• No results found

H. Storme, Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en de 18de eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H. Storme, Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en de 18de eeuw"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recensies 267

Door deze maatregelen steeg de belastingdruk tot grote hoogte. Een van de belangrijkste Produkten, de turf, werd echter nauwelijks belast, omdat de concessiehouders van de vervenin-gen bij Smilde en Echten van bijna alle belastinvervenin-gen waren vrijgesteld. Het belastingstelsel paste zich goed aan bij de sociaal-economische structuur. Zo werd het gemaal (een accijns op meel) al vroeg, in 1630, omgezet in een hoofdgeld. Dit voorbeeld zou later elders worden overgeno-men. Accijnzen op waren die in deze uiterst rurale samenleving niet gebruikt werden, verdwenen al spoedig. Typisch Drents waren de belastingen op schapen en bijen. Opmerkelijk is de verlaging van de accijns op gedestilleerd in 1758 en 1794. Af en toe probeerden de Drentse Staten door middel van fiscale maatregelen hun eigen economie te beschermen.

Van verzet op noemenswaardige schaal tegen de rond 1700 zeer drukkende belastingen was geen sprake. In 1748 werd ook hier om afschaffing van de belastingpacht gevraagd, maar aan dit verlangen werd in tegenstelling tot de omringende gewesten geen gehoor gegeven. De auteur zoekt de oorzaak in de maatschappelijke positie van de pachters. Doorgaans woonden zij in het dorp, waar zij belastingen hadden gepacht en waarschijnlijk maakten zij, anders dan in Groningen, geen grote winsten. In tegenstelling tot Staats-Brabant is hier niets te merken van dorpsbesturen die de pachters met succes probeerden te verdringen. De fiscale rechtspraak was in handen van het dagelijks bestuur van Drenthe, het college van drost en gedeputeerden. Dit streefde ernaar de partijen zo veel mogelijk tot een minnelijke schikking te brengen.

De Bataafse en Franse tijd brachten voor Drenthe ingrijpende veranderingen. De invoering van een nationaal belastingstelsel in 1805-1807 betekende dat het aantal belastingen en het aantal voorde inning benodigde ambtenaren flink toenamen. De functies inning, controle en inspectie werden van elkaar gescheiden. Sluitstuk van deze ontvlechting was het in 1819 genomen besluit, waarbij de belastingrechtspraak voorgoed werd opgedragen aan de onafhankelijke rechter. Een logisch eindpunt van het boek is de invoering van een nieuw, ten dele op de ideeën van I. Gogel gebaseerd, stelsel op 1 januari 1823.

De dissertatie van P. Brood wordt gekenmerkt door degelijkheid en betrouwbaarheid. Het resultaat is een afgeronde en overzichtelijke beschrijving van de belastingheffing in een perifeer gewest ten tijde van de Republiek en de onmiddellijk daarop volgende periode. De plaatselijke belastingen en de praktijk van de inning krijgen de aandacht die hen toekomt. Op basis van deze studie, het werk van J. Bieleman over de Drentse landbouw en een nog op stapel staande studie over de turfwinning kan te zijner tijd de ontwikkeling van de publieke financiën nog dieper worden geanalyseerd.

A. C. M. Kappelhof

H. Storme, Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en de 18de eeuw (Archief- en bibliotheekwezen in België, extranummer XL; Brussel: Algemeen Rijksarchief, 1991, 293 blz.).

H. Storme publiceert in dit boek dat deel van zijn proefschrift (Trouwen in de 17de en 18de eeuw. Predikanten en andere geestelijke raadgevers over de voorbereiding op het huwelijk, KU Leuven, 1990), dat iedereen die zich voor de prediking in Vlaanderen tijdens het ancien régime en zelfs de negentiende eeuw interesseert, van dienst kan zijn.

In een eerste deel wordt de bron, i. c. het preekboek, voorgesteld. Uit de ca. 300 Nederlandse, Franse en Latijnse titels die tussen het concilie van Trente en het concordaat hier te lande circuleerden, selecteert de auteur een dertigtal preekboeken van twintig verschillende

(2)

schrij-268 Recensies

vers. Deze keuze werd ten dele bepaald door de belangstelling van de promovendus voor huwelijk en gezin en kan dus niet als een lijst van de meest toonaangevende of representatieve werken aangezien worden. Informatie over de andere, niet benutte Nederlandstalige prekenbun-dels en hun auteurs is te vinden in het derde deel (252-293),waar de lezer een kostbare 'Bibliografie van Nederlandse en in het Nederlands vertaalde preekboeken, uitgegeven in de Mechelse kerkprovincie, 1563-1801' wordt geboden. De twintig door Storme uitgekozen schrijvers krijgen een aparte en uitvoerige bio-bibliografische notitie (51-94). Alleen al deze bladzijden, samen met de 15 pagina's secundaire bibliografie en de methodologische beschou-wingen over het werken met preekboeken, maken dit werk tot een een onmisbaar instrument voor wie deze bron zou willen benutten.

In een tweede deel tracht de auteur, hoofdzakelijk aan de hand van zijn dertig geselecteerde werken, een beeld te geven van het zeventiende- en achttiende-eeuwse preekgebeuren zelf. Hoe was de prediking gereglementeerd, hoe zat het met de bisschoppelijke supervisie, bij welke gelegenheid, met welke regelmaat, door wie werd er een sermoen gegeven, hoe lang werd het geduld van de toehoorders op de proef gesteld, in welke mate werd er over de hoofden heen gepreekt...? En tenslotte: hoe schatten de auteurs van de preekboeken zelfde resultaten van hun verkondiging in?

Deze studie wil een historische studie zijn en als zodanig behoort ze tot het beste dat tot nu toe in Vlaanderen over het onderwerp geschreven is. Maar anderzijds blijft men toch na lectuur van de paragraaf 'Methodologische krachtlijnen voor het werken met preekboeken' en van het tweede deel over de prediking, met de vraag zitten of deze monumentale bron ooit ten volle zal kunnen uitgebaat worden als men zich tot de klassiek-historische aanpak blijft beperken. Historici zijn meestal op zoek naar wat er 'in feite' gebeurd is, en ze hopen dat de preekboeken hier en daar ook iets over die 'feitelijke toestand' zullen loslaten. Vandaar de thematische opdeling van het onderzoek. Deelstudies en Vorarbeiten gaan na wat de preekboeken zeggen over huwelijk en gezin, over rijkdom en armoede, over het arbeidersprobleem, over de Alltag ... in de hoop aldus uit de duizenden bladzijden een verantwoorde selectie te kunnen maken en iets te weten te komen, niet alleen over de houding van de predikanten tegenover het onderwerp, maar ook over de levenswijze van de toehoorders.

Ik vraag me af of het preekboek voor dat laatste wel de meest aangewezen bron is en men door het hardnekkig zoeken naar gegevens over 'het gewone volk' niet teveel voorbijgaat aan wat deze teksten mijns inziens toch op de eerste plaats zijn: ideologische vertogen, bronnen voor de studie van de cléricale gedachtenwereld. Als het accent binnen het onderzoek meer op dat aspect zou gelegd worden, zou men ook meer oog krijgen voor de inhouds- en taalanalytische methoden, voor de socio- en psycholinguïstiek en voor de communicatiesociologie, en afstap-pen van het impressionistisch samenlezen van uittreksels waarbij van de lezer een blind vertrouwen in het 'aanvoelen' van de historicus gevraagd wordt. Maar dit veronderstelt dan weer meten en tellen, coderen, demonteren en reconstrueren van teksten, bezigheden die in deze narratieve tijden wat uit de mode zijn geraakt. Of zou de reden waarom men deze bron nog altijd op dezelfde wijze blijft lezen als meer dan een halve eeuw geleden gezocht moeten worden bij de idee dat het niet opportuun is de aandacht te vestigen op het ideologische karakter van grote delen van het religieuze discours?

Deze bedenkingen zijn geenszins een kritiek op dit gepubliceerde deel van Stormes proef-schrift, integendeel. We zijn dank zij hem op de hoogte van wat er aan preekboeken gepubliceerd werd, we kennen twintig auteurs van naderbij, we weten wat er uit dertig preekboeken met betrekking tot de prediking zelf kan afgeleid worden en welke de methodologische moeilijkhe-den zijn die rijzen bij het benutten van deze bron. Stormes bronnenstudie legt alle stuurmannen

(3)

Recensies 269

aan de wal het zwijgen op vermits ze nu het instrument in handen hebben gekregen om zelf maar eens die 'ideologische koers' te varen. Een heuristisch onvervangbaar en wetenschappelijk inspirerend boek dus.

J.Art B. S. Hempenius-van Dijk, De weeskamer van de stad Groningen, 1613-1811 (Dissertatie Groningen 1991 ; Rechtshistorische Studies. Nieuwe Reeks II; Groningen: Wolters-Noordhoff/ Egbert Forsten, 1991, xx + 417 blz., ƒ70,-, ISBN 90 6243 118 6).

De één na laatste dissertatie-weeskamer monografie is van 1943 van de hand van De Gou en betrof 's-Gravenhage. N. de Roever verdedigde in 1878 zijn proefschrift De Amsterdamsche weeskamer. En na de meer of minder uitvoerige bijdragen over de weeskamers van Rotterdam, Breda, Grave en Medemblik ligt nu deze verdienstelijke monografie over de Groningse weeskamer op tafel. Het is vreemd, dat overeen instelling die in zo veel steden, stadjes en dorpen in het westen van het land heeft bestaan, die zich bezig hield met minderjarigen—voorwaar nog steeds een maatschappelijk relevant onderwerp — en waarvan de archieven voer voor genea-logen zijn, eigenlijk zo weinig is geschreven. Men zou wensen dat een aio- of oio-netwerk eens dat weeskamer netwerk zou gaan ontrafelen, maar daarover straks.

De ridderplicht om voor weduwen en wezen te zorgen was of werd een zorg voor de burgerlijke overheid. Wanneer een ouder overlijdt dan moeten in de kringen van familie, vrienden en buren de voogden worden gevonden. De overheid ziet toe dat dat ook gebeurt en treedt handelend op als er niets gebeurt of wanneer een man te lang aarzelt deze voogdij-plicht op zich te nemen. In het belang van het kind ziet de overheid de voogden op de vingers en kan er bemiddelend en beslissend, corrigerend en straffend opgetreden worden. De overheid — burgemeesters, raden/ schepenen — kan al deze werkzaamheden of een gedeelte daarvan, opdragen aan een gespecia-liseerd (overheids)college, de weeskamer. Vlaams van origine bleek de weeskamer zich in Zeeland en Holland uitstekend thuis te voelen. Als een olievlek verspreidde deze instelling zich in de zestiende eeuw over deze provincies, met als gevolg dat in de zeventiende eeuw bijna ieder lokaal bestuur over een weeskamer, weesmeesters en een ordonnantie beschikte. De uitwaaie-ring naar de andere delen van de Republiek, Amersfoort, Zutphen, Bolsward, Groningen en Ommelanden bleef beperkt. Overzee werd deze Zeeuws-Hollandse instelling door WIC en VOC in de koloniën geplant, waar, zoals in Indonesië en Zuid-Afrika, heden ten dage nog weeskamers en weesmeesters worden gevonden. In de moederprovincies taande in de loop van de achttiende eeuw de faam van het college. Toen wij in het begin van de negentiende eeuw met enige moeite de Franse codes — die de weeskamer niet kenden — door nationale wetboeken vervingen, ontbraken de vurige pleidooien de instelling uit zijn as te doen herrijzen. Toch werd het 1852 voordat de zaken van de 'voormalige wees- en momboir-kamers' bij de wet zouden worden geregeld. En toen duurde het nog vele lustra voordat die boedel afgehandeld was. De weeskamers in het westen des lands hadden zich op grote schaal bemoeid met het beheer van de vermogens van de wezen. En wanneer het dan geschiedde, dat door rampen op zee en in de oorlog pupillen en verwanten vermist raakten en er geen rechthebbenden kwamen opdagen, dan bleef de weeskamer met die vermogens zitten. De regeling en afwikkeling van die ingewikkelde miljoenen-affaire kostte veel zorg en nog meer tijd.

De Groningse weeskamer verkreeg zijn ordonnantie in 1613; pas in 1724 behoefde de regeling te worden aangepast en vernieuwd; deze instructie en ordonnantie op de weeskamer bleef van kracht tot 1809, toen alle oude regelingen moesten plaats maken voor het nieuwe voogdijrecht van het Wetboek Napoleon ingerigt voor het koninkrijk Holland, dat overigens de weeskamer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier legde ik de meege- brachte bloemen in de Israëlische kleu- ren blauw-wit, versierd met de Israëlische vlag, als groet van het verre en toch voor hen en mij

Foto’s van het CHG-symposium op 14 september 2018 in de Ambassade van de Vrije Geest in het Huis met de Hoofden.. De Ambassade van de Vrije Geest in het Huis met de

te moeten uitspreken over allerlel interne aangelegenheden van het ltadsleven en staatsleven. De prediking hoeÍt niet zoo in details af te dalen, dat ze zich

Tussen juni 1940 en begin september 1944 werden door Londen 278 agenten naar... Van de 278 agenten werden er 270 geparachuteerd of via een luchtoperatie aan land gezet, 8 werden

D.J. Balfoort, Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw.. niet zeggen dat er in de 18de eeuw niet tijdelijk ook andere troepen in Den Haag gevestigd zijn

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Engelenburg en Wallach het besluit om na die Mount Nelson Hotel te gaan, aangesien die boot, – volgens Wallach was dit die Saxon waarmee hulle sou vertrek – eers drie dae later

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in