = 34.08 b = 0.89 b = 0.71 Toets t = 7.60 t = 8.02 t = 5.90 z = 4.73 t = 3.04 p p < .001 p < .001 p < .001 p < .001 p = .003 Effectgrootte R2 = 38.60% R2 = 41.16% k2 = 0.34 R2 = 55.59% Tabel 6h

Mediatie-effect van NA (PANAS) op de relatie tussen NEMMPQ en angst (DASS)

Direct Mediatie Direct + Mediatie

NEMMPQ -> Angst NEMMPQ -> NA NA -> Angst Mediatie-effect NEMMPQ -> Angst Effect b = 1.59 b = 0.04 b = 29.80 b = 1.04 b = 0.55 Toets t = 7.60 t = 7.95 t = 7.67 z = 5.50 t = 2.58 p p < .001 p < .001 p < .001 p < .001 p = .012 Effectgrootte R2 = 38.60% R2 = 40.71% k2 = 0.41 R2 = 62.69% Exploratieve analyses

Als laatste werden enkele exploratieve netwerkanalyses uitgevoerd om nader te bekijken welke specifieke gedragingen en persoonlijkheidsitems samenhangen met

(28)

28 depressie- en/of angstsymptomen. Er werden twee aparte netwerkmodellen gecreëerd voor angst en depressie van de DASS. Eén met NEM en PEM van de MPQ en één met NEM en PEM van de DBQ, te zien in bijlage 1 en 2. Uit beide netwerkmodellen bleek dat angst en depressie sterk samenhangende clusters vormen, die dichtbij elkaar liggen.

Uit de netwerkmodellen met NEMMPQ en PEMMPQ bleek dat zowel angst als depressie sterk samenhingen met items uit de subschaal ‘Alienation’ (Al). Ook waren duidelijke

verschillen te zien in de samenhang. Zo hing angst sterker samen met items van ‘Stress Reaction’ (SR) dan depressie. Depressie hing sterker negatief samen met ‘Social Closeness’ (SC) dan angst. Wat opviel was dat slechts een deel van ‘Wellbeing’ (Wb) sterk negatief samenhing met depressie. Dit deel bestond uit items gericht op gevoel en geluk, zoals ‘Ik voel me vaak zo maar gelukkig, zonder speciale reden’. Het deel dat deze samenhang veel minder liet zien lijkt meer gericht te zijn op activiteiten en spanning, zoals ‘Voor mij is het leven een groot avontuur’.

Ook in het netwerk van NEMDBQ en PEMDBQ is deze scheiding te zien in Wb. Een deel van de items hing negatief samen met depressie en een deel van de items lag ver van elkaar verspreid in het netwerk, zoals het item ‘Het was gisteren een interessante dag’. Daarnaast is te zien dat items van SR en Al sterk samenhingen met zowel angst als depressie.

Verrassend is dat SC minder eenduidig een cluster vormt en minder sterk samenhangt met depressie, vergeleken met dezelfde schaal van de MPQ. Het item ‘Heb je gisteren met een goede vriend gesproken?’ is een van de weinige items die samenhing met depressie. De items liggen erg verspreid, zo ligt het item ‘Gisteren heb ik een vriend of bekende geholpen’ aan de overkant van depressie.

(29)

29 Conclusies en Discussie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de overeenkomende en onderscheidende factoren van depressie- en angstsymptomen waarbij werd gekeken naar verschillen en overeenkomsten in persoonlijkheid, emoties en dagelijks gedrag. Uit de resultaten bleek dat depressie- en angstsymptomen zoals verwacht positief samenhingen met Negatieve Emotionaliteit (NEM); dit gold voor zowel persoonlijkheid als gedrag. Ook bleken depressiesymptomen negatief samen te hangen met Positieve Emotionaliteit (PEM) van zowel persoonlijkheid als gedrag. NEM is hiermee een nonspecifieke factor voor depressie- en angstsymptomen en PEM een specifieke factor voor depressiesymptomen. Deze uitkomsten bevestigen eerder onderzoek gedaan op het gebied van persoonlijkheid (Clark & Watson, 1991; Watson et al., 1988). Daarnaast toont het onderzoek nieuwe

inzichten in overeenkomsten en verschillen wat betreft specifiekere persoonlijkheidstrekken, dagelijkse gedragingen en emoties.

Zo bleken dagelijks gedrag en persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan stress-reactiviteit en agressie even sterk geassocieerd met angst- als met depressiesymptomen. Hiermee kunnen deze gezien worden als nonspecifieke factoren. Daarnaast kon dagelijks gedrag gerelateerd aan vervreemding ook als een nonspecifieke factor gezien worden. Specifieke factoren voor depressiesymptomen kunnen dagelijks gedrag en

persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan sociale hechtheid zijn. Geconcludeerd kan worden dat de onder NEM vallende lagere-orde dimensies over het algemeen gezien kunnen worden als nonspecifieke factoren. De onder PEM vallende lagere-orde dimensies blijken echter geen eenduidige specifieke factoren te zijn.

Vervolgens bleken dagelijks gedrag en negatieve emoties de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en depressiesymptomen geheel te kunnen verklaren. Voor de

(30)

30 relatie tussen persoonlijkheidstrekken en angstsymptomen gold dat negatieve emoties en dagelijks gedrag slechts een gedeelte van de relatie konden verklaren. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat dagelijks gedrag en negatieve emoties de relatie van

persoonlijkheidstrekken met depressiesymptomen beter kunnen verklaren dan de relatie met angstsymptomen.

Als laatste werd exploratief gekeken naar de verschillen en overeenkomsten op itemniveau van depressie- en angstsymptomen, in relatie tot dagelijkse gedragingen en persoonlijkheidstrekken. Wat uit beide netwerkmodellen naar voren komt is dat ‘Alienation’ een nonspecifieke factor is, en dat het deel van ‘Wellbeing’ gericht op gevoel en geluk een specifieke factor is voor depressiesymptomen. Uit het netwerkmodel van persoonlijkheid kwam naar voren dat ‘Stress Reaction’ een specifieke factor is voor angstsymptomen en ‘Social Closeness’ voor depressiesymptomen.

Met dit onderzoek is aangetoond dat NEM, met de daaronder vallende lagere-orde dimensies, gezien kan worden als een nonspecifieke factor voor depressie- en

angstsymptomen, zowel in relatie tot persoonlijkheid als tot dagelijks gedrag. Voor de lagere-orde dimensies vallend onder PEM waren de resultaten gemengd. Dit kan betekenen dat PEM een minder eenduidige specifieke factor is voor depressiesymptomen dan men uit eerder onderzoek zou verwachten (Clark & Watson, 1991; Watson et al., 1988).

Tevens is aangetoond dat dagelijks gedrag en negatieve emoties een grotere rol spelen bij de relatie tussen persoonlijkheid en depressiesymptomen dan bij de relatie tussen persoonlijkheid en angstsymptomen. Dit zou kunnen betekenen dat bij de behandeling van depressie meer gefocust zou moeten worden op gedragsveranderingen dan bij angst.

(31)

31 Alternatieve verklaringen en beperkingen

De sterke relaties tussen persoonlijkheid, dagelijks gedrag en emoties zouden ook verklaard kunnen worden doordat de persoonlijkheids- en de gedragsvragenlijst

(respectievelijk MPQ en DBQ) items over emoties bevatten. Deze item-overlap zou ervoor kunnen hebben gezorgd dat de relatie tussen de constructen sterker lijkt dan deze in werkelijkheid is. Wat ook voor sterker lijkende relaties zou kunnen hebben gezorgd is de ‘common method bias’ (Podsakoff, MacKenzie, Lee, & Podsakoff, 2003), waarbij deelnemers de neiging hebben om consistente antwoorden te geven bij een bepaalde meetmethode, zoals in dit geval zelfrapportage. Bij de dagelijkse DBQ metingen zou het kunnen zijn

voorgekomen dat deelnemers dezelfde soort antwoorden geven als de dagen ervoor. Ook bij de MPQ en DBQ metingen zou deze bias een rol kunnen hebben gespeeld, aangezien deze vragenlijsten veel op elkaar lijken qua methode en vraagstelling (Podsakoff, MacKenzie, & Podsakoff, 2012). Dit zou ertoe kunnen hebben geleid dat de samenhang tussen

persoonlijkheid en dagelijks gedrag sterker lijkt.

Uit de resultaten bleek dat de lagere-orde dimensies vallend onder PEM geen goede specifieke factoren waren voor depressiesymptomen, tegen de verwachting in (Clark & Watson, 1991; Watson et al., 1988). Ook bleek Positief Affect (PA) onverwachts geen

significante mediator te zijn voor de relatie tussen persoonlijkheid en depressiesymptomen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de vragenlijsten (PANAS, MPQ en DBQ) deze dimensies niet goed hebben gemeten. Een andere verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat PA en lagere-orde dimensie vallend onder PEM enkel specifieke factoren zijn voor klinische depressies. Het zou zo kunnen zijn dat binnen een klinische populatie meer sprake is van extreme scores op PEM en PA, waardoor deze relatie duidelijker naar voren zou kunnen

(32)

32 komen dan met het huidige gemiddelde sample. Dit zou onderzocht kunnen worden in vervolgonderzoek.

Uit de exploratieve netwerkanalyses bleek dat sommige lagere-orde dimensies van de DBQ minder sterk een cluster vormden dan werd verwacht. Dit zou kunnen komen omdat sommige schalen lastig dagelijks te meten zijn, aangezien mensen er niet dagelijks mee te maken hebben. Dit zou kunnen gelden voor gedrag gerelateerd aan prestatiegerichtheid en sociale hechtheid.

Vervolgonderzoek

Aangezien het huidige onderzoek uitgevoerd is op basis van een subklinische populatie kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden naar een klinische populatie. Dit is een mogelijkheid voor vervolgonderzoek. Een verdere aanbeveling voor

vervolgonderzoek zou kunnen zijn om met andere methoden dan

zelfrapportagevragenlijsten te werken. Zo zouden er van tevoren en na afloop klinische interviews kunnen plaatsvinden voor persoonlijkheid, en depressie en angststoornissen. Dit zou kunnen zorgen voor minder subjectiviteit en ‘common method bias’ (Podsakoff et al., 2003).

Ook zou vervolgonderzoek gedaan kunnen worden naar de DBQ. Er zou geprobeerd kunnen worden deze vragenlijst meer toe te spitsen op gedrag en minder op emoties en cognities. Daarnaast zou de DBQ met netwerk- en/of factoranalyses uitgebreider in kaart gebracht kunnen worden. De DBQ zou op basis hiervan aangepast kunnen worden zodat sommige lagere-orde dimensies sterkere clusters gaan vormen.

Verder zou in vervolgonderzoek gekeken kunnen worden naar het dagelijks meten van depressie- en angstsymptomen. Dit zou kunnen zorgen voor sterkere en klinisch meer

(33)

33 relevante relaties met persoonlijkheid, gedrag en emoties, bij bijvoorbeeld de netwerk- en mediatie-analyses. Ook kan er zo worden onderzocht of depressie- en angstsymptomen veranderen over tijd en of deze verandering samenhangt met bijvoorbeeld dagelijkse emoties of gedrag. De verwachting is dat dit het geval zal zijn.

Tot slot zou ook meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de voorspelbaarheid van gedrag op basis van depressie- of angstsymptomen, of zelfs naar de DBQ als maat van depressie- of angstsymptomen. Hierbij zouden zowel gedrag als depressie- en

angstsymptomen dagelijks gemeten kunnen worden. Vanuit de resultaten van dit onderzoek wordt verwacht dat dagelijks gedrag bij depressiesymptomen een voorspellende waarde zal hebben. Er wordt verwacht dat de voorspellende waarde van dagelijks gedrag minder zal zijn bij angstsymptomen.

Het doel van dit onderzoek was om meer duidelijkheid te verschaffen in de

overeenkomsten en verschillen tussen depressie- en angstsymptomen. Eerder onderzoek kon bevestigd worden, NEM met de daaronder vallende lagere-orde dimensies, kan gezien worden als een nonspecifieke factor voor depressie- en angstsymptomen. PEM kan gezien worden als een specifieke factor voor depressiesymptomen.

Er zijn ook nieuwe inzichten aan het licht gekomen, lagere-orde dimensies vallend onder PEM bleken minder goede specifieke factoren te zijn voor depressiesymptomen dan verwacht. Ook is aangetoond dat dagelijks gedrag en negatieve emoties een grotere rol spelen bij de relatie van persoonlijkheid met depressiesymptomen dan bij de relatie met angstsymptomen.

(34)

34 Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders fifth edition (DSM-5®). Arlington, TX: American Psychiatric Association.

Anthony, M. M. (2014). Behavior therapy. In R. J. Corsini, & D. Wedding, (Eds.), Current

psychotherapies (10th ed.) (pp. 193-229). Belmont, CA: Brooks/Cole.

Burton, K. L., Williams, L. M., Clark, C. R., Harris, A., Schofield, P. R., & Gatt, J. M. (2015). Sex differences in the shared genetics of dimensions of self-reported depression and anxiety. Journal of affective disorders, 188, 35-42.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales. Journal of

personality and social psychology, 67(2), 319-333.

Clark, L. A., & Watson, D. (1991). Tripartite model of anxiety and depression: Psychometric evidence and taxonomic implications. Journal of abnormal psychology, 100(3), 316- 336.

Cramer, A. O., Sluis, S., Noordhof, A., Wichers, M., Geschwind, N., Aggen, S. H., Kendler, K. S., & Borsboom, D. (2012). Dimensions of normal personality as networks in search of equilibrium: You can't like parties if you don't like people. European Journal of

Personality, 26(4), 414-431.

Cramer, A. O., Waldorp, L. J., van der Maas, H. L., & Borsboom, D. (2010). Comorbidity: A network perspective. BEHAVIORAL AND BRAIN SCIENCES, 33, 137-193.

Cole, D. A., & Milstead, M. (1989). Behavioral correlates of depression: Antecedents or consequences? Journal of Counseling Psychology, 36(4), 408-416.

Dalhuijsen, M. (2016). De relatie tussen negative emotionality en gedrag. (Niet

gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland. Digman, J. M. (1990). Personality structure: Emergence of the five-factor model. Annual

review of psychology, 41(1), 417-440.

Dobson, K. S. (1985). The relationship between anxiety and depression. Clinical Psychology

Review, 5(4), 307-324.

Eigenhuis, A., Kamphuis, J. H., & Noordhof, A. (2013). Development and validation of the Dutch brief form of the Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF- NL). Assessment, 20(5), 565-575.

Epskamp, S., Cramer, A. O., Waldorp, L. J., Schmittmann, V. D., & Borsboom, D. (2012). qgraph: Network visualizations of relationships in psychometric data. Journal of

(35)

35 Feldman, L. A. (1993). Distinguishing depression and anxiety in self-report: Evidence from

confirmatory factor analysis on nonclinical and clinical samples. Journal of consulting

and clinical psychology, 61(4), 631-638.

Fleeson, W. (2001). Toward a structure-and process-integrated view of personality: Traits as density distributions of states. Journal of personality and social psychology, 80(6), 1011-1027.

Hofmann, S. G., & Bitran, S. (2007). Sensory-processing sensitivity in social anxiety disorder: relationship to harm avoidance and diagnostic subtypes. Journal of anxiety

disorders, 21(7), 944-954.

Hsu, L. R., Hailey, B. J., & Range, L. M. (1987). Cultural and emotional components of loneliness and depression. The Journal of psychology,121(1), 61-70.

Ilies, R., De Pater, I. E., & Judge, T. (2007). Differential affective reactions to negative and positive feedback, and the role of self-esteem. Journal of Managerial

Psychology, 22(6), 590-609.

Kessler, R. C., Chiu, W. T., Demler, O., & Walters, E. E. (2005). Prevalence, severity, and comorbidity of 12-month DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of general psychiatry, 62(6), 617-627.

Kircanski, K., LeMoult, J., Ordaz, S., & Gotlib, I. H. (2016). Investigating the nature of co- occurring depression and anxiety: Comparing diagnostic and dimensional research approaches. Journal of Affective Disorders.

http://dx.doi.org/10.1016/j.jad.2016.08.006i

Lovibond, S. H., & Lovibond, P. F. (1995a). Manual for the Depression Anxiety Stress Scales. Sydney: Psychology Foundation.

Lovibond, P. F., & Lovibond, S. H. (1995b). The structure of negative emotional states: Comparison of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS) with the Beck

Depression and Anxiety Inventories. Behaviour research and therapy, 33(3), 335-343. Mineka, S., Watson, D., & Clark, L. A. (1998). Comorbidity of anxiety and unipolar mood

disorders. Annual review of psychology, 49(1), 377-412.

Müller, L. (2016). Voorspelt persoonlijkheid, gemeten door de MPQ-BF-NL, gedrag? De

relatie tussen positive emotionality en positief dagelijks gedrag. (Niet gepubliceerde

masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Nitschke, J. B., Heller, W., Imig, J. C., McDonald, R. P., & Miller, G. A. (2001). Distinguishing dimensions of anxiety and depression. Cognitive Therapy and Research, 25(1), 1-22. Patrick, C. J., Curtin, J. J., & Tellegen, A. (2002). Development and validation of a brief form

(36)

36 of the Multidimensional Personality Questionnaire. Psychological assessment, 14(2), 150-163.

Podsakoff, P. M., MacKenzie, S. B., & Podsakoff, N. P. (2012). Sources of method bias in social science research and recommendations on how to control it. Annual review of

psychology, 63, 539-569.

Podsakoff, P. M., MacKenzie, S. B., Lee, J. Y., & Podsakoff, N. P. (2003). Common method biases in behavioral research: A critical review of the literature and recommended remedies. Journal of applied psychology, 88(5), 879-903.

Preacher, K. J., & Kelley, K. (2011). Effect size measures for mediation models: Quantitative strategies for communicating indirect effects. Psychological methods, 16(2), 93-115. Starcevic, V., Uhlenhuth, E. H., Fallon, S., & Pathak, D. (1996). Personality dimensions in

panic disorder and generalized anxiety disorder. Journal of affective disorders, 37(2), 75-79.

Takahashi, Y., W. Roberts, B., Yamagata, S., & Kijima, N. (2015). Personality traits show differential relations with anxiety and depression in a nonclinical

sample. Psychologia, 58(1), 15-26.

Tellegen, A., & Waller, N. G. (2008). Exploring personality through test construction:

Development of the Multidimensional Personality Questionnaire. The Sage handbook

of personality theory and assessment, 2, 261-292.

Tse, W. S., & Bond, A. J. (2004). The Impact of Depression on Social Skills: A review. Journal of Nervous and Mental Disease, 192(4), 260-268.

Vrielink, M. (2015). Gedrag voorspellen aan de hand van de MPQ-BF-NL. (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Watson, D., Clark, L. A., & Carey, G. (1988). Positive and negative affectivity and their relation to anxiety and depressive disorders. Journal of abnormal psychology, 97(3), 346-353.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social

psychology, 54(6), 1063-1070.

Watson, D., Wiese, D., Vaidya, J., & Tellegen, A. (1999). The two general activation systems of affect: Structural findings, evolutionary considerations, and psychobiological evidence. Journal of personality and social psychology, 76(5), 820-838.

Zuroff, D. C., Fournier, M. A., & Moskowitz, D. S. (2007). Depression, perceived inferiority, and interpersonal behavior: Evidence for the involuntary defeat strategy. Journal of

(37)

37 Bijlage 1

(38)

38 Bijlage 2

(39)

39 Bijlage 3

Daily Behavioral Questionnaire (DBQ) Positive Emotionality (PEM)

Wellbeing Dag 1

Ik heb gisteren gelachen.

Ik voelde me gisteren opgewekt. Ik had gisteren pech.

Ik keek gisteren positief naar mezelf. Ik was gisteren ontevreden.

Ik heb gisteren genoten van de dingen die ik heb gedaan. Ik heb gisteren iets leuks gedaan.

Dag 2

Ik zat gisteren lekker in mijn vel.

Ik heb gisteren positief over mijn toekomst gedacht. Ik voelde me gisteren gelukkig.

Ik was gisteren tevreden met mezelf. Het was gisteren een interessante dag. Ik was gisteren graag onder de mensen. Ik heb me gisteren blij gevoeld.

Ik was gisteren tevreden. Social Potency

Dag 1

Gisteren heb ik iemand van mijn mening proberen te overtuigen.

Ik heb gisteren vermeden om in het middelpunt van de aandacht te staan. Ik heb gisteren de leiding genomen.

Ik heb gisteren iemand anders een besluit voor mij laten nemen. Dag 2

Ik heb gisteren anderen verteld wat ze moesten doen.

Ik heb gisteren mijn best gedaan om in het middelpunt van de aandacht te staan. Ik heb gisteren een beslissing voor anderen genomen.

Ik heb gisteren makkelijk beslissingen genomen.

Gisteren heb ik in het middelpunt van de belangstelling gestaan. Ik heb gisteren iemand anders de leiding laten nemen.

Achievement Dag 1

Hoeveel uur heb jij gisteren gestudeerd/gewerkt?

Ik was gisteren slordig in het uitvoeren van een taak/opdracht. Studie/werk had gisteren prioriteit.

Ik heb gisteren mijn taken opgegeven. Ik heb gisteren harder gewerkt dan anderen.

(40)

40 Dag 2

Ik ben gisteren een uitdaging aangegaan. Ik heb gisteren de kantjes er vanaf gelopen. Hoeveel uur heb jij gisteren gestudeerd/gewerkt? Ik heb gisteren van mijn studie/werk genoten.

Gisteren gaf ik de moed op bij de dingen die ik moest doen. Ik was gisteren gedreven om iets te bereiken.

Social closeness Dag 1

Gisteren heb ik een vriend of bekende geholpen. Ik wilde gisteren graag alleen zijn.

Hoeveel uur heb je gisteren met je vrienden besteed? Ik heb gisteren vrienden om me heen gehad.

Ik voelde gisteren liefde voor een ander.

Heb je gisteren met een goede vriend gesproken?

Ik heb gisteren mijn eigen problemen opgelost, zonder de hulp van anderen. Dag 2

Ik heb gisteren een praatje gemaakt met een onbekend persoon. Hoeveel uur heb je gisteren met je vrienden besteed?

Ik was gisteren een luisterend oor voor iemand anders. Gisteren heb ik iemand om hulp gevraagd.

Gisteren heb ik een ander getroost.

Ik heb gisteren mensen om hun mening gevraagd.

Ik heb mij gisteren op mijn gemak gevoeld bij de mensen om me heen. Negative Emotionality (NEM)

Stress reaction Dag 1

Ik voelde me gisteren schuldig. Gisteren heb ik me zorgen gemaakt. Ik voelde me gisteren kwetsbaar.

Gisteren heb ik me waardeloos gevoeld. Mijn stemming wisselde gisteren. Dag 2

Ik was gisteren slecht gehumeurd zonder reden. Ik heb vannacht slecht geslapen door mijn zorgen.

Ik raak gespannen als ik aan de gebeurtenissen van gisteren denk. Ik raakte gisteren van streek.

Ik kon gisteren mijn zorgen vergeten. Ik voelde me gisteren gekwetst.

(41)

41 Aggression

Dag 1

Ik heb gisteren iemand met opzet bang gemaakt. Ik heb gisteren een gewelddadige film of serie gekeken. Ik was gisteren boos.

Gisteren heb ik bewust een ander schade toegebracht. Ik heb gisteren iemand gepest.

Ik heb gisteren wraak genomen. Dag 2

Ik heb gisteren iemand uitgescholden.

Ik heb gisteren een ander gebruikt om er zelf een voordeel uit te halen. Ik heb gisteren opzettelijk iemand pijn gedaan

Ik had gisteren het idee dat mensen mij niet mochten. Ik voelde me gisteren geïrriteerd.

Ik had gisteren zin om iemand te slaan. Alienation

Dag 1

Ik was gisteren op mijn hoede voor anderen.

Ik heb het idee dat anderen gisteren gebruik van mij hebben gemaakt. Er is gisteren over mij geroddeld.

Ik voelde me gisteren verraden.

Ik had gisteren het gevoel dat anderen mij pijn wilden doen. Dag 2

Ik het gisteren het gevoel gehad dat mensen de baas over mij spelen. Ik ben gisteren eerlijk behandeld door anderen.

Ik had gisteren het gevoel dat ik slachtoffer was van dingen die anderen deden. Gisteren hebben mensen tegen mij gelogen.

Ik voelde me gisteren door anderen gebruikt. Constraint (CON)

Control Dag 1

Mijn dag is gisteren volgens plan verlopen.

De dingen die ik gisteren moest doen heb ik voorzichtig gedaan. Ik nam gisteren de dingen zoals ze kwamen.

Ik heb gisteren drugs gebruikt (m.u.v. alcohol en sigaretten). Hoeveel glazen alcohol heb je gisteren gedronken?

Dag 2

Ik heb gisteren spontaan iets ondernomen. Ik was oplettend gsiteren

Ik heb gisteren drugs gebruikt (m.u.v. alcohol en sigaretten). Ik heb gisteren beslissingen goed afgewogen.

(42)

42 Hoeveel glazen alcohol heb je gisteren gedronken?

Ik heb me gisteren geïrriteerd aan mensen die zich onfatsoenlijk gedroegen. Ik was gisteren laks.

Harmavoidance Dag 1

Ik heb gisteren een avontuur beleefd. Ik heb gisteren iets gevaarlijks gedaan. Ik ben gisteren voorzichtig geweest. Ik heb gisteren een regel overtreden. Ik was gisteren verlegen bij onbekenden. Dag 2

Ik ben gisteren door het rode stoplicht gereden.

Ik had het gisteren leuk gevonden om een extreme sport te doen (bijv. skydiving). Ik voelde me gisteren snel vermoeid.

Ik bracht gisteren mezelf in gevaar.

Ik heb gisteren voor veilige activiteiten gekozen. Traditionalism

Dag 1

Ik heb me gisteren egoïstisch gedragen. Ik was gisteren preuts.

Ik heb gisteren gebeden.

Ik heb gisteren negatief over mijn ouders gedacht. Ik had gisteren een ethisch dilemma.

Dag 2

Ik heb me gisteren rebels gedragen.

Ik had gisteren oog voor de diepere zin van het leven. Ik had gisteren steun van mijn geloof.

Ik heb gisteren iets immoreels gedaan. Ik heb gisteren mijn ouders gebeld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The focus was on the understanding of urban public open space, value conflicts by different urban stakeholders on their perceptions, values and uses of urban

[r]

Die kaan met die streekindeling van die RSA (deur die Afdeling Streekgeskiedenis) kan oak meet dikwels geplaas word om byvoorbeeld aan te toon watter plekke, dorpe, stede

The axial wheel has the highest Strouhal number and the greatest potential to increase the heat transfer with regard to the pulsation frequency.. Therefore, a variation of the

This post-hoc analysis of 179 patients with CAP that had received &gt;48 h of beta-lactam treatment prior to hospitalization to a non-ICU ward, did not reveal that continued

To get a proper understanding of the way teaching and learning takes place in the Classroom of the Future you can watch our video that we created with this first group of students

• Jiapan Guo, Chenyu Shi, George Azzopardi, and Nicolai Petkov, Recognition of archi- tectural and electrical symbols by COSFIRE filters with inhibition, In Computer Analysis of

The results observed during in vivo experiments are very well explained by the developed contact and friction model, which predicts the friction as a function of product