• No results found

Brabo 2 - Leien fase 2 Archeologische sonderingen op het operaplein (Frankrijklei/Italiëlei) A312 Eindrapport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brabo 2 - Leien fase 2 Archeologische sonderingen op het operaplein (Frankrijklei/Italiëlei) A312 Eindrapport"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BRABO 2 - LEIEN FASE 2

ARCHEOLOGISCHE SONDERINGEN OP HET OPERAPLEIN

(Frankrijklei/Italiëlei)

A312

EINDRAPPORT

EINDRAPPORT VAN DE DIENST ARCHEOLOGIE STAD ANTWERPEN

Karen Minsaer en Femke Martens

augustus 2013

(2)

COLOFON Onderzoek Archeologische sonderingen op het Operaplein

A312 Leien fase 2 Opdrachtgever

BAM NV

Uitvoerder Stad Antwerpen dienst archeologie

Datum onderzoek 1 -24 augustus 2012

Auteur Karen Minsaer & Femke Martens

copyright Stad Antwerpen dienst archeologie Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stad Antwerpen afdeling archeologie mag geen enkel onderdeel of uittreksel van deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.

(3)

INHOUDSTAFEL

1. IDENTIFICATIE 1.1. ADMINISTRATIEVE FICHE 1.2. KAARTEN 2. ARCHEOLOGISCHE NOTA 2.1. INLEIDING

2.2. VOORBEREIDING LEIEN FASE 2 EN OPERAPLEIN 2.3. ONDERZOEKSSTRATEGIE

2.4. RESULTATEN VAN HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 2.5. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN

2.6. AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK

2.7. VERSTORING VAN HET ARCHEOLOGISCH ERFGOED DOOR GEPLANDE WERKEN 3. RANDVOORWAARDEN EN ADVIES 3.1. RANDVOORWAARDEN 3.2. ADVIES 4. BESLUIT 4.1. ALGEMEEN BESLUIT 4.2. TREFWOORDEN 5. BIBLIOGRAFIE 6. VERANTWOORDING FIGUREN

7. OVERZICHT VAN TEKENINGEN EN PLANNEN

8. SCHEMATISCH OVERZICHT VAN SPOREN A312 (vooronderzoek 2010) 9. SCHEMATISCH OVERZICHT VAN SPOREN A312 (onderzoek 2012)

10. SCHEMATISCH OVERZICHT VAN VONDSTEN EN MONSTERS (A312: 2012) 11. OVERZICHT VAN AARDEWERK EN DATEERBARE VONDSTEN (A312: 2012) 12. HARRIS MATRIX

(4)

1. IDENTIFICATIE

1.1. ADMINISTRATIEVE FICHE

Vergunningsnummer 2012/303 Naam aanvrager Karen Minsaer

Opdrachtgever BAM NV

Rijnkaai 37 2000 Antwerpen

Projectcoördinatie Brabo 2 -Operaplein BAM (Frank De Schutter)/

Stad Antwerpen AG Stadsplanning (Dries Henkens) Uitvoerder Stad Antwerpen, dienst archeologie

Den Bell- Francis Wellesplein 1 2018 Antwerpen

Bevoegde Vlaamse Overheid Leendert Van Der Meij Wetenschappelijke begeleiding Johan Veeckman

Archeologisch team Karen Minsaer (projectleider), Femke Martens

Plannen Steve Michiels

Start veldwerk 1 augustus 2012 Einde Veldwerk 24 augustus 2012

Projectcode A312 Provincie Antwerpen Gemeente Antwerpen Lambertcoördinaten X: 153294; Y: 212263 X: 153351; Y: 212243 X: 153317; Y: 212149 X: 153258; Y: 211170

Kadastrale gegevens afdeling 2, sectie B, afdeling 3, sectie C en afdeling 5, sectie E, openbaar domein ter hoogte van het Operaplein

Adres Frankrijklei, Italiëlei Toponiem Kipdorpbrug/-bastion

naam site Brabo 2/ Leien Fase 2/ Operaplein Beheer opgravingsdata Stad Antwerpen, dienst archeologie

Den Bell- Francis Wellesplein 1 2018 Antwerpen

Beheer vondsten Stad Antwerpen, dienst archeologie Havanastraat 5

2030 Antwerpen

Titel Brabo 2- Leien Fase 2. Archeologische Sonderingen op het Operaplein (Frankrijklei/Italiëlei). A312 Eindrapport

(5)

1.2. KAARTEN

(6)

Fig. 2: Projectie van de verwachte positie van de Kipdorpbrug, het bastion en de stadsmuur op het huidige stadsplan

(7)

Fig. 3: Locatie van de geplande positie van de sonderingen (N.B. de groene pijl duidt de verschoven positie van BS06 aan)

(8)

2. ARCHEOLOGISCHE NOTA

2.1. INLEIDING

In augustus 2012 legde de Antwerpse stedelijke dienst archeologie zich opnieuw toe op de resten van de stadsversterking binnen het project ‘Brabo II-heraanleg Operaplein’. Om in het nieuwe ontwerp het verkeer ter hoogte van de Opera ondergronds te brengen, worden tunnels gepland die de resten van de 16de-eeuwse Kipdorpbrug (Fig. 4), het bastion en de stadsmuur doorkruisen. Vanuit de grote cultuurhistorische waarde van de 16de-eeuwse Kipdorpsite was daarom archeologisch vooronderzoek gepland tijdens de plannings- en ontwerpfase van het project.

Aan het project ging vanaf 2004 een advies- en onderzoeksfase vooraf en werkten partners Onroerend Erfgoed/ archeologie van de Vlaamse overheid en stad Antwerpen samen met BAM, studiebureau TVSAM, het Agentschap Wegen en Verkeer, en vervoersmaatschappij de Lijn.

Fig.4 : Foto van de Kipdorpbrug en -poort door E. Fierlants c. 1860 (© Stadsarchief Antwerpen) Door middel van een aantal smalle, maar diepe beschoeide inspectieputten werd de opbouw, de bewaringstoestand, de exacte locatie en de diepte van de muren onderzocht. De archeologische resten bleken tot 7 meter diep onder de leien bewaard en illustreerden de monumentaliteit van de versterking.

(9)

Het belang van de Spaanse omwalling kan niet onderschat worden. In Antwerpen had vanaf het midden van de 16de eeuw een imposante stadsomwalling (Fig. 5), op de plaats waar nu de leien zijn gelegen. De omwalling omvatte negen bastions, acht fronten, vijf stadspoorten, een gracht en een buitengrachtmuur (Bellens 2005; Lombaerde 2009; Lombaerde 2011). De 5 km lange gebastioneerde omwalling werd gebouwd tussen 1542 en 1552 in opdracht van Keizer Karel V, toen de stad aanvallen vreesde uit het noorden. De oude, middeleeuwse omwalling was immers voorbijgestreefd door de nieuwe vorm van oorlogsvoeren met krachtiger geschut.

Tussen 1567-1571 werd in het zuiden van de stad in opdracht van Filips II en de hertog van Alva een vijfhoekige citadel opgetrokken, later werd deze met een verbindingswal

aangesloten op de stadsomwalling. In de loop van de volgende eeuwen ondergingen de Spaanse vesten verschillende uitbreidings- en restauratiewerken, tot zij in de loop van de 19de eeuw verouderd bleek en een keurslijf werd voor de sterk groeiende stad.

Vanaf 1864 werden de bovengrondse delen integraal gesloopt en de grachten gedempt. Hierop kwam een eigentijdse boulevard -de huidige leien- naar ontwerp van Theodoor van Bever (1865).

Fig. 5: Historische kaart van Antwerpen door Pauwels van Overbeke anno 1568 (© Stadsarchief Antwerpen)

Het feit dat de leien het tracé volgden van de Spaanse omwalling verklaart waarom bij elke ingreep in de bodem resten van deze vesting worden aangesneden. Verschillende recente

(10)

onderzoeken naar de Spaanse omwalling tonen de goede bewaringstoestand van het archeologisch erfgoed. Tijdens de heraanleg van Leien fase 1 zijn grote onderdelen van de omwalling, zoals de Keizerspoort, het Keizersbastion en de citadel van Alva aan het licht gekomen. Later volgden onderzoeken bij privé-bouwprojecten naar onderdelen van de stadsmuur. Ook hier konden onderdelen van de omwalling geregistreerd worden. Telkens kwam de kwetsbaarheid van dit erfgoed binnen nieuwe (infrastructuur)werken naar voor en de noodzaak tot het uitbouwen van een beleid. Voor de site van het bastion aan de

Keizerspoort werd daarom tijdens de werken beslist tot een reddingsoperatie van de archeologische resten. De Vlaamse overheid financierde het behoud van het bastion door verplaatsing. Het bastion is nu heropgebouwd in de ondergrondse parking aan de Nationale Bank (cf. Minsaer 2009; Minsaer 2011).

2.2. VOORBEREIDING LEIEN FASE 2 EN OPERAPLEIN

Tijdens het voorbereidingsproces archeologie van Leien fase 2, gestart in 2004, werd geadviseerd om archeologisch vooronderzoek uit te voeren naar de staat, de locatie en opbouw van de stadsomwalling. Door meer kennis te verwerven over de omwalling konden ontwerpplannen beter afgestemd worden op het behoud van het archeologisch

patrimonium.

Tijdens de afbraak van de IJzerenbrug in 2006 werd op vraag van de Vlaamse overheid archeologisch vooronderzoek uitgevoerd naar de bewaringstoestand van de zone van de Kipdorppoort. Hierbij werden een deel van de 16de-eeuwse Kipdorpbrug en de twee bastionflanken met aansluitende kazemat gelokaliseerd. Van de Kipdorpbrug, die

oorspronkelijk meer dan 90m lang en zo’n 7m breed geweest moet zijn, werd een segment vrij gelegd (Fig. 6a, 6b). De resten bleken hier nog tot net boven het oude loopniveau

bewaard te zijn. De brugpijlers en tongewelven waren nog intact, terwijl de kasseien van het brugdek en de bovenste 1.5m van het natuurstenen parement waren ontmanteld tijdens de 19de eeuwse afbraak. Daarnaast werd ook een van de torens van de 14de-eeuwse

middeleeuwse Kipdorppoort gelokaliseerd.

(a) (b) Fig.6a, 6b: Opgravingen ter hoogte van de Kipdorpbrug (2006)

(11)

In november 2010 werd in samenwerking met BAM nv archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op het tracé van de noorderleien (Schryvers & Minsaer 2011). Tijdens deze werken werden op de Frankrijklei in sondering S6 een deel van het binnenmetselwerk van het bastion van de Huidevetterstoren blootgelegd. In de onderzoeksputten op de Italiëlei werd de stadsmuur (S21) en een flank van het noordelijke hoekbastion (Noorderplaats) (S22) (Fig. 7a, 7b) aangesneden. Meer bepaald werden in de twee sleuven van sondering S21 op de Italiëlei tussen bastion Rode Poort en het hoekbastion de voorzijde (grachtkant) en de achterzijde van de stadsmuur aangesneden, terwijl in sondering S22 de zuidelijke

bastionflank en de aansluiting op de 16de-eeuwse stadsmuur van het noordelijke hoekbastion aan het licht kwamen1.

(a) (b)

Fig 7a, 7b: Sondering S22 (2010). De overgang van het noordelijke hoekbastion met de stadsmuur (parement in Lediaanse kalkzandsteen)

De bevindingen van het vooronderzoek in 2006 en van de opvolging van de sonderingen in 2010 lieten toe om de projectie van het tracé van de stadsomwalling -gebaseerd op

historische kaarten- te corrigeren ten opzichte van de huidige stadsplattegrond. Een verdere bijstelling van de projectie ter hoogte van de Kipdorpsite werd beoogd door middel van de sonderingen van 2012.

2.3. ONDERZOEKSSTRATEGIE

In het kader van Brabo II – Technisch ontwerp Operaplein en fase 2 van de heraanleg van de Leien werden tussen 1 en 24 augustus 2012 in opdracht van BAM negen sonderingen en vijf kernboringen uitgevoerd op de Frankrijklei ter hoogte van de Kipdorpbrug. Het ging om zes sonderingen in beschoeide sleuf (BS 03-08), drie sonderingen in open bouwput (OB03, OB09 en OB11) en vijf kernboringen in het metselwerk van de Kipdorpbrug en in de omwalling.

(12)

De inplanting van de sonderingen was vooraf bepaald door het bestek van het locatie-onderzoek (Brabo II. Ontwerp Operaplein BB. 07044.02.SON). Waar nodig werd eerst een smalle prospectiesleuf gegraven om de locatie van de sondering te optimaliseren.

Vervolgens werden de sonderingsputten verdiept overeenkomstig het bestek.

Met deze sonderingen werd beoogd om het vermoedelijke verloop van de stadsmuur, de historische Kipdorpbrug en het bastion van de 16de-eeuwse stadsversterking verder in kaart te brengen in functie van het nieuwe ontwerp van het toekomstige Operaplein. Daarnaast werd zoveel mogelijk informatie geregistreerd met betrekking tot de opbouw, het

muurprofiel en de bewaringstoestand van de bouwresten.

De onderzoeksdoelstelling van deze prospectie met ingreep in de bodem was dus enerzijds een verfijning van de archeologische evaluatie zoals opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek ten tijde van de afbraak van de Ijzerenbrug in 2006 (zie publicatie Antwerpen

Versterkt) en anderzijds het geven van input aan het technisch ontwerp van de tunnels en

voor de beoogde integratie van de archeologische site.

Hierbij moesten concreet volgende vragen beantwoord worden :

- Wat is de exacte locatie, de muuropbouw en de bewaringstoestand van het archeologisch patrimonium van de stadsmuur, de historische Kipdorpbrug en het bastion?

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? - Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een vervolgonderzoek? - In welke mate verstoren de geplande werken archeologisch erfgoed?

- Welke maatregelen kunnen genomen worden om deze verstoring tot een minimum te beperken of om ze te vermijden?

Ten slotte dienden ook aanbevelingen te worden geformuleerd betreffende vervolgonderzoek en -strategie.

Dit archeologisch vooronderzoek (A312 – sonderingen Frankrijklei-Italiëlei) is een ‘prospectie met ingreep in de bodem’, waarvoor een vergunning verkregen werd van de Vlaamse

Gemeenschap, Onroerend Erfgoed (vergunning nr. 2012/303). Het archeologische veldwerk werd uitgevoerd tussen 1 en 24 augustus 2012.

2.4. RESULTATEN VAN HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK BESCHOEIDE SLEUF BS04

Locatie en onderzoeksdoelstelling

Beschoeide sleuf BS04 was gesitueerd in de niet-verharde berm tussen de hoofdweg en de westelijke ventweg van de Frankrijklei en had tot doel om de aanzetdiepte te bepalen van de Spaanse Omwalling. Deze sondering werd meer dan 7 m uitgegraven tot op het

funderingsniveau van de muur (Fig. 8, 9). Daarnaast werd in BS04 ook kernboring KB01 uitgevoerd.

(13)
(14)
(15)

Onderzoeksresultaten

De stadsmuur (Fig. 8, 9) kon hier onderzocht worden over een totale diepte van 7.11m en bestond van boven naar beneden uit een natuurstenen parement (5.70m) (spoor 22) (Fig. 8); een baksteenbasis (0.96m) (spoor 29) en een funderingsniveau (minstens 0.45m vrij gelegd) (spoor 43) (Fig.12).

Het natuurstenen parement van de stadsmuur (TAW hoogte bovenzijde: 8.24m) uit Lediaanse kalkzandsteen was goed bewaard, waarbij de onderste 1.35m van de totale bewaarde hoogte van 5.70m opgebouwd was uit zeer vlakke, schijnbaar gezaagde natuurstenen met strakke voegen (Fig. 11). Op de onderste 0.55m van dit natuurstenen muurgedeelte werd de aanwezigheid van zeepokken vastgesteld, wat verwijst naar het niveau van het grachtwater (c. 3.00m TAW). Dit gedeelte rustte op een basis uit

baksteenmetselwerk (15 lagen; formaat bakstenen: 18cm x 10cm x 5cm; TAW hoogte bovenzijde baksteenbasis: 2.48m) van c. 0.95m, waarbij in de onderste laag al natuursteen verwerkt was (Fig. 12). Deze basis steunde vervolgens op een funderingsniveau (vrij gelegde hoogte: minstens 0.48m) uit grote krijtsteenblokken, waarvan twee lagen werden

blootgelegd. Tijdens de opgraving bleek dat enkele van deze blokken weggenomen waren, waarbij zeker op het bovenste niveau achterliggend baksteenmetselwerk zichtbaar werd.

(16)

Fig.11: Onderste gedeelte stadsmuur (BS04) Fig.12: Funderingsniveau stadsmuur (BS04)

In de onderste helft van de natuurstenen façade van deze muur werd een horizontale kernboring KB01 uitgevoerd. Na een boordiepte van 3.30m werd een ‘holte’ bereikt,

waarvan aanvankelijk vermoed werd dat het om een kruising met de ruien zou gaan, hoewel dit niet bevestigd kon worden. De boorkern toonde hoe de muur hoofdzakelijk opgebouwd werd uit baksteenmetselwerk met lichtgele kalk-zand mortel met inclusies van vrij grote brokjes kalk. Aan de grachtzijde werd deze baksteenkern afgewerkt met het besproken natuurstenen parement met een dikte van c. 0.35m en donkergrijze trasmortel.

Wat de opbouw van de archeologische grondlagen betreft, verhinderde de noodzakelijke beschoeiing van de sleuven een nauwkeurig aflezen van de stratigrafie in de profielwanden. Tijdens het uitgraven van de sleuf kon de dempingslaag waarmee de site na de afbraak van de omwalling opgevuld werd alleszins duidelijk onderscheiden worden van het

onderliggende zwarte grachtniveau. Het zwarte humeuze grachtniveau (spoor 37) reikte minstens nog tot de aanzet van de baksteenbasis en werd dus over een diepte van c. 1.50m uitgegraven. In deze zwarte grachtlaag werden geen scherven gevonden, maar wel een bolvormig object uit keramiek (knikker/kogel ?), met een diameter van 3.3cm (spoor 37- vondst 8).

Het grootste deel van de sleuf was opgevuld met de lichtbruine dempingslaag (spoor 44) met grote hoeveelheden puin, mortelfragmenten en individuele bakstenen en een matrix met proportioneel weinig zand.

Te midden van de grote brokken metselwerk waarmee deze site na de afbraak van de muur gedempt was, werd ook een muurbandsteen (cordon) van de omwalling aangetroffen (breedte: 0.71m; hoogte: 0.28m; diepte: 0.47m).

(17)

BESCHOEIDE SLEUF BS05 (A, B) Locatie en onderzoeksdoelstelling

Door middel van een smalle zoeksleuf (BS05B) (lengte W-O: c. 2.50m; breedte N-Z: c. 0.40 tot 0.80m), uitgegraven in de stoep tussen de hoofdweg en de westelijke ventweg van de Italiëlei (Fig. 13), werd de westelijke afbuiging van de stadsmuur gevolgd, om zo de positie van beschoeide sleuf BS05A (lengte O-W: c. 2m; breedte W-O: c. 1.53m) op het oreillon van de muur vast te leggen. Deze beschoeide sleuf werd eveneens meer dan 7m uitgegraven tot op het funderingsniveau van de muur (Fig. 14).

(18)
(19)

Onderzoeksresultaten

In zoeksleuf BS05B werd enkel de bovenste rand (TAW hoogtes van west naar oost: 8.165m; 8.179m; 8.153m) van het natuurstenen parement van de stadsmuur vrij gelegd (spoor 39). Deze werd aangetroffen op een diepte van c. 0.65m onder het huidige loopvlak (TAW hoogte maaiveld: 8.85m)

Ten oosten van zoeksleuf BS05A werd vervolgens beschoeide sleuf BS05A uitgezet. Het oreillon van de stadsmuur kon hier onderzocht worden over een totale diepte van c. 6.70m en bestond van boven naar beneden uit een gedeelte afgewerkt met natuursteen (5.70m) (spoor 40) (Fig. 15) op een baksteenbasis (c. 1m) (spoor 41) (Fig. 16c) en een natuurstenen funderingsniveau (spoor 45).

(20)

(a)

(b) (c)

Fig.16 a-c: Onderste gedeelte stadsmuur (oreillon) (BS05) met detailopname halve piramide (b) en baksteenbasis (c)

De stadsmuur (TAW hoogte bovenzijde: 8.07m) was hier opnieuw bekleed met een

parement in witte Lediaanse kalkzandsteen met donkergrijze trasmortel. Zoals kenmerkend voor de 16de-eeuwse vestingbouw mondde de ronding van het oreillon onderaan uit in een snavelvormige hoek (Fig. 16a, 16b). Op c. 3.95m TAW, 4.25m onder de bovenste rand van de bewaarde muur, was de aanzet van deze halve piramide (vrijgemaakte hoogte: 0.65m) nog duidelijk zichtbaar. Onder de basis van deze halve piramide (TAW hoogte: 3.33m) volgde opnieuw een muurgedeelte (totale hoogte: c. 0.85m) dat opgebouwd was uit zes zichtbaar minder hoge lagen (0.12 tot 0.17m) witte Lediaanse kalkzandsteen. Verspreid over dit muurgedeelte werden sporen van zeepokken opgemerkt, wat een indicatie vormt voor het oorspronkelijke niveau van het grachtwater. Deze muurpartij steunde op een onderliggende

(21)

21

basis van c. 1m hoogte uit baksteenmetselwerk (15 lagen; formaat bakstenen: 19cm x 8cm x 5cm; TAW hoogte bovenzijde baksteenbasis: 2.50m) (Fig. 16c). Die basis rustte, naar

analogie met de situatie in proefput BS04, op een funderingsniveau van witte natuurstenen blokken, dat nog minstens 0.60m door liep naar beneden, hoewel deze basis hier niet ingemeten kon worden door de stand van het grondwater.

De opbouw van de archeologische lagen in deze sondering was gelijklopend met wat verder naar het zuiden langs dezelfde muur werd aangetroffen in BS04 (zie boven), al verhinderde de beschoeiing van de sleuven opnieuw een nauwkeurig aflezen van de stratigrafie in de profielwanden. Ook hier kon tijdens het uitdiepen van de beschoeide sleuf duidelijk de dempingslaag (spoor 46) geïdentificeerd worden, waarmee de site na de afbraak van de omwalling was opgevuld. Deze laag bestond uit lichtbruin zand met inclusies van spikkels houtskool, mortelfragmenten, steenbrokjes en baksteenfragmenten. In tegenstelling tot de matrix van de dempingslaag in sleuf BS04, waarbij hele partijen afgebroken metselwerk gestort waren, bestond de dempingslaag hier overwegend uit zand met de inclusie van kleinere tot middelgrote fragmenten archeologisch puin. Onder het niveau van de halve piramide kleurde de grond donkerbruin, tot uiteindelijk zwart. Dit zwarte humeuze

grachtniveau (spoor 38) bevond zich alleszins ter hoogte van de aanzet van de baksteenbasis en werd verder over een diepte van minstens 1.60m uitgegraven. Deze laag werd

bemonsterd en met het truweel werd het opgegraven sediment volledig gecontroleerd op vondsten. Het vondstmateriaal bevatte heel wat aardewerk (cf. punt 11). Het ging hierbij vooral om rood aardewerk, naast enkele scherven steengoed (met Siegburg, Westerwald en majolica). Chronologisch dateerde minder dan de helft van de scherven en

dakpanfragmenten uit de late 16de- 17de eeuw, terwijl het overige deel gesitueerd kon worden in de 18de/begin 19de eeuw. Functioneel, ging het om resten van zowel kook- als tafelwaar naast andere types vaatwerk (bv. hengselpotten of komforen). Het onderzochte segment was echter te klein om verregaande deducties te maken.

Naast deze hoeveelheid keramiek werden ook heel wat andere vondsten aangetroffen (cf. punt 10), waaronder dierlijk botmateriaal; metalen nagels; leer (o.a. schoenzolen);

geperforeerde stukjes leisteen en een stukje glas uit de 19de eeuw. Bij het controleren van de grachtlaag werden in totaal ook 13 bolvormige objecten uit steengoed gevonden (Fig. 17).

Fig.17: Keramieken ‘kogels’ (vondst 15, BS05) Fig.18: Pijpekopjes en -steeltjes (vondst 17, BS05) Het ging hierbij om 6 kleine en 7 grote objecten met verschillende diameters (0.032m; 0.028m; 0.025m; 0.020m; 0.016m; 0.012m), veelal compleet maar soms ook maar half bewaard, waarvan de meeste grote maar ook sommige kleinere en afgewerkt waren met

(22)

een vernislaag. De objecten worden bij wijze van hypothese en gezien de militaire context hier geïnterpreteerd als kogels, terwijl vergelijkbare objecten in andere stedelijke contexten ook als knikkers aanzien worden. In dialoog met andere deskundigen in vestingbouw wordt het aanwenden van keramieken kogels - naast de gebruikelijke artillerie in lood- nu verder onderzocht. Andere merkwaardige vondsten uit deze grachtvulling (cf. punt 10) waren een bewerkt mesheft; een kleine houten bal (diameter 0.055m) met inscriptie en een totaal van 15 pijpekopjes -waarvan 8 met hielmerk-, 3 mondstukken en 43 pijpesteeltjes uit witte pijpaarde (Fig. 18). De oudste kleipijpjes uit opgravingen in Antwerpen gaan terug tot de late 16 de - en de eerste helft van de 17 de eeuw (site Kaasstraat 13, Oost 1983: 87-88, 111, Afb. 25) en tabaksgebruik kende in de loop van de 17de eeuw een steeds ruimere

verspreiding (Veeckman 1991: 44). Aanvankelijk waren de pijpekoppen klein, maar naarmate tabak minder zeldzaam en goedkoper werd, werden de pijpekoppen groter (Oost 1983: 86). De meerderheid van de pijpfragmenten uit sondering BS05 behoorde tot de 17de eeuw, naast enkele jongere exemplaren, vermoedelijk uit de 19de eeuw.

BESCHOEIDE SLEUF BS06 (A, B) Locatie en onderzoeksdoelstelling

De doelstelling van sondering BS06 was het bepalen van de exacte locatie van de

ondergrondse tramlus ter hoogte van Kipdorpbrug tot op de diepte van de bovenplaat van de bestaande premetrokoker (TAW hoogte: 4.17m). Omwille van de hoge densiteit van moderne nutsleidingen op de aanvankelijk gekozen locatie werd deze sleuf (BS06A)

verschoven in noordelijke richting, nagenoeg in het verlengde van OB11B. De nieuwe locatie in de onverharde berm tussen de oostelijke ventweg van de Italiëlei en de stelplaats van bussen (Rooseveltplaats) viel samen met de positie van de zuidmuur van het bastion van de Kipdorpsite (BS06B).

(23)

Fig.19: Zuidgericht muur Kipdorp bastion (BS06B), niet gereinigd Onderzoeksresultaten

Hoewel hier niet dezelfde gedetailleerde registratie mogelijk was als bij de andere geplande beschoeide sleuven kon wel een fotografische opname gemaakt worden van de bastionmuur naast een schematische opmeting van het zuid gerichte natuurstenen parement dat over een hoogte van c. 5m werd vrij gelegd (spoor 28) (TAW hoogte bovenzijde muur: 7.21m) (Fig. 19).

BESCHOEIDE SLEUF BS07

Locatie en onderzoeksdoelstelling

In de onverharde berm tussen de Italiëlei en de oostelijke ventweg werd beschoeide sleuf BS07 uitgezet (Fig. 20) in functie van het bepalen van de exacte locatie van het pijlerpunt en het aanzetpeil van de pijler (Fig. 21) van de Kipdorpbrug. In het oostelijke gedeelte van de sleuf werd de betonnen ‘Belgacom koker’ aangesneden, die in

noordoostelijke-zuidwestelijke richting de sleuf doorkruist. Vanuit beschoeide sleuf BS07 wordt horizontale kernboring KB2 uitgevoerd.

(24)
(25)
(26)

Onderzoeksresultaten

In BS07 werd de oostelijke helft van de noord façade van een van de twee centrale pijlers van de Kipdorpbrug blootgelegd over een totale hoogte van 5.57m (Fig. 19), die van boven naar beneden bestond uit een ontmanteld gedeelte met zicht op de interne baksteenkern (1.60m) (spoor 25) (Fig. 23a); het bewaarde gedeelte van het natuurstenen parement (3.82m) (spoor 16) (Fig. 20, Fig. 23b) en de aanzet van de baksteenbasis van de muur (opgegraven hoogte: c. 0.15m) (spoor 24).

Fig. 22: De noordfaçade van de brugpijler met verschillende steensoorten (BS07)

Van het bovenste muurgedeelte (1.60m) was het natuurstenen parement ontmanteld zodat de baksteenkern met de bovenste curve van de boog van de pijler zichtbaar werd (TAW hoogte bewaarde bovenzijde: 7.900m) (Fig. 21a). Over de resterende 3.82m van het bewaarde muurgedeelte was de natuurstenen muurbekleding wel bewaard (TAW hoogte bovenzijde natuurstenen parement: 6.300m). Het gebruik van verschillende soorten

(27)

natuursteen in de muurbekleding had enerzijds een functioneel nut (stevigheid), maar resulteerde anderzijds ook in een esthetisch effect (Fig. 21). Terwijl de aflijning van de curve van de boog gebeurde met een grijswitte steen (Fig. 23b) werd de hoek van de pijler

afgewerkt in blauwe natuursteen, waar de rest van de pijler bekleed was met witte steen. De onderste 0.60m (TAW hoogte: 3.08m tot 2.46m) van het natuurstenen parement van deze pijler (3.82m) was opnieuw afgewerkt met grijs-witte Ledesteen. Dit niveau was duidelijk verweerd en droeg de sporen van de langdurige aanwezigheid van water (zeepokken), wat hier opnieuw een indicatie vormde voor het niveau van het grachtwater. De muur was verder gefundeerd op een baksteenbasis (TAW hoogte bovenzijde: 2.48m), waarvan slechts een tot twee steenlagen werden blootgelegd in deze sleuf.

De interne opbouw van de constructie kon duidelijk afgeleid worden uit de boorkern

(geschatte lengte c. 3.30m) van horizontale kernboring KB02 in de brugpijler. De constructie bestond van binnen naar buiten uit een kern van baksteenmetselwerk met lichtgele mortel met inclusies van soms vrij grote brokjes kalk en een natuurstenen parement van c. 0.25m. Voor de afwerking van de buitenste 0.50m (het natuurstenen parement maar ook nog de buitenste kops geplaatste baksteenlaag van de baksteenkern) was donkergrijze mortel gebruikt.

(a) (b)

Fig. 23a, b: Bovenste muurgedeelte van de brugpijler (BS07) met ontmanteld parement (a) en detail van de aflijning van de hoek en boogaanzet van de pijler in verschillende steensoorten (b)

Onder de moderne opvullingsniveaus van bovenaan steenslag en daaronder een vullingslaag geelbruin zand gerelateerd aan de aanleg van de ‘Belgacom koker’, die zich bevond langs de oostrand van de sleuf, bestond het sediment uitgegraven langs de pijlerwand in hoofdzaak uit de lichtbruine dempingslaag (dikte meer dan 5m), waarmee de site na de afbraak werd opgevuld. Deze zandige laag (spoor 33) bevatte partikels van houtskool en mortel en kleine tot middelgrote baksteenfragmenten, dierlijk bot en keramiek. In de onderliggende

grachtlaag (spoor 34), waarvan slechts de donkerbruine bovenste 0.15m werd opgegraven, werd naast dierlijk bot ook keramiek uit de 18de eeuw (cf. punt 11) aangetroffen.

(28)

BESCHOEIDE SLEUF BS08

Locatie en onderzoeksdoelstelling

Beschoeide sleuf BS08 werd uitgezet in de onverharde berm tussen de hoofdweg en de oostelijke ventweg van de Italiëlei om het aanzetpeil van de bastionflank van de Kipdorpsite te bepalen. De sleuf werd zo gepositioneerd zodat het noord profiel gevormd werd door de zuidflank van het bastion (muur BS08-A) (Fig. 25), terwijl het oostprofiel samenviel met de overgang van de bastionflank -ter hoogte van de kazemat- naar het oreillon van het bastion (muur BS08-B) (Fig.26). Het hoekpunt van deze twee muren (Fig. 24) bevond zich c. 0.15m onder het aangrenzende fietspad in oostelijke richting. De muren werden uitgegraven tot op het niveau van de aanzet van de baksteenbasis. Langs de westzijde van de bovenste 1.50m van de sleuf verliep de ‘Belgacom koker’, die ook in sondering BS07 werd aangetroffen.

Fig. 24: De zuidflank van het bastion (links: BS08-A) en de overgang van flank naar oreillon (rechts: BS08-B)

(29)
(30)
(31)

Onderzoeksresultaten

Muur BS08-A werd vrij gelegd over een hoogte van c. 5.40m (hoogte bovenzijde muur: 7.75m TAW- aanzet bovenzijde baksteenbasis: 2.35m TAW). De bovenste muurhelft (3.25m) (spoor 17) was uitgewerkt in een verband uit speksteenlagen van afwisselend

baksteenmetselwerk en natuursteen, terwijl de onderste helft (c. 2.15m) volledig bestond uit een natuurstenen parement (spoor 26), dat steunde op een baksteenbasis (spoor 27) (Fig. 25). Beide muurgedeeltes waren uitgewerkt met donkergrijze trasmortel.

De speklagen van het bovenste gedeelte van muur BS08-A (Fig. 27) waren van variabele hoogte. Tussen de lagen van witte natuursteen (hoogtes tussen 0.15m en 0.25m) waren de zes partijen van baksteenmetselwerk opgebouwd uit verschillenden lagen baksteen

(formaat baksteen: 18cm x 8cm x 5cm; aantal lagen van boven naar beneden : 3, 5, 7, 6, 6, 6). Deze afwerking in speklagen behoort vermoedelijk tot de renovatiefase van de bastions in de 19de eeuw. Op de hoek met de aangrenzende oostmuur (muur BS08-B) was de

bovenste helft van muur BS08-A afgewerkt met grote natuurstenen blokken (Fig. 25, 27). Door de aanwezige beschoeiing was het vrijwel onmogelijk om vast te stellen hoe de

parementen van muur BS08-A en muur BS08-B zich verhielden ten opzichte van elkaar. Men kan evenwel verwachten dat de stenen in de hoek beurtelings in de aangrenzende muur verankerd werden.

Het lagere gedeelte van muur BS08-A was volledig opgebouwd uit een parement uit witte natuursteen (Fig. 28) in variabele lagen van c. 0.10m hoogte. Op de onderste 0.70m werden resten van metsersmortel en sporen van zeepokken aangetroffen (Fig. 29). De muur was verder gefundeerd op een baksteenbasis waarvan de aanzet werd blootgelegd (TAW hoogte aanzet muur: 2.35m).

Fig.27: Bovenste gedeelte noordmuur Fig.28: Onderste gedeelte noordmuur BS08-N BS08-N met afwerking in speklagen met afwerking in natuursteen

(32)

Fig. 29. Het onderste gedeelte van muur BS08-A met resten van metsersmortel en zeepokken

Muur BS08-B (spoor 18) (vrij gelegde hoogte: c. 5.40m) was volledig bekleed met een natuurstenen parement met donkergrijze trasmortel, waarbij de bovenste 3.20m gemeten vanaf de bovenzijde van de muur (tot aan TAW hoogte: 4.52m) opgebouwd was uit witte natuursteen (Fig. 26, 32) in lagen met grotere hoogte dan deze van het onderste

muurgedeelte (Fig. 33). Bovendien werden in deze bovenste helft op regelmatige afstand steenhouwersmerken gevonden (Fig. 30, 31). Vanaf het TAW niveau van 6.46m werden over een totale afstand van 1.94m en telkens met een tussenafstand van c. 0.60m (1 steenlaag) van boven naar onder de volgende steenhouwersmerken geregistreerd: een driehoek; een pijl met Y-vormige uiteinden; een driehoek; een pijl met Y-vormige uiteinden. De betekenis van de aanwezigheid van deze merktekens dient verder onderzocht te worden2.

Fig.30: Steenhouwersmerk: driehoek Fig.31: Steenhouwersmerk: een pijl met Y-vormige uiteinden

2

Voor de identificatie van steenhouwersmerken gebruikt in België, cf. Van Belle 1984. Het steenhouwersmerk in de vorm van een driehoek beantwoordt aan Van Belle’s type XXIX; het ‘gestileerde figuurtje’ komt overeen met type XV, beschreven als ‘les flèches en Y’ (Van Belle 1984: 14).

(33)

Het onderste muurgedeelte(c. 2.17m; vanaf TAW hoogte: 4.52m) was opgebouwd uit minder hoge steenlagen. Vanaf TAW hoogte 3.53m werden ook resten van metsersmortel en sporen van zeepokken aangetroffen, terwijl de onderste 0.84m van de muur bijna volledig bedekt was met mortel zodat de individuele steenlagen niet meer onderscheiden konden worden. Deze muur werd eveneens blootgelegd tot de aanzet van de baksteenbasis (spoor 47) (Fig. 26).

Onder de moderne opvullingsniveaus was de sondering in hoofdzaak opgevuld met de lichtbruine dempingslaag (spoor 48), met fragmenten van houtskool, mortel en kleine tot middelgrote baksteenfragmenten. Van de onderliggende grachtlaag (spoor 49) werd

opnieuw slechts de donkerbruine bovenste c. 0.15m opgegraven, waarbij ook een grondstaal genomen werd. Bij het uitzeven van dit staal werd een scherf uit de 18de/begin 19de eeuw gevonden (cf. punt 11). Er werden in BS08 verder geen archeologische vondsten

aangetroffen.

Fig.32: Bovenste gedeelte oostmuur BS08-O Fig.33: Onderste gedeelte oostmuur BS08-O

OPEN BOUWPUT OB3

Locatie en onderzoeksdoelstelling

Open bouwput OB03 wordt uitgegraven in het tweede rijvak van de Italiëlei (TAW hoogte maaiveld: 8.95m) dat richting noorden leidt, met als doel om de inplanting van een van de

(34)

pijlers van Kipdorpbrug te bepalen (Fig. 34), naast de aanzet en bij voorkeur ook de curve van de boog. Aan de binnenzijde van het aangetroffen bruggewelf wordt de sleuf

uitgegraven tot 1.22m onder het maaiveld, aan de buitenzijde tot c. 1.35m, de maximale werkbare diepte voor deze open bouwput van c. 1.20m x 1.45m.

Fig.34: Bovenaanzicht van de rand van het bruggewelf (OB03) Onderzoeksresultaten

In deze sleuf OB03 werd het bakstenen binnenmetselwerk van het ontmantelde bruggewelf aangetroffen op 0.90m onder het maaiveld (TAW hoogte: 8.05m), terwijl de gebogen en met mortel bepleisterde overgang naar de lager gelegen kern van de skeletbouw zich 0.18m lager bevond (Fig. 34, 35).

(35)

De gemetselde rand van het bruggewelf (spoor 23), bovenaan bepleisterd met een laag grijze trasmortel (hoogte: c. 0.04 tot 0.05m), was 0.63m breed (afmetingen bakstenen: 0.18 x 0.085 x 0.045m). Hierbij kwam oorspronkelijk aan de buitenzijde nog een toevoeging van 0.35 tot 0.36m voor het nu ontbrekende natuurstenen parement3. Hoewel de gewelfboog bereikt werd, kon de sleuf binnen de vastgelegde afmetingen niet voldoende verdiept worden om de aanzet van de hoek van deze pijler aan te snijden.

Fig.35: Bovenaanzicht van de rand van het bruggewelf (OB03)

OPEN BOUWPUT OB9

Locatie en onderzoeksdoelstelling

Open bouwput OB09 (maximale diepte minder dan 4m) wordt gepositioneerd in het wegdek van de ventweg van de Italiëlei (TAW hoogte maaiveld: 8.75m) die in zuidelijke richting leidt, met het doel om de inplanting van de noordrand van een van de pijlers en de aansluitende gewelfboog van de Kipdorpbrug te lokaliseren. De noordwand van de brugpijler (Fig. 36) (spoor 30) werd aangetroffen op een diepte tussen 0.76m en 0.80m onder het wegdek (TAW hoogte bewaarde bovenzijde muur : 7.95m).

3

Dit is een schatting op basis van de resultaten van de kernboringen en van de positie van een in situ anker van de metalen brugleuning gevonden tijdens het onderzoek van de brug in 2006.

(36)
(37)

Onderzoeksresultaten

De noordzijde van de brugpijler werd vrijgemaakt over een maximale hoogte van 3.09m. De muur was afgewerkt in speklagen van baksteenmetselwerk met donkergrijze trasmortel (van boven naar beneden: 10; 6; 6; 6; 6 lagen baksteen) , afgewisseld met dunne lagen krijtsteen, die opgebouwd waren uit individuele blokken van c. 0.135m hoog en 0.98m breed (Fig. 36, 37). Op c. 3m onder het maaiveld, in de zuidwestelijke hoek van de sleuf, werd de aanzet van de boog van het gewelf gelokaliseerd, in de hoedanigheid van een witte rechthoekige blauwe natuurstenen blok (spoor 50) met zichtbare afmetingen van c. 0.30 x 0.40m. Na de afbraak werden de muurresten bedolven onder de lichtbruine dempingslaag (spoor 51).

Fig.37: Noordzijde van de onderzochte brugpijler (OB09)

OPEN BOUWPUT OB11 (A,B)

Locatie en onderzoeksdoelstelling

In functie van het bepalen van de inplanting van de hoek en het traceren van het verdere verloop van de zuidmuur van het Kipdorpbastion werden de open bouwputten OB11A en OB11B uitgezet aan beide zijden van het fietspad ten oosten van de Italiëlei (Fig. 39). Sleuf OB11B lag vrijwel aangrenzend aan beschoeide sleuf BS06A.

(38)

Onderzoeksresultaten

Door middel van de langgerekte sleuf OB11A met diepte van c. 1.30m werd de draai (oreillon) van het bastion van de Kipdorpsite getraceerd (Fig. 38). Over een afstand van 1.65m en een hoogte van 0.39m werden de bovenste twee steenlagen van deze muur (spoor 19) in witte kalkzandsteen vrij gelegd (TAW hoogte bovenzijde muur: 7.696m).

Fig. 38: Bovenzijde van de resten van het oreillon van het bastion

Het vervolg van deze muur in oostelijke richting werd vastgesteld in de sleuf OB11B, met een diepte van c. 2m (Fig. 40). Hier bleek het natuurstenen parement (spoor 20) echter ten dele ontmanteld, zodat over een hoogte van 0.66m de baksteenkern (spoor 52) zichtbaar werd, waarvan eveneens een gedeelte afgebroken werd (TAW hoogte bovenzijde

natuurstenen parement: 7.388m). Terwijl de baksteenkern gemetseld werd met lichtgele mortel, waren de voegen van de twee vrijgemaakte steenlagen (hoogte c. 0.28m) afgewerkt met donkergrijze trasmortel.

(39)

Fig. 39: Locatie van OB11A (achtergrond) Fig. 40: Vervolg van het oreillon van het en OB11B (voorgrond) bastion in oostelijke richting (OB11B)

KERNBORINGEN KB01 tot KB05

Locatie en onderzoeksdoelstelling

Tijdens de veldcampagne op het operaplein werden ook vijf kernboringen uitgevoerd, waarvan twee horizontale in een pijler van de Kipdorpbrug (in sleuf BS07 – cf. boven) en in de stadsmuur (in sleuf BS04 – zie boven), terwijl drie verticale boringen werden uitgevoerd in het gewelf (KB03) en in twee pijlers van de Kipdorpbrug (KB04; KB05).

Onderzoeksresultaten van kernboringen KB03 tot KB05

Kernboring KB03 werd uitgevoerd in de onverharde berm aangrenzend aan het fietspad tussen de Italiiëlei en de ventweg, die naar het zuiden leidt (TAW hoogte maaiveld: 8.85m) (Fig. 44). In functie van de boring werd een open bouwput gegraven van max. 1.49m x 1.30m, waarbij op een diepte van 1.05m (W) (TAW: 7.795m) tot c. 1.20m (0) (TAW: 7.665m) onder het maaiveld en dus afhellend in oostelijke richting de bovenzijde van het bruggewelf (spoor 31) werd aangetroffen (Fig. 41, 42, 43). De boring toonde aan dat het gewelf ook hier opgebouwd was uit baksteenmetselwerk, dat aan de bovenzijde volledig afgedicht was met

(40)

een laag van 0.01 tot 0.02m mortelbepleistering. Na een diepte van 0.45m (de dikte van het gewelf hier) volgde een holte van c. 0.70m, waar men bij het opvullen van de site niet tot de onderzijde van het gewelf had opgehoogd, gevolgd door de eigenlijke dempingslaag. Mede door toedoen van de aanwezigheid van deze holte, kwam de boorkern van 0.45m los uit de boor en kon deze niet boven gehaald worden. Voor het metselwerk van het gewelf was lichtgele mortel gebruikt.

(41)

Fig. 42: Zicht op het bepleisterde bruggewelf in Fig. 43: Locatie van het boorgat van KB03 de open bouwput voor KB03

Voor kernboring KB04 werd een open bouwput gegraven in het rechtste rijvak van de Italiëlei, dat naar het zuiden leidt (TAW hoogte maaiveld: 8.70m) (Fig. 44). Onder een laag asfalt (c. 0.10m), een dik pakket steenslag (0.35m) en een moderne afwateringsbuis, werd op een diepte van 1.72m onder het maaiveld de bovenzijde van de brugpijler (spoor 32) aangetroffen, dat opnieuw opgebouwd was uit baksteenmetselwerk in een vrij

onregelmatig verband (TAW hoogtes op het gewelf in de sleufhoeken NW/NO/ZO/ZW: 7.064m; 7.053m; 7.042m; 7.032m) (Fig. 45, 46). De kernboring in dit baksteenmassief leverde een eerder gefragmenteerde boorkern op met een lengte van 5.85m, waarvan de onderste c. 0.25m niet gerecupereerd kon worden. Het baksteenmetselwerk was

opgebouwd met lichtgele mortel met inclusies van soms vrij grote brokjes kalk.

(42)

Fig. 45: Het baksteenmetselwerk van de bovenkant van de brugpijler in onregelmatig verband (KB04)

(43)

In functie van Kernboring KB05 werd een open bouwput (1.25m x 1.12m) uitgegraven in het meest oostelijke rijvak van de Italiëlei, dat naar het noorden leidt (TAW hoogte maaiveld van de c. 4m meer naar het zuiden gelegen sleuf OB03: 8.950m). Onder een laag asfalt (c.

0.25m) en een pakket steenslag (0.35m) werd op een diepte van c. 1.90m de bovenzijde van de brugpijler (spoor 21) uit baksteenmetselwerk met lichtgele kalkzandmortel blootgelegd (Fig. 47, 49). De totale boordiepte van 6.10m leverde een boorkern van c. 5m op (Fig. 47), waaronder een niveau van zand bereikt werd.

(44)

Fig. 48: Het baksteenmetselwerk in eerder regelmatig verband van de bovenzijde van de brugpijler (KB05)

(45)

2.5. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN

De archeologische inspectieputten hebben de gewenste aanvullende informatie opgeleverd over de staat, de muuropbouw en de exacte locatie van de omwalling. De onderzoeken richtten zich op de cluster van restanten van de omwalling nabij de Kipdorpbrug. De sonderingen hebben in de breedte en diepte verduidelijking gebracht voor de bestaande projectie van de omwalling. De exacte positie bleek hierbij een afwijking te vertonen tussen 0.5m en 1.5m ten opzichte van de ligging zoals afgeleid van historische kaarten en

voorgaand onderzoek. Al de vooropgestelde onderzoekslocaties leverden een positief resultaat op. De archeologische restanten konden worden vrijgelegd en de

bewaringstoestand van de onderdelen van de Kipdorpbrug, het bastion en de stadsmuur kon bepaald worden.

In bouwchronologisch opzicht was er duidelijk sprake van verschillende bouwfasen. Hoewel verder onderzoek noodzakelijk is, kon op basis van de muuropbouw op verschillende

plaatsen een fase van renovatie geïdentificeerd worden, zoals ook bij het vooronderzoek uit 2010 werd vastgesteld. Deze fase werd gedateerd in de eerste helft van de 19de eeuw tijdens de Franse (1792-1814) en Nederlandse periode (1814-1830) (Gils 2009: 97-109). Hierbij werd de parementzijde van o.a. het bastion en een deel van de brug (cf. OB09) uitgewerkt met speklagen van afwisselend baksteenmetselwerk en natuursteen. De nauwkeurige controle van de grachtlaag aan het oreillon van de stadsmuur (BS05) leverde eveneens heel wat dateerbare vondsten op, met vooral rood aardewerk, naast enkele scherven steengoed met Siegburg, Westerwald en majolica en pijpekopjes en- steeltjes. Ook werd naast een helft laat 16de-17de eeuws materiaal, keramiek aangetroffen uit de periode van de 18de/begin 19de eeuw.

Voor de Kipdorpbrug boden de sonderingen BS07 en open bouwput OB09 inzicht in de positie, opbouw en afwerking van de noordflank van de brug, terwijl open bouwput OB03 uitgegraven werd langs de zuidflank van de brug. Kernboringen KB02, KB04 en KB05 werden uitgevoerd in pijlers van de brug, terwijl door middel van boring KB03 de opbouw van het bruggewelf onderzocht werd.

In beschoeide sleuf BS07 kon een deel van de noordfaçade van een van de brugpijlers onderzocht worden over een hoogte van 5.42m tot op de aanzet van de onderliggende baksteenbasis. Op basis van horizontale kernboring KB02 (geboorde diepte: 3.30m) bleek de pijler opgebouwd uit een kern van baksteenmetselwerk met lichtgele mortel en een

natuurstenen parement van c. 0.25m met donkergrijze mortel. In dit parement werden verschillende soorten natuursteen gebruikt (aflijning boog: grijs-witte steen; hoek pijler: blauwe hardsteen; overig deel pijler: witte steen). Enkel de bovenste 1.60m van het natuurstenen parement was ontmanteld. Vanaf een hoogte van c. 3.08m TAW werden sporen aangetroffen van het oorspronkelijke grachtniveau.

Verder naar het westen in open bouwput OB09 bleek de noordfaçade van een van brugpijlers uitgewerkt met speklagen uit baksteenmetselwerk en dunne lagen witte

krijtsteen. Deze uitwerking behoort waarschijnlijk tot de 19de eeuwse fase van renovatie van de brug.

In open bouwput OB03 en de open bouwputten gemaakt voor kernboringen KB03, KB04 en KB05 werd een zicht geboden op het goed bewaarde metselwerk van het brugdek in een verband met lichtgele mortel. De bekleding van het brugdek uit kasseien was ontmanteld. Ter hoogte van de pijlers (KB04 en KB05) varieerde de uitwerking van het

(46)

baksteenmetselwerk van een regelmatig naar een eerder onregelmatig verband. Op de plaats van kernboring KB03 had het bruggewelf een dikte van 0.45m en was het

baksteenmetselwerk van het gewelf volledig afgedekt met een mortelbepleistering.

Ter hoogte van het bastion werden sonderingen BS08 en BS06 en open bouwputten OB11A en OB11B uitgevoerd. De overgang van de zuidflank (ter hoogte van de kazemat) naar het oreillon van het bastion werd onderzocht in beschoeide sleuf BS08, waar de muurresten vrij gelegd werden over een hoogte van c. 5.40m, tot op het niveau van de onderliggende baksteenbasis. De bovenste helft van de zuidflank van het bastion was uitgewerkt in een verband met speksteenlagen met afwisselend baksteenmetselwerk en lagen natuursteen, terwijl de onderste helft van deze muur was bekleed met de originele witte natuursteen. Vanaf c. 3.15m TAW vormde de aanwezigheid van zeepokken een indicatie voor de bovengrens van het oorspronkelijke grachtniveau.

De overstaande muur, die de overgang vormde naar het oreillon, was volledig afgewerkt uit natuursteen en vertoonde steenhouwersmerken. Het oreillon van bastion, waarvan de resten op c. 1.20m onder het maaiveld werden aangetroffen in OB11A en OB11B alsook de zuidmuur van het bastion, zoals bloot gelegd in sleuf BS06, waren volledig bekleed met het originele parement in Lediaanse kalkzandsteen.

De stadsmuur, ten slotte, werd onderzocht aan de hand van beschoeide sleuven BS04 en BS05 (het oreillon van de muur), naast horizontale kernboring KB01. De aanzet van de resten bevond zich tussen 0.60m en 0.80m onder het maaiveld. In beide beschoeide putten bleek het natuurstenen parement van de stadsmuur goed bewaard over een totale hoogte van 5.70m, steunend op een baksteenbasis (15 lagen baksteen) en natuurstenen

funderingsniveau (ten dele vrij gelegd in BS04). De baksteenbasis van BS04 en van BS05 vertoonde in het profiel een verschillende opbouw, waarschijnlijk omwille van de specifieke positie in het verloop van de fundering. In de onderste muurhelft van het natuurstenen parement van het oreillon van de stadsmuur (BS05), kon de aanzet van een snavelvormige hoek (halve piramide) onderscheiden worden, typerend voor de midden-16de-eeuwse vestingbouw.

Kernboring KB01 toonde aan dat de stadsmuur opgebouwd was uit basteenmetselwerk met lichtgele mortel dat aan de grachtzijde afgewerkt was met een natuurstenen parement met donkergrijze trasmortel (dikte parement: 0.35m). De totale muurdikte bedroeg maximum 3.30m. Na het ontmantelen van de muur in de 19de eeuw werd de grachtzijde opgevuld met zand en afbraakmateriaal, dat in het geval van sondering BS04 zeer grote puinfragmenten bevatte. Het oorspronkelijke niveau van het grachtwater kon gereconstrueerd worden op c. 3.00m TAW. De zwarte humeuze grachtlaag, die ter hoogte van het oreillon zorgvuldig gecontroleerd werd op vondsten, leverde heel wat vondstmateriaal op, waaronder een grote hoeveelheid pijpekopjes en -steeltjes, naast knikkers of kogels uit steengoed.

De resten van de Kipdorpbrug, het bastion en de stadsmuur bevonden zich vaak op minder dan 1m onder het maaiveld en bleken dus uitzonderlijk goed bewaard tot op een hoogte tussen 5.40 tot 5.70m boven het funderingsniveau. Enkel de resten van het bruggewelf bevonden zich omwille van de skeletbouw op een dieper niveau tussen 1m en 1.90m onder het maaiveld. Het oorspronkelijke grachtniveau situeerde zich tussen 3.00m en 3.15m TAW. Boven de zwarte humeuze grachtlaag, die nog heel wat vondsten bevatte, werd een

(47)

metershoge opvullingslaag aangetroffen met zeer weinig vondsten, lichtbruin zand en veel puinresten van de 19de eeuwse afbraak.

2.6. AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK

Het uitgevoerde onderzoek toont aan dat de gevolgde methodologie, gebruik makend van zorgvuldig gepositioneerde, smalle, maar diepe beschoeide inspectieputten, geschikt was om lokaal een inzicht te bieden in de opbouw, bewaringstoestand en locatie van de resten van de Spaanse Omwalling. Om de bouwgeschiedenis van de site van de Kipdorpbrug en de onderlinge verhouding van de componenten volledig te reconstrueren zou echter het grotere geheel bestudeerd moeten worden. Dit zal mogelijk zijn de uiteindelijke vrijlegging van grote delen van de brug, het bastion en de stadsmuur bij de heraanleg van het

Operaplein. Op basis van de uitgevoerde sonderingen kunnen ook een aantal aanbevelingen geformuleerd worden voor het vervolgonderzoek.

- Het onderzoek van de grachtlaag:

Op basis van de proefputten bleek de site na de afbraak opgevuld met een metershoge dempingslaag, die gestort was in de gracht. Door de aanwezige beschoeiing, die de profielwanden afdekte, maar ook door de beperkte omvang van de proefputten kon de stratigrafische opbouw van de opvulling -met een beperkte gelaagdheid- moeilijk afgelezen worden. Deze beperkte gelaagdheid van de grachtvulling hangt deels samen met het -plaatselijk?- omwoelen en saneren van de gracht tijdens het dempen ervan, zoals ook werd vastgesteld bij het archeologisch onderzoek ten tijde van Leien Fase 1. Daarom zal er bij het vervolgonderzoek ook aandacht moeten zijn voor de aanleg van grotere profielen dwars op de grachten en de muurresten. Op deze manier kan een beter inzicht verkregen worden in de schaal van deze ‘saneringsoperatie’ en het verloop van het proces van het dempen van de gracht.

Hoewel stalen genomen werden van de grachtlaag, was het uitgevoerde veldwerk in de eerste plaats opgezet om informatie te verschaffen over de architecturale resten van de Spaanse Omwalling. Toch leverde een zorgvuldig onderzoek van de zwarte grachtlaag ter hoogte van het oreillon van de stadsmuur heel wat vondsten op.

Daarnaast zou de grachtlaag ook heel wat informatie kunnen bieden met betrekking tot het milieu (planten-dieren) in en rond de grachten. Bij het vervolgonderzoek moet daarom een methodiek uitgewerkt worden voor de systematische staalname van de grachtlaag en een zorgvuldig onderzoek in functie van het te verwachten interessant en divers

vondstmateriaal.

Systematisch onderzoek van waterlopen in andere historische stadskernen (bv. Amsterdam) toonde alvast aan dat een dergelijke studie ook in ruimtelijk opzicht een sterk

gedifferentieerd beeld kan opleveren van de menselijke activiteit rond de stadsmuur, de brug en het bastion4.

4

Het potentieel van het onderzoek van waterlopen in de stad wordt goed geïllustreerd door recent onderzoek in Amsterdam, waar bij de aanleg van de Noord/Zuid-metro-lijn archeologisch onderzoek verricht werd onder de bodem van de stadsrivier, de Amstel. Deze rivier werd vroeger door de stadsinwoners ook gebruikt als stortplaats voor huisafval of artisanaal afval. Het materiaal dat hier tijdens het archeologisch onderzoek verzameld werd, gaf dan ook een goed beeld van het dagelijks leven langs de Amstel in verschillende periodes,

(48)

-Stabiliteit:

Met betrekking tot de stabiliteit van de muurresten en de bewaringstoestand ervan, toonde het onderzoek aan dat de resten zich in een zeer goede staat bevinden. De kernboringen en het muuronderzoek wezen uit dat de bekleding van de bruggewelven vernieuwd werd. De bovenste partij van het parement van de brugzijde werd -op bepaalde plaatsen- ontmanteld en ook de kasseien van het brugdek werden bij de afbraak verwijderd. Hoewel de

onderzochte delen van brug, bastion en stadsmuur erg solide bleken, is toch de nodige omzichtigheid geboden bij het opgraven. Daarom dient voorafgaand aan de opgravingen ingenieurs-technisch advies ingewonnen te worden.

- Conservatie:

Met het oog op de conservatie van de muurresten moeten eveneens begeleidende maatregelen voorzien worden om de resten te beschermen tegen de impact van factoren zoals regenwaterinfiltratie en luchtvervuiling.

Daarnaast dienen ook de boorgaten van de uitgevoerde kernboringen gerestaureerd te worden.

- Registratie muurwerk:

De omvang, goede bewaringstoestand en complexiteit van de architecturale resten van de Spaanse Omwalling vereisen ook een goed overwogen, systematische en nauwkeurige strategie voor de metrische opname en de documentatie (grafisch en fotogrammetrisch) van de muurresten .

- Grondwater:

Ongeveer vanaf de aanzet van het oude grachtniveau moet tot slot rekening gehouden worden met de aanwezigheid van grondwater en moet dus grondwaterbemaling voorzien worden.

2.7. VERSTORING VAN HET ARCHEOLOGISCH ERFGOED DOOR GEPLANDE WERKEN Hoewel er naar gestreefd wordt om een deel van de Kipdorpsite door integratie in het nieuwe ontwerp te ontsluiten voor het publiek, betekent de geplande heraanleg met de ondertunneling van het Operaplein ook een ernstige verstoring voor de architecturale resten. De impact is vooral groot voor de Kipdorpbrug, waar een van de brugpijlers

opgeofferd zal worden, en voor het bastion dat eveneens doorsneden zal worden door de tunnels. Het uitgangspunt voor het ontwerp van de tunnels moet daarom de minimale verstoring van het patrimonium blijven.

cf. http://www.amsterdam.nl/kunst-cultuur-sport/monumenten/archeologie-0/noord-zuidlijn. Ook in Antwerpen fungeerden de stadsgrachten als publieke stortplaatsen, cf. Bertels & van Goethem 2009: 127.

(49)

3. RANDVOORWAARDEN EN ADVIES

3.1. RANDVOORWAARDEN

1. Aansluitend op randvoorwaarden in het ontwerp Operaplein die vanuit andere disciplines worden gesteld, dient een maximale vrijwaring van de site van de Kipdorpbrug nagestreefd te worden.

2. Het uitzonderlijk belang van de archeologische site moet worden benoemd en opgenomen. Dit grote belang wordt bepaald door:

-cultuurhistorische waarde van een Renaissance omwalling in Toscaanse orde; -unieke overblijfselen van het Oud-Italiaans gebastioneerd stelsel;

-zeer weinig bewaarde resten uit de 16de-eeuwse vestingbouw in de Lage landen; -omwalling is ‘state-of-art’ bouwwerk van stad Antwerpen in de Gouden eeuw; -omwalling als onmisbare schakel in het Europees netwerk van vestingsteden; -Kipdorpsite is locatie van de historisch beslissende veldslag ‘Franse furie’ (1583). 3. De eenheid van het erfgoed rond de Kipdorpbrug wordt reeds gebroken door de

doorkruising van tunnels en bovengrondse kruising van de tramsporen. Er kan geen verdere versnippering worden veroorzaakt, evenmin kunnen werken worden uitgevoerd die een hypotheek zouden kunnen leggen op de toekomstige ontsluiting van de archeologische site.

3.2. ADVIES

De resultaten van dit onderzoek laten toe om een concreet beeld te vormen over de mogelijkheden van een kwaliteitsvolle integratie van de vestingresten in het toekomstige Operaplein. De herwaardering van de historische toegangszone van de Kipdorppoort kan gerealiseerd worden door een sterke integratie van de Kipdorpbrug, het bastion en een stukje van de stadsmuur in het nieuwe ontwerp.

Door hun aard en goede bewaringstoestand lenen deze monumentale archeologische resten zich uitstekend voor een project van valorisatie en ontsluiting. Bovendien stelt er zich net door de ondertunneling ter hoogte van de Kipdorpbrug een opportuniteit voor het zichtbaar maken van de archeologisch resten, iets wat zich elders op de leien nog niet aandient. De globale verantwoordelijkheid om wezenlijke onderdelen van de omwalling te vrijwaren moet het uitgangspunt vormen bij het ontwerp van het Operaplein. Het belang van het behoud van de Kipdorpbrug dient immers te worden geplaatst in het grotere perspectief van de bewaring en visualisatie van de Spaanse Omwalling. Deze omwalling kende na de 19de -eeuwse nivellering ook een recente geschiedenis van afbraak door pre-metro werken (1970-1980), heraanleg leien fase 1 (2002-2006) en de vele private bouwprojecten (waaronder het AMCA-project). Specifiek voor Brabo 2 en de aansluiting van de LIVAN - tunnel op de leien wordt er bovendien nog een zeer grote afbraak verwacht van het bastion Huidevetterstoren, het enige volledig ondergronds bewaarde bastion van de omwalling.

(50)

Voor de heraanleg van het Operaplein is er - anders dan bij heraanleg leien fase 1 - evenwel een groeiend draagvlak om de waarde van de archeologische resten van de Kipdorpsite te erkennen en hun aanwezigheid mee te nemen in het ontwerpproces. In 2012 werden door studiebureau TVSAM technische scenario’s uitgewerkt voor het knooppunt van de restanten van de Kipdorpbrug en de nieuwe tunnels. Van de 4 technische scenario’s met varianten werd door de stuurgroep Brabo 2 op 22 mei 2012 gekozen voor technisch scenario 2, op basis waarvan het ontwerpbureau DSM (Studio de Solà Morales) drie ontwerpscenario’s uitwerkte. Deze scenario’s werden becommentarieerd vanuit erfgoedstandpunt door de Experten werkgroep Spaanse Omwalling. Deze vergadering van specialisten inzake

vestingbouw, -naast vertegenwoordigers van de betrokken stadsbedrijven- , kwam op 5 juli 2012 voor het eerst samen vanuit het streven om het planningsproces (2012-2013) van de integratie van de Kipdorpsite in het nieuwe Operaplein kwalitatief te begeleiden. De

verdere uitwerking van het ontwerp (Studio de Solà Morales /TV SAM) zal opnieuw worden teruggekoppeld naar deze experten werkgroep. Dit constructieve overlegproces vanuit inhoudelijk (dienst Archeologie, Expertenwerkgroep), creatief, technisch en budgettair standpunt moet verdergezet worden om zo het potentieel van deze unieke site ten volle te benutten en ze te ontsluiten als een samenhangend vestingbouwkundig geheel en als troef voor het totale ontwerp. Ook de zuidelijke kazemat van het bastion is uniek en biedt een grote potentie naar integratie in het ontwerp en ontsluiting voor het publiek.

De Kipdorpsite mag geen eiland vormen binnen het verhaal van de ontsluiting van de Spaanse Omwalling. Deze omwalling is een betekenisvol geheel onder de leien, dat via haar schakels kan worden ontsloten. Deze schakels zijn op basis van archeologisch onderzoek gelokaliseerd en hebben elk een verschillend potentieel naar de bovengrondse visualisatie (2D) in het openbaar domein of naar een integratie/in situ presentatie van de vestingresten5. Daar de uitwerking van deze verschillende elementen begrepen moet kunnen worden als een geheel, als schakels in een ketting, moet ook hier het structureel overleg binnen het plannings- en ontwerpproces van heraanleg Brabo 2/ Noorderleien verdergezet worden.

5

Gerealiseerde projecten: visualisaties Slijkpoort (Londenstraat/ Amsterdamstraat) en Blauwe Toren

(Blauwtorenplein), en integratie Keizerspoort en -bastion (t.h.v. Nationale bank). Schakels met potentieel voor een visualisatie of verwijzing in openbaar domein: Bastion Kattenberg/ Sint-Laureis (Scheldekaaien); Bastion Schijn (hoekbastion Noorderplaats); Bastion Rode Poort (t.h.v. Tunnelplaats); Rode poort, brug en halfbastion (t.h.v. Paardenmarkt); Bastion Huidevetterstoren (Frankrijklei). Schakels met potentieel voor integratie: Sint-Michielsbastion (Scheldekaaien); Citadel en bastion Fernando (t.h.v. Museum voor Schone Kunsten).

(51)

4. BESLUIT

4.1. ALGEMEEN BESLUIT

Het archeologisch onderzoek ter hoogte van de Kipdorpbrug heeft de vereiste informatie opgeleverd. Bij het uitwerken van het nieuwe ontwerp, maar ook bij de geplande werken tijdens de heraanleg van het Operaplein, kan er nu rekening gehouden worden met de aanwezigheid van de ondergrondse historische resten. De maximale vrijwaring van deze site wordt vooropgesteld.

Vanwege de gave bewaringstoestand van de vestingresten en de mogelijkheden tot

ontsluiting ervan, dient zich hier een unieke kans tot valorisatie aan die zich op geen enkele andere locatie ter hoogte van de omwalling stelt.

Tegelijkertijd is deze site een archeologisch-historische toplocatie voor de stad: als een van de twee hoofdtoegangen, als belangrijkste militaire poort, als toneel van de historische veldslag ‘Franse furie’ (1583) en vanwege de bewaring van een intacte historische brug. 4.2. TREFWOORDEN

Stadsmuur - brug - bastion - kazemat - 16de eeuw - Spaanse Omwalling - vestingbouw - steenbouw

(52)

5. BIBLIOGRAFIE

BELLENS 2005

BELLENS T. 2005: Archeologisch onderzoek naar een courtine van de 16de-eeuwse stadsomwalling rond Antwerpen, in: Vesting, 2005-1, p. 12-20.

BERTELS & VAN GOETHEM 2009

BERTELS I., H. VAN GOETHEM 2009: Vergankelijke stedelijke ruimte. De afbraak van de Spaanse Omwalling in de negentiende eeuw, in: Antwerpen versterkt. De Spaanse

omwalling vanaf haar bouw in 1542 tot haar afbraak in 1870, red. P. Lombaerde,

Antwerpen, p. 118-145. GILS 2009

GILS R. De Spaanse Omwalling en de vesting Antwerpen. Van het Oostenrijkse tot in het Belgische tijdsperk (1714-1870), in: Antwerpen versterkt. De Spaanse omwalling vanaf haar

bouw in 1542 tot haar afbraak in 1870, red. P. Lombaerde, Antwerpen, p. 92-117.

LOMBAERDE 2009

LOMBAERDE P. (red) 2009: Antwerpen versterkt. De Spaanse omwalling vanaf haar bouw in

1542 tot haar afbraak in 1870, Brussel-Antwerpen.

LOMBAERDE 2011

LOMBAERDE P. (red) 2011: Antwerpen versterkt 2. Visievorming over heraanleg en

hergebruik van omwallingen, forten en fortengordels, Brussel-Antwerpen.

MINSAER 2009

MINSAER K. 2009, Archeologisch onderzoek van de Spaanse omwalling. In het bijzonder de site van de Keizerspoort, in: Antwerpen Versterkt. De Spaanse omwalling vanaf haar bouw in

1542 tot haar afbraak in 1870, red. P. Lombaerde, Antwerpen, p. 146-181.

MINSAER 2011

MINSAER K. 2011, De valorisatie van het zestiende-eeuwse bastion aan de Keizerspoort, in:

Antwerpen versterkt 2. Visievorming over heraanleg en hergebruik van omwallingen, forten en fortengordels, red. P. Lombaerde, Brussel-Antwerpen, p. 114-131.

OOST 1983

OOST, T. (red.) 1983, Van Nederzetting tot metropool: archeologisch - historisch onderzoek in de Antwerpse Binnenstad, tentoonstellingscatalogus Volkskundemuseum Antwerpen. SCHRYVERS & MINSAER 2011

SCHRYVERS A, K. MINSAER 2011, Archeologisch vooronderzoek A312 Leien Fase2. Eindrapport, Antwerpen.

VAN BELLE 1984

VAN BELLE J.-L., avec la collaboration de R. PEETROONS, R. WARROUX, R. ADRIAENSSENS et R. SANSEN 1984, Dictionnaire des signes lapidaires. Belgique et Nord de la France, Louvain-la Neuve.

(53)

VEECKMAN 1991

VEECKMAN J., De kleipijpjes, in: Uit het verleden geput. Gebruiksgoed, van opgraving tot

museum - de verzameling Jan Gruyaert, Antwerpen, 1991, p. 44.

ADVIESNOTA’S

- stedelijke archeologische adviezen: 13 maart 2003, 31 maart 2004, februari 2005, oktober 2006, augustus 2009.

CULTUURNOTA

- Stad Antwerpen. Dienst monumentenzorg 2012, Operaplein en Franklin Rooseveltplaats.

Cultuurhistorische nota.

BROCHURES

- Stedelijke brochure Onder de leien, 2004.

- Stedelijke brochure Spaanse omwalling in zicht, 2009.

- Stedelijke brochure Woelig Vaarwater. Antwerpen en de Scheldeforten, 2012.

6. VERANTWOORDING FIGUREN

Alle figuren zijn eigendom van de stad Antwerpen dienst archeologie, met uitzondering van onderstaande figuren:

Figuur 4 Stadsarchief Antwerpen Figuur 5 Stadsarchief Antwerpen

7. OVERZICHT VAN TEKENINGEN EN PLANNEN

BS04

- Vooraanzicht stadsmuur (grachtzijde) (Fig.8) - Doorsnede stadsmuur (Fig.9)

BS05A

- Doorsnede stadsmuur (oreillon) (Fig.14) BS07

- Vooraanzicht van de noordfaçade van de onderzochte brugpijler (Fig.21) BS08

- Vooraanzicht van de zuidflank van het bastion (BS08-A) (Fig. 25)

- Vooraanzicht van de overgang van flank naar oreillon (BS08-B) (Fig. 26) OB03

(54)

OB09

- Vooraanzicht van de noordzijde van de onderzochte brugpijler (Fig.36) KB03

- Bovenaanzicht en doorsnede van het bruggewelf in de open bouwput voor KB03 (Fig. 41) KB04

- Bovenaanzicht van het baksteenmetselwerk van de bovenkant van de brugpijler (Fig. 45) KB05

(55)

8. SCHEMATISCH OVERZICHT VAN SPOREN A312 (vooronderzoek 2010)

SP O O R SO N D ER IN G JA A R V O R M IN TE R P R ET A TI E TE X TU U R M ED IA A N K LE U R H O U TS K O O L O P M ER K IN G ( sc h aa l 0 <3 ) 1 S1 0 8 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 st ad sm u u r 2 S2 0 8 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 st ad sm u u r 3 S8 c 0 8 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 o re ill o n s ta d m u u r 4 S8 b 0 8 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 o re ill o n s ta d sm u u r 5 S6 1 1 _2 0 1 0 o n re ge lm at ig m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 re st an t b in n en m et se lw er k H u id ev et te rs b as ti o n 6 S2 0 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b in n en zi jd e m u u r/ b as ti o n R o d e P o o rt 7 S2 0 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 re cu p er at ie m at er ia al , n ie t in v er b an d 8 S2 0 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -r o ze 0 _ 9 S2 1 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 ac h te rz ijd e st ad sm u u r 1 0 S2 1 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 zi jk an t st eu n b ee r 1 1 S2 1 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 fa ça d e st ad sm u u r 1 2 S2 2 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -r o ze 0 b in n en m et se lw er k b as ti o n 1 3 S2 2 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 zu id el ijk e b as ti o n fl an k, g ra ch tz ijd e 1 4 S2 2 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b in n en m et se lw er k st ad sm u u r 1 5 S2 2 1 1 _2 0 1 0 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je _w it 0 sp ek la ge n r en o va ti e

(56)

9

. SCHEMATISCH OVERZICHT VAN SPOREN A312 (onderzoek 2012)

SP O O R SO N D ER IN G JA A R V O R M IN TE R P R ET A TI E TE X TU U R M ED IA A N K LE U R H O U TS K O O L O P M ER K IN G ( sc h aa l 0 <3 ) 1 6 B S0 7 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it _b la u w 0 N zi jd e p ijl er K ip d o rp b ru g 1 7 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r sp ek la ge n b ak st ee n _n at u u rs te en -ro o d -o ra n je _w it 0 Zf la n k ka ze m at , m et s p ek la ge n ( re n o va ti e) 1 8 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 o ve rg an g b as ti o n fl an k n aa r o re ill o n 1 9 O B 1 1 A 0 8 _2 0 1 2 o va al m u u r n at u u rs te en -w it 0 h o ek v an o re ill o n K ip d o rp b as ti o n 2 0 O B 1 1 B 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 ve rv o lg Z m u u r o re ill o n 2 1 K B 0 5 0 8 _2 0 1 2 re ch th o ek ig sk el et b o u w b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b o ve n zi jd e b in n en sk el et K ip d o rp b ru g 2 2 B S0 4 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 O fa ça d e st ad sm u u r 2 3 O B 0 3 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir sk el et b o u w b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 Zr an d b in n en sk el et K ip d o rp b ru g 2 4 B S0 7 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b ak st ee n b as is b ru gp ijl er 2 5 B S0 7 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 o n tm an te ld e b o ve n zi jd e N fa ça d e b ru gp ijl er 2 6 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 Zf la n k ka ze m at K ip d o rp , o n d er p ar ti j e n h o ek st en en ( n at u u rs te en ) 2 7 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 d ee l v an b ak st ee n b as is Z m u u r ka ze m at 2 8 B S0 6 B 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 Zf la n k b as ti o n 2 9 B S0 4 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b ak st ee n b as is s ta d sm u u r o p n at u u rs te n en b lo kk en 3 0 O B 0 9 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r sp ek la ge n b ak st ee n _n at u u rs te en -w it _r o o d -o ra n je 0 N m u u r b ru gp ijl er m et ( re n o va ti e? ) p ar em en t in s p ek la ge n 3 1 K B 0 3 0 8 _2 0 1 2 re ch th o ek ig sk el et b o u w m o rt el b ep le is te ri n g -w it gr ijs 0 b ep le is te rd e b o ve n zi jd e b in n en sk el et b ru gg ew el f K ip d o rp b ru g 3 2 K B 0 4 0 8 _2 0 1 2 re ch th o ek ig sk el et b o u w b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b o ve n zi jd e b in n en sk el et b ru gg ew el f K ip d o rp b ru g 3 3 B S0 7 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig g ro f lic h tb ru in 1 d em p in gs la ag 3 4 B S0 7 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig f ijn zw ar t 2 h u m eu ze v u lli n g gr ac h t o n d er K ip d o rp b ru g 3 5 O B 1 1 A 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig g ro f lic h tb ru in 0 d em p in gs la ag o re ill o n b as ti o n 3 6 O B 0 3 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig g ro f lic h tb ru in 1 la ag in s ke le tw er k b ru g (v an b o ve n af in ge vu ld ) 3 7 B S0 4 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig f ijn zw ar t 2 h u m eu ze v u lli n g gr ac h t st ad so m w al lin g 3 8 B S0 5 A 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig f ijn zw ar t 2 h u m eu ze v u lli n g gr ac h t aa n o re ill o n s ta d sm u u r 3 9 B S0 5 B 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 b o ve n zi jd e af b u ig in g st ad sm u u r n aa r W 4 0 B S0 5 A 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 n at u u rs te n en p ar em en t fa ça d e st ad sm u u r m et h al ve p ir am id e 4 1 B S0 5 A 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r b ak st ee n -ro o d -o ra n je 0 b ak st ee n b as is v an o re ill o n s ta d sm u u r 4 2 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig f ijn zw ar t 2 h u m eu ze v u lli n g gr ac h t te r h o o gt e va n b as ti o n 4 3 B S0 4 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 fu n d er in gs ni ve a u s ta d sm u ur 4 4 B S0 4 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig g ro f lic h tb ru in 1 d em p in gs la ag 4 5 B S0 5 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r n at u u rs te en -w it 0 fu n d er in gs ni ve a u o re ill o n st a ds m uu r 4 6 B S0 5 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m at ig g ro f lic h tb ru in 1 d em p in gs la ag 4 7 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r ba ks te e n -ro o d -o ra n je 0 b ak st ee n b as is o ve rg an g b as ti o n fl an k n aa r o re ill o n 4 8 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m a ti g gr o f lic h tb ru in 1 d e m p in gs la a g 4 9 B S0 8 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d -d o n ke rb ru in 1 gr a ch tl a a g 5 0 O B 0 9 0 8 _2 0 1 2 re ch th o e ki g b lo k na tu u rs te en -w it 0 a a n ze t b o o g ge w e lf 5 1 O B 0 9 0 8 _2 0 1 2 / la ag za n d m a ti g gr o f lic h tb ru in 1 d e m p in gs la a g 5 2 O B 1 1 B 0 8 _2 0 1 2 lin ea ir m u u r ba ks te e n -ro o d -o ra nj e 0 b a ks te en ke rn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

In tabel 2 is te zien dat naarmate de planten vorig jaar eerder zijn droog gezet de knollen nu vaker één scheut gaven (kleinere knol geeft één scheut, grotere knol meer scheuten)..

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Volgens de informatie waarover het INBO beschikt, werd op deze percelen in het verleden klei ontgonnen. Na de ontginning werd de ontginningsput opgevuld met

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

is niet alleen onvoldoende inventarisatie van de risico’s van de werkzaamheden aan de orde, maar speelt volgens de Afdeling bestuursrechtspraak ook dat de werkgever

Die Schienen, worüber sich das Fahrgestell fortbewegt, können demontiert und an einer anderen Stelle wieder angebracht werden, da SWOV über.. kein eigenes

This briefing describes ways in which the human resource management strategy of the Department of Agriculture: Western Cape can be prioritised in terms of future human resource