• No results found

Nieuwe WCO II: wet continuïteit ondernemingen II : het informele dwangakkoord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwe WCO II: wet continuïteit ondernemingen II : het informele dwangakkoord"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuwe WCO II: Wet continuïteit ondernemingen II

‘Het informele dwangakkoord’

Masterscriptie: Arbeid en onderneming Naam: Clim Giesen Studentnummer: 10970878

Begeleider: R.Beltzer Datum: 4 januari 2016

(2)

2 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 3 1.1 ONDERWERPKEUZE 4 1.2 PROBLEEMSTELLING 4 1.3 BEHANDELING EN OPBOUW 4

2. HOOFDLIJNEN HUIDIG RECHT EN WCO II 6

2.1 HET HUIDIGE RECHT 6

2.1.1 HET FAILLISSEMENTSAKKOORD 6

2.1.2 HET SURSEANCEAKKOORD 7

2.1.3 HET ONDERHANDSE AKKOORD BUITEN FAILLISSEMENT 7

2.2 WAT VOORAF GING AAN WCOII 8

2.3 HET HUIDIGE RECHT TOEGEPAST OP DE PRAKTIJK 9

2.3.1 VROOM EN DREESMANN 10

2.3.2 HET PAYROLL-ARREST 11

2.4 CONCLUSIE 12

3. WCO II-REGELING 13

3.1 ACHTERGROND 13

3.2 EERSTE FASE: HET OPSTELLEN VAN HET AKKOORD 14

3.2.1 INDELING IN KLASSEN 15

3.2.2 DE STEMMING 16

3.3 TWEEDE FASE: DE ALGEMEENVERBINDENDVERKLARING 17

3.3.1 GEVOLGEN ALGEMEENVERBINDENDVERKLARING 19 3.3.2 ACTIO PAULIANA 20 4. POSITIE DEELNEMERS 23 4.1 POSITIE SCHULDEISER 23 4.2 POSITIE SCHULDENAAR 24 4.3 POSITIE AANDEELHOUDERS 24

4.3.1 INTER ACCES GROEP 25

4.4 CONCLUSIE 27

5. KRITIEK 28

5.1 ‘ IS HET WETSVOORSTEL MISBRUIKBESTENDIG?’ 28

5.1.1 SUGGESTIES 29

5.2 HET AKKOORD IS DE ONTBREKENDE SCHAKEL VAN HET HUIDIGE RECHT 31

5.3 CONCLUSIE 33 6. CONCLUSIE 35 DOORBRAAK CONTRACTSVRIJHEID 36 HET TOEZICHTHOUDEND ORGAAN 36 ACTIO PAULIANA 37 7. LITERATUURLIJST 39 8. BIJLAGEN 42

(3)

3

1.

Inleiding

Naar aanleiding van het toenemende aantal faillissementen is het

wetgevingsprogramma ‘Herijking van het Faillissementsrecht’ in 2012 door de minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd.1 Wanneer een onderneming in een faillissementsprocedure betrokken raakt, is het meestal te laat om deze te redden. Herstructurering van de schulden is vaak niet meer mogelijk en het vermogen wordt geliquideerd. Dit gaat ten koste van de onderneming of onderdelen van de

onderneming die nog enigszins economisch levensvatbaar zijn. Dit probleem speelt al decennia lang; zo werd in de vorige eeuw de

insolventieprocedure te laat aangevraagd en moest er toen en nu meer focus worden gelegd op het tijdig ingrijpen buiten de insolventieprocedure.2 Het CBS publiceerde cijfers waaruit blijkt dat tussen 2006 en 2011 60% van de faillissementen werd beëindigd door opheffing wegens gebrek aan baten, herstructurering was in deze gevallen niet meer mogelijk. Daarbij is het aantal faillissementen toegenomen door de economische crisis.3 Ondernemingen willen in de meeste gevallen dat een

faillissement wordt voorkomen, daarom bestaat er in ons huidige recht de mogelijkheid schuldeisers een akkoord aan te bieden. Met het akkoord willen de ondernemingen meestal aansturen op uitstel van betaling of zelfs kwijting van de vordering. Schuldeisers staat het vrij hier wel of niet aan mee te werken. Dit kan ertoe leiden dat één enkele schuldeiser een akkoord dan wel reorganisatie buiten

faillissement kan dwarsbomen. Het komt nauwelijks voor dat de rechter een schuldeiser kan dwingen mee te werken aan een akkoord. Daarnaast kunnen schuldeisers met een zekerheidsrecht, dit zijn meestal banken, niet gedwongen worden mee te werken aan een akkoord. Tevens komt het voor dat schuldeisers wel bereid zijn mee te werken aan een akkoord maar het bestuur onder druk van de aandeelhouders niet wenst mee te werken. Daarom bestaat de behoefte in praktijk schuldeisers en/of aandeelhouders die geen redelijk belang hebben bij het weigeren van hun medewerking te kunnen dwingen mee te werken aan het akkoord. Met de invoering van de Wet Continuïteit Ondernemingen II moet aan deze behoefte

1

Kamerstukken II, 2012-2013, 29 911, nr. 74.

2

Adriaanse, Informele reorganisatie in het perspectief van surseance van betaling, WSNP 2004.

(4)

4 tegemoet gekomen worden en herstructurering van ondernemingen worden

bevorderd.4

1.1 Onderwerpkeuze

Met deze scriptie breng ik het wetsvoorstel ‘Wet continuïteit onderneming II’ (hierna: WCO II) onder de aandacht. Met de invoering van de WCO II moet het mogelijk worden alle partijen: de schuldenaar, de schuldeiser en de aandeelhouder te binden aan een akkoord met als doel de herstructurering van de onderneming in

moeilijkheden te bevorderen. Er bestaat een behoefte bij ondernemingen alle partijen te binden aan een akkoord waardoor de kans op faillissement zoveel mogelijk wordt beperkt. De behoefte van de praktijk en de doelstelling van het wetsvoorstel zal ik door middel van deze scriptie analyseren. Hierbij maak ik gebruik van het concept-wetsvoorstel WCO II, het huidige recht en de jurisprudentie.

1.2 Probleemstelling

Voldoet het wetsvoorstel WCO II aan de doelstellingen en de preventieve herstructurering die men voornemens is hiermee te bereiken?

1.3 Behandeling en opbouw

Voordat ik inhoudelijk in ga op het wetsvoorstel WCO II komen eerst de hoofdlijnen van het huidige recht en het wetsvoorstel aan bod. Deze worden aangevuld met voorbeelden uit de praktijk. Vervolgens in hoofdstuk 3 zullen de procedure en de kenmerken van het wetsvoorstel WCO II worden geschetst. Hierbij richt ik mij vooral op de totstandkoming van het akkoord, de procedure, de mogelijkheid tot algemeen verbindend verklaren, de actio Pauliana en de nieuwe en gewijzigde artikelen van de Faillissementswet. In hoofdstuk 4 worden de posities van de verschillende deelnemers in de procedure behandeld, dit zijn de schuldeiser, de schuldenaar en de

aandeelhouder. Tevens wordt dit hoofdstuk aangevuld met voorbeelden uit de praktijk. In hoofdstuk 5 heb ik gekozen voor het analyseren van artikelen waarin kritisch gekeken wordt naar het wetsvoorstel. Deze artikelen geven naar mijn mening goede suggesties inzake de invoering van het informele dwangakkoord en het heeft mij tevens kritisch laten kijken naar bepaalde aspecten van het concept-wetsvoorstel.

4

(5)

5 Afsluitend wordt in hoofdstuk 6 een conclusie gegeven waarin duidelijk mijn

probleemstelling naar voren wordt gebracht en daaruit zal blijken of de doelstellingen van het informele dwangakkoord bereikt zullen worden. In hoofdstuk 7 wordt een overzicht gegeven van de literatuur die ik heb gebruikt voor het schrijven van deze scriptie en in hoofdstuk 8 zijn de nieuwe en de gewijzigde artikelen op grond van het concept-wetsvoorstel WCO II als bijlagen toegevoegd.

(6)

6

2.

Hoofdlijnen huidig recht en WCO II

In dit hoofdstuk zal ik allereerst het huidige recht toelichten; voornamelijk de akkoorden zoals we die in het thans geldende recht kennen. Daarna zal ik het wetgevingsprogramma waaruit de WCO II voortvloeit kort toelichten. Beide onderdelen vul ik aan met voorbeelden uit de praktijk.

2.1 Het huidige recht

Het huidige recht kent verschillende akkoorden, namelijk: het faillissements- 5, surseance-6 en het onderhandse akkoord buiten faillissement.7 Het faillissements- en het surseanceakkoord zijn voor een groot gedeelte gelijk aan elkaar wat vorm, inhoud en rechtskarakter betreft en zij hebben hun grondslag in de Faillissementswet. Het onderhandse akkoord buiten faillissement verschilt van deze twee en heeft zijn grondslag in het vermogensrecht.

2.1.1 Het faillissementsakkoord

Het faillissementsakkoord is een overeenkomst tussen de gefailleerde en zijn

schuldeisers, de wettelijke grondslag is te vinden in artikel 138 e.v. Faillissementswet (hierna: Fw). Deze overeenkomst kan de gefailleerde aanbieden aan zijn schuldeisers. Het akkoord geldt alleen voor de concurrente schuldeisers; preferente schuldeisers hebben recht op betaling van hun hele vordering.8 De inhoud van het akkoord is niet wettelijk geregeld en wordt overgelaten aan de gefailleerde; hij biedt de schuldeisers aan een gedeelte van de totale schulden te betalen om zo finale kwijting overeen te komen. Tijdens de verificatievergadering wordt gestemd over het akkoord en op grond van artikel 145 Fw is een gewone meerderheid van stemmen vereist. Als het akkoord is aangenomen, moet het bekrachtigd worden door de rechtbank. Dit wordt homologatie genoemd,9 het gehomologeerde akkoord is op grond van artikel 157 Fw verbindend voor alle concurrente schuldeisers.10 Hiermee eindigt het faillissement en

5 Artikel 138 Fw. 6 Artikel 214 Fw.

7 Geen wettelijke basis in Faillissementswet, regels van het vermogensrecht moeten hierbij in acht

worden genomen.

8

AMS Advocaten, Het akkoord in faillissement, 2014 [online].

9

Artikel 150 Fw.

(7)

7 is er meestal een voordeel voor beide partijen.11 Voor de schuldeisers kan het

aannemen van het akkoord voordelig zijn omdat zij in zulke gevallen meestal een hoger percentage van hun vordering betaald krijgen dan bij vereffening van de boedel. 2.1.2 Het surseanceakkoord

Het surseanceakkoord kan aangevraagd worden door een schuldenaar op grond van artikel 214 Fw en geldt alleen jegens concurrente schuldeisers. Het komt gedeeltelijk overeen met het faillissementsakkoord; de schuldenaar betaalt de schuldeisers

eveneens een bepaald percentage van hun vorderingen en het resterende deel van de vorderingen wordt kwijtgescholden. Er is sprake van een formele

insolventieprocedure; de schuldenaar voorziet dat hij niet voort kan gaan met het betalen van zijn opeisbare schulden en richt zich tot de rechter waar hij uitstel van betaling verzoekt. Wanneer uitstel van betaling wordt toegewezen door de rechter heeft de schuldenaar een ‘adempauze’ waarin hij orde op zaken kan stellen.12 De herstructurering op basis van het surseanceakkoord maakt het mogelijk dat de onderneming met een schone lei verder kan gaan. Het komt echter in praktijk vaak voor dat een surseanceakkoord niet de veelbelovende doelen bereikt die men voornemens was ermee te bereiken. Het akkoord heeft zich zelfs ontwikkeld tot het ‘voorportaal van faillissement’.13 Redenen hiervoor zijn het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak inzake uitstel van betaling, dit heeft een stigmatiserende

werking op de onderneming omdat schuldeisers over zullen gaan tot actie wanneer zij zich realiseren dat het slecht gaat met de onderneming. Tevens levert de beperkte reikwijdte van het akkoord problemen op; zoals hierboven al aangegeven geldt het alleen jegens concurrente schuldeisers.

2.1.3 Het onderhandse akkoord buiten faillissement

Het onderhandse akkoord buiten faillissement maakt het mogelijk voor schuldenaren in een eerder stadium aan herstructurering van de onderneming te beginnen. Het onderhandse akkoord heeft als doelstelling de bestaande schulden terug te brengen naar kleinere, meer realistische bedragen doordat de schuldeisers van een deel van

11

Art. 173 Fw.

12

Mennens & Veder, p. 3-4.

(8)

8 hun vorderingen afzien.14 De regels betreffende het onderhandse akkoord zijn terug te vinden in het vermogensrecht, er bestaat geen wettelijke grondslag in de

Faillissementswet. Het akkoord wordt in beginsel op basis van wilsovereenstemming tussen partijen gesloten. Als een onderhands akkoord wordt geaccepteerd door de schuldeisers ontvangen zij een percentage van de vordering tegen finale kwijting, het percentage is relatief laag in vergelijking met hun daadwerkelijke vordering. Het is echter van belang dat alle schuldeisers met dit akkoord instemmen omdat één enkele schuldeiser de totstandkoming van het akkoord al kan frustreren. Dit zal meestal leiden tot een faillissement en dan is er vaak niks of niet veel meer over voor de schuldeisers. In het huidige recht bestaat geen mogelijkheid voor de schuldenaar een schuldeiser of aandeelhouder te dwingen mee te werken aan een onderhands akkoord. Het staat een schuldeiser in principe vrij een onderhands akkoord te weigeren. Toch oordeelde de rechter in het Payroll-arrest dat een dwarsliggende schuldeiser in

sommige gevallen gebonden kan worden aan het akkoord. Hierover in paragraaf 2.3.2 meer.15

2.2 Wat vooraf ging aan WCO II

De afgelopen jaren is door de gevolgen van de economische en financiële crisis het aantal ondernemingen dat in moeilijkheden verkeert flink toegenomen.

Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht samengesteld. Met dit wetgevingsprogramma moet het

faillissementsrecht op de zwakke punten worden aangepakt en gewijzigd. Het is vooral gericht op het aanpakken van faillissementsfraude en op het bevorderen van het informele reorganisatieproces van ondernemingen. Drie wetsvoorstellen zijn ontworpen op basis van de volgende drie pijlers:

1. fraudebestrijding;

2. versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven; 3. modernisering van de faillissementsprocedure.16

14

Vriesendorp & Hermans & De Vries, p. 2.

15

HR 12 augustus 2005, NJ 2006, 230.

(9)

9 Al eerder is het wetsvoorstel ‘herziening strafbaarstelling faillissementsfraude’17 als

onderdeel het wetgevingsprogramma gericht op bestrijding van fraude ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel ziet voornamelijk in de mogelijkheid

strafrechtelijk op te treden tegen schending van de administratie- en bewaarplicht.18 Het niet naleven wordt, onafhankelijk van het intreden van het faillissement, als zelfstandig economisch delict aangemerkt.19 Afgelopen jaar heeft de Raad van State over het ‘Voorontwerp Wet continuïteit ondernemingen I’ (hierna: WCO I) advies uitgebracht. Het voorontwerp bevatte een wettelijke basis voor de ‘pre-pack’. Het doel van dit voorontwerp is het bepalen van een mogelijkheid tot aanwijzen van een curator die het afhandelen van faillissement als taak op zich neemt en daarmee de doorstart van levensvatbare onderdelen na faillissement (zoveel mogelijk) in tact houdt. Uit empirisch onderzoek in 2014, van de Radboud Universiteit in

samenwerking met BDO Consultants20, is gebleken dat door de pre-packpraktijk van de afgelopen jaren succesvolle doorstarts mogelijk zijn gemaakt. Bedrijfsonderdelen die nog wel levensvatbaar waren werden verkocht voor een hogere prijs dan de liquidatiewaarde en zo kon ook een deel van de werkgelegenheid behouden blijven. De WCO II21 maakt deel uit van de tweede pijler van het wetgevingsprogramma. Deze pijler bevat maatregelen om onnodige faillissementen zoveel mogelijk te voorkomen door de positie van (dwarsliggende) vermogensverschaffers te wijzigen. Hiermee worden ondernemers met dreigende betalingsproblemen gestimuleerd deze problemen in een vroeg stadium aan te geven en reorganisatie en herstructurering buiten faillissement mogelijk te maken.

2.3 Het huidige recht toegepast op de praktijk

In deze paragraaf heb ik gekozen voor twee bekende en toepasselijke uitspraken die aansluiten bij dit onderwerp: de uitspraak tegen warenhuisketen Vroom en

Dreesmann en het Payroll-arrest.

17 Kamerstukken II 2012/14, 33 994, nr. 2. 18 Art. 2:10 BW jo. 3:15i BW.

19

Kamerstukken II 2012/13, 33 994, nr.3, p 1-3 (MvT).

20

Optreden stille bewindvoerder leidt tot hogere boedelopbrengst’, FD , 7 juli 2014.

(10)

10 2.3.1 Vroom en Dreesmann

Warenhuisketen Vroom en Dreesmann (hierna: V&D) verkeerde jaren in

moeilijkheden en deed er alles aan om een faillissement te voorkomen; zo werden diverse belanghebbenden om financiële offers gevraagd. Deze offers hielden onder andere in dat V&D met de pandeigenaren een akkoord wilde bereiken over een huurkorting. Alhoewel niet iedere pandeigenaar akkoord ging, voerde V&D de korting ook bij hen door. Er werd een vaststellingsovereenkomst getekend waarin de verhuurders een halfjaar genoegen moesten nemen met 41,1% van de huurprijs. Vier van de verhuurders die het niet eens waren met de huurkorting spanden een kort geding aan tegen V&D en vorderden volledige betaling van de huur. V&D beweerde dat de verhuurders handelden in strijd met de redelijkheid en billijkheid22 en/of misbruik maakten van hun bevoegdheid23 wegens de aanzienlijk slechte financiële situatie waarin V&D verkeerde. De dwarsliggende verhuurders zouden op deze manier profiteren van het feit dat alle andere verhuurders wel hun

verantwoordelijkheid hadden genomen, aldus V&D.24 De verhuurders beweerden aan de andere kant dat hier sprake was van twee grondbeginselen die V&D moest

respecteren: de verbindende kracht25 en de contractsvrijheid26 van overeenkomsten.

De relevante overweging van de Rechtbank Overijssel op basis van het geldende recht luidt als volgt:

‘(...) Bezien vanuit de positie van V&D is juist dat zij groot belang heeft bij een

vooralsnog meer dan halvering van de huurprijs van alle filialen van V&D, maar welke huurder heeft dat nu niet! Juist zal zijn dat V&D noodlijdend is en dat het water haar tot aan de lippen staat, maar de kantonrechter moet zich tenminste de vraag stellen of die omstandigheden een doorbreking van bovengenoemde beginselen in ons recht rechtvaardigt.’27

22 Art. 2:248 BW. 23 Art. 3:13 BW. 24

Mennens & Beekhoven van den Boezem, p. 1-3.

25

Art. 3:296 BW.

26 Art. 3:40 BW.

(11)

11 Zoals de rechtbank hier aangeeft zijn de twee grondbeginselen, de verbindende kracht en de contractsvrijheid, van groot belang in ons huidige recht waardoor er niet snel vanaf geweken kan worden. De rechter oordeelde dat V&D gehouden was aan volledige betaling van de huur. V&D kon de verhuurders dus niet dwingen in te stemmen met de huurkorting. Dit is precies het punt waar het conceptwetsvoorstel WCO II een verschil wil maken. Zou de WCO II al van kracht zijn dan zou de rechter de dwarsliggende verhuurders kunnen binden aan de huurkorting van 41,1% door middel van een akkoord buiten faillissement, zie hiervoor hoofdstuk 3.

2.3.2 Het Payroll-arrest

Zoals ik heb aangegeven is het in het huidige recht mogelijk dat één enkele

schuldeiser de reorganisatie frustreert door niet in te stemmen met het onderhandse akkoord. Wil de ondernemer zijn onderneming redden, dan rest hem meestal niets anders dan de dwarsliggende schuldeiser volledig te betalen. In het Payroll-arrest werd hierover geoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het in sommige gevallen mogelijk is op grond van artikel 3:13 BW in een kort geding medewerking aan het akkoord te vorderen. Het vermeende misbruik van recht is dan gericht op het zonder goede reden weigeren van het verlenen van medewerking aan het akkoord. De rechter dient terughoudend op te treden bij het oordelen of er sprake is van misbruik op grond van artikel 3:13 BW. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan dit verzoek toegewezen worden. De stel- en bewijslast rust grotendeels bij de schuldenaar; hij moet specifieke feiten en omstandigheden stellen en bewijzen waaruit blijkt dat de schuldeiser in redelijkheid niet kan weigeren in te stemmen met het onderhandse akkoord.28

De relevante overweging Hoge Raad op basis van het geldend recht luidt als volgt:

‘(…) bij medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord is terughoudendheid geboden en is slechts onder zeer bijzondere omstandigheden plaats voor een bevel aan een schuldeiser om aan de uitvoering van een hem aangebonden akkoord mee te werken. Het ligt in beginsel op de weg van de schuldenaar die zodanige medewerking in rechte wenst af te dwingen de specifieke feiten en omstandigheden te stellen, en zo

(12)

12

nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser naar redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen’.29

2.4 Conclusie

Het faillissements- en het surseanceakkoord stemmen voor een groot deel met elkaar overeen. Het oorspronkelijke oogmerk van beide akkoorden verschillen echter. Het faillissementsakkoord heeft als doel gerechtelijke vereffening te voorkomen. Het surseanceakkoord is meer gericht op het herstel van de financiële positie van de schuldenaar. Het onderhands akkoord wordt in principe gesloten door

wilsovereenstemming, het heeft immers geen wettelijke grondslag maar is gebaseerd op de regels uit het vermogensrecht. Hier kunnen partijen op een vrijwillige basis aan mee werken. Dit vormt vaak een probleem omdat het zich voor kan doen dat een enkele schuldeiser dit akkoord kan frustreren. Dit is enigszins begrensd door het Payroll-arrest waarin de schuldeiser gedwongen werd mee te werken aan het akkoord. In de uitspraak in de V&D zaak slaagde een dergelijke dwang echter niet. Het

akkoord buiten faillissement beoogt een oplossing te bieden in het geval een schuldenaar geconfronteerd wordt met één of meerdere schuldeisers die op een onaanvaardbare wijze de belangen van de schuldenaar en overige partijen schaden door het akkoord te frustreren. De schuldenaar hoeft dan niet de weg van de formele insolventieprocedure te doorlopen. In het volgende hoofdstuk wordt het

conceptwetsvoorstel omtrent dit akkoord toegelicht.

(13)

13

3.

WCO II-regeling

In dit hoofdstuk behandel ik de WCO II regeling inhoudelijk, ik zal de tweeledige procedure schetsen met verwijzing naar de nieuwe en gewijzigde artikelen. De procedure bestaat uit het opstellen van het akkoord en de algemeen verbindend

verklaring. Tevens zal ik het leerstuk van de actio pauliana kort toelichten, deze wordt met de invoering van het informele dwangakkoord gewijzigd. Voor een overzicht van de nieuwe en gewijzigde artikelen verwijs ik naar Bijlage I van deze scriptie.

3.1 Achtergrond

Uit de praktijk blijkt dat behoefte bestaat aan verandering van de regels omtrent het akkoord om zo reorganisaties te bevorderen. Ter voorbereiding van de regulering van het informele dwangakkoord zijn adviezen uitgebracht door verschillende personen die werkzaam zijn in de insolventiepraktijk. Daaruit is gebleken dat het in het huidige recht als een probleem wordt ervaren dat één enkele schuldeiser een akkoord kan dwarsbomen.30 In andere landen bestaat de mogelijkheid schuldeisers te dwingen medewerking te verlenen aan een akkoord indien de meerderheid van de schuldeisers heeft ingestemd met het akkoord. Het Scheme of Arrangement (hierna: het scheme) uit Engeland is het meest bekend in Europa. Het heeft net zoals het wetsvoorstel in WCO II als doel het reorganiseren van ondernemingen te bevorderen. Schuldeisers en aandeelhouders die een reorganisatie frustreren, kunnen op basis van het scheme gedwongen worden mee te werken aan een akkoord.31 Tevens heeft de aanbeveling van de Europese Commissie (hierna: de aanbeveling) als bron voor het informele dwangakkoord bijgedragen. De aanbeveling heeft als doelstelling lidstaten aan te sporen tot het invoeren van wetgeving die erop gericht is levensvatbare

ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren op een zo goedkope en efficiënte manier te herstructureren. 32

Het aangekondigde wetgevingsprogramma WCO II richt zich op het

vergemakkelijken van de totstandkoming van akkoorden buiten faillissement, stille bewindvoering en de mogelijkheid van een door de rechter opgelegd dwangakkoord 30 MvT, p. 4-5. 31 MvT, p. 8-9. 32 Vriesendorp, p. 9.

(14)

14 zodat onnodige faillissement kunnen worden voorkomen.33 Hierbij gaat het

wetsvoorstel uit van een procedure die opgedeeld kan worden in twee fasen; de eerste fase omvat het opstellen van het akkoord tussen de schuldenaar en de schuldeisers en/of aandeelhouders. En de tweede fase omvat de algemeenverbindendverklaring van het akkoord door de rechter. Deze twee fasen zal ik nader uitwerken in de volgende paragrafen.

3.2 Eerste fase: het opstellen van het akkoord

Het uitgangspunt van het informele dwangakkoord is het wijzigen van de positie en de rechten van de deelnemende partijen. Daarvan uitgaande kan worden gesteld dat op schuldeisers en/of aandeelhouders van wie de positie en rechten niet veranderen deze procedure niet van toepassing is.34 De aanbieder van het akkoord bepaalt wie partij wordt bij het akkoord en in de procedure betrokken zal worden (art. 368).35 Het akkoord kan worden aangeboden door iedere schuldenaar die rechtspersoonlijkheid bezit ofwel een natuurlijk persoon die een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent. De natuurlijke personen die geen beroep- of bedrijfsactiviteiten uitvoeren vallen niet onder deze regeling. Zij kunnen gebruik blijven maken van de huidige wettelijke schuldsaneringsregeling (art. 284 Fw).36

Indien een verzoek tot faillietverklaring van een onderneming al bij de rechter ligt en een van de partijen dient een verzoek in betreffende het informele dwangakkoord kan de rechter het verzoek tot faillietverklaring gedurende een redelijk termijn schorsen (art. 3c).37

Partijen krijgen de mogelijkheid over het akkoord te stemmen. Hiervoor krijgen zij acht dagen de tijd, dit komt overeen met de bestaande regeling omtrent het

faillissementsakkoord (art. 139 lid 1 Fw).38 Het akkoord dient aan een aantal waarborgen te voldoen. De meest belangrijke is dat uit het voorstel duidelijk moet

33 Brief minister van Veiligheid en Justitie , 27 november 2012, nr. 2. 34 MvT, p. 44. 35 MvT, p. 51. 36 MvT, p. 44-46. 37 MvT, p. 26-28. 38 MvT, p.56.

(15)

15 blijken wat het akkoord precies inhoudt en hoe dit akkoord zal leiden tot een positieve herstructurering (art. 370). Hierbij geniet de aanbieder van het akkoord in beginsel (contract)vrijheid.39

3.2.1 Indeling in klassen

De positie van schuldeisers en aandeelhouders in een onderneming is niet altijd gelijk. Zo kan een schuldeiser bijvoorbeeld een vordering met een zekerheidsrecht hebben en aandeelhouders kunnen verschillende soorten aandelen hebben met verschillende rechten. Het is van belang dat de partijen verdeeld worden op gelijke wijze, daarom voorziet het akkoord in een verdeling in klassen. Deze dient als volgt te worden vormgegeven. Aan het voorstel van het informele dwangakkoord moet een plan worden gehecht waarin vermeld wordt op welke wijze de schuldenaar beoogt de continuïteit van het akkoord te verzekeren (art. 370 lid 3 sub a).40 Er wordt een lijst van schuldeisers opgesteld waarin de hoogte van hun vordering alsmede de klassen waarin zij vallen vermeld dienen te worden (art. 370 lid 3 sub b).41 Omdat het surseance- of faillissementsakkoord niet voorzien in een indeling van klassen wordt hiervoor aangesloten bij het Scheme of Arrangement.42 Per schuldeiser wordt bekeken welk belang hij heeft bij het akkoord en op basis daarvan wordt hij ingedeeld in de juiste klassen (art. 369).43 Het is denkbaar dat het opstellen van het akkoord niet zonder discussie zal geschieden. Afspraken waaraan men kan denken met betrekking tot het informele dwangakkoord zijn langere betalingstermijnen of een lagere

rentevergoeding. Hierin zal qua bereidheid van partijen verschil ontstaan. Om preventief toezicht te houden kan door de betrokken partijen verzocht worden een rechter-commissaris in te stellen. Deze wordt benoemd door de rechtbank waar het verzoek is ingediend (art. 371).44 De rechter commissaris zal zich een oordeel moeten vormen over het verloop van de procedure, de inhoud van het akkoord en de indeling in klassen. Hierbij kan hij aangeven of het akkoord wijzigingen of aanvulling nodig heeft. Hij geeft een voorlopig oordeel en laat het vervolgens aan de rechter over te 39 MvT, 57-58. 40 MvT, p. 58-59. 41 MvT, p. 59. 42 MvT, p.53. 43 MvT, 52. 44 MvT, p. 61-62.

(16)

16 oordelen over het al dan niet verbindend verklaren van het akkoord. Hierover in paragraaf 3.3 meer.

3.2.2 De stemming

Als het akkoord inhoud heeft gekregen is de stemming de laatste stap van de eerste fase. Ook hier genieten partijen enige vrijheid in het vormgeven van de

stemmingsprocedure. Ten minste is vereist dat de stemming plaats zal vinden in vergadering, dit mag in fysieke toestand plaatsvinden ofwel via een online netwerk. Gerechtigd om te stemmen zijn de schuldeisers en aandeelhouders van wie de rechten door het akkoord worden gewijzigd (art. 369 lid 3).45 Alle klassen dienen met het akkoord in te stemmen indien dit niet het geval is wordt het akkoord verworpen (art. 372 lid 1).46 Voor de aanbieder van het akkoord bestaat dan de mogelijkheid om alsnog een algemeenverbindendverklaring te verzoeken bij de rechter (art. 373 lid 2).47 Hierover in de volgende paragraaf meer. In het geval alle klassen met het akkoord hebben ingestemd is volgens het wetsvoorstel voldaan aan de volgende twee vereisten (art. 372 lid 3):

1. Er is een gewone meerderheid behaald, dat wil zeggen: meer dan de helft, van

de tot die klasse behorende en aan de stemming deelnemende schuldeisers of aandeelhouders moet voor het akkoord hebben gestemd;

2. De meerderheid vertegenwoordigt ten minste twee derden van het bedrag aan

vorderingen van de aan de stemming deelnemende schuldeisers dan wel ten minste twee derden van het geplaatst aandelenkapitaal dat de stemmende aandeelhouders in die klassen vertegenwoordigen.48

De Orde van Advocaten is van mening dat de voorgestelde wettekst een duidelijkere regeling moet bevatten over het houden van de vergadering waarin gestemd wordt. Hierbij kan gedacht worden aan de oproeping, de wijze van het uitbrengen van de

45 MvT, p. 52. 46 MvT, p. 63. 47 MvT, p. 67-69. 48 MvT, p. 63.

(17)

17 stemmen en andere aspecten in de vergadering. Volgens de Orde van Advocaten moet het volgende opgenomen worden:

‘Wellicht zou in de MvT expliciet moeten worden opgemerkt dat het wenselijk is (het

hoeft niet verplicht te worden gesteld) dat de stemming en het opmaken van het verslag onder van te voren geregeld toezicht plaatsvindt, en op verzoek van een of meer schuldeisers de rechter-commissaris ook kan bepalen dat die onder toezicht moet plaatsvinden. Het is dan aan de rechter-commissaris te bepalen welke vorm van toezicht geïndiceerd is’.49

3.3 Tweede Fase: de algemeenverbindendverklaring

Door het akkoord algemeen verbindend te verklaren wordt het geldig voor alle partijen, ook voor schuldeisers en aandeelhouders die tegen gestemd hebben (art. 373).50 De aanbieder van het akkoord verzoekt de rechtbank te oordelen over het algemeen verbindend verklaren. De rechtbank oordeelt door de belangen van alle partijen af te wegen. Hierbij kan de rechter ook de belangen in overweging nemen van schuldeisers en aandeelhouders die niet bij het akkoord betrokken zijn.

Indien het akkoord niet door de stemming is gekomen bestaat de mogelijkheid voor de aanbieder van het akkoord de rechter te verzoeken het akkoord alsnog algemeen verbindend te verklaren. De rechter dient te oordelen of de tegenstemmende partijen in redelijkheid tot die tegenstem zijn gekomen. Hieruit blijkt dat partijen een

gegronde reden moeten hebben als ze tegen het akkoord stemmen.51

Het wetsvoorstel bepaalt vervolgens dat de aanbieder een verzoekschrift moet

indienen en dat de rechtbank daaropvolgend een datum bepaalt waarop een zitting zal plaatsvinden (art. 375).52 Tot die tijd kunnen partijen die betrokken zijn bij het

akkoord en van wie de rechten worden gewijzigd bezwaar tegen het algemeen

verbindend verklaren indienen. Het is aan de rechtbank te oordelen het verzoek al dan niet toe te wijzen. De voorgestelde regeling komt overeen met de huidige wettelijke regeling betreffende het akkoord in faillissement (art. 146 sub b Fw).53

49 Reactie op consultatie p. 14/15. 50 MvT, p. 66. 51 MvT, p.23. 52 MvT, p. 73. 53 MvT, p. 71.

(18)

18 Onduidelijk is of de aanbieder van het informele dwangakkoord de

verzoekschriftprocedure op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te volgen.54 In de huidige faillissementswet wordt deze procedure in artikel 362 lid 2 Fw uitgesloten. Het lijkt er echter op dat het nieuwe artikel 376 lid 1 de werking van het Wetboek van Rechtsvordering wel toepast omdat in de Memorie van

Toelichting verwezen wordt naar artikel 1013 Rv. In dit artikel wordt de oproeping geregeld in geval van een verzoekschriftprocedure.55 De Memorie van Toelichting zegt hier het volgende over: ‘Ten aanzien van de oproeping is gekozen voor een

overname van de regeling uit artikel 1013 Rv waarin de oproeping wordt geregeld in geval van een verzoekschrift procedure betreffende de verbindend verklaring van een overeenkomst strekkend tot collectieve schadeafwikkeling’.56

Uit deze verwijzing zou logischerwijs geconcludeerd kunnen worden dat de aanbieder zich kan beroepen op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In ieder geval is de wetgever voornemens procesvertegenwoordiging verplicht te stellen bij het verzoek tot algemeenverbindendverklaring (art.5).57 Bij een verzoek tot algemeenverbindendverklaring moet de aanbieder van het akkoord op de hoogte zijn van de voorwaarden en gevolgen die zich voor kunnen doen. De wetgever merkt daarbij als belangrijk element op dat de aanbieder van het akkoord zich moet beseffen dat hij als enige verantwoordelijk blijft voor zijn eigen handelen wanneer het akkoord algemeen verbindend verklaard wordt.58 De wetgever wil hier tevens mee voorkomen dat de rechter geconfronteerd wordt met akkoorden die bij voorbaat niet algemeen verbind verklaard zullen worden omdat deze akkoorden onvolledig onderbouwd zijn. Het verplicht stellen van procesvertegenwoordiging draagt bij aan de snelle en efficiënte procedure die het informele dwangakkoord moet innemen.

54 Art. 282 Rv. 55 MvT, p. 74. 56 MvT, p. 74. 57 MvT, p. 31. 58 MvT, p. 32.

(19)

19

3.3.1 Gevolgen algemeenverbindendverklaring

Bij toewijzing van het verzoek tot algemeenverbindendverklaring kan geconcludeerd worden dat het doel van de aanbieder van het akkoord is bereikt. Hij is met de

betrokken partijen tot overeenstemming gekomen over de inhoud van het akkoord en de uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Zowel de aanbieder van het akkoord als de andere partijen zijn aan het akkoord gebonden. De opeisbare verplichtingen uit het akkoord moeten ervoor zorgen dat de onderneming of delen van de onderneming herleven. Dus van ‘ophouden te betalen’ zoals in faillissement

gebeurd, kan geen sprake meer zijn.

Wanneer de situatie zich voordoet dat het verzoek tot algemeen verbindend verklaren afgewezen wordt, zijn de gevolgen als volgt. De partijen die wel hebben ingestemd met het akkoord zijn in beginsel gebonden tenzij zij vermeld hebben dat het stemmen afhankelijk is van het algemeen verbindend verklaren. Zij bouwen als het ware een voorbehoud in. De rechter zal na de afwijzing van het algemeen verbindend verklaren de faillissementsaanvraag op de normale wijze verder oppakken. De schorsing uit artikel 3c Fw wordt dan opgeheven. Zoals we de akkoorden kennen in het huidige recht is het niet mogelijk opnieuw het akkoord aan te bieden indien het eerste akkoord in eerste instantie is afgewezen (artikel 170 en artikel 128 Fw). Bij de invoering van het informele dwangakkoord zal dit veranderen, de aanbieder van het akkoord mag met een nieuw voorstel komen waarin hij duidelijk uiteenzet dat de redenen van de rechter bij afwijzing zich niet voordoen. Hiermee kan hij dus nogmaals verzoeken het informele akkoord toe te wijzen.59

Tegen de uitspraak van de rechter omtrent het algemeen verbindend verklaren zijn hoger beroep en cassatie mogelijk (art. 379). De wetgever stelt deze mogelijkheid vast omdat door de algemeenverbindendverklaring de positie van de partijen zodanig wordt gewijzigd dat inmenging in hun eigendom plaats zal vinden. Hoger beroep en cassatie gelden alleen voor de aanbieder van het akkoord indien het akkoord is afgewezen. Bij toewijzing van het akkoord staat deze mogelijkheid open voor de tegenstemmers.60

59

Vriesendorp, p. 35.

(20)

20

3.3.2 Actio Pauliana

De bestaande wettelijke regeling omtrent de actio pauliana (art. 42 Fw) wordt bij het wetsvoorstel aangevuld met een nieuw artikel, namelijk artikel 42a. Een paulianeuze transactie vindt plaats indien een schuldenaar voorafgaand aan het faillissement onverplicht rechtshandelingen verricht waardoor de schuldeisers na het faillissement worden benadeeld. Het is de taak van de curator hieromtrent onderzoek te doen. Als onverplichte rechtshandeling van de schuldenaar kan aangemerkt worden het

verkopen van eigendommen van de onderneming voor een lagere prijs aan een bekende. Hierdoor wordt de waarborg uit artikel 3:276 BW geschaad.61 Wanneer de schuldenaar eigendommen onttrekt aan de onderneming zullen de schuldeisers geen aanspraak meer kunnen maken op het gehele vermogen van de schuldenaar. De schuldenaar maakt zich hier schuldig aan wanneer hij aan de volgende voorwaarden heeft voldaan:

1. Voor de faillietverklaring heeft hij een rechtshandeling verricht; 2. Deze rechtshandeling heeft hij onverplicht verricht;

3. Door de rechtshandeling zijn schuldeisers benadeeld;

4. De schuldenaar wist of behoorde te weten op het moment van de

rechtshandeling dat hij hiermee de schuldeisers zou benadelen;

5. Degene met wie de schuldenaar de rechtshandeling verricht, wist of behoorden

te weten dat benadeling van de schuldeisers zich voordeed.62

Aannemelijk is dat de bovenstaande vijf voorwaarden een probleem kunnen opleveren bij het opstellen van het informele dwangakkoord. Het akkoord wordt buiten faillissement opgesteld en het zal enige tijd aan voorbereiding behoeven. Tijdens deze ‘voorbereidingsfase’ zal de onderneming door moeten gaan met de bedrijfsvoering en daarvoor dient geld in omloop te zijn. Dit zal door extra kapitaalverschaffers verstrekt moeten worden. In beginsel zal dit geen probleem opleveren, het probleem gaat zich pas voordoen wanneer het akkoord niet

aangenomen zal worden. De handelingen die de schuldenaar dan heeft verricht ten behoeve van het overeind houden van de onderneming kunnen worden vernietigd op

61

MvT, p. 35.

(21)

21 grond van de actio pauliana (art. 42 Fw). Dit heeft als gevolg dat de

kapitaalverschaffer(s) met lege handen achter blijven. Met de invoering van artikel 42a wil de wetgever dit probleem voorkomen. De rechtshandelingen die vóór het moment van aanbieding van het akkoord door de schuldenaar zijn verricht tot het verschaffen van kapitaal tot het moment van stemming, kunnen niet vernietigd

worden met een beroep op de actio pauliana (art. 42a lid 1). De wetgever motiveert dit door de verhouding tussen schuldenaar en schuldeiser te baseren op de regels van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).63

3.4 Conclusie

De procedure voor het informele dwangakkoord bestaat uit twee fasen die beide enige vrijheid aan partijen overlaten. De wetgever wil hiermee bevorderen dat het gehele proces snel, efficiënt en zo goedkoop mogelijk verloopt.64 De wetgever wil dit onder andere bevorderen door procesvertegenwoordiging verplicht te stellen bij het verzoek tot algemeenverbindendverklaring. Alle partijen zijn immers het meest gebaat bij een snel en efficiënt proces. De Orde van Advocaten merkt terecht op dat opgenomen dient te worden dat een toezicht houdend orgaan kan worden ingesteld om zo de vrijheid van partijen enigszins te beperken. Zij richten zich hierbij voornamelijk op het proces gedurende de vergadering waarin gestemd zal worden. Mijn inziens is dit een terechte opmerking omdat hierdoor ook de snelheid en efficiency van de

procedure zal worden bevorderd; hoe eerder in het proces de ‘valkuilen’ eruit worden gehaald, des te beter en sneller zal de verdere procedure verlopen.

Er valt een kritische kanttekening te maken omtrent de verdeling in klassen (art. 372). De partijen worden op basis van hun positie ingedeeld in klassen om het proces zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. Het zou zich voor kunnen doen dat partijen die een kleine vordering of belang hebben sneller zullen tegenstemmen. Zij hebben immers niet veel voordeel bij het informele akkoord. Daarmee zou alsnog de situatie kunnen ontstaan dat een bepaalde klasse het herstructureringsproces kan dwarsbomen. Deze kleine groepen samen kunnen ervoor zorgen dat de gewone meerderheid niet behaald zal worden. De achterliggende gedachte van het herstructureren van de onderneming

63

MvT, p. 37.

(22)

22 is in principe een kapitaalinjectie, zonder geld zal de onderneming niet meer

levensvatbaar worden. De wetgever heeft als extra waarborg de mogelijkheid opgenomen bij verwerping alsnog een verzoek tot algemeenverbindendverklaring in te dienen bij de rechter. Het probleem hierbij is dat de procedure dan zal afnemen in snelheid en efficiency en dit is precies waar het wetsvoorstel zich op wil richten.

Naar mijn mening zou tevens enige duidelijkheid omtrent de verzoekschriftprocedure moeten komen. Het nieuwe artikel 376 lid 1 is daar niet eenduidig over, er wordt in de Memorie van Toelichting alleen verwezen naar artikel 1013 Rv. Hieruit kan men niet concluderen dat de aanbieder van het akkoord de verzoekschriftprocedure op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te volgen voor het gehele proces. Mede gelet op het feit dat de huidige faillissementswet het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitsluit kan dit stuiten op onduidelijkheid wanneer met de invoering van het informele dwangakkoord deze wel van toepassing wordt verklaard.65

Het informele dwangakkoord zal worden aangeboden in een situatie voorafgaand aan een faillissement. De onderneming moet daarom de mogelijkheid worden geboden rechtshandelingen te verrichten om de onderneming levensvatbaar te houden zonder dat deze met een beroep op de actio pauliana vernietigd kunnen worden. De wetgever is voornemens dit te bevorderen door de invoering van artikel 42a, rechtshandelingen die worden verricht in de periode voor het aanbieden van het akkoord en de stemming worden uitgezonderd van de actio pauliana. Dit dient als extra waarborg voor de schuldenaar. Deze waarborg mag mijn inziens niet zo ver strekken dat het een luxe positie zal creëren voor de schuldenaar. Het kan namelijk problemen opleveren wanneer een situatie zich voordoet waarin het informele dwangakkoord niet het gewenste effect zal hebben en de onderneming toch failliet gaat. De vraag is of de curator de rechtshandelingen die toen door de schuldenaar zijn verricht op grond van artikel 42a buiten beschouwing zal laten.

(23)

23

4.

Positie deelnemers

In dit hoofdstuk zal ik de positie van de schuldeiser, schuldenaar en aandeelhouder met betrekking tot het wetsvoorstel WCO II behandelen. Voor een overzicht van de nieuwe artikelen verwijs ik naar Bijlage I van deze scriptie.

4.1 Positie schuldeiser

Een schuldeiser in een faillissement wil dat zijn vorderingen zo snel mogelijk worden uitgekeerd. Het huidige recht kent een rangorde met betrekking tot de schuldeisers en deze bepaalt in belangrijke mate de kans op betaling.

Te onderscheiden zijn: de boedelvorderingen, de preferente vorderingen en de concurrente vorderingen. De boedelvorderingen omvatten de schulden die zijn ontstaan tijdens het faillissement; gedacht kan worden aan het salaris van de curator of de huurkosten die doorbetaald dienen te worden na faillissement. De

boedelvorderingen komen als eerste aan bod in de rangorde. De preferente

vorderingen zijn vorderingen die voorrang hebben op andere vorderingen, deze zijn in de wet erkend.66 Preferente schuldeisers zijn het UWV, de Belastingdienst en de werknemers. Als laatste in rang komen de concurrente vorderingen, schuldeisers met een concurrente vordering hebben geen voorrang op andere vorderingen.67

Met de komst van het informele dwangakkoord zullen de rechten van de schuldeisers aangetast worden met als doel een faillissement zoveel mogelijk te voorkomen. In geval van een faillissement zijn de meeste schuldeisers immers slechter af omdat er dan vaak weinig tot niets meer over is in de boedel om de schuldeisers terug te betalen. Het is voor de schuldeisers van belang dat hiervoor een aantal waarborgen gesteld wordt zoals besproken in hoofdstuk 3. Tevens kan een schuldeiser volgens het wetsvoorstel zelf een informeel dwangakkoord aanbieden aan de overige schudeisers en aandeelhouders. Dit kan hij echter pas doen wanneer hij eerst de schuldenaar heeft gevraagd een akkoord aan te bieden maar deze daar geen gehoor aan heeft gegeven. 68

In het huidige recht bestaat in beginsel geen mogelijkheid voor de schuldenaar een dwarsliggende schuldeiser te dwingen mee te werken aan een onderhands akkoord.

66

Art. 3:227 lid 1 BW.

67

Hoogers, Rangorde schuldeisers bij faillissement, 2013 [online].

(24)

24 Met de invoering van het informele dwangakkoord is de wetgever voornemens hier verandering in te brengen. De positie van de schuldeiser zal zodanig veranderen dat het niet meer zal voorkomen dat één enkele schuldeiser een herstructurering buiten faillissement frustreert.

4.2 Positie schuldenaar

In het huidige recht stuurt de schuldenaar liever aan op een surseance van betaling, ook wel bekend als uitstel van betaling, dan op faillissement.69 Een surseance eindigt echter in de praktijk ook vaak in een faillissement. De schuldenaar staat in een redelijk zwakke positie wanneer het aankomt op een faillissement. Voor de

mogelijkheid van het sluiten van een wettelijk onderhands akkoord is de schuldenaar, in het huidige recht, afhankelijk van de goedkeuring van elke schuldeiser. Met de invoering van het informele dwangakkoord op grond van de WCO II moet dit punt versoepeld worden. Er hoeft geen unanimiteit over het akkoord meer te bestaan. Op grond van de klassenindeling, zoals beschreven in hoofdstuk 3 en paragraaf 4.1, volstaat een gekwalificeerde meerderheid per klasse.70 Verklaart de rechter dit akkoord later algemeen verbindend dan geldt het akkoord ook voor de schuldeisers die eerder tegen stemden. Hierdoor verandert de feitelijke positie van de schuldenaar in een faillissement niet maar vanuit juridisch perspectief wordt de schuldenaar een mogelijkheid geboden dwarsliggende schuldeisers te binden aan een akkoord, met als doel een faillissement te voorkomen en de werkgelegenheid en continuïteit van de onderneming te bevorderen.71

4.3 Positie Aandeelhouders

Aandeelhouders bezitten aandelen in een onderneming en in ruil daarvoor krijgen zij een aantal wettelijk vastgestelde rechten binnen een onderneming, zoals onder andere het recht op dividenduitkering, het recht om een vergadering bijeen te roepen en het recht een enquêteprocedure te starten.72 Wanneer het goed gaat met een onderneming heeft dit positieve gevolgen voor de aandeelhouders, zij profiteren hiervan. Het ingebrachte kapitaal wordt gezien als ‘het kussen waarop de schuldeisers hun oor ter 69 Art. 214 Fw. 70 (nieuw) Art. 369 Fw. 71 Consultatieversie MvT, p. 3. 72 Afdeling 4 Boek 2 BW.

(25)

25

ruste kunnen leggen’.73 Wanneer een onderneming in staat van faillissement verkeert wordt het beschikbare vermogen verdeeld onder de schuldeisers, hierbij komen aandeelhouders als laatste aan de beurt. Zij ontvangen pas een uitkering als alle schuldeisers zijn betaald. In praktijk blijft voor de aandeelhouder vaak niets over. Een onderneming kan in de meeste gevallen de opeisbare schulden niet eens meer

betalen.74 Voor alle partijen is een herstructurering van de onderneming het meest voordelig. Aandeelhouders kunnen hier aan meewerken door extra kapitaal in te brengen. Uiteraard bestaat het risico van faillissement nog steeds maar als

schuldeisers instemmen met het akkoord, kan de onderneming in de loop van de tijd door de kapitaalinjectie weer winstgevend worden, met als gevolg dat de waarde van de aandelen weer stijgt.75 In de huidige praktijk wordt vaak geherstructureerd door middel van een debt for equity swap. Dit houdt in dat vorderingen van schuldeisers in een onderneming worden omgezet in eigen vermogen. Hierdoor krijgen zij een aandelenbelang en daarmee de bijkomende rechten en zeggenschap in een onderneming.76 Aandeelhouders mogen zich tegen deze manier van financiering verzetten omdat normaal gesproken zij degenen zijn die bevoegd zijn tot de aandelenuitgifte en een voorkeursrecht hebben op nieuwe aandelen.77 In de Inter Acces Groep-uitspraak werd geoordeeld dat aandeelhouders toch gebonden konden worden aan een akkoord om zo de continuïteit van de onderneming te bevorderen. Dit komt deels overeen met het informele dwangakkoord uit de WCO II.

4.3.1 Inter Acces Groep

De Inter Access Groep uitspraak is opmerkelijk omdat hier voor de eerste keer door de Ondernemingskamer het voorkeursrecht van aandeelhouders op nieuwe aandelen werd uitgesloten.78 In eerdere zaken had de meerderheidsaandeelhouder de

mogelijkheid mee te participeren in de noodzaakfinanciering om zo zijn belang in het kapitaal van de vennootschap te behouden. Door de Inter Acces Groep-uitspraak werd hier verandering in gebracht; een minderheidsaandeelhouder bood een akkoord aan 73 Hoff, p. 22. 74 MvT, p. 17. 75 MvT, p. 17. 76 Jol, p. 6-8 77 Art. 2:96a/2:206a BW.

(26)

26 waarin een door hem verstrekte lening zou worden omgezet in aandelen. Het akkoord werd opgesteld met als doel de onderneming uit de financiële problemen te helpen. Opgemerkt dient te worden dat het ging om een acute situatie dus de onderneming moest zo snel mogelijk geholpen worden. De meerderheidsaandeelhouder was het niet eens met het akkoord omdat hierdoor zijn rechten en zeggenschap zouden worden aangetast en zijn aandelenbelang daalde. Zowel de Ondernemingskamer als de Hoge Raad oordeelde in het belang van de onderneming. De continuïteit van de

onderneming werd voorop gesteld waardoor er een onmiddellijke voorziening

getroffen werd om de noodzaakfinanciering mogelijk te maken met uitsluiting van het voorkeursrecht van de grootaandeelhouder.79

Zoals blijkt uit de Inter Acces Groep-uitspraak wordt een bestaande lening omgezet in aandelen waardoor de aandeelhouder gedwongen wordt hieraan mee te werken. Deze voorziening werd door de Ondernemingskamer gezien als enige oplossing voor noodfinanciering aan de Inter Acces Groep. Zou Inter Acces Groep failliet worden verklaard dan zou dit verstrekkende negatieve gevolgen hebben. De OK concludeerde als volgt (r.o. 3.17):

‘Al hetgeen hiervoor is overwogen noopt tot de conclusie dat het doen plaatsvinden

van de meergenoemde conversie en daarmee de financiële versterking van IA Groep in het belang van IA Groep en alle bij haar betrokken belangen bij de huidige stand van zaken dringend en noodzakelijk is en dat daaraan geen beletselen of – andere, voldoende zwaarwegende – belangen in de weg staan, alsmede dat een minder vergaande voorziening dan door verzoekers is verzocht niet voorhanden is.’

In eerdere uitspraken oordeelde de Hoge Raad ook al dat effectuering van

noodzaakfinanciering mogelijk gemaakt moest worden door het bestuur bevoegd te verklaren de aandelen uit te geven. De Inter Acces Groep-uitspraak was anders door het feit dat de uitgifte van aandelen gekoppeld was aan het uitsluiten van het

voorkeursrecht van de zittende meerderheidsaandeelhouder. De Ondernemingskamer en de Hoge Raad maakten in deze uitspraak een belangenafweging waarbij het belang

(27)

27 van de onderneming voorop werd gesteld. Mede als gevolg van de toewijzing van de onmiddellijke voorziening verloor de meerderheidsaandeelhouder zijn controlerende positie, deze ging over naar de aanbieder van het akkoord. Aldus ging het om een acute situatie waarin de OK de onderneming van een mogelijke onderneming probeerde te redden.

4.4 Conclusie

Met de invoering van de WCO II wordt de mogelijkheid schuldeisers en/of

aandeelhouders te binden aan een dergelijk akkoord wettelijk vastgelegd. Blijkens een rondvraag van het Financieel Dagblad in 2012 is hier behoefte aan.80 Verschillende partijen die bij een faillissement betrokken waren zoals de rechtbank, advocaten, curatoren en banken, zouden hebben verklaard dat in Nederland bedrijven onnodig failliet gaan vanwege de onaantastbare positie van de dwarsliggende schuldeiser.81 Door het informele dwangakkoord krijgen de schuldeisers en of aandeelhouders een duidelijke positie in het akkoord en kunnen zij op basis daarvan gedwongen worden het ondernemingsbelang voorop te stellen. Het akkoord zal een beperking opleggen voor partijen. Voor de schuldeisers zal dit in de meeste gevallen inhouden dat een vordering die zij hebben op de schuldenaar niet of later zal worden betaald. Voor aandeelhouders zal deze beperking inhouden dat medewerking van de algemene vergadering niet meer nodig dient te zijn voor te nemen beslissingen zoals het aantrekken van nieuw kapitaal. Of zoals in de Inter Acces Groep-uitspraak al

gebeurde, zal het voorkeursrecht van de aandeelhouders buiten beschouwing worden gelaten bij de uitgifte van nieuwe aandelen.82

80

Financieel Dagblad, 12 november 2012.

81

Vriesendorp & Hermans & de Vries, p. 1.

(28)

28

5.

Kritiek

5.1 ‘ is het wetsvoorstel misbruikbestendig?’

In het Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk recht wordt deze vraag door Tideman83 geanalyseerd. Het wetgevingsprogramma ‘Herijking Faillissementsrecht’ is er mede op gericht faillissementsfraude te voorkomen zoals blijkt uit paragraaf 2.2. Daarom heeft Tideman in zijn artikel het informele dwangakkoord getoetst op

misbruikbestendigheid.84

Tideman is van mening dat het wetsvoorstel inzake het informele dwangakkoord een aantal waarborgen mist uit het huidige recht. Zo stelt hij dat het wetsvoorstel de mogelijkheid tot verificatie van vorderingen mist; er wordt geen curator of bewindvoerder aangesteld en er is in beginsel geen onafhankelijk toezicht op het proces van totstandkoming van het akkoord.85 Op basis van het wetsvoorstel staat het de schuldenaar vrij te kiezen wie bij het akkoord wordt betrokken. Er is geen orgaan dat op deze fase van totstandkoming van het akkoord toezicht houdt. Wanneer het akkoord is voorgelegd aan de schuldeisers wordt de rechter er pas bij betrokken. De rechter dient te oordelen over de algemeenverbindendverklaring (art. 373 Fw). Tideman vraagt zich vervolgens af waarom de wetgever deze waarborgen niet mee heeft genomen uit het huidige recht. Gebaseerd op de memorie van toelichting kan gesteld worden dat dit om praktische redenen niet is gedaan. Zo vermeldt de memorie van toelichting dat de wetgever de procedure van het informele dwangakkoord wil kenmerken als snel en betaalbaar en daarmee de rechter enigszins wil ontlasten.86 Dus, zo stelt Tideman: ‘het moet dus snel en zonder veel kosten geregeld kunnen

worden’.87 Met betrekking tot het fraudeleuze aspect van het akkoord zegt de

memorie van toelichting dat hier wel degelijk op gelet is doordat de rechtbank het verzoek tot algemeen verbindend verklaren kan afwijzen indien de belangen van een der partijen door het akkoord onevenredig worden geschaad. Tevens moet de rechter

83 Advocaat bij Wessel, Tideman & Sassen Advocaten te Den Haag. 84 Tideman, p. 2 (paragraaf 2). 85 Tideman, p. 2 (paragraaf 3). 86 MvT, p. 3.2. 87 Tideman, p. 3.

(29)

29 het verzoek tot algemeen verbindend verklaren afwijzen indien hij oordeelt dat

nakoming niet haalbaar is. De misbruik van het akkoord zal zich vooral voordoen in de fase vóór het aanbieden van het akkoord. Te denken valt aan een situatie waarin de schuldenaar bepaalde bezittingen of inkomsten verzwijgt om zo een ander beeld te geven van zijn daadwerkelijke financiële positie. Er ontstaat dan een onjuist overzicht van de waarde van de activa waarop de schuldeisers zich kunnen verhalen en zullen zij met een lagere uitkering genoegen moeten nemen.

Artikel 370 geeft hier enige houvast, dit artikel bepaalt dat de schuldenaar een plan moet hechten aan het akkoord waarin hij een garantie geeft over zijn financiële positie. Tideman vraagt zich af in hoeverre dit waterdicht is.88 Er kunnen zich

gevallen voordoen waarin financiële stukken ontbreken of stukken onvolledig zijn. Er is geen bevoegd orgaan die dit controleert want de taak van der rechter commissaris (at. 371) behoort niet tot het (vooraf) raadplegen van de boeken van de schuldenaar. De rechter-commissaris beperkt zich tot het beoordelen van de wijze van waardering van vorderingen, de indeling in klassen, de procedure voor stemming en de vraag of eventuele aanvullingen nodig zijn.

5.1.1 Suggesties

Tideman geeft een aantal suggesties om ervoor te zorgen dat het informele

dwangakkoord (volgens hem) misbruikbestendig zal worden. Allereerst benadrukt hij dat de rol van de rechter-commissaris moet worden vergroot.89 Zijn rol moet niet alleen zien op geschillen over waardering, klassenindeling en stemming (art. 371) maar hij moet ook de mogelijkheid krijgen onafhankelijk onderzoek in te stellen. In dit onafhankelijke onderzoek kan hij beoordelen of de verstrekte informatie van de schuldenaar volledig en juist is.

Tevens kan volgens Tideman de invoering van artikel 42a achterwege worden gelaten.90 Het doel dat de wetgever met dit artikel wil beogen kan in artikel 371 worden ondergebracht door een lid hieraan toe te voegen met de zinsnede: ‘De

rechter-commissaris kan bepalen (a) dat bepaalde rechtshandelingen die de

88 Tideman, p. 5. 89 Tideman, p. 6. 90 Tideman, p. 7.

(30)

30

schuldenaar voornemens is te verrichten in het kader van de normale bedrijfsvoering of ter aflossing van de schulden, na faillietverklaring, door de curator niet vernietigd kunnen worden op grond van de artikelen 42 tot en met 47 (…)’.91

Daarnaast richt Tideman zich op de betrouwbaarheid van de schuldenaar. Om ervoor te zorgen dat deze eerlijke informatie verschaft, moet de bestuurder van de

schuldenaar persoonlijk een verklaring afgeven over de juistheid en volledigheid van de door de schuldenaar afgegeven informatie. Deze verklaring kan bij het akkoord worden toegevoegd. Wanneer deze verklaring onjuist blijkt te zijn afgegeven zal dit valsheid in geschriften opleveren (art. 225 Sr). Deze maatregel moet ervoor zorgen dat de mogelijkheid tot misbruik aan de kant van de schuldenaar zoveel mogelijk wordt beperkt. 92

Concluderend is Tideman van mening dat het concept wetsvoorstel inzake de invoering van het informele dwangakkoord niet misbruikbestendig genoeg is en hij verzoekt de wetgever het wetsvoorstel op (onder andere) bovengenoemde punten te heroverwegen en waar nodig te wijzigen.

91

Tideman, p. 7.

(31)

31

5.2 Het akkoord is de ontbrekende schakel van het huidige recht

Twee onderzoekers93 verbonden aan het Onderzoekscentrum Onderneming & Recht noemen het informele dwangakkoord ‘de ontbrekende schakel’ van het huidige recht met betrekking tot de bestaande akkoordmogelijkheden.94 Volgens hen heeft de formele insolventieprocedure een stigmatiserende werking en een groot waarde drukkend effect. Hiermee bedoelen ze dat indien naar de buitenwereld bekend wordt dat de onderneming in een slechte financiële positie verkeerd, leveranciers en andere partijen geen rechtshandelingen meer zullen verrichten met de betreffende

onderneming. Het kan teveel risico opleveren omdat de onderneming niet meer beschikt over voldoende financiële middelen. De onderzoekers bespreken het voorstel door een vergelijking te maken met het Europees recht waarbij kritisch de voor- en nadelen worden afgewogen.95

Volgens de onderzoekers is de reikwijdte van het informele dwangakkoord een belangrijk aspect. Het is in beginsel geen collectief akkoord, de schuldenaar kan ervoor kiezen het slechts aan een bepaalde klassen van schuldeisers en/of aandeelhouders aan te bieden. Het kan als flexibel instrument worden ingezet wanneer een onderneming in financiële moeilijkheden verkeerd. Het heeft dus een beperkte reikwijdte maar het maakt geen onderscheid tussen verschillende soorten schuldeisers en/of aandeelhouders zoals bij het surseance- en faillissementsakkoord het geval is (zie paragraaf 2.1.1 en 2.1.2). De onderzoekers zijn tevens van mening dat door de wijziging van de actio pauliana (invoering van artikel 42a, zie paragraaf 3.3.2) de financiers in een comfortabele positie worden geplaatst voor het verstrekken van financiering om de onderneming overeind te houden. Beide elementen spelen volgens de onderzoekers een belangrijke rol bij het bevorderen van de continuïteit van een onderneming.96

Daarentegen zijn zij van mening dat de concept-wettekst niet duidelijk genoeg is over de inhoud van het akkoord. De wetgever heeft dit enigszins met opzet gedaan omdat

93 Mennens & P.M. Veder. 94

Mennens & Veder, p. 5.

95

Mennens & Veder, p. 2.

(32)

32 het proces snel en efficiënt moet verlopen. Waar de grens ligt tot het toelaatbare van die vrijheid is onduidelijk. Deze zal begrensd moeten worden omdat de wijzigingen die in de bestaande verhoudingen tussen partijen worden aangebracht vergaande maatregelen kunnen opleveren. Vooral wanneer een tegenstemde partij door de algemeenverbindendverklaring alsnog gebonden wordt aan het akkoord. Naast de inbreuk op de contractsvrijheid gaat de wetgever nog verder volgens de onderzoekers; ook de toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit rechtsverhoudingen worden aangetast. Hier valt te denken aan bijvoorbeeld huurovereenkomsten zoals in de V&D uitspraak aan de orde was (zie paragraaf 2.3.1).97 Het betalen van huur wordt vaak gezien als een zware en drukkende uitgave voor de schuldenaar die in financiële moeilijkheden verkeerd. Afwijken van de verplichting tot het betalen van huur (door bijvoorbeeld een huurkorting door te voeren voor een bepaald termijn) kan helpen bij het continueren van de werkzaamheden. Wanneer dit gebeurt heeft het ingrijpende consequenties voor schuldeisers die dan niet alleen hun bestaande vorderingen maar ook hun toekomstige vorderingen gewijzigd zien worden. Als waarborg hiervoor heeft de wetgever twee opties gegeven in de concept-wettekst. Allereerst kan een partij tegen het akkoord stemmen wanneer het onredelijk bezwarend is. Ten tweede kan de betreffende schuldeiser de (huur)overeenkomst op grond van het voorgestelde artikel 373 lid 4 opzeggen per datum dat de beslissing tot het algemeen verbindend verklaren in kracht van gewijsde is gegaan.98 De rechter kan op basis van dit artikel voorwaarden verbinden aan het beëindigen van de overeenkomst. De concept-wettekst zwijgt echter over welke voorwaarden dit kunnen zijn. De onderzoekers stellen daarom dat er sprake kan zijn van contractdwang wanneer de rechter als voorwaarden voor beëindiging de opzeggende partij bijvoorbeeld dwingt een bepaald termijn door te betalen.99 De schuldenaar komt veel vrijheid en creativiteit toe bij het opstellen en inhoud geven van het akkoord daarom moet de wetgever alle mogelijke scenario’s in overweging nemen, aldus de onderzoekers.100

97 ECLI:NL:RBOVE:2015:1015 98

MvT, p. 71.

99

Mennens & Veder, p. 15-16.

(33)

33 Zoals de onderzoekers aangeven kan de formele insolventieprocedure een

stigmatiserende werking en een waarde drukkend effect hebben op een onderneming. Het dwangakkoord kan echter ook als een waarde drukkend middel worden gezien. Voor partijen wordt het immers openbaar gemaakt dat de onderneming in financiële moeilijkheden verkeert waardoor zij minder snel verbintenissen aan zullen gaan met de betreffende onderneming. Het informele dwangakkoord zal echter een verschil maken omdat het gericht is op de continuïteit van de onderneming. Deze wordt niet bevorderd wanneer de formele insolventieprocedure wordt gevolgd.

5.3 Conclusie

Zowel Tideman als de onderzoekers hebben een kritische kanttekening geplaatst bij het concept-wetsvoorstel inzake de invoering van het informele dwangakkoord. Tideman richt zich voornamelijk op het toezichthoudend orgaan (of organen) gedurende het proces, deze ontbreken waardoor partijen (voornamelijk de

schuldenaar) sneller misbruik van het akkoord kunnen maken. Tideman benadrukt dat het niet alleen de rol van de rechter-commissaris is toezicht te houden maar dat ook een bestuurder aansprakelijk gehouden kan worden wanneer omstandigheden zich voor doen omtrent de betrouwbaarheid van de schuldenaar. De onderzoekers zijn van mening dat de invoering van het informele dwangakkoord een positieve invloed zal hebben op ons huidige recht. Er dient echter wel gelet te worden op de vrijheid die de schuldenaar toekomt bij het opstellen van het akkoord, deze mag niet zo ver strekken dat het ontoelaatbare maten zal aannemen. Zowel Tideman als de onderzoekers zijn het erover eens dat de regel omtrent actio pauliana moet worden aangepast. Tideman vindt echter dat de bepaling beperkter moet worden veranderd. De invoering van een nieuwe artikel is volgens hem niet nodig, het nieuwe artikel 371 kan worden

uitgebreid met een vierde lid die de regeling opneemt omtrent de wijziging van de actio pauliana. In tegenstelling tot de onderzoekers want zij sluiten zich aan bij de concept-wettekst en zijn het eens met de invoering van het nieuwe artikel 42a.

Volgens de onderzoekers kan de inbreuk op de contractsvrijheid leiden tot

contractdwang. Mijn inziens gaat dit te ver; de wetgever heeft niet beoogt zowel de contractsvrijheid als de contractdwang in gevaar te brengen bij het opstellen van de concept-wettekst. Wanneer de rechter de schuldeiser verplicht bijvoorbeeld twee

(34)

34 maanden huur door te betalen en daarmee de overeenkomst kan ontbinden ben ik van mening dat dit geen contractdwang oplevert. De ontbinding van de overeenkomst levert naar alle waarschijnlijkheid al vergaande maatregelen voor de schuldenaar op. Wanneer partijen zich ook nog op contractdwang kunnen beroepen wordt het de schuldenaar onmogelijk gemaakt zijn onderneming overeind te houden. Het doel van het informele dwangakkoord is immers het bevorderen van de continuïteit van een onderneming daarom moet het de schuldenaar in zulke gevallen niet te moeilijk worden gemaakt.

(35)

35

6.

Conclusie

Vastgesteld kan worden dat de praktijk behoefte heeft aan verandering met betrekking tot het aanbieden van een akkoord buiten faillissement. Met de invoering van het informele dwangakkoord zal er veel veranderen voor de positie van zowel

schuldenaren als schuldeisers en/of aandeelhouders. Van de betrokken partijen zullen de rechten en verplichtingen gewijzigd worden waardoor de schuldenaar zijn

onderneming in stand kan houden of in ieder geval de gezonde onderdelen kan voortzetten. Hoever die bereidheid van partijen zal strekken moet de praktijk gaan uitwijzen. Het zal enigszins problematisch kunnen worden omdat schuldeisers en/of aandeelhouders geen zicht hebben in de financiële middelen van een onderneming. Men kan zich daarom afvragen of met het informele dwangakkoord het gewenste resultaat wordt behaald en partijen door het wijzigen van hun positie er voordeliger uit zullen komen. Wanneer dit het geval is dan voldoet het akkoord logischerwijs aan de preventie doelstelling van herstructurering van de onderneming buiten

faillissement. Gebeurt dit niet dan zal het gevolgen hebben voor alle partijen, een formele faillissementsprocedure zal in gang worden gezet waarbij vaak weinig of helemaal niets overblijft. In ieder geval worden de doelen die de wetgever

voornemens is te bereiken met de invoering van het informele dwangakkoord door de praktijk nodig geacht. Het voornaamste doel is het bevorderen van de continuïteit van ondernemingen in financiële moeilijkheden en het aanpakken van het probleem dat één enkele schuldeiser een akkoord buiten faillissement kan frustreren. De

algemeenverbindendverklaring is hierbij de belangrijkste verandering; deze pakt beide elementen aan. De algemeenverbindendverklaring bevordert de continuïteit voornamelijk omdat dwarsliggende partijen toch gebonden kunnen worden waardoor zich geen situatie meer voor kan doen dat één enkele schuldeiser het akkoord (zonder gegronde reden) kan frustreren. Er zijn echter naar mijn mening een aantal aspecten waarop gelet moet worden bij de invoering van het informele dwangakkoord, deze hebben betrekking op de contractsvrijheid, het toezichthoudend orgaan en de actio pauliana. De aspecten zijn in deze scriptie reeds aan bod gekomen maar zullen hierna kort toegelicht worden.

(36)

36

Doorbraak contractsvrijheid

Zoals gebleken komt de schuldenaar veel vrijheid toe bij het opstellen van het

informele dwangakkoord. Het zal daarom een zeer beperkende werking hebben op de contractsvrijheid van schuldeisers en/of aandeelhouders. Door de mogelijkheid tot algemeenverbindendverklaring worden tegenstemmende partijen alsnog gebonden aan het akkoord. Zoals bleek uit de V&D zaak (paragraaf 2.3.1) wordt de

contractsvrijheid als een van de belangrijkste grondbeginselen gezien van ons recht. De rechter oordeelde in deze zaak zelfs dat de contractsvrijheid belangrijker werd geacht dan het belang van de schuldenaar. De praktijk zal moeten ondervinden of de beperkende werking van de contractsvrijheid niet zo ver zal strekken dat het een doorbraak van de contractsvrijheid zal opleveren. In ieder geval zal het belang van de schuldeisers en/of aandeelhouders gedeeltelijk aan de kant worden geschoven. Zij zullen sneller en eerder bereid zijn in te stemmen met het informele dwangakkoord omdat zij anders alsnog gedwongen kunnen worden door de

algemeenverbindendverklaring. Met betrekking tot de contractsvrijheid valt tevens op te merken dat het merkwaardig is dat de wetgever voornemens is de regels omtrent het opstellen van het informele dwangakkoord vast te leggen in de Faillissementswet. Het informele dwangakkoord kan gezien worden als een contract tussen de

schuldenaar en de partijen waarvan de positie en/of belangen worden gewijzigd. Logischerwijs zou dit toekomen aan de regels van het verbintenissenrecht net zoals het onderhandse akkoord in het huidige recht. De formele insolventieprocedure komt in beeld wanneer het informele dwangakkoord niet het gewenste doel of resultaat zal hebben. Mijn inziens ligt het voor de hand dat de Faillissementswet van toepassing is wanneer de formele insolventieprocedure belopen dient te worden. In het

verbintenissenrecht kunnen de bepalingen zoals voornemens in het concept-wetsvoorstel worden opgenomen waarbij de nadruk gelegd moet worden op de algemeenverbindendverklaring.

Het toezichthoudend orgaan

Het is van groot belang dat het akkoord met voldoende waarborgen omkleed is ter bescherming van zowel de aanbieder van het akkoord als de overige partijen. Mijn inziens moet daarom een toezichthoudend orgaan van groot belang worden geacht gedurende het hele proces. Het concept-wetsvoorstel spreekt van ‘preventief toezicht’ dat zich voornamelijk richt op de indeling van klassen en de waardering daarvan. De

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer ten minste één van de klassen met het akkoord heeft ingestemd, alle schuldeisers en aandeelhouders niet slechter af zijn bij het akkoord dan bij liquidatie

Het algemeen bestuur geeft aan de gemeenteraden alle inlichtingen, voor zover dat niet strijdig is met het bepaalde in artikel 23 Wgr, die door één of meer leden van de..

is not the cause of the decline in value of the firm' It is the result.' Waardecreatie is onzekeç het is de uitkomst van een zeer complexe wisseiwerking tussen de

Het Beeldkwaliteitkader Mooi Bergen 2.0 vast te stellen met in acht name van de door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en het Q-team geplaatste opmerkingen;.. In te stemmen

“Partiële herziening bestemmingsplannen Buitengebied Asten 2008 en Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak, huisvesting arbeidsmigranten” gewijzigd vast te stellen. De wijzigingen zijn

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het toevoegen van één vrijstaande woning aan de Wilhelminalaan tussen nr3. Dit plan geeft de mogelijkheid om een

dat naar aanleiding van de tervisielegging één zienswijze is ingediend, waarvoor een nota van beantwoording zienswijze is opgesteld en er enkele aanpassingen in het

Commissarissen (RvC) hebben de aandeelhouders en de nog zittende commissarissen, de heren Jaspers en Van den Brink, vrijdag 18 januari overleg gevoerd over de ontstane