• No results found

Ruurlo : een economisch - sociografisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ruurlo : een economisch - sociografisch onderzoek"

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

d o o r

Het Economisch Technologisch Instituut voor Gelderland on

Het Landbouw-Economisch Instituut

Januari 1952

(2)

Dit rapport is getoetst aan het oordeel van een Commissie van Advies ad hoc. De verantwoordelijkheid berust evenwel "bij de samen-stellers«,

De genoemde commissie bestaat uit:

Profs Dr E,W, Hofstee, hoogleraar te Wageningen, voorzitterj

T,G. Elkink, oud-direoteur zuivelfabriek, Ruurlof Ir St Kingma, Bijkslandbouwconsulent te Zutphenj

Ir G* Klornpe, secretaris G.M.v.L«, Arnhemj T«H. Wieggers, landbouwer, Ruurloj

W, te Winkel, landbouwer, Ruurlo,

Het rapport is verkrijgbaar, zolang de voorraad strekt, "bij het Li"?.ndbouw-Economisch Instituut, \r-xn Stolkweg 29, 's Gravenhage,

prijs f. 5,

(3)

Hoofdstuk I

Hoofdstuk II

KORT OVERZICHT VAN DE GEOGRAFISCHE SITUATIE, DE SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN DE HUIDIGE

STRUCTUUR 1 § 1» Geografische inleiding 1 § 2o Het verleden 2 § 3, Huidige structuur 3 § 4. Oriëntatie 8 Samenvatting 10 CARTOGRAM VERSPREIDING DER BEVOLKING IN RUÜRLO '47

ANALYSE DER DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING EN HUIDIGE

VERHOUDINGEN • 12

Samenvatting 21 Hoofdstuk III DE LANDBOUW ALS BESTAANSBRON

Hoofdstuk IV

A.

De productieomstandigheden en de bedrijfsvoering § 1, De cultuurtechnische toestand door

Ir G.J. ter Brugge

§ 2. Aantal en grootte der bedrijven, ontginning en splitsing

§ 3. De betekenis van het nevenberoep bij het grondgebruik

§ 4, Eigendom en paoht

§ 5« Financiële positie der bedrijven § 6. De bedrijfsvoering in de landbouw

B.

De agrarische bevolking

§ 7» Be stand van de agrarische bevolking | 8« Analyse van het arbeidsaanbod ^ 9» Het onderwijs en organisatieleven

§10& Het gezinsbedrijf in de agrarische

gemeen-schap C. Het arbeidseffect D. Samenvatting OVERIGE BESTAANSBRONNEN 1, Industrie 2, Eoonomische diensten 3« Het vreemdelingenverkeer Samenvatting 22 22 22

27

29

32

35

38

47

47

57

60

64

75

82

89

89

94

96

97

Hoofdstuk V SAMENVATTING EN RICHTLIJNEN

99

Bijlage I Bijlage II STANDAARDUREN STATEN EN GRAFIEKEN 106 107

(4)

Het doel van het onderzoek in de gemeente Ruurlo - dat in

opdracht van het gemeentebestuur werd ingesteld - was het verkrijgen van een inzicht in de sooiaal-economische structuur van deze gemeente. Op hasis van deze gegevens zouden richtlijnen moeten worden opgesteld voor een sociaal en economisch verantwoord beleid in de toekomst.

Het onderzoek is verricht in nauwe samenwerking tussen het

Economisch Technologisch Instituut voor Gelderland en het Landbouw-Economisch Instituut, Bij de taakverdeling, welke tussen beide Instituten tot stand kwam, viel het onderzoek naar de sociaal-economische en demografische ontwikkeling (hfdst* I en I I)t en naar

de niet-agrarische bestaansbronnen (hfdst. IV ) ten deel aan het E.T.I.G., terwijl het L.EoI» het onderzoek naar de agrarische

bedrijfstak (hfdst. III) voor haar rekening nam. Hierbij verzorgde . de Rijkscultuurconsulent voor de provincie Gelderland de paragraaf over de cultuurtechnische toestand in deze gemeente. De oonclusies, waartoe de verschillende hoofdstukken aanleiding gaven, alsmede de hieruit voortvloeiende richtlijnen, werden in nauw overleg tussen beide Instituten samengevat in hoofdstuk V»

Vermeld dient nog te worden, dat het L.E.I* voor het onder-zoek naar de landbouw een uitvoerige enquête heeft ingesteld. .Voor het slagen van deze enquête - 93$ van de aangeschreven grondgebrui-kers nam hieraan deel - dient in de allereerste plaats een woord van dank te worden gericht aan de boeren, zonder wier medewerking het verkrijgen van tal van waardevolle gegevens niet mogelijk was geweest. Voorts dient te worden herinnerd aan de hulp, welke voor de organisatie en uitvoering van de enquête werd ontvangen van de Provinciale Voedselcoramissaris en diene Plaatselijke Bureauhouder te Ruurlo» Tenslotte mag een woord van dank aan de Rijkslandbouw-consulent te Zutphen en diens medewerkers niet achterwege blijven.

(5)

I

EH O o o Pi ca CD

9

+*

o -d > « rH ^ î-1. © fi © © . ,d © fi 4»* PM O C M -P h (6 © 0 O fM & N

(6)

HOOFDSTUK I

KORT OVERZICHT VAN DB GEOGRAFISCHE SITUATIE, DE SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN DE HUIDIGE STRUCTUUR

§ 1, G e o g r a f i s c h e i n l e i d i n g

Ruurlo is de naam van een overwegend agrarische gemeente in de Achterhoek} het is ook de naam van het centrale dorp, waarin ongeveer 1300 van de ruim 5000 inwoners gevestigd zijn en van het Huis, dat vooral in vroeger jaren in de samenleving een zeer "belang-rijke plaats innam. De Achterhoek, het gebied gelegen tussen de Duits-Nederlandse grens en Nederrijn-IJsel is op het ogenblik een nog overwegend agrarisch gebied. Ruurlo maakt deel uit van het gebied om Zutphen, dat nauwer dan het meer Oostelijk gelegen gebied en ook nauwer dan het gebied langs de Oude IJsel met deze stad is verbonden» In dit gebied om Zutphen overheerst de landbouw in veel sterker mate het economisoh leven dan in de beide andere gebieden, welke men zou kunnen typeren als "het Oostelijke textiel-industrie-gebied" en "het Metaalgebied langs de Oude IJsel".

Weafd voor 1880 het economisch leven gekenmerkt door een statisch karakter, na dit jaar werd deze statische struotuur door-broken en volgde een dynamische periode. De isolatie werd verdoor-broken door nieuwe verkeersmogelijkheden. Door de ontwatering en de organisatie van waterschappen werden grote gebieden ontsloten en konden deze in cultuur worden gebracht. Nieuwe afzetmogelijkheden van de veredelde agrarische producten en een nieuwe bemestings-techniek veroorzaakten een hervorming in de agrarische bedrijfs-voering, Hiermede hing samen de achteruitgang Van het oude verzor-gingscentrum van dit agrarisch gebieds Zutphen, o.a. de stad der linnen-, graan- en botermarkten en de winterresidentie van de bezitters der grote Aohterhoekse landgoederen.

Het reliëf in de Achterhoek is zodanig, dat globaal genomen de terreinen lager dan de 15-meter lijn voldoende hellen om een goede afwatering naar de IJsel te waarborgen, terwijl ook boven de 20 -nieterlijn de helling voldoende is. Tussen de 15- en 20-meter lijn echter ligt een zeer vlak gebied met daarin de oude, thans ontgonnen venen (o.a. het Harreveld, het Stuivezand, het Vilders-veen, het WolfersVilders-veen, het Veller en het Ruurlose Broek)«

Gedeel-telijk ligt de gemeente in het "Vlakke Midden" en bestaat daardoor uit twee ongelijksoortige delen, nl, de oudere bossen en esgronden om het dorp met de kenmerkende namen» Formerhoek, Everwenninkhoek, Brouwarshoek, Garvelinkhoek, Brinkmanshoek, Leuzinkbrink, Nieuwen-huishoekj, Wissinkhoek en Veldhoek, welke op een oud agrarisch gebruik wijzen en het nieuwere ontginningsgebied op het Veller en in het

Ruurlose Broek,

Het "Vlakke Midden" van de Achterhoek wordt in het Oosten gedeeltelijk tegen het afstromende water beschermd door de hoge rug tussen Grcenlo en Bredevoort. Dit heeft tot gevolg gehad, dat de

(7)

Waterschappen van de Berkel en Oude-IJsel in verband met het feit, dat de stroomgebieden voor een fwoot deel in Duitsland gelegen zijn, ongeveer 40 jaar eerder werden gevormd dan het Waterschap van de Eaakse Beek? het resterende gebied tussen de heide genoemde waterschappen, gelegen achter de genoemde beschermende rug»

Be gemeente Ruurlo maakt een deel uit van de watersohappen van de Berkel en van de Baakse Beek.

Be industriële opkomst van Twente, het "Textielgebied" en het "Metaalgebied langs de Oude IJsel" hebben de centrale positie van

Zutphen ondermijnde Voor Ruurlo heeft dit het gevolg gehad, dat de eenzijdige oriëntatie op Zutphen doorbroken is en dat vooral Boetinchem en Winterswijk als streel; een tra in de genoemde gebieden een deel der verzorging tot zich trokken«. Be ontwikkeling van het Twentse gebied is eerst met de verksersverbeteringen op het terrein van het streekvervoer na +_ 1935 van belang geworden,,

§•2* H e t v e r l e d e n

Van der Aa heeft in zijn Aardrijkskundig Woordenboek van 1854 slechts enkele regels nodig cm ons een inzicht te geven in het

karakter der Ruurlose samenlevings een gemeente, welke 65OI bunder beslaat, 401 huizen telt, waarin 2600 mensen wonen» Be voornaamste bestaansbron is de landbouwj verder wordt er nog enige handel gedreven in hout en spek« Men treft er drio smederijen en éên wind-korenmolen aan« Het dorp Ruurlo bevat 54 huizen met 410 inwoners. Be bevolking woont zeer verspreid en bestaat hoofdzakelijk uit landbouwers, terwijl de overigen t,o.vs deze groep een verzorgende

taak vervullen, hetgeen o.a. blijkt uit de aard der genoemde bedrijven« Tot 1910 kon men eigenlijk niet over een ontwikkeling spreken^ de bevolking neemt slechts zeer weinig in aantal toe (in 1889» 2680 en in 1910s 2910 inwoners) en nieuwe bestaansbronnen worden niet aangeboord« tëen factor van betekenis in deze gemeenschap was "Huize Ruurlo", dat "10 minuten gaans" ten Zuiden van het dorp

gelegen is«, Be bewoners hiervan bezaten + 2/3 der gemeente-oppervlakte en van de huizen in eigendom. Voor zover het geen moerasgrond of

heide betrof, hadden zij hun gronden in pacht uitgegeven« Ongeveer de helft van de landbouwers waren pachters van het Huis; zij waren

volkomen ondergeschikt aan en afhankelijk van de grootgrondbezitters, die in d i e omstandigheden zowel betreffende het bedrijf als het

persoonlijk leven van hun pachters gekend wilden worden» Volgens ter plaatse goed georiënteerde personen kon men geenszins zeggen, dat van het grootgrondbesit een stimulerende invloed uitging. Integen-deel, de pachtprijzen waren over het algemeen laag. zodat ook zonder al te grote inspanningen de bedrijven rendabel waren» Mislukte de oogst of troffen de pachter ."uàero onvoorziene rampen, dan werd hem door de verpachter de helpende hand geboden. Een pachter van het Huis was steeds van zijn bestaan verzekerd. Het eigen initiatief van de pachter behoefde zich zo niet te ontwikkelen« Het is waarschijnlijk, dat dit alles een behoudende mentaliteit in de hand heeft gewerkt» Be eigengeërfden onderscheidden zich in deze opzichten niet van de

(8)

pachters. Zij pasten zioh vermoedelijk geheel aan hij de heersende

opvattingen.

De feodale verhoudingen hehben jarenlang hun invloed doen

gelden en werken.nog na, al is de directe invloed van het

grootgrond-bezit niet groot meer. Men past zich in hepaalde opzichten moeilijk

aan hij nieuwe omstandigheden; de ingewortelde tradities zijn vaak

moeilijk te doorbreken

ä

Over het algemeen staat men "bijv, nog

afwijzend tegenover de noodzaak, dat de kinderen wegens gehrek aan

voldoende toekomstmogelijkheden in de agrarisohe "beroepen, een

andere levensweg zullen moeten kiezen.

Ook op de andere gehieden heeft het grootgrondhezit zijn

invloed doen gelden. Zo kon men, toen op het einde der vorige eeuw

"besloten werd tot het oprichten van een zuivelfabriek, geen,grond

van die zijde verkrijgen, zodat men genoodzaakt was, de fabriek op

een daartoe minder geschikte plaats te vestigen.

Eveneens werd door het grootgrondbezit verzet aangetekend

tegen de plannen tot opriohting van het waterschap de Baakse Beek

in 1918, terwijl dit toch, vooral voor de Zuidelijke helft der

gemeente, zeer urgent was.

Een gunstige factor van dit grootgrondbezit daarentegen is,

dat het rijke bosbezit er door beschermd was, waardoor veel natuur-*

schoon bewaard bleef. Dit betekende een sterke stimulans voor de

ontwikkeling van het vreemdelingenverkeer.

§ 3. H u i d i

g e s t r u c t u u r

Na 191O brak er voor de gemeente een meer dynamische periode

aan. Er werd een begin gemaakt met de ontginning van de moeras- en

heidegronden op het Vel1er en in hot Zuidelijk Broek, waardoor

bestaande bedrijven zich konden uitbreiden en nieuwe konden ontstaan.

Deze ontginningen werden mogelijk door opneming van deze gronden

in de watersohappen van de Berkel en van de Baakse Beek, Het gevolg

van deze ontwikkeling was, dat het vertrekoverschot, dat er tot

19IO steeds geweest was, overging in een vestigingsoverschot en de

bevolking snel in aantal toenam. Het groeitempo was zelfs sterker

dan gemiddeld in Nederland en de Achterhoek,

Welke plaats neemt Euurlo in dit opzicht in t,a,v, andere

agrarische gemeenten? We hebben om dit enigermate te kunnen

vast-stellen de ontwikkeling van de cultuurgrond sinds 1830 nagegaan in

Ruurlo en zeven andere omliggende agrarische gemeenten"').

Tabel 1 DE ONTWIKKELING VAN DE OPPERVLAKTE CULTUURGROND

SINDS 1830 IN EUURLO EN 7 ANDERE OMLIGGENDE AGRARISCHE GEMEENTEN

Jaar

I83O

1910

1920

1930

1947

1950

Oppervlakte cultuurgrond in duizend hectaren

R u u r l o

bouwland

abso-luut

0,97

1,22

1,28

1,32

1,68

1,44

index

1830=

100

100

125

132

135

174

149

grasland

abso-luut

2,25

2,37

2,79

2,90

2,94

3,19

index

1830-100

100

105

124

129

131

142

7 agrarisc

bouwland

abso-luut

11,2

13,3

12,5

13,8

15,2

12,5

index

1830=

100

100

119

112

123

136

112

he gemeenten

grasland

abso-luut

11,2

14,3

17,9

19,2

19,9

22,5

index

1830«

100

100

128

160

171

178

201

1) Deze gemeenten zijn« Hengelo, Steenderen, Zelhem, Vorden,

Warns-veld, Gorssel en Laren,

(9)

In Ruurlo valt in sterkere mate dan in de omgeving de nadruk op de vermeerdering van het aantal hectaren bouwland; na 1930 is dit gedeeltelijk toe te schrijven aan het scheuren van grasland. Door de ontginningen in het Zuidelijk gedeelte der gemeente na 1930 is het grasland toegenomen, terwijl in de oorlogsjaren graslanden in andere gedeelten gescheurd werden« De cijfers van 1950 bevestigen deze mening«

Het aantal mannen in de landbouw is van I909 tot 1947 toege-nomen met 316 personen, waarvan de toename in de eerste periode 210 bedroeg, in de tweode periode 126» Vergelijkt men deze aantallen met de toegenomen werkgelegenheid, uitgaande van de globale

ervarings-cijfers welke aangeven, dat de werkgelegenheid van 5 b-a bouwland en 7 ha grasland voldoende is voor één volwaardige arbeidskraoht, dan werd door de' ontginningen aanvullende werkgelegenheid geschapen}

in de eerste periode voor —•?"" + "*TT- = 94 personen » » tweede » " ^|° + 4r =' 78 personen

5 7

Deze aantallen gelden dus, indien in de eerste plaats de

arbeidsintensiteit van het landbouwbedrijf binnen de bouw- en gras-landsector gelijk zou zijn gebleven en in de tweede plaats, indien slechts volwaardige arbeidskrachten zouden zijn begrepen in de cijfers van de landbouwtellingen« De cijfers zijn dus als minima te beschouwen. Merkwaardig is v/el« dat in de crisisperiode, toen de afvloeiing van hot overschot aan arbeidskrachten voor grote steden over het algemeen stagneerde de verhouding tussen toeneming van het arbeidsaanbod en arbeidsgelegenheid (126 of 150$) aanzienlijk

7~ïï

gunstiger was dan in de periode daarvoor (ni. 210 of 224$)» De 94

bestudering der demografische verhoudingen leert dan ook, dat het vertrek uit Ruurlo, althans wat de mannen betreft, door de crisis niet geremd isa Dit houdt vermoedelijk verband met het reeds

meer-malen geconstateerde feit, dat in de crisis de afvloeiing naar de grote steden weliswaar stagneert, de trek naar de middelgrote

steden zich echter dikwijls heeft voortgezet, met het gevolg van

een vaak door de steunmaatregelen aangetrokken grote groep werklozen. Wanneer we de toeneming van het aantal personen in de landbouw tussen 1930 en 1947? nl» 126, vergelijken met die in de omliggende gemeenten, nl. + 400, dan blijkt, dat dit in Ruurlo een relatieve

toeneming is van 13$? in de omgeving van 6$, De grotere uitbreiding van de cultuurgrond in Ruurlo heeft dus eveneens geleid tot een relatief sterker toenemen der werkgelegenheid.

Voor een juiste beoordeling van het economische karakter van de samenleving in Ruurlo is het.nodig de landbouw te plaatsen in het kader van de economische ontwikkeling in het algemeen. Wij bedienen ons daartoe va,n de volgende groeperingen.

De verschillende in de statistiek genoemde bedrijfskiassen werden in vier groepen ondergebracht, naast de landbouw de industrie,

(10)

"bijv, te rekenen» verkeer, handel, winkels, bank en c r e d i e t i n s t e l

-lingen, onder de sociale diensten* de v r i j e beroepen, onderwijs,

ziekenhuispersoneel, h u i s e l i j k e diensten, e n z . ) . Baast deze

groepering bestaat behoefte aan een tweede indeling, welke de

e e r s t e doorkruist. Van belang i s n i . de p l a a t s , welke een bepaalde

a c t i v i t e i t in de samenleving inneemt, n i e t alleen naar de aard van

het beroep, maar ook naar de aard van het afzetgebied« De activi-^

t e i t i s t e scheiden in twee del en,waarvan éên gedeelte de

samenleving t e r p l a a t s e mogelijk maakt (deed ontstaan), d e s t u

-w e n d e b e d r i j v e n , ter-wijl het andere deel dient t e r

verzorging van de aanwezige bevolking, d e v e r z o r g e n d e

b e d r i j v e n. De oombinatie van beide indelingen l i g t ten

grondslag aan de hieronder volgende beschrijving»

Tabel 2

AANTAL WERKZAME MANNEN IN RUURLO B er o ep sgr o ep en Industrie Landbouw Economische diensten Sociale diensten Totaal 1 9 0 9 ^

193

748

39

26

1006

1930

247

95Ö

106

54

1365

1947,

353

1084

148

111

1696

De totale toeneming der beroepsbevolking sinds 1909 .bedraagt 69O personen! 336, d»i« bijna 5°$ vonden werk in de landbouw; daarna volgt de industrie met 160 personen, d.i. 23$. In de eoonomische en

sociale diensten werden respectievelijk 109 en 86 personen opgenomen, d.i. 16 en 12$. Om na te gaan, of ns, 1930 inderdaad deze mensen in

het economische leven zijn opgenomen of dat er zioh onder hen missohien een groot aantal werklozen bevond, hebben we over enige jaren de werk-loosheidscijfers verzameld, waaruit wel blijkt, dat er in Ruurlo zowel in de dertiger jaren als nâ de oorlog geen sprake is van,

ernstige werkloosheid.

Tabel 3 WERKLOOSHEID IN RUURLO

in absolute cijfers Beroepsgroepen Industrie Landbouw Overige beroepen Totaal 1936 Jan. '

36

35

6

77

Juli

15 14 1

30

1939 Jan« 26 23

49

Juli

4

1

5

19^

Jan.

1

3

4

\9

Juli

1

1

1950

Jan»

2

7

9

Juli

1

2

I95I

Jan. 2 2

4

1) Om deze telling voor het gebruik geschikt te maken, zijn enige

aanvullende schattingen en interpolaties, gemaakte

(11)

Om ook ten aanzien van de beroepsstructuur de gemeente met de omgeving te kunnen vergelijken, hebben wij voor 1930 en 1947 de

ooncentratieoijfers voor de vier beroepsgroepen "berekend t.o.v. het lijk en deze vergeleken met die voor de zeven andere gemeenten.

Tabel 4 A

CONCENTRATIECIJFERSV (MANNEN) YM RUURLO EN 7 AGRARISCHE GEMEENTEN

Beroepsgroepen Industrie Landbouw Economische diensten Sociale diensten Ruurl 1930

41

310

32

46

0 1947

48

310

37

49

7 agrarisch 1930

61

260

36

65

1 1 i ' " e gemeenten 1947

64

256

47

67

In Ruurlo is het economisch leven eenzijdiger op de landbouw

gericht dan in de overige gemeenten, waar de betekenis van de

overige beroepsgroepen ~ vooral van industrie en sociale diensten groter is» De hogere concentratie van de sociale diensten in de omgeving is niet toe te schrijven aan het verplegend personeel van de inrichting het Groot Graffel te Wamsveldc Wanneer we dit aantal

buiten beschouwing laten, wordt het concentratie.cijf er 64» De lage ooncentratieoijfers laten duidelijk zien, hoe gering de overige bestaansbronnen ontwikkeld zijn» Van stuwende activiteit in deze groepen is practisch geen sprake, terwijl anderzijds de concentratie zo gering is, dat de inwoners der gemeente voor de bevrediging van behoeften, welke niet in Ruurlo zelf voldaan kunnen worden, op andere plaatsen zijn aangewezen. We zullen deze twee punten nader analyseren*

Om te kunnen nagaan, in hoeverre de beroepsbevolking van Ruurlo in stuwende of verzorgende bedrijven werkzaam is, hebben we gebruik gemaakt van de methode, door Dr J. Winsemius ontwikkeld in zijn boeks Vestigingstendenzen van de Nederlandse nijverheid. Onder oorspronkelijk stuwende bedrijven worden door hem die bedrijven verstaan, welke zeer bepaalde eisen aan hun standplaats stellen, zoals bijv« aanwezigheid van bepaalde grondstoffen, gunstige verkeersiigging0 Door de vestiging op de voor hen gunstige

plaatsen doen zij aldaar agglomeraties ontstaan»

De afgeleid-stuwende bedrijven daarentegen kunnen zich op iedere standplaats ontplooien, mits daar oorspronkelijk~stuwende bedrijven aanwezig zijn, welke het geschikte milieu voor hen verzekeren» TJ Door middel van het concentratie eijfer geven wij aan de mate, waarin

een bepaalde beroepsgroep in de gemeente vertegenwoordigd is, in vergelijking met de situatie van deze groep in geheel Nederland. Wanneer we voor de landbouw als concentratiecijfer vinden 310, wil dat dus zeggen, dat de landbouw in Ruurlo 3j1 x So sterk vertegen-woordigd is als gemiddeld in het Rijk*

(12)

De vestiging van deze bedrijven is namelijk afhankelijk van het reeds aanwezig zijn van bepaalde arbeidskrachten (o«a* vrouwelijke en. jeugdige mannelijke, va er vaders in de kernbedrijven Werkzaam zijn) of van bepaalde bedrijven, waarvoor zij goederen kunnen pro-duceren of diensten verlenen (hulpnij verheid),, De verzorgende

bedrijven voorzien vrijwel uitsluitend in'de plaatselijke behoeften van de aanwezige bevolking. Zij zijn overal, waar

bevolkingsconcen-traties zi jn,. Passen we nu deze methode toe op de beroepsbevolking van Buur1o in 1930 en 1947, dan verkrijgen we de volgende verdelingi Tabel 5. STUWENDE EN VERZORGENDE INDUSTRIE

(mannen + vrouwen) Jaar _Ö9£sprj 1930 1947 aantal 32 43

stuwend [Afgeleid stuwend. percent.! aantal pn;?oent

12,6 12,4

V

1 24 0,4 8,2 Verzorgend aantal 218 283 percent.

84,5

IM-Toelichting behoeven deze cijfers eigenlijk niet. Duidelijk blijkt net verzorgende karakter der industrie* De toename sinds 1930 is ook voornamelijk aan deze bedrijven ten goede gekomen« Ónder de stuwende beroepsbevolking bevinden zich verschillende forensen naar bedrijven buiten Ruurlo«

Een gelijksoortige indeling van de beroepsbevolking in de Economische en Sociale Diensten geeft het volgende beeld te zienj Tabel 6 STUWENDE EN VERZORGENDE ECONOMISCHE- EN SOCIALE DIENSTEN

(mannen + vrouwen) B ero ep s gro ep en

(1930 Econ. Diensten /.IQA7 Sociale D i e n s t e n ?\ QA 1 Oor spr « stuwend aantal 49 22 péro» r 31,4

9,9

Afgel»stuwend aantal 17 23 3 12 perc«, 10,9 10,3 2,3 6,0 Verzorgend aantal 90 178 126 181 pero> .

57,7

79,8

97,7

.94,0-Ook bij deze beroepsgroepen >verweegt de verzorgende functie

sterk. De achteruitgang in de economische diensten wordt verklaard door de afneming sinds 1930 van het aantal personen.werkzaam bij de spoorwegen.

De beroepsbevolking, werkzaam in de landbouw, wordt door Winsemius geheel als stuwend beschouwde

Tabel 7 STUWENDE- EN VERZO Beroepsgroepen Landbouw Industrie Economische Diensten Sociale 'Diensten Totaal RGENDE BE (mannen+ S tu

DRIJ7IGBEID PER BEROEPSGROEP vrouwen ; wend ! Verzorgend 1930 j 1947 s 193^ 1711 33

66

3

__J813

1798 !

67 i 218 45: 1 90 12 ! '26

'. 1922 ! 434,

1947

283

178

181

642

597

(13)

Tabel 7 l a a t z i e n , d a t - daar de landbouw de voornaamste

bestaansbron i s - de stuwende beroepsbevolking h o o f d z a k e l i j k h i e r i n

werkzaam i s en men de verzorgende beroepsbevolking vooral i n de

i n d u s t r i e a a n t r e f t . Sinds 1930 nam de beroepsbevolking met + 300

personen toe"0$ + 200 h i e r v a n vonden werk i n de verzorgende b e d r i j v e n

en de r e s t e r e n d e 100 i n de stuwende, waarvan + 90 i n de landbouw.

Be nadruk v a l t dus s t e r k op de v e r z o r g i n g . Men moet h i e r u i t e c h t e r

n i e t a f l e i d e n , d a t Ruurlo r i j k aan verzorgende d i e n s t e n i s . Wanneer

we h e t a a n d e e l , dat de beroepsbevolking i n de economische en

s o c i a l e d i e n s t e n uitmaakt van de t o t a l e t e verzorgen bevolking i n

de gemeente v e r g e l i j k e n met dat i n de zeven andere a g r a r i s c h e

gemeenten, dan c o n s t a t e r e n w i j , dat de p e r c e n t a g e s van d i t gebied

b e l a n g r i j k hoger z i j n dan d i e i n Ruurlo»

Economische d i e n s t e n Sociale d i e n s t e n

fiuurlo 4,5 4»3

7 a g r a r . gemeenten 5*2 6,1

Het b l i j k t u i t ons onderzoek, d a t w i j i n Ruuxlo t e maken hebben

met een e e n z i j d i g ontwikkelde a g r a r i s c h e gemeente. Over h e t algemeen

houdt d i t i n , d a t de samenleving i n v e r s c h i l l e n d e opzichten i s

aan-gewezen op omliggende c e n t r a , welke aanvullen wat de gemeente z e l f

n i e t bieden kan, h e t z i j wat aanvullende w e r k g e l e g e n h e i d

b e t r e f t , h e t z i j wat aanvullende v e r z o r g i n g s d i e n s t e n

b e t r e f t . Het i s van belang t e weten op welke c e n t r a men h i e r t o e i s

aangewezen, o»a» om t e kunnen nagaan hoe de vervoersmogelijkheden

z i j n en een i n z i c h t t e k r i j g e n i n h e t k a r a k t e r der aanvullende

werk-gelegenheid en der verzorgende d i e n s t e n .

§ 4 » O r i ë n t a t i e

Op welke c e n t r a nu i s Ruurlo g e o r i ë n t e e r d voor de bevrediging

van b e h o e f t e n , waarin de a c t i v i t e i t t e r p l a a t s e z e l f n i e t kan v o o r

-zien? In vroegere j a r e n t o t + 1890, i s de gemeente i n d i t o p z i c h t

o n g e t w i j f e l d geheel op Zutphen g e r i o h t geweest, daar deze s t a d h e t

verzorgingscentrum voor een groot deel van de Achterhoek was. Door

de opkomst van de Twentse s t e d e n , alsmede van Doetinchem en W i n t e r s

-w i j k , -welke zich eveneens op de verzorgende f u n c t i e gingen t o e l e g g e n ,

h e e f t Zutphen aan b e l a n g r i j k h e i d i n d i t o p z i c h t moeten i n b o e t e n . De

a f s t a n d van Ruurlo t o t d r i e van de genoemde c e n t r a (Winterswijk,

Zutphen en Doetinchem) i s ongeveer even g r o o t ; d i e t o t Twente a l l e e n

i s g r o t e r . Het gevolg h i e r v a n i s , d a t de gemeente n i e t e e n z i j d i g op

een bepaalde s t a d i s g e o r i ë n t e e r d .

Er moet ook onderscheid worden gemaakt t u s s e n h e t Noordelijk

1) De t i j d e l i j k n i e t werkenden werden h i e r b i j n i e t meegeteld, daar

de i n d e l i n g i n stuwende en verzorgende beroepen moet geschieden

met behulp van t a b e l 10a der uitkomsten van de Volks en b e r o e p s

(14)

gedeelte der gemeente en het Zuidelijk gedeelte, Zleuwent

1

^en

Màriè'nvelde,

Deze buurtsohap is georiënteerd op Liohtenvoorde, wat betreft

winkelbezoek, onderwijs (lagere landbouwschool, U,L,0.) en

werk-gelegenheid, alsmede op Doetinchem (ziekenhuis, marktbezoek,

ambachtssohool, middelbare scholen^ werkgelegenheid). Wat de

situatie in het dorp Ruurlo zelf betreft, beschikken we over

gegevens van de G.T.W. van October 1949, waardoor we in staat aijn

na te gaan, hoeveel reizigers er gemiddeld per dag van Euurlo

ver-trokken naar enige belangrijke centra:

Kaar Zutphen: 43

Naar Doetinchem: 37

Naar Enschede:

^6

Naar Winterswijk! 8

Ofschoon Doetinchem in dit opzicht niet veel voor Zutphen

onderdoet, moet men er rekening mee houden, dat de balans verder

ten gunste van Zutphen zou doorslaan, wanneer ons de gegevens van

het treinverkeer ter beschikking zouden staan. Ook de cijfers

t,a,v. Winterswijk zouden dan hoger zijn.

Onderwijs

Ruurlo zelf bezit, behalve de lagere scholen, een avondsohool

voor nijverheidsonderwijs, waaraan voornamelijk tekenlessen worden

gegeven.

Voor alle andere takken van onderwijs zijn de leerlingen

dus op, scholen in andere gemeenten aangewezen. Zutphen heeft

vroeger ook in belangrijke mate in deze behoefte voorzien, In de

laatste jaren werden er echter ook in kleinere gemeenten

ambachts-en y.L,0.-scholambachts-en opgericht»

a) Ambachtsonderwijs

Tabel 8

.

HET AANTAL LEERLINGEN UIT RUURLO OP

AMBACHTSSCHOLEN IN ENKELE .ANDERE GEMEENTEN

Vestigingsplaats der ambachtssohool Doesburg Bor oui o Dpetinohem Winterswijk Zutphen Totaal

1947

1

3

9

9

22

1948

6

11

14

5

36

1949

9

9

19

1

38

1950

9

5-22

3

3?

De situatie blijkt sinds 1949 geheel versohoven te zijn ten

gunste van Winterswijk» Dit moet vermoedelijk worden toegeschreven

aan het feit, dat de directeur van de ambachtssohool te Winterswijk

voor het begin van een nieuw sohooljaar in Ruurlo zitting houdt

voor het geven van inlichtingen t

3

a,v

a

de cursussen en het inschrijven

van nieuwe leerlingen. Zutphen is praobisch uitgeschakeld« De nieuwe

school te Borculo trekt ook een aantal leerlingen; die te Doetinchem

voornamelijk uit Zieuwent*

T ) Waar in dit rapport over Zieuwent wordt gesproken, wordt hiermede

steeds bedoeld het gedeelte van Zieuwent, dat in de gemeente

Ruurlo is gelegen, thans genaamd Mariënvelde voor het Zuidelijk

gedeelte.

(15)

li) Landbouw-, tuinbouw-- en fruit teeltonderwijs

Het totaal aantal leerlingen, dat dit onderwijs volgde, bedroeg op 1 Januari 1949* 44» waarvan er 27 naar de lagere land-bouwschool in Borculo gingen, 6 naar de tuinland-bouwschool aldaar. Vier leerlingen volgden dit onderwijs te Zelhem en sleohts êên te Zutphen. Uit Zieuwent gingen er zes op de school te Lichtenvoorde». c) U.L.O.-onderwijs

Het totaal aantal jongens en meisjes, dat einde 1947 dit onderwijs volgde bedroeg 54» Zij waren als volgt over de verschil-lende scholen verdeeld} Borculo 22, Groenlo 12, Lochern 8, Zutphen 3, Lichtenvoorde 7 en Doetinchem 2.

d) Middel baas? onderwijs

I n deze s e c t o r h e e f t Zutphen z i j n oude p o s i t i e behouden. Van

de 13 l e e r l i n g e n i n 194^ gingen e r 8 n a a r Zutphen, 3 n a a r Groenlo

en êên naar Doetinchem en Winterswijk.

De nu volgende gegevens b e r u s t e n op t e r p l a a t s e ingewonnen

informaties»

Ziekenhuizen»

De meeste p a t i ë n t e n ' gaan naar de Zutphense ziekenhuizen}

minder e r n s t i g e g e v a l l e n worden soms ook i n Lochern behandeld.

Markten»

Sinds Zutphens' veemarkt z i j n b e t e k e n i s h e e f t v e r l o r e n , wordt

h e t vee op de Doetinchemse markt g e b r a c h t . Wat de gewone markt

b e t r e f t , bezoekt men e c h t e r nog h o o f d z a k e l i j k d i e t e Zutphen.

Winkelbezoek:

Ook i n d i t o p z i c h t moet Zutphen a l s e e r s t e worden genoemd.

Enschede g a a t e c h t e r , mede door de goede busverbindingen met E u u r l o ,

s t e e d s meer meespreken.

De g r o s s i e r s , waarvan de Ruurlose middenstand h a a r waren

betreJct, z i j n g e v e s t i g d i n Zutphen, Doetinchem en Aal t e n . De l a n d

bouwcoöperatie v e r k r i j g t h a a r p r o d u c t e n , voor zover z i j n i e t r e c h t

-s t r e e k -s p e r t r e i n worden aangevoerd, v i a h e t o v e r -s l a g b e d r i j f t e

Lochern.

Werkgelegenheid»

Volgens de V o l k s t e l l i n g van 1947 vonden 99 mannen en 13 vrouwen

d a g e l i j k s hun werk b u i t e n de g e a e e n t e j 20 h i e r v a n werkten i n Vorden,

17 i n Borculo, 18 i n Lochern, 13 i n Lichtenvoorde, 9 i n Doetinohem,

10 i n Laren, t e r w i j l de overigen i n k l e i n e r e a a n t a l l e n over de

andere gemeenten v e r s p r e i d waren.

S a m e n v a t t i n g

De Ruurlose gemeenschap i s dus i n de e e r s t e p l a a t s een

a g r a r i s c h e . De toeneming van de werkgelegenheid h e e f t s i n d s I9O9

door de ontginningen voornamelijk i n de landbouw p l a a t s gehadi 70$

van de beroepsbevolking i s i n 1947 h i e r i n werkzaam. De o v e r i g e

beroepsgroepen, waarin de werkgelegenheid a l t h a n s absoluut genomen

-minder snel i s toegenomen, v e r v u l l e n een verzorgende taak* Van stuwende

(16)

activiteit is - "buiten de landbouw - practisch geen sprake. In 1947 werkte slechts 14$ der beroepsbevolking in de industrie, 8$ in de

economische en eveneens 8$ in de sooiale diensten»

In velerlei opzichten zijn dan ook de inwoners op diensten van andere plaatsen aangewezen. Zutphen vervult in dit opzioht nog

een belangrijk© taak (winkel- en marktbezoek, ziekenhuizen, middel-baar onderwijs, grossierderijen)» Borculo neemt een voorname plaats in, wat betreft het landbouw- en U.L.O.-onderwijaj Winterswijk trekt de ambachtEsohoolleerlingen aan. De forensen werken op de bedrijven, welke in de gemeenten rondom Ruurlo gevestigd zijn (vooral Vorden,

Borculo en Lochern):, Zieuwent is op Liohtenvoorde en Doetinohem georiënteerd.

—o—o—o~ o-»o—o-o—

(17)

HOOFDSTUK II

ANALYSE DER DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING EN HUIDIGE VERHOUDINGEN De gemeente telde op 31 Mei 1947 5121 inwónersj het aantal inwoners per km2 "bedraagt 80 (dus aanmerkelijk minder dan gemiddeld in Nederland (+ 280)). Over de verschillende gedeelten, waarin de gemeente "bij de volkstelling is onderscheiden, was dit aantal als

volgt verdeeld Ms . Tabel 1 BEVOLKINGSDICHTHEID IN DE ONDERDELEN

DER GEMEENTE RUURLO IN 1947 Onderdeel der gemeente

4 Ruurlo

Veldhoek

Verspreide huizen om Ruurlo " " " Veldhoek " " » Heurne 11 " " Nieuwenhuishoek) en Ruurlo se "broek) •• " om Zuidelijk "broek " " » Zieuwent Aantal inwoners 1301 100 1596 455 132 664 201 664 Aantal inwoners per km2 1145 167 85 39 40 33 39 133 Behalve in de kom, waarin 1/4 der "bevolking woont, "blijkt de "bevolking dus het meest geconcentreerd te zijn in Zieuwent en de Veldhoek en in mindere mate rondom Ruurlo. In de andere gedeelten loopt de bevolkingsdichtheid niet ver uiteen.

In heu voorgaande hoofdstuk is de groei der bevolking reeds beknopt weergegeven» In 1855 bedroeg het inwoneraantal 2657 zielen. Tot I9OO nam de bevolking slechts zeer weinig toe, na dit jaar

kwam er echter verandering in de situatie, terwijl vooral na 1910 het inwoneraantal snel vermeerderde. Wij hebben deze ontwikkeling neergelegd in grafiek 2.1 en ter vergelijking hierin tevens de groeilijnen van het Rijk en de zeven naburige gemeenten, waarmee we Ruurlo ook in andere opzichten vergeleken, opgenomen. Een groot verschil in groeitempo tussen Ruurlo en de omgeving is niet aanwezig. Ook hier een geringe toename tot 1900 en daarna een opleving, tot

I93O gelijk opgaande met Ruurlo, na dit jaar iets achterblijvend. De sterkere groei van Ruurlo na 1930 is te verklaren uit het meer toenemen van de cultuurgrond. Op 31 December 1950 telde de gemeente 5330 inwónersj in bijna honderd jaar is dus het inwoneraantal verdub-beld.

1) Op kaart 1 hebben we de verspreiding der bevolking over de

(18)

gem.

LAREN

gem

VORDEN

\

SX '

s

I

gem.

BORCULO

gem

HENGELO

ƒ Jk

ZELHEM

gem.

LICHTENVOORDE

5 0 0 personen

IOO „

„ r T r ) G r e n 2 e n V.T. 1947 schaal 1,50.000 E.T.IC.I95J

I

10

K l A -•/-»

(19)

Tabel 2

i

JMRLTJKSE TOENEMING DER BEVOLKING IN P§R HUIZEND P3R JAAR VOOR EN M 1910 Ge"bied R u u r l o 7 a g r a r i s c h e g e m e e n t e n Rijk Toeneming in de periode 1855-1910 0,6 4,0 11,0 I9IO-I95O 16,0 13,0

3M

Het "bevolkingsverloop wordt bepaald door vier factoren nl« geboorte en sterfte enerzijds, welke resulteren in het geboorte-overschot en door vestiging en vertrek anderzijds} de resultaten van de laatste twee factoren is een vestigings-- of vertrekoversohot.

De bevolkingstoeneming na 1910 is voornamelijk te danken aan de ontginning van woeste grond, waardoor nieuwe mogelijkheden voor de bevolking gesohapen werden,* Vóór 19^0 moesten velen zich elders een bestaan zien te verwerven« Van I88O-I9IO vertrokken er ruim 500 personen meer uit de gemeente dan er zich vestigden« Dit zullen voornamelijk de jongeren geweest zijn. De lage geboortecijfers moeten waarschijnlijk wel mede aan dit groot vertrekoversohot toe-geschreven worden (gemiddeld ruim 5$ lager dan in Nederland} zie grafiek 1, waarop geboorte-, sterfte- en vestigingsoverschot van

I88O-I95O gemiddeld over 5-jaarlijkse perioden afgebeeld zijn)» Dit lage geboortecijfer is vermoedelijk eveneens te beschouwen als een gevolg van een door gebrek aan voldoende mogelijkheden relatief hoge gemiddelde huwelijksleeftijd,. Ook de geboortecijfers in de

omliggende gemeenten, vooral in Laren, Vorden} Steenderen en Hengelo

zijn laag in deze periode* Ook het aan Laren en Gorssel grenzende gedeelte van Overijsel kenmerkt zich door lage geboortecijfers« Het

sterftecijfer is tot 1900 iets lager dan in het Rijk, daarna steeds iets hoger, zodat het geboorteoverschot 5 - 6°/ö:i lager ligt dan gemiddeld in Nederland» Na 1910 verandert echter de situatie in

positions zin» de geboortecijfers gaan stijgen en bereiken in 1920

een maximum» Doordat in het Rijk de daling der geboortecijfers sinds I88O zich voortzet, is in dene periode het geboortecijfer in de gemeente hoger« Omdat aanvankelijk (nl-, tot 1920) het sterfte-aijfer echter hoger is dan in Nederland, heeft dit hogere geboorte-cijfer eerst na 1920 een hoger geboorteoverschot ten gevolge (gemid-;

deld 3,5%o)*"^a n m e e r effect voor de demografische ontwikkeling is •'

geweest, dat het vertrekoversohot na 1910 overging in een vestigings-overschot} van 1910 tot 1925« 226 personeno In de daarop volgende vijf jaren is er weer een klein vertrekoversohot van 39 personen, hetgeen zal moeten worden toegeschreven aan de gunstige economische

toestand in die tijd, waardoor er voor velen elders goede mogelijk-heden waren. Van 1930-'35 is er een vestigingsoverschot van 60 personeny

tot 1940 weer een vertrekoversohot (142 personen)0 De ontwikkeling

na I94O is zeker niet in de eerste plaats door economische factorel.

bepaald» Het groot aantal personens dat zich gedurende de oorlog in

de gemeente vestigde, vertrok na 1945 weer grotendeels^

Op twee manieren hebben w e getracht ons inzicht in de migratie te verdiepen* De eerste methode berust op een berekening met behulp

(20)

Grafiek 1 Get» orte (+) sterfte (-)

Geboorte-overschot Vestigingsoverschot Bevolkingsverlo op

7c-30

20

10

+

+ 0

10

20

30

(Gemiddeld over 5-jaarl,perioden)

N 1 m 00 co 1

o

ON 1 m ON i O

o

ON 1 m O 1 O H • > 1 i n i

o

<

m

i

o

1 i

o

•*

E . T . I . v . G .

Doss. IV

1947 No 419

i i , in o m» mm r-\

597

(21)

van d£ sterftetafel 192C~>30, van de leeftijdsopbouw in 1930, uit-gaande van die in 1920«. Wanneer we nu deze "berekende leeftijda-pyramide vergelijken met die, zoals hij werkelijk in 1930 aanwezig .was, krijgen we een globale indruk, in welke leeftijdsklassen

voor-namelijk de migratie tussen 1920 en 1930 heeft plaats gevonden«, Op grafiek 2«2 hebben we de berekende en de feitelijke leeftijds-opbouw aangegeven. Hieruit blijkt, dat we kunnen spreken van een immigratie van jongeren, zowel, mannen als vrouwen van 25-35 jaar. Bij de vrouwen betreft dit echter veelal een terugkeren in de gemeente, na elders, vooral als dienstbode, enige jaren te hebben gewerkt. D.e migratie van vrouwen in de leeftijdsklasse 20-25 jaar wijst in deze richting. Tegenover deze immigratie van jongeren staat

echter èen emigratie van ouderen (35-5° jaar)5 die vermoedelijk

grotendeels in gezinsverband vertrokken, getuige de emigratie in de jongste leeftijdsklassen» Het is van belang te weten vanwaar de migranten komen en waarheen ze vertrekken. Wij kunnen om hief

meer van te weten te komen gebruik maken van het migratie-onderzoek, dat op het E,T.IaG. heeft plaats gehad over de jaren 1928-1933 en

1938 en van de migratietelling van het C.B.S, over 1948. Hiertoe zijn de gemeenten ondergebracht in 6 groepen»

Tabel 3 MIGRATIE ßigratlerichting 1) 1.Omliggende gemeenten 2.Rest Achterhoek 3.Veluwe 4. Rivierenland 5.Rest Nederland 6,Buitemland Totaal 1) 1.Omliggende geneenten 2.Rest Achterhoek 3.Veluwe ^.Rivierenland 5.Rest Nederland 6,Guitenland 2) Totaal NAAR 6 Vast i d :ï: 29 14 2 4 18 1 68 33 12 3 1 18 -67

GROEPEN VAN GEUEE 1A?8 'nq. . V 31 23 3 Vertrek ü 29 23 . 8 5 17 21 « 79 i 81 1938 41 40 22 ». -12 -79 20 1 38 -91 V 29 26 5 2 23 85 38 23 2 -30 1 94 HTEN N 1928 , 1933 , 1938 EN 19 1933 Vest Li 24 20 6

-n

64 24 19 12 2 18 76 qina V 36 23 6 -17 -1 83 Vertrek td 30 10 8 -19 6 73 V 26 15 9 48 1928 S a i d lil • . -- 9 - 6 1 i • 4 15 ... 66 1948 -40 19 9 1 22 1 81 39 14 1 1 21 • 76 37 24 1 23 « 85 - 3 • 1 -13 V • 2 ~ 3 - 2 • • 3 - 6 • - . - 6 1933 0 . 1 - 6 •10 - 2 -- 5 • - 6 - 9 V.

Vio

• 8 - 3 - 1 • 2 + ! . •17 1938 1948 -.7 - 8 » 1 • 1 -12 --24 • 3 - 1 • 2 --18 - 1 --15 • 5 •11 • 1 - 3 . -• 3 - 5 • 8 ï.1 - 1 -• 6

1) H i e r t o e behoren In d i t verband: D o r c u l o , E i b e r g e n , L i c h t e n v o o r d e , Zelhem, Hengelo, Vorden en Laren.

(22)

Het contact met de verder afgelegen gebieden is zeer gering in vergelijking met de naaste omgeving». Op 31 Mei 1947 wa-s dan ook 92$ van de bevolking in Ruurlo geboren of in een andere gemeente van Gelderland (gezien de geringe mobiliteit t?o«v<> de andere

gebieden, hoofdzakelijk in de Achterhoek)»

Het contact met de omliggende gemeenten is zeer frequent. Van d© totale mobiliteit (vestiging + vertrek), welke zich in deze jaren bewoog om de 300 personen per jaar maakte de mobiliteit van Ruurlo met de omliggende gemeenten gemiddeld 43$ (130 personen) uit«

Op het veel groter inwonertal van de.rest Achterhoek komen veel minder migranten voor, a U + 24$ van het totaal (77 personen). Het contact met de Veluwe omvat slechts 6$, met het Gelders Rivieren-gebied + 1$» Het contact met de rest van Nederland neemt weer + 26$ m beslag. Ten aancien van de mannen heeft steeds het vertrek over-heerst, ook in het crisisjaar 1933« Het vertrek blijkt niet, zoals men zou kunnen verwachten, sterk gedrukt te zijn door geringe afvloeiingsmogelijteheden* Dit verschijnsel treedt wel op bij de vrouwenj het vestigingsoverschot van 17 in dit jaar is abnormaal hoog als gevolg van een gering vertrek. Het vestigingsoverschot was vooral uit de omgeving afkomstig. De afvloeiing naar de Veluwe en de "rest Nederland" is eigenlijk alleen in 1938 van belang

geweest. Daar de Achterhoekse bevolking over het algemeen nog naar het Westen afvloeit, is dit wel opmerkelijk» De verklaring moet o.i. worden gezocht in het feit, dat over het algemeen de emigratie in de landelijke kernen in de Achterhoek zich niet direct richt op de grote centra op de Veluwe en de steden in het Westen, maar dat deze migratiestroom zioh eerst via de middelgrote Achterhoekse centra, als bijvo Doetinchem en Zutphen op de grotere steden richt. Zoals reeds vermeld, werden de werklozen in de crisis vaak niet op het platteland aangetroffen, maar juist in de genoemde middel-grote oentra, omdat eerst daar de migratiestroom stagneerde» Uit het relatief grote vestigingsoverschot t»o^Vc rest Achterhoek

(10 mannen en 8 vrouwen) in 1933 valt af te leiden, dat toO.Vr deze streekcentra de migratie toch wel enigszins is geremd©

De mobiliteit onder de alleenstaanden (de groep ongetrouwden, waarvan het merendeel tussen 15-25 jaar) umvat + 65$ van de totale groep migranten,. Het zijn juist deze jonge mensen, reeds gedeelte-lijk zelfstandig en nog niet door een gezin gebonden,, die het

gemakkelijkst de weg naar buiten zullen vinden en ook na een werktijd elders, weer even gemakkelijk kunnen terugkeren« De alleenstaande mannen maken 28$ van de totale migr-antengroep uit, de alleenstaande vrouwen 35$J onder deze laatsten is de mobiliteit dus nog belangrijk groter. Bij de jonge mannen bedraagt het vertrekoverschot + 1 0 $ van de mobiliteit, bij de jonge vrouwen echter slechts 4$B Terwijl het bij de laatstgenoemden dus gaat om een vrij sterk heen en weer

schuiven, treft men bij de eerstgenoemde groep een meer uitgesproken resultaat aan» Tracht men de richting nader te bepalen, dan blijkt dit toch niet goed mogelijke, Men kan niet constateren, dat onder deze jonge mannen een uitgesproken voorkeur bestaat voor de trek naar rest Nederland, Veluwe of rest Achterhoek« De trek naar de omliggende, over het algemeen toch agrarische gemeenten, is groter dan te verwachten was*

(23)

De mobiliteit der gewinnen .is aanmerkelijk geringer dan die

der alleenstaanden en maakt slechts 35$ <ler totale mobiliteit uit«.

De gemiddelde gezinsgrootte "bedroeg 3

;

7. ïïet blijkt, dat het zich

vestigende gezin gemiddeld kleiner (3,5 personen) ia dan het

vertrekkende gezin (4»0 personen)* Behalve met. de directe omgeving

zijn de migratoire relaties over het algemeen met de grotere kernen

het belangrijkst. In dit licht gezien, laat het zioh begrijpen, dat

de invloed der verstedelijking op de gemiddelde gezinsgrootte dit

effeot heeft« over het algemeen toch zullen de meer "landelijke"

gezinnen wegtrekken en meer "stedelijke" gezinnen terugkeren.

Zo dit effect bepalend is, dan moet dit het sterkst spreken

bij de relatie Euurlo - rest Nederland» Inderdaad blijkt het

vertrekkende gezin gemiddeld 3,8 personen groot te zijn tegen het

zich vestigende, 2,9 personen»

Beziet men de migratie in verband met de leeftijdsopbouw der

migrantengroep, dan blijkt, dat de zeer geringe mobiliteit van de

ouderen ( > 6 0 jaar) toch relatief veel effect heeft« in de drie

jaren (1928, '33 en

5

38) omvat het vertrekoverschot 17 op een

mobiliteit van 59 personen» T

fl

a.v

0

de jongeren ( < 1 5 jaar) overheerst

het vertrek in geringe mate in deze drie jaren«

Voor zover dit tii:t de voorgaande gegevens valt af te leiden

blijkt, dati ii = • ' ' . .

1. de migratoire verschuivingen zich vooral afspelen binnen de

groep der jonge zelfständigen»

2. de mobiliteit onder de jonge mannen geringer' is dan onder de

jonge vrouwen;

3« de tendenz van afvloeiing onder de jonge mannen aanwezig is en

dat de afvloeiing, vooral naar de omliggende streekcentra, de

neiging heeft in crisisperioden te worden afgeremd^

4. de invloed op

:

de leeftijdsopbouw gering is$ dat echter een

aantal ouderen vrij regelmatig blijkt af te vloeienj

5» de gemiddelde gezinsgrootte doo:

v

de migratie wordt gedrukt.

Tabel 4 LEEFTIJDSOPBOUW IN PRCCENTER VAN EUUHLO

EN NEDERLAND IN 4 VOLTCSTEI.LINGJAREN

Volkse

t e l l i n g

1909

1920

1930

1947

» , _._

0-14

j a a r

30,5

3 1 , 8

3 2 , 3

29,8

R u u

15-64

j a a r

62,5

62,0

61,2

61,8

_r 1 o

6 5 j a a r

e.-o«

7,0

6,2

6,5

8,4

Totaal

100

100

100

100

.... . N e d e

0-14

j a a r

34?6

32,8

30,7

27.6

15-64

J a a r

59

?

3

61,2

63? 1

64.6

r 1 a h d

.'.p j a a r

e<»Oç

6,1

6,0

6.2

7.8

Totaal

100

M 00

• .100

10Ó

Door de lage geboortecijfers op het einde van de vorige en in

het eerste deoennium van deze eeuw was de jeugd^asis in 1909 in

vergelijking met het Rijk zeer smolj door het vestigingsoverschot;

na 1910, waaronder zich zeker ook gezinnen zullen bevonden hebben

en door het hogere geboortecijfer aijn tien jaren later de

verhou-dingen in dit opzioht omgekesrd» üok in het tijdvak 192O-'30 gaat de

:

ontwikkeling nog in dezelfde richting, ofschoon in mindere mate dan'

(24)

<M A4 0) cd H f' ^ CO ca ö cd •f-s m U 0) ft • n •H • P «H CD <D • 3 CM tlO 0 0 Ö Vf

il

H O

t

A <D CO • F 0 •+>

5

ON 0 0 " 5 *

e e

0 0 r-i

s a

•st CM rH i n

I

R

S' V \

s.

V

s

s

s

s

\ s \

s

\ \ \ \ \ \

s

co ir» o m Q. / y t— t~* Vu vo m o o •*h i n

a

tlgD

cO 3

I

1:

\ \ \

""UW

!

s

N

3

• V £ )

N--k l *-!-ro r co

^3

N

Ni Ni

N

Cvl r t^t m -MD C— ^ 5 . O P O co 'i—, •H +> «H CD CD • 3 r-4 cd uJ +> P •P O r O ON H

•a

•f» o ON H

(25)

in voorafgaande jaren; men heeft dan rok gezien, dat er na 1925 weer een ver trek-/ver schot was, o»a>> ook van de 0-15- jarigen.- In 1947 is de jeugdbasis weer sterk ingekrompen, meer zelfs dan in 1909» door het dalen der geboortecijfers na 193Ó an een vertrekoverschot in verschillende perioden na 1930» T.o3vc Nederland is eohter in dit

"cipzicht de situatie gunstiger., Rmirlo heeft echter relatief een groter aantal personen? ouder dan 65 jaar» Het gevolg van deze

beide verschijnselen isf dat de productieve leeftijdsgroep van I5-65

jaar in vergelijking met Nederland zwak vertegenwoordigd is« De ontwikkeling sinds 1930 in de gemeente hebben we per 5~JaarliJkse

leeftijdsgroep neergelegd in grafiek 2* Hieruit blijkt, dat het relatief afnemen der jeugdigen gevolg ia van de teruggang van de 0-10-jarigen, vooral bij de jongenr. de 10-15-jarigen zijn zelfs iets toegenomen« Eij de mannen is de greep der 20~3O-jarigen in 1947 sterker bezet dan in 1930; bij de vrouwen de groep 35-50--jarigenj dit laatste is echter een gevolg van de orschuivis.g der 20~35-*Jarigen in 1930, welke groep in dat jaar groot was. De 65-jarigen en ouderen blijken wel zeer sterk te zijn toegenomen, in 1930 6f^>i in 1947

8,4$ van de totale bevolking»

Uit een vergelijking van Euurlo met Nederland (grafiek 2.3) blijkt, dat de bredere jeugdbasis in 1947 aan de 5-15-jarigen te danken is. De O-5-jarigen zijn in Ruuri'; relatief minder aanwezig dan in Nederland, resp* 11,1 en 11,8$, hetgeen wordt veroorzaakt doordat in Nederland het geboortecijfer van 1940—45 reeds steeg, terwijl het in Ruurlo in deze periode neg daalde« In Suurlo zijn er verder relatief meer mannen van 15-30 jaar, 35-40 jaar en ouder dan 60 jaar, maar minder van 30-35 jaar en van 4O-5O jaar» Wat de vrouwen betreft» de 20-40-jarigen zijn veel geringer in aantal, hetgeen een normaal verschijnsel in een agrarische gemeente mag worden genoemd« Verder zijn echter ook de 4 5--7G" jarigen relatief geringer in aantal, meer echter weer de 70-jarigen en ouderen. Wat de leeftijdsopbouw betreft, blijken er binnen de gemeente verschillen te bestaan, welke o»a* correleren met de bestaande godsdienstige verhoudingen»

Tabel 5 DB TOTALE BEVOLKING EN 3ffi'-0--15-JARIOM VAN RUURLO NAAR KERKELIJKE GEZINDTEN IN 1947 Kerkelijke

gezindten

Totale bevolking

absoluut

in %

— - j u - absoluut

JblSaisjj-aafl

in

Ned. Hervormd Rooma-Katholi ek Overigen

3509

1381

231

69

27

4

988

617

100

58

36

6

Totaal

5121

100

I7O5

100

Zieuwent is gehael Katholiek (664 inwoners)« Do overige Katholieken wonen verspreid over de gemeente}'echter niet in de

Veldhoekc Wanneer we de leeftijdsopbouw van de verschillende gods-dienstige groepen nagaan, dan blijken de O--I5-jarigen bij de Neder-lands-Hervormden 285e van het totaal uit te makonf bij de overigen

(26)

in de leeftijdsopbouw te constateren zijn tussen de Katholieken, die in Zieuwent wonen en de overige Katholieken, die zeer verspreid wonena

Wat de toekomstige ontwikkeling van de bevolkingsgroei "betreft-, hebben wij- gemeend vast te kunnen houden aan de schattingen van de

bevolkingsgroei in de gemeenten in Gelderland, welke gedurende

verschillende jaren op het Economisch. Technologisch Instituut werden .opgesteld en gecontroleerd. Bij deze schattingen is uitgegaan van

de soeiaal-economische structuur der gemeentenj enerzijds werd rekening gehouden met. de groei der gemeenten van 188O-194O en de wijze, waarop

de bevolking reageerde op de verschillende omstandigheden, welke invloed op de bevolkingstoeneming konden Ui toefenenj anderzijds werd rekening gehouden met de mogelijke ontwikkeling der bestaansbronnen en het bevolkingsverloop in de na-oorlcgse jaren» Het grote voordeel van het gebruik van deze cijfers is 0,1., dat zij in streekverband geplaatst zijn, dat de som der prognoses van de Gelderse gemeenten

tot een voor Gelderland als geheel redelijk aanvaardbare prognose voert.

Wij schatten het inwonertal van de gemeente in ^^60 op-+ 5740* in 1970 op op-+ 6IOO inwoners« Na de periode van geringe groei

tot 1910 volgde tussen ;910-1940 e en periode met een groeitempo van

l6%oper jaar* Hoewel deze groei zich ook tot 1950 voortzette, komt het ons voor, dat in de toekomst op een vrij sterk afnemend

groei-tempo zal moeten worden gerekend« De periode van de grote ontginningen is voorbij„ In verband met de algemene neiging het natuurschoon in ons land te sparen, hetgeen in verband met het vreemdelingenverkeer in Euurïa ook niet met de plaatselijke economische belangen in strijd is, zullen de nog niet ontgonnen gedeelten grotendeels wel blijven liggen0 Tegenover de grote® mogelijkheden, welke de landbouw

bij verdere rationalisering biedt, staat het feit, dat op vele bedrijven een overschot aan werkkrachten te vinden is. Het verzor-gende apparaat is relatief kleinj door een verhoogde welvaart in de landbouw zal deze nog wel verder kunnen uitgroeien, terwijl een geringe industrialisatie ons waarschijnlijk voorkomt» In dit lioht gezien schijnt ons een afneming van het groeitempo van "IÊ^O "kot 8 % Q per jaar over de periode 1950-1970 voorlopig een redelijke schatting« Schatten wij op grond van de demografische statistische analyse het geboorte-overschot op 12 à 13(/DO in deze periode, dan betekent dit,

dat de migratie een vex irskover c cho t te zien zal geven van 4 à 5%o per jaar«.

Afhankelijk van de conjunctuur zal de zuigkracht der steden en streekcentra variëren» In verband hiermee kunnen wij opmerken, dat in een periode van toenemende economische activiteit de bevol-kingsgroei in de agrarische gemeenschap zal worden geremd, terwijl in een crisis de afvloeiing stagneert^ omdat de steden hun zuigkracht missen en hierdoor op den duur de bevolkingsaanwas zal toenemen»

(27)

S a m e n v a t t i n g

In de "bevolkingsspreiding komt de in de inleiding beschreven geografische situatie duidelijk tot uiting? ni* de geringe "bevol-kingsdichtheid van het middendeel van de gemeente, waar slechts 30 à 40 inwoners per km2 worden aangetroffeny een diohtheid, welke die in de komgebieden van het Gelders rivierengebied slechts weinig cverschrijdt«. De bevolkingsbeweging blijkt in nauw verband te staan met de cultuurtechnische maatregelen. Na 1910» als ket effect van de oprichting van het waterschap van de Eerkei begint door te

werken, zet de sterke bevolkingsgroei in« Het werk aan het Waterschap van de Baakse Beek zal in de jaren na 1930 effect hebben kunnen

sor-teren; het is moeilijk het effect der crisismaatregelen van de

cul tuurtechnisähe te scheiden5 maar vermoedelijk bestaat toen wel

-enig verband tusaen deze werken, de sterke toeneming in de cultuur-grond, vooral bouwland en de bevolkingsaanwas na 1936« D$£e plotse-linge vrij sterke bevolkingsgroei is gedeeltelijk door vestigings-overschotten tot stand gekomen., Behalve door agrarische mogelijk-heden blijkt de migratie beïnvloed te zijn door de conjunotuur, in die zin, dat bij goede conjunctuur de zuigkracht der steden en vooral der streekcentra zijn invloed doet gelden» De direote afvloeiing naar de steden is relatief niet groot9 Het migratoire

contact met de directe omgeving overheerst sterk, Be migratoire verschuivingen spelen zich overwegend af binnen de groep jeugdige zelfstandigen» Over het algemeen trekken uit dit landelijk gebied grotere gezinnen weg dan er naar terug komen, zodat de migratie de gezinsgrootte drukt»

Bij een bevolkingsgroei van 8%D per jaar, waarmee bij het opstellen der prognose is gerekend, zullen nog per jaar 4 à 5 % > d.i. + 20 à 30 personen meer elders een bestaan moeten vinden dan er zich in de gemeente zullen vestigen«. Het groeitempo voert tot een bevolkingsaantal van ruim 57^0 in I960 en ruim 6100 in 197^»

(28)

HOOFDSTUK III HE LANDBOUW ALS BESTAÀNSBRON

DEEL A

DE PRODUCTIEOMSTANDIGHEDEN EN DE BEDRIJFSVOERING

§ i. D e c u l t u u r t e c h n i s c h e t o e s t a n d . door Ir G-J. ter Brugge 1. De waterbeheersing

De gemeente Ruurlo ligt in zijn geheel in waterschapsverband en wel in het waterschap "de Baakse Beek1' en het waterschap

"de Berkel"*, De grens tussen het stroomgebied van de Berkel en de Baakse Beek loopt ongeveer van het dorp Ruurlo in N.W, richting tot de gemeentegrens met Laren, Van het dorp Ruurlo loopt de grens in Z.O. richting + 500-800 m ten NpO* van de harde weg Ruurlo-Lichtenvoorde tot de Sck^idijk, daarna in Z.Wa richting tot de

Baakse Beek en vervolgens de Baakse Beek in Z,0. richting volgend tot de gemeentegrens met Lichtenvoorde»

Waterschap "de Baakse Beek"

Het Westelijke en Zuidwestelijke gedeelte der gemeente Ruurlo tot een oppervlakte van + 3800 ha behoort tot dit waterschap. De

hoofdafvoerleiding is hier de Baakse Beek, welke bij Zieuwent op Ruurlo1s gebied komtj verder in Noordwestelijke richting stroomt en

ten Noordwesten van het dorp Ruurlo de gemeente verlaat. Vervolgens stroomt zij langs de dorpen Vorden en Wichmond en mondt + 2 km ten Noorden van Baak uit in de IJsel« Enkele stuwen, in de gemeente Ruurlo bij "Huize Ruurlo" en in de gemeente Vorden bij "de Wiersse"

en bij "Kasteel Hackfort" houden in droge perioden het water enigszins op peilo

Het meest Zuidwestelijke gedeelte der gemeente Ruurl« ontwatert door de Veengoot^ Deze loopt ongeveer langs de Zuidwest grens van

Ruurlo op Zelhemi's grondgebied en ontwatert tevens grote complexen

in de gemeenten Aaltens Lichtenvoorde en Zelhem. Uiteindelijk mondt

zij bij Vorden uit in de Baakse Beek» Enkele kleinere zijleidingen zorgen voor de detailontwatering van het gebied»

De waterschapsieidingen verkeren in een goede staat en zijn over het algemeen van voldoende afmetingen, Tussen 1926 en 1934 zijn alle leidingen verboterd en genormaliseerd, uitgezonderd een gedeelte van de Veengoot ter lengte van + 3 km in de gemeente Vorden. Het ligt

in de bedoeling van het waterschap ook dit gedeelte op de goede afmetingen te brengen. Het verdient dan aanbeveling in de Veengoot tevens een stuw te plaatsen, daar anders de buurtschap "de Veldhoek" in Ruurlo last van verdroging zal ondervinden. Een gedeelte van het Ruurlose Broek ondervindt in natte perioden nog wel eens last van water. Het Ruurlose Broek is laag gelegen en vertoont een vlakke ligging, zodat het moeilijk zal zijn hierin verbetering te brengen

(29)

zonder de hogere gronden te diep te ontwateren»

Na-dé dichting van de Baakse Overlaat tussen Baak en Zütphen zal aan het benedeneind van de Baakse Beek bij de Itjsel een gemaal geplaatst worden,.Het gehele gebied van het waterschap "de Baakse -Beek'1 zal dan zo nodig bemalen kunnen worden5 zodat dan de

•water-beheersing van'het gehele waterschap-verzekerd is»

De gronden van het waterschap de Baakse Beek zijn verdeeld in 5 klassen. Be 5e klasse is vrijgesteld van watèrsohapslasten. + 30$

van de gronden valt In de 5e klasse« Bit percentage is veel te. hoog, zodat overwogen wordt de gronden opnieuw te classificeren, waarbij dan tevens enkele andere onbillijkheden kunnen worden

wegge-nomen. . ., •

Waterschap "de Berkel"

Ongeveer 27OO ha van de gemeente Ruurlo behoort tot dit water-schap en wel het Noordoostelijke en Oostelijke gedeelte« Het

Oostelijke gedeelte ontwatert door de nieuwe waterleiding en de Koekoekslaak op de Meibeek* Deze mondt uiteindelijk uit in de Lebbinkbeek, welke het water verder afvoert naar de Berkel ten Noordoosten van Borculo, Een gedeelte van de Nieuwenhuishoek aan de Oostgrens der gemeente ontwatert via de Elsbeek rechtstreeks op de Lebbinkbeek« Het Noordoostelijke gedeelte der gemeente ontwatert via de Heksenlaak ter hoogte van de buurtschap Zwiep in Laren op

de. Berkel. Verder treft men nog talrijke kleine zijleidingen aan,

welke voor de verdere detailontwatering zorgdragen,, De waterleidingen in dit waterschap worden goed onderhouden, terwijl de afmetingen

ever het algemeen voldoend3 zijn*

Het gedeelte van het Euurlose Broek, àat in dit watersohap gelegen is, heeft in natte perioden eveneens overlast van water» De reeds genoemde lage en vlakke ligging zijn ook hier de oorzaak, ofschoon door verbetering van enkele leidingen de wateroverlast waarschijnlijk enigszins zou kunnen worden verminderd»

In het waterschap de Berkel worden do gronden verdeeld in

3 klassen, waarvan de 3e klasse is vrijgesteld van watèrsohapslasten. Dit aantal klassen is te gering. Het waterschap de Berkel is momen-teel bezig met een herclassificatie van de gronden, waarbij het aantal klassen ook op 5 za-l worden gebracht» De watèrsohapslasten

liggen gemiddeld in het waterschap de Berkel iets hoger dan de lasten- in het waterschap de Baakse Beek* De watèrsohapslasten variëren van 0-15 gulden per ha»

Samenvattend kan worden geaegd, dat de ontwatering in de gemeente Huurlo, behoudens enkele gedeelten "/an het Euurlose Broek, voldoende isi. De waterschappen onderhouden de 1 eiditogen goed en ze zijn over het algemeen van voldoende afmetingen.» Plaatselijk kan tijdelijk nog wel overlast van water optreden, maar dit is dan meestal eèn gevolg van de slechte verkavelingstoestand, Door de vaak grillige vorm der percelen kan het overtollige water de watergangen niet voldoende

snel bereiken. Bovendien laat het onderhoud der particuliere sloten veelal te wensen ovar» Dit is niet alleen in de gemeente Ruurlo het geval, maar komt in de omliggon&s gemeenten in even sterke mate voor»

(30)

Naast de waterafvoer is ook de wateraanvoer van "belang. Door de vaak geaccidenteerde ligging der gronden in de gemeente en ook door het veelal grote verval der waterleidingen kan in perioden van weinig regenval voorkomen, dat de hogere gebieden last van verdroging ondervinden* Het is zeer moeilijk om hierin verbetering te "brengen. Door het plaatsen van stuwen of dammen zou wel iets te "bereiken zijn. In zeer droge zomers heeft dit echter ook weinig effect, doordat de aanvoer van water van de "boven gelegen gronden dan zeer gering is en doordat een zeer sterke verdamping optreedt. Bovendien zou men door het grote verval der leidingen veel stuwen moeten plaatsen, waarvan de voordelen waarschijnlijk niet zullen opwegen tegen de hoge kosten hiervanc

Ten opzichte van de omliggende gemeenten ligt de waterbeheersing der gemeente Ruurlo ongeveer op hetzelfde peil en is zeer zeker niet slecht te noemen»

Hoewel het waterschap de Berkel 'van veel oudere datum is dan het waterschap de Baakse Beek - de beide waterschappen zijn resp. in

1880 en 1919 opgericht - is er ten opzichte van de productiviteit, zuurgraad, etc*, weinig verschil te bespeuren tussen de gronden van beide stroomgebieden^

2« De ontsluiting

i)e totale oppervlakte der gemeente Ruurlo bedraagt + 6500 ha. De lengte der openbare wegen luidt voor de gemeente als volgt» . a. Hoofdverkeerswegen» + 40 km met een gemiddelde wegbreedte van

9 à 10 m (wegoppervlakte + 38 ha)*

b. Zandwegen» + 270 km met een gemiddelde wegbreedte van + 7 ni wegoppervlakte + 190 ha)*

T 3j$ der oppervlakte van de gemeente wordt dus ingenomen door openbare wegen en per ha dus + 48 m weglengte. Verder komen er nog tal va.ii wegen voor, welke eigendom zijn van partioulieren. Deze doen dienst als toegangswegen tot boerderijen en landerijen. De lengte hiervan is moeilijk te bepalen, meestal zijn ze ook veel smaller dan de gerneentewegen*

De gemeente Ruurlo heeft dus een uitgebreid wegennet, waarvan de totale lengte zeker voldoend3 kan worden geacht» Het is echter zeer de vraag of de wegen ten opzichte van elkaar zodanig gelegen zijn, dat van een goede ontsluiting kan worden gesproken« Door de slechte verkaveling (zie hieronder) komt het nl. nog veelvuldig voor, dat bepaalde percelen mooilijk te bereiken zijn. Veelal moet door de verschillende eigenaren overpad verleend worden aan achter-liggende eigenaren. Alleen door ruilverkaveling kan aan de bezwaren van de slechte verkaveling en ontsluiting worden tegemoet gekomen. Vooral het Zuidelijke gebied der gemeente is slecht verkaveld. Voor dit gedeelte is dan ook reeds een aanvraag tot ruilverkaveling inge-diend, zodat mettertijd de ontsluiting van dit gedeelte zal worden verbeterd.

Het aantal harde wegen in de gemeente Ruurlo is te gering.

Bovendien verkeren sommige zandwegen in natte perioden in een slechte toestand, zo<?at de landbouwers soms moeilijkheden ondervinden bij de aan- en afvoer van hun producten. Het zou dan ook aanbeveling verdienen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit een groot aantal verdere waarnemingen op praktijkpercelen bleek, dat bij nor- male zaai (van eind Februari tot eind Maart of begin April) de gemiddelde, dus eco- nomisch

Als de deelnemers de ruimte krijgen om meer verantwoordelijk- heid op zich te nemen en de training in te vullen, zullen zij zelf invulling geven aan deze ruimte.. Een mooi

A first layer of regulation is intrinsic in USP7’s multi-domain architecture; USP7 requires its C-terminal region for full activity, as the catalytic domain (CD) is 120-fold less

Ramirez demonstrates that musicians struggle with the incompati- bility of widely shared preconceptions of adulthood as opposed to a career in music—especially those

Kiest voor het uitvoeren van de technische aanpassingen materialen, gereedschappen en (hulp)middelen en houdt rekening met de mogelijkheden en beperkingen van de middelen van

Altogether, these findings indicate that the distinct GAP here reported for GBM tumors might confer a distinct biological and (also) clinical behavior to these tumors. Thus, based

 Bewijsstukken : voor eensluidend verklaarde kopie van diploma, brevet of attest toe te voegen.  Per bijkomende opleiding dient

The aim of this retrospective study is to review the medical records and to describe the signalment, clini- cal signs, physical examination findings, laboratory and medical