• No results found

Wordt uitdagend opvoedgedrag beïnvloed door de rolverdeling en het geslacht van de ouder?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wordt uitdagend opvoedgedrag beïnvloed door de rolverdeling en het geslacht van de ouder?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTER

ORTHOPEDAGOGIEK

2019-2020

Naam student: Roelie Griffioen Telefoon: 0634349403

Studentnummer: 12459488

E-mailadres: r-griffioen@hotmail.com Scriptiebegeleider: Mirjana Majdandžić

Tweede beoordelaar: Danielle van der Giessen

Onderwerp: Wordt de mate van uitdagend opvoedgedrag bij baby’s in traditionele en niet- traditionele gezinnen beïnvloed door de rolverdeling en het geslacht van de ouder? Voorlopige tijdsplanning: startdatum: 01-01-2020, geplande einddatum: 30-06-2020 Toewijzing aan leerstoelgroep: OOP

(2)

Wordt uitdagend opvoedgedrag beïnvloed door de rolverdeling en het

geslacht van de ouder?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Naam: Roelie Griffioen Studentnummer:12459488 Scriptiebegeleider: Mirjana Majdandžić Tweede beoordelaar: Danielle van der Giessen.

(3)

Abstract

The theory of evolution and social structuralist theory suggest that men and women have developed different behaviors in order to survive and reproduce, which is reflected in their parenting behavior. It is assumed that challenging parenting behavior is part of the role of fathers. Challenging parenting behavior is a recently developed parenting dimension that has a protective effect on the development of anxiety. This study investigated whether the role division and gender of the parent influences challenging parenting behavior in traditional and non-traditional families. Participants (174 couples) with their first-born child (4 months) came from two longitudinal studies (NPS study and SDC study). Challenging parenting behavior was observed in the SDC study during two free play tasks in the lab and one free play task at home. In the NPS study challenging parenting behavior was observed during one free play task at home. Role distribution was measured with questionnaires. No significant differences were found between fathers and mothers and primary and secondary caregivers for physically challenging parenting behavior. In contrast, women showed more verbally challenging parenting behavior than men. In conclusion, most differences in parenting behavior seem to be absent in early infancy, possibly because babies are still very young.

Samenvatting

De evolutietheorie en de sociaal structuralistisch theorie suggereren dat mannen en vrouwen mogelijk ander gedrag hebben ontwikkeld om te overleven en zich voort te planten. Er wordt verondersteld dat uitdagend opvoedgedrag bij de rol van vaders hoort. Uitdagend

opvoedgedrag is een recent ontwikkelde opvoeddimensie die een beschermende invloed heeft op de ontwikkeling van angst. In dit onderzoek is onderzocht of de rolverdeling en het

geslacht van de ouder van invloed is op uitdagend opvoedgedrag in traditionele en niet-traditionele gezinnen. Participanten (174 koppels) met hun eerstgeboren kind (4 maanden) waren afkomstig uit twee longitudinale studies (NPS-studie en SDC-studie). Uitdagend opvoedgedrag werd bij de SDC-studie tijdens twee vrij spel taken in het lab en één vrij spel taak thuis geobserveerd. Bij de NPS-studie werd uitdagend opvoedgedrag tijdens één vrij spel taak thuis geobserveerd. Rolverdeling werd gemeten met vragenlijsten. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders en primaire en secundaire verzorgers voor fysiek uitdagend opvoedgedrag. Daarentegen tonen moeders meer verbaal

(4)

uitdagend opvoedgedrag dan vaders. Concluderend lijken de meeste verschillen in uitdagend opvoedgedrag tussen vaders en moeders en primaire en secundaire verzorgers in de vroege babytijd afwezig, mogelijk omdat de baby’s nog erg jong zijn.

Keywords: challenging parenting behavior, anxiety development, division of labor, same-sex parenthood, gender.

Uitdagend opvoedgedrag, ontwikkeling van angst, geslacht, rolverdeling, traditionele en niet-traditionele gezinnen.

(5)

Angst is een natuurlijk mechanisme dat nuttig kan zijn en je beschermt tegen gevaren van buitenaf. Dit natuurlijke mechanisme kan een probleem worden als de mate van angst niet meer in verhouding staat tot de werkelijke angst. Hierdoor kunnen kinderen last krijgen van angstsymptomen en angststoornissen (kenniscentrum-kjp, 2018). Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornis bij kinderen (Bögels & Phares, 2008). Angst bij een kind op jonge leeftijd voorspelt depressie en schooluitval op latere leeftijd (Bögels & Phares, 2008). Het opvoedgedrag van ouders is van invloed op het ontwikkelen van angstsymptomen en zelfs angststoornissen bij kinderen (Bögels & Stein, 2009; Rapee & Spence, 2004). Een belangrijke recent ontwikkelde opvoeddimensie die een beschermende invloed heeft op de ontwikkeling van angst, is uitdagend opvoedgedrag. Vaders lijken een andere rol te spelen in de opvoeding van kinderen dan moeders (Bögels & Perotti, 2011; Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004) en er wordt verondersteld dat uitdagend opvoedgedrag bij de rol van vaders hoort. Uitdagend opvoedgedrag van vaders heeft een protectieve werking op het ontwikkelen van angstsymptomen. Deze beschermende werking is nog belangrijker voor kinderen met een angstig temperament (Majdandžić, de Vente, Colonnesi, & Bögels, 2018). Daarentegen kan een uitdagende moeder compenseren voor een vader die weinig uitdagend opvoedgedrag laat zien (Majdandžić et al., 2018b). Niet alle gezinnen hebben een vader en een moeder; er zijn er ook niet-traditionele gezinnen met twee vaders of twee moeders. Niet eerder is onderzoek gedaan naar uitdagend opvoedgedrag in niet-traditionele gezinnen en niet eerder is fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag apart gescoord bij baby’s van 4 maanden. In dit onderzoek keken we of de mate van uitdagend opvoedgedrag bepaald wordt door het geslacht en/of de rolverdeling van ouders in zowel traditionele als in niet-traditionele gezinnen bij baby’s van 4 maanden.

Uitdagend opvoedgedrag is een positieve opvoedingsdimensie waarbij de ouder het kind zowel fysiek als verbaal aanmoedigt om risico’s te nemen en grenzen te verleggen

(Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2016). Ouders die meer uitdagend opvoedgedrag laten zien zijn warmer in het contact met hun kind (Majdandžić et al., 2016). Uitdagend opvoedgedrag kan zowel fysiek als verbaal zijn. Fysiek uitdagend opvoedgedrag komt tot uiting tijdens bijvoorbeeld competitieve spellen en tijdens wild fysiek spel wanneer een ouder een kind in de lucht gooit of het kind kietelt (Majdandžić et al., 2016). Een ouder die verbaal uitdagend opvoedgedrag laat zien moedigt het kind bijvoorbeeld verbaal aan om iets moeilijk te doen zoals: “ja, lopen, lopen, lopen!” (bij een baby) of maakt spanningsverhogende geluiden

(6)

(Majdandžić, 2020). Fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag is een positieve opvoeddimensie en komt tot uiting bijvoorbeeld tijdens fysiek spel.

Verschillende onderzoeken vonden dat uitdagend opvoedgedrag van ouders samenhangt met minder angstsymptomen bij het kind. Dat komt mogelijk doordat uitdagend

opvoedgedrag voor een gevoel van opwinding zorgt bij het kind (Carson, Burks, & Parke, 1993; Paquette, 2004). Tijdens stressvolle en angstige situaties ervaren kinderen ook een gevoel van opwinding. Een kind oefent in het uitdagende contact met ouders om deze

opwinding te reguleren (Paquette, 2004). Möller, Majdandžić en Bögels (2015) vonden in hun vragenlijstonderzoek dat uitdagend opvoedgedrag van vaders, maar niet van moeders, minder angst voorspelt bij baby’s (10 tot 15 maanden oud). Daarentegen vonden Lazarus et al. (2015) in hun vragenlijstonderzoek bij oudere kinderen (tussen 3.4 en 4.8 jaar) dat uitdagend

opvoedgedrag van zowel vaders als moeders minder angstsymptomen bij kinderen voorspelt (Lazarus et al., 2015) en dat het uitdagende opvoedgedrag van moeders ook minder

angststoornissen voorspelt bij het kind (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2018a). Uit het observatieonderzoek van Majdandžić et al. (2018b), waarin met veel verschillende observatietaken het uitdagend opvoedgedrag van ouders werd gemeten, blijkt dat uitdagend opvoedgedrag van vaders bij kinderen van 1 tot 2.5 jaar minder angstsymptomen voorspelt op 2.5 en 4 jaar. Uitdagend opvoedgedrag heeft dus een protectieve werking op het ontwikkelen van angstsymptomen (Majdandžić et al., 2018b). Daarnaast is in een ander longitudinaal observatieonderzoek gekeken naar de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en sociale angst bij kinderen (Majdandžić, Möller, de Vente, Bögels, & Van den Boom, 2014). Uitdagend opvoedgedrag van vaders hing samen met een afname van sociale angst een half jaar later bij kinderen van 4 jaar in tegenstelling tot uitdagend opvoedgedrag van moeders dat hing samen met een toename van sociale angst (Majdandžić et al., 2014). Kortom, uitdagend

opvoedgedrag heeft een protectieve werking op het ontwikkelen van angstsymptomen en zelfs angststoornissen. Het is een belangrijke opvoeddimensie omdat het kinderen de mogelijkheid geeft om te leren omgaan met een gevoel van opwinding. Daarnaast leren kinderen hun grenzen te verleggen en oefenen ze met uitdagende situaties.

Verschillende theorieën gaan ervan uit dat vaders en moeders verschillende opvoedrollen hebben en dat uitdagend opvoedgedrag vooral kenmerkend is voor vaders. Bögels en Perotti (2011) en Möller, Majdandžić, de Vente en Bögels (2013) veronderstellen dat deze verschillen in rollen tussen mannen en vrouwen vanuit de evolutionaire theorie te

(7)

verklaren zijn. Doordat mannen en vrouwen met verschillende uitdagingen te maken kregen om te overleven en zich voort te planten stellen zij dat mannen en vrouwen zich hierdoor anders hebben ontwikkeld (Bjorklund, Yunger, & Pellegrini, 2002; Geary & Flinn, 2001; Wood & Eagly, 2002). Voor mannen was het evolutionair gunstig om uit te blinken in het aangaan van sociale competitie, het nemen van risico’s en het creëren van kansen. Vrouwen hielden zich voornamelijk bezig met het verzorgen van de kinderen en het aangaan van relaties (Möller et al., 2013; Wood & Eagly, 2002). Bögels en Perotti (2011) veronderstellen dat mannen zich hierdoor meer zijn gaan specialiseren in de externe bescherming (tegen gevaren van buitenaf) en vrouwen in de interne bescherming (voeden, verzorgen en troosten van het kind, binnen het gezin). De evolutionaire theorie gaat er dus van uit dat door de evolutie mannen en vrouwen ander gedrag hebben ontwikkeld, ook in relatie tot het opvoeden van kinderen.

Er zijn ook andere verklaringen voor de veronderstelde verschillen tussen mannen en vrouwen. Sociaal-structuralisten benadrukken dat de verdeling van arbeid in de samenleving ervoor heeft gezorgd dat mannen en vrouwen ander gedrag hebben ontwikkeld (Deaux & LaFrance, 1998). Eagly en Steffen (1984) en Ridgeway en Diekema (1992) stellen dat de man wordt beschouwd als iemand die werkt waarbij status en macht hoort. Hiervoor moet een man eigenschappen ontwikkelen zoals assertiviteit, onafhankelijkheid, competitie en dominantie. Huishoudelijke taken worden beschouwd als de taken van vrouwen. Vrouwen zijn hierdoor zorgzaam en verzorgend gedrag gaan ontwikkelen (Eagly & Steffen, 1984; Ridgeway & Diekema, 1992). Zowel de evolutionaire als de sociaal-structuralistische theorie stellen dat het geslacht van invloed is op het gedrag en dus ook op het opvoedgedag van ouders. Beide gebruiken echter een andere verklaring voor de oorsprong van deze verschillen (Möller et al., 2013).

De bovengenoemde theorieën schetsen een beeld hoe mannen en vrouwen zich zijn gaan toeleggen op bepaalde gedragingen die nodig waren om te overleven, zich voor te planten en om succesvol te functioneren in de maatschappij. Dit seksespecifieke gedrag heeft er volgens onderzoekers toe geleid dat mannen en vrouwen andere rollen zijn gaan aannemen in de opvoeding. Uit empirisch onderzoek blijkt dat moeders in de opvoeding meer betrokken zijn bij de verzorgende taken en de huishoudelijke en sociale activiteiten (Yeung, Sandberg, Davis-Kean, & Hofferth, 2001) dan vaders. Daarnaast moedigen moeders het kind aan om gevoelig te zijn voor de behoeften van anderen door persoonlijke gesprekken te hebben over

(8)

ervaringen en gevoelens van het kind (Youngblade & Dunn, 1995). Daarentegen zijn vaders meer betrokken dan moeders bij specifieke activiteiten zoals het trainen en het aanmoedigen van het kind tijdens het sporten (Yeung et al., 2001). Paquette (2004) veronderstelt dat vaders in een relatie met een kind, in tegenstelling tot moeders, het kind meer zullen aanmoedigen tot het nemen van risico’s, sociale competitie, stoeien en het overwinnen van grenzen. Hierdoor wordt verondersteld dat vaders meer uitdagend opvoedgedrag zullen laten zien dan moeders (Möller et al., 2013) en dat fysiek uitdagend opvoedgedrag typerend gedrag voor vaders is (Carson et al., 1993), hoewel moeders dit gedrag ook kunnen vertonen (Majdandžić et al., 2016).

Eerder observatieonderzoek (Majdandžić et al., 2016) laat zien dat vaders in

tegenstelling tot de verwachtingen niet meer uitdagend opvoedgedrag lieten zien dan moeders tijdens de vroege babytijd (4 maanden) en late babytijd (1 jaar) (Majdandžić et al., 2016). Hier is echter fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag niet apart gescoord. Vanaf de leeftijd van 2.5 jaar is fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag apart gescoord. Vaders lieten meer fysiek uitdagend opvoedgedrag zien dan moeder maar niet meer verbaal uitdagend

opvoedgedrag in de peutertijd (2.5 jaar) (Majdandžić et al., 2016). Dit is in overeenstemming met eerdere studies die stellen dat de verschillen tussen vaders en moeders in stoeigedrag en fysiek spel pas vanaf de peutertijd zichtbaar worden (Leavell, Tamis-LeMonda, Ruble, Zosuls, & Cabrera, 2012) en dat fysiek uitdagend opvoedgedrag zal toenemen in de

kinderjaren (Paquette, 2004). Daarentegen werd in het observatieonderzoek van Majdandžić et al. (2014) geen verschil gevonden in uitdagend opvoedgedrag bij het eerste kind (4 jaar) maar wel bij tweede kind (2-3 jaar) in het gezin. Vaders lieten bij het tweede kind meer uitdagend opvoedgedrag zien dan moeders. Kortom, vaders en moeders lijken andere rollen te hebben in de opvoeding van een kind en in sommige studies komt naar voren dat vaders vanaf de peutertijd meer fysiek uitdagend opvoedgedrag laten zien dan moeders.

Naast dat het geslacht van invloed kan zijn op het opvoedgedrag van de ouder, kan ook de rolverdeling in het gezin van invloed zijn op het opvoedgedrag. In de rolverdeling tussen ouders kan een onderscheid worden gemaakt aan de hand van de hoeveelheid tijd die de ouder met het kind doorbrengt. De rolverdeling is onder te verdelen in de primaire verzorger en de secundaire verzorger. De primaire verzorger is de ouder die het meeste tijd doorbrengt met het kind en het meeste van de verzorgende taken uitvoert (Umemura,

(9)

verzorgers aan meer tijd te besteden aan de verzorging van het kind en minder tijd te besteden aan hobby’s dan de secundaire verzorger. Primaire verzorgers geven aan meer emotioneel betrokken te zijn bij het kind en eerder bezorgd en beschermend in de opvoeding te zijn (Rubio et al., 2017). Daarnaast hebben secundaire verzorgers vaak nog werk buitenhuis (Rubio et al., 2017).

De verdeling van de taken lijkt afhankelijk te zijn van de samenstelling van het gezin. In de onderzoeken van Rubio et al. (2017) en Goldberg (2010) en Farr en Patterson (2013) rapporteerden de meeste heteroseksuele gezinnen met een pasgeboren baby dat er sprake was van een stereotype rolverdeling. In deze gezinnen was de moeder vaak de primaire verzorger en nam de taak en de verantwoordelijkheid van het ouderschap voor het grootste deel op zich, en nam de vader de rol aan van secundaire verzorger (McBride, Brown, Bost, Shin, &

Vaughn, 2005; Wall & Arnold, 2007). In heteroseksuele gezinnen zijn moeders meer

beschermend in de opvoeding dan vaders; ze scoren hoger op overbescherming (Majdandžić et al., 2016). Daarnaast voelen vaders in heteroseksuele gezinnen zich soms hulpeloos en angstig en wordt de moeder meer als de natuurlijke primaire verzorger gezien (Kowlessar, Fox, & Wittowski, 2015). In homoseksuele en lesbische gezinnen is de rolverdeling tussen de primaire en secundaire verzorger meer gelijk (Farr & Patterson, 2013). Homoseksuele en lesbische gezinnen lijken de taken van het huishouden, de opvoeding en verzorging van het kind meer gelijk te verdelen en hebben een meer gelijkwaardige ouderbetrokkenheid

(Fossoul, D’Amore, Miscioscia, & Scali, 2013). Daarnaast vonden Van Rijn-Van Gelderen et al. (2018) in hun onderzoek dat secundaire verzorgers in homoseksuele gezinnen minder vaak een fulltimebaan hadden dan secundaire verzorgers in heteroseksuele gezinnen.

Homoseksuele gezinnen met een pasgeboren baby lijken de taken van het huishouden en de verzorgende taken gelijker te verdelen dan heteroseksuele gezinnen met een pasgeboren baby. De rolverdeling tussen de primaire en secundaire verzorgers lijkt dus afhankelijk te zijn van de samenstelling van het gezin. De rol die de ouder heeft kan van invloed zijn op het

uitdagende opvoedgedrag, waarbij primaire verzorgers meer bezorgd en beschermend in de opvoeding zijn en daardoor waarschijnlijk minder uitdagend opvoedgedrag laten zien dan secundaire verzorgers.

Huidige onderzoek

In dit onderzoek keken we of de mate van verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag van ouders met jonge baby’s (4 maanden) beïnvloed wordt door het geslacht en de

(10)

rolverdeling van ouders. Verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag is in deze studie apart gescoord omdat dit nog niet eerder is gedaan bij baby’s. Aan de hand van twee studies, één met traditionele en één met niet-traditionele gezinnen, werden de onderzoeksvragen

onderzocht. Ten eerste onderzochten we de hypothese dat uitdagend opvoedgedrag van ouders afhankelijk is van het geslacht van de ouder. We verwachtten dat vaders fysiek en verbaal uitdagender zijn in het contact met het kind dan moeders ongeacht de samenstelling van het gezin. De onderbouwing hiervan zoeken we in de evolutietheorie en de sociaal-structuralistische theorie, waarin vaders in een relatie met een kind meer fysiek ruw spel en uitdagend opvoedgedrag laten zien dan moeders (Paquette, 2004). Moeders hebben volgens deze theorieën meer zorgzaam en beschermend gedrag ontwikkeld en zullen hierdoor minder uitdagend opvoedgedrag laten zien (Eagly & Steffen, 1984; Ridgeway & Diekema, 1992). Ten tweede onderzochten we de hypothese dat primaire verzorgers gemiddeld minder fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag laten zien dan secundaire verzorgers ongeacht de

samenstelling van het gezin. Dit hebben we getoetst aan de hand van de rolverdeling tussen ouders. Primaire verzorgers geven aan dat zij meer tijd besteden aan het verzorgen van het kind dan de secundaire verzorger en eerder bezorgd en beschermend in de opvoeding zijn (Rubio et al., 2017). Hierdoor verwachten we dat primaire verzorgers waarschijnlijk minder uitdagend opvoedgedrag zullen laten zien dan secundaire verzorgers. Tot slot keken we of uitdagend opvoedgedrag sterker wordt voorspeld door geslacht of door de rol van de ouder. Hiertoe werden de groepen verdeeld in vier groepen. De vier groepen bestaan uit: vrouw primaire verzorger (vrouw P1), vrouw secundaire verzorger (vrouw P2), man primaire verzorger (man P1) en man secundaire verzorger (man P2). Uit de positie van de groep “vrouw secundaire verzorger” ten opzichte van de groep “man primaire verzorger” kan geconcludeerd worden of het uitdagende opvoedgedrag meer wordt voorspeld door geslacht of door de rol van de ouder.

Methode

Design en Procedure

De proefpersonen die aan dit onderzoek meededen zijn afkomstig uit twee longitudinale onderzoeken: de Social Development of Childeren (SDC: Majdandžić et al., 2016) en de New Parent Study (NPS: Van Rijn-Van Gelderen et al., 2018). Voor dit onderzoek is alleen

gebruik gemaakt van de metingen waarop de baby’s 4 maanden oud waren. In deze studie hebben we alleen gebruik gemaakt van vrij spel taken om uitdagend opvoedgedrag te meten.

(11)

Door alleen gebruik te maken van deze specifieke taken kon de SDC-studie goed vergeleken worden met de NPS-studie waarin een soortgelijke taak werd uitgevoerd met ouders en baby’s. Twee vrij spel taken van de SDC-studie werden in het lab afgenomen; één vrij spel taak waarin de ouder met speelgoed speelt met het kind (duur: 2.5 min) en één vrij spel taak zonder speelgoed (duur: 2.5 min). De ouder kreeg de instructie om te spelen met het kind zoals hij/ zij dat normaal gesproken ook doet. Vaders en moeders kwamen apart met hun baby naar het lab. De bezoeken in het lab vonden plaats in een grote comfortabele ruimte en

werden vastgelegd door drie bewegende camera’s. Bij alle bezoeken gaf een vrouwelijke onderzoeksassistent uitleg aan de ouders. De taken werden meestal in een vaste volgorde aangeboden, tenzij er moest worden afgeweken van deze volgorde omdat dit beter was voor de baby en/of de ouder. Daarnaast is een huisbezoek afgenomen waarbij één vrij spel taak is afgenomen met een videocamera en betrof één vrij spel taak zonder speelgoed (duur: 5 min). De ouder kreeg de instructie om te spelen met het kind zoals hij of zij dat normaal gesproken ook doet maar zonder gebruik te maken van speelgoed. De variabele ‘rolverdeling’ werd in de SDC- studie gemeten aan de hand van twee vragenlijsten die beide ouders thuis hadden ingevuld en meenamen naar het lab bezoek.

Bij de NPS-studie werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van één vrij- spel taak (duur 10 min) die tijdens een huisbezoek met een filmcamera werd opgenomen. Beide ouders zijn apart gefilmd met hun kind. De ouder kreeg de instructie met het kind te spelen zoals hij of zij dat normaal gesproken ook doet. Ouders konden hierbij zelf kiezen of ze met of zonder speelgoed wilden spelen. Ouders ontvingen een aantal weken voor het huisbezoek een online vragenlijst en tijdens het huisbezoek vulden beide ouders apart nog een vragenlijst in.

Deelnemers

De deelnemers die aan dit onderzoek meededen zijn afkomstig uit twee longitudinale onderzoeken. Bij de SDC-studie begonnen 151 koppels aan het onderzoek. Tijdens de 4 maanden meting waren er 127 koppels. Uitval kwam vooral omdat ouders deelname aan het onderzoek te veel tijd vonden kosten of omdat ze waren verhuisd. Ouders werden geworven met folders bij verloskundigen, zwangerschapscursussen en babywinkels in Amsterdam en 50 kilometer daaromheen. Daarnaast werd geadverteerd in tijdschriften en op websites over ouderschap. Na de meting ontvingen ouders een cadeaubon van 20 euro, een klein cadeautje voor de baby en een dvd van de laboratoriumopnames. Er was een aantal criteria waaraan

(12)

ouders en baby’s moesten voldoen om aan dit onderzoek mee te kunnen doen. De ouders waren zwanger van hun eerste kind samen. Daarnaast moesten de ouders voldoende de Nederlandse of Engelse taal beheersen. De baby’s die mee deden hadden geen neurologische problemen en een apgar-score van minimaal 7. De moeders hadden een gemiddelde leeftijd van 31.93 jaar (SD = 4.18). Vaders hadden een gemiddelde leeftijd van 34.86 jaar (SD = 5.32). De baby’s (meisjes: 54.5% en jongens: 45.5%) hadden een gemiddelde leeftijd van 4.19 maanden (SD = 0.36). De meeste ouders hadden een Nederlandse achtergrond (moeders: 89.8% en vaders: 95.3%). Het opleidingsniveau van de ouders was hoog (moeders: M = 7.05, SD = 1.12 en vaders: M = 6.61, SD = 1.58) (1 = lagere school/ basisonderwijs en 8 =

universiteit). De meeste moeders werkte fulltime (47.3%) of parttime (45.3%). De meeste vaders werkte fulltime (84.2%). Ook het beroepsniveau van ouders was hoog (moeders: M = 8.74, SD = 2.06 en vaders: M = 8.28, SD = 2.63) (2 = overwegend handarbeid zonder

beroepsniveau en 11 = wetenschappelijk opleiding vereist). Het inkomen van de ouders was hoog (moeders: M = 4.02, SD = 1.41 en vaders: M = 4.66, SD = 1.34) (1 = < 500 euro, 2 = 500-1000 euro, 3 = 1000-2000 euro, 4 = 2000-3000 euro, 5 = 3000-4000 euro, 6 = 4000-5000 euro, 7 = > 5000 euro). Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam.

Aan de NPS-studie deden 140 koppels mee uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland (38 homoseksuele koppels, 61 lesbische koppels en 41 heteroseksuele koppels). In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de Nederlandse data (47 koppels) waarvan 29 lesbische koppels, negen homoseksuele koppels en negen heteroseksuele koppels. Lesbische en heteroseksuele koppels werden geworven bij steungroepen en bij

vruchtbaarheidsklinieken. Homoseksuele koppels werden geworven bij specialisten over draagmoederschap. Daarnaast werden koppels geworven via online forums en tijdschriften. Er was geen beloning verbonden aan dit onderzoek. Er was een aantal criteria waaraan de

koppels moesten voldoen om mee te kunnen doen aan dit onderzoek. Lesbische koppels kregen een kind door middel van donorinseminatie en heteroseksuele ouders door middel van IVF zonder gebruik te hebben gemaakt van sperma- of eiceldonatie. Homoseksuele koppels die mee deden aan dit onderzoek kregen een kind door middel van draagmoederschap. Moeders hadden een gemiddelde leeftijd van 33.20 jaar (SD = 3.50) en vaders hadden een gemiddelde leeftijd van 37.15 jaar (SD = 5.00). De baby’s (meisjes: 53.2% en jongens: 46.8%) hadden een gemiddelde leeftijd van 3.7 maanden (SD = 0.59). Drie koppels hadden

(13)

een tweeling. Daarnaast hadden de meeste ouders een Nederlandse achtergrond (94.6%). Het onderwijsniveau van de ouders was hoog (87.2% hbo-niveau of hoger). Iets meer dan de helft (58.5%) van de ouders werkte parttime en één derde (36.2%) van de ouders werkte fulltime. De meeste ouders kwamen uit gemiddeld grote steden (66%) en kleine steden (25.5%). Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de University of Cambridge, Centre Universitaire des Saints-Pères en de Universiteit van Amsterdam.

Maten

Uitdagend opvoedgedrag. Voor dit onderzoek is een aangepaste versie van het scoringsprotocol van uitdagend opvoedingsgedrag (Majdandžić, 2009; Majdandžić et al., 2016) gebruikt waarin verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag apart werden gescoord, in tegenstelling tot de oorspronkelijke versie. De manier van coderen is overgenomen van het Meso Behavioral Rating System for Families with young children (MeBRF; Mahoney,

Coffield, Lewis, & Lashley, 1998). Voor beide studies gebruikten we een 5-punt Likertschaal, waarbij 1 = er is geen sprake van fysiek uitdagend opvoedgedrag en 5 = de ouder vertoont meerdere keren of intensief fysiek uitdagend opvoedgedrag. Voorbeelden van licht fysiek uitdagend gedrag (2): de ouder kietelt het kind zacht. Voorbeelden van redelijk fysiek uitdagend gedrag (3): de ouder stimuleert het kind fysiek om iets moeilijks te doen, zoals laten staan of zitten. Voorbeelden van duidelijk fysiek uitdagend gedrag (4): de ouder, laat het kind vrij wild vliegen. Voorbeelden van intensief fysiek uitdagend gedrag (5): de ouder gooit het kind in de lucht (Majdandžić, 2020).

Verbaal uitdagend opvoedgedrag werd ook gescoord aan de hand van een 5-punt Likertschaal, waarbij 1 = er is geen sprake van verbaal uitdagend opvoedgedrag en 5 = de ouder vertoont meerdere keren of intensief verbaal uitdagend opvoedgedrag. Voorbeelden van licht verbaal uitdagend gedrag (2): de ouder maakt zachte uitdagende geluiden zoals

“whoeoe”, of prrr, of blaasgeluiden. Voorbeelden van redelijk verbaal uitdagend gedrag (3): de ouder moedigt het kind (vrij rustig) aan om iets moeilijks te doen (“Pak hem maar”). Voorbeelden van duidelijk verbaal uitdagend gedrag (4): de ouder moedigt het kind duidelijk aan iets moeilijks te gaan doen (“Ga maar zitten!”). Voorbeelden van hoog verbaal uitdagend gedrag (5): de ouder zet het kind aan tot het doen van iets moeilijks (“Toe maar, ga maar staan!”) (Majdandžić, 2020).

Voor beide studies hebben vier vrouwelijke studenten de opnames van de ouders gecodeerd. Voorafgaand aan het coderen is een intensieve training gevolgd en werden de

(14)

studenten begeleid door de eerste beoordelaar. Tijdens het coderen waren er wekelijkse afspraken voor overleg over het coderen. Bij de SDC-studie is het uitdagend opvoedgedrag van de vrij spel taken in het lab gecodeerd in twee tijdsintervallen van 1 minuut en één tijdsinterval van 30 seconden. De vrij spel taak tijdens het huisbezoek werd gecodeerd in vijf intervallen van 1 minuut. Bij de SDC-studie hebben de studenten zowel vaders als moeders gecodeerd, en zo min mogelijk ouders van hetzelfde gezin. Voor de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werden 52 van de 255 (20.4 %) ouders door de vier studenten gecodeerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd berekend aan de hand van de intraklassecorrelatie. De intraklassecorrelatie bij de SDC-studie voor fysiek uitdagend opvoedgedrag was hoog (vrij spel zonder speelgoed: .91, vrij spel met speelgoed: .67 en huisbezoek vrij spel zonder speelgoed: .93). Ook de intraklassecorrelatie voor verbaal uitdagend opvoedgedrag was hoog (vrij spel zonder speelgoed: .84, vrij spel met speelgoed: .80 en huisbezoek vrij spel zonder speelgoed: .87). De intraklassecorrelatie van de drie vrij spel taken samen voor fysiek uitdagend opvoedgedrag is .91 en voor verbaal uitdagend opvoedgedrag .86. Fysiek uitdagend gedrag in de drie vrij spel taken hing redelijk sterk met elkaar samen met een Cronbach’s Alpha van .61. Verbaal gedrag in de drie vrij spel taken hing ook redelijk sterk met elkaar samen met een Cronbach’s Alpha van .62

Bij de NPS-studie werd het uitdagende opvoedgedrag gecodeerd in 10 tijdsintervallen van 1 minuut. Daarnaast werd gescoord hoelang met speelgoed werd gespeeld. De studenten hebben zo min mogelijk twee ouders van dezelfde baby gecodeerd. Hierdoor was het voor de studenten niet duidelijk of de ouder uit een traditioneel of een niet-traditioneel gezin kwam. Voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werden bij de NPS-studie 17 van de 98 (17.35 %) ouders door de vier studenten gecodeerd. De intraklassecorrelatie bij de NPS-studie was hoog. Bij fysiek uitdagend opvoedgedrag was de intraklassecorrelatie .85 en bij verbaal uitdagend opvoedgedrag .87. Bij duur speelgoed was de intraklassecorrelatie .99. In deze studie is de variabele duur speelgoed niet meegenomen.

Bij beide studies werd de eindmaat van uitdagend opvoedgedrag voor fysiek en

verbaal apart berekend aan de hand van een gemiddelde score over de tijdsintervallen, en voor de ouders die door alle observatoren gescoord werden, de gemiddelde score van de vier observatoren. Bij de SDC-studie werd daarna het gemiddelde genomen van de drie vrij spel taken om zo een eindscore voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag te krijgen.

(15)

Rolverdeling. De rolverdeling bij de SDC-studie hebben we gemeten met de Vragenlijst Huishoudelijke en Verzorgende Taken (VHVT) (Bakermans-Kranenburg et al., 2001). De VHVT bestaat uit 14 items over de verdeling van verzorgende taken en 25 items over de verdeling van huishoudelijke taken. In dit onderzoek maakte we alleen gebruik van de schaal verzorgende taken. Antwoordmogelijkheden varieerden van 1 = (bijna) uitsluitend ikzelf en 5 = (bijna) uitsluitend mijn partner. Voorbeelditems over verzorgende taken: “mijn kind(eren) naar bed brengen” en “regels opstellen voor mijn kind(eren)”. De items hangen sterk met elkaar samen bij de vragenlijsten ingevuld door moeders: Cronbach’s Alpha = .78. De items hangen zwak met elkaar samen bij de vragenlijsten ingevuld door vaders:

Cronbach’s Alpha = .29. Om tot een eindmaat te komen is gekeken welke ouder meer verzorgende taken doet. Hierdoor werden de waardes van de antwoordmogelijkheden aangepast, waardoor scores van 0 tot 1 zijn ontstaan (1 = 1 ((bijna) uitsluitend ikzelf), 2 = 0.75, 3 = 0.5, 4 = 0.25, 5 = 0 ((bijna) uitsluitend mijn partner). Daarna is het gemiddelde berekend per ouder over de items. Hierdoor is een score ontstaan voor elke ouder. Door de score van de vader te vergelijken met de score van de moeder kan geconcludeerd worden welke ouder de meeste verzorgende taken uitvoert.

Daarnaast hebben we bij de SDC-studie de rolverdeling ook gemeten met de

vragenlijst: Opvang van uw kind. De vragenlijst is ingevuld door beide ouders toen de baby 4 maanden oud was om in kaart te brengen wie er per dag (maandag t/m zondag) en dagdeel (ochtend, middag of avond) voor het kind zorgt. Antwoordmogelijkheden zijn: moeder, vader, kinderdagverblijf, oma, opa, oppas buitenhuis en anders. Het was mogelijk meerdere

antwoorden tegelijk aan te kruisen. Om tot een eindmaat te komen hebben we gekeken hoeveel dagdelen elke ouder voor het kind zorgt. Hierdoor werden de waardes van de antwoordmogelijkheden aangepast waardoor scores van 0 tot 1 zijn ontstaan. Vragenlijsten ingevuld door vader kregen de volgende scores: 1 = vader (alleen of samen met bijv. opa), 0.5 = vader en moeder samen en 0 = moeder (alleen of samen met bijv. opa). Vragenlijsten ingevuld door moeder kregen de volgende scores: 1 = moeder (alleen of samen met bijv. opa), 0.5 = vader en moeder samen en 0 = vader (alleen of samen met bijv. opa). Daarna is het gemiddelde berekend per ouder over de items. Hierdoor is een score ontstaan voor elke ouder. Door de score van de vader te vergelijken met de score van de moeder kan geconcludeerd worden welke ouder het meeste dagdelen voor het kind zorgt.

(16)

Om de rolverdeling als dichotome variabele te toetsen hebben we gekeken welke ouder meer dagdelen voor het kind zorgt en meer verzorgende taken uitvoert, die werd de primaire verzorger genoemd, de andere ouder werd de secundaire verzorger genoemd. Tot slot zijn de scores van de twee vragenlijsten gebruikt om de rolverdeling als continue maat te meten.

De rolverdeling bij de NPS-studie hebben we gemeten met de vragenlijst “Who does what” (Cowan & Cowan, 1990). De “Who does what” vragenlijst bestaat uit 12 items. De vragenlijst in ingevuld door beide ouders toen de baby 4 maanden oud was. Met deze vragenlijst wordt in kaart gebracht hoe de ouders de huishoudelijke taken en de zorg en opvoeding van de kinderen verdelen. Antwoordmogelijkheden varieerden van 1 = ik doe het allemaal tot 9 = mijn partner doet het allemaal. Met een voorbeeld item als: “gedurende de week, wie was het meest bezig met de verzorging en de opvoeding van de baby”. De items hangen sterk met elkaar samen met een Cronbach’s Alpha = .86 en werden samengevoegd door te middelen. Om tot een eindmaat te komen is gekeken wie er meer van de verzorgende en opvoedende taken doet. De ouder met de laagste score noemen we de primaire verzorger. Data-analyse

Met het statistische programma SPSS (versie 25) en R (versie 4.0) werden de

statistische analyses uitgevoerd. Gekeken werd of uitdagend opvoedgedrag wordt beïnvloed door geslacht en rolverdeling tussen de ouders in traditionele en niet-traditionele gezinnen met een baby van 4 maanden. Deze twee onderzoeksvragen werden beantwoord door middel van een ongepaarde t-toets en een gepaarde t-toets met als afhankelijke variabele uitdagend opvoedgedrag en als onafhankelijke variabelen respectievelijk geslacht en rolverdeling. Daarnaast is een extra analyse uitgevoerd en is met een Pearson Correlatie onderzocht of de verzorgende taken en de hoeveelheid tijd die de ouder met het kind doorbrengt,

geoperationaliseerd als een continue maat, van invloed is op het fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag van de ouder. In de laatste onderzoeksvraag werd gekeken of uitdagend opvoedgedrag meer wordt voorspeld door geslacht of rolverdeling. Hiervoor is een variatie-analyse (ANOVA) uitgevoerd met als afhankelijke variabele uitdagend opvoedgedrag en als onafhankelijke variabelen rolverdeling en geslacht. Daarbij zijn vier groepen met elkaar vergeleken. De vier groepen bestaan uit: vrouw primaire verzorger (vrouw P1), vrouw secundaire verzorger (vrouw P2), man primaire verzorger (man P1) en man secundaire verzorger (man P2). Zowel het geslacht als de rolverdeling tussen de ouders worden als

(17)

dichotome variabelen getoetst. Uit de positie van de groepen kan geconcludeerd worden of het uitdagend opvoedgedrag meer wordt voorspeld door geslacht of door de rolverdeling van ouders.

Resultaten

De missende data zijn vervangen door gemiddelden waardes door middel van Replace

Missing Values (RMV) (Cool, 2000). De variabelen fysiek en verbaal uitdagend

opvoedgedrag zijn normaal verdeeld. Bij de NPS-studie waren er drie gezinnen met een tweeling; daarvan is baby B verwijderd uit de dataset. Van de overige 174 gezinnen

(vrouwen: N = 193, mannen: N = 155) en baby’s (meisjes: N = 104, jongens: N = 70) zijn de gegevens geanalyseerd (zie Tabel 1 en Tabel 2). De data van alle ouders van de SCD-studie en de NPS-studie zijn onder elkaar geplaatst en vervolgens is gekeken naar uitbijters. De absolute waarde van z < -3.29 of z > 3.29 is als criterium gebruikt. Er zijn twee uitbijters gevonden, één voor verbaal en één voor fysiek uitdagend opvoedgedrag. De uitbijters zijn vervangen door de waarde van de eerste niet-uitbijter (Tabachnick & Fidell, 2001).

Tabel 1

Beschrijvende statistieken: gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag

Fysiek UG Verbaal UG M SD M SD Vrouw 2.29 0.47 2.50 0.44 Man 2.28 0.48 2.41 0.41 Primaire verzorger 2.31 0.46 2.50 0.34 Secundaire verzorger 2.27 0.48 2.43 0.41 Tabel 2

Beschrijvende statistieken: Pearson Correlaties tussen de verschillende variabelen Fysiek UG Verbaal UG Geslacht Rolverdeling

(dichotoom)

(18)

Verbaal UG 1 -.1 -.09 Geslacht 1 .75** Rolverdeling (dichotoom) 1 * p < .05 ** p < .01

De invloed van geslacht op uitdagend opvoedgedrag. De eerste hypothese is getoetst door middel van een ongepaarde t-toets over alle ouders. Hierbij werd gekeken of geslacht van invloed is op uitdagend opvoedgedrag ongeacht de samenstelling van het gezin. Uit Levene’s Test of Equality of Variances bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties was voldaan. Er was geen significant verschil in fysiek uitdagend opvoedgedrag tussen vrouwen (M = 2.29, SD = 0.47) en mannen (M = 2.28, SD = 0.48): t(346) = 0.09; p = .927. Daarentegen tonen vrouwen gemiddeld meer verbaal uitdagend opvoedgedrag (M = 2.50, SD = 0.44) dan mannen (M = 2.41, SD = 0.41). Dit verschil is significant op trendniveau t(346) = 1.86; p = .064. Kortom, geslacht lijkt niet van invloed op fysiek uitdagend opvoedgedrag maar wel enigszins op verbaal uitdagend opvoedgedrag.

Daarnaast is een extra analyse uitgevoerd door middel van een gepaarde t-toets bij de SDC-ouders (N = 127) en de heteroseksuele NPS-ouders (N = 9), omdat binnen de groep heteroseksuele ouders rekening gehouden kon worden met de afhankelijkheid van de ouders binnen een gezin. Uit Levene’s Test of Equality of Variances bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties was voldaan. Er was geen significant verschil in fysiek uitdagend

opvoedgedrag tussen vrouwen (M = 2.33, SD = 0.43) en mannen (M = 2.29, SD = 0.48): t(135) = 0.82; p = .411. Daarnaast was er wel een significant verschil in verbaal uitdagend opvoedgedrag tussen vrouwen (M = 2.50, SD = 0.39) en mannen (M = 2.40, SD = 0.40): t(135) = 1.99; p = .049. Kortom, rekening houdend met dat vaders en moeders uit hetzelfde gezin afkomstig zijn, laten vrouwen niet significant meer fysiek uitdagend opvoedgedrag zien dan mannen maar wel significant meer verbaal uitdagend opvoedgedrag.

De invloed van rolverdeling op uitdagend opvoedgedrag. Met een gepaarde t-toets werd gekeken of de rolverdeling tussen ouders van invloed is op het uitdagend opvoedgedrag van ouders. Deze analyse is uitgevoerd bij alle ouders. Uit Levene’s Test of Equality of

(19)

Variances bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties was voldaan. Er was geen significant verschil in fysiek uitdagend opvoedgedrag tussen primaire (M = 2.31, SD = 0.46) en secundaire verzorgers (M = 2.27, SD = 0.48): t(163) = 0.96; p = .338. Daarnaast was er ook geen significant verschil in verbaal uitdagend opvoedgedrag tussen primaire (M = 2.50, SD = 0.34) en secundaire verzorgers (M = 2.43, SD = 0.41): t(163) = 1.57; p = .119. Kortom, rekening houdend met dat primaire en secundaire verzorgers uit hetzelfde gezin afkomstig zijn, laten primaire verzorgers niet significant meer fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag zien dan secundaire verzorgers.

Vervolgens is gekeken met een Pearson Correlatie naar het verband tussen

rolverdeling als continue variabele en uitdagend opvoedgedrag. Dit is alleen gedaan bij de SDC-ouders omdat de variabele rolverdeling alleen bij deze ouders als continue maat kon worden geanalyseerd. Gekeken werd of de verzorgende taken en de tijd die de ouder doorbrengt met het kind van invloed is op het fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag. Er is apart een correlatie berekend voor de verzorgende taken en apart voor de tijd die de ouder doorbrengt met het kind omdat deze maten net iets anders meten. Er werden geen significante correlaties gevonden tussen de hoeveelheid verzorgende taken van de moeder en fysiek uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .08; p = .244) en verbaal uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .02; p = .733). Er werden ook geen significante correlaties gevonden voor de tijd die de moeder doorbrengt met het kind en fysiek uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .06; p = .368)

en verbaal uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .01; p = .932). Daarnaast werden ook geen significante correlaties gevonden tussen de hoeveelheid verzorgende taken van de vader en fysiek uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .00; p = .953) en verbaal uitdagend opvoedgedrag (r(233)= .07; p = .280). Er werden ook geen significante correlaties gevonden tussen de tijd die de vader doorbrengt met het kind en fysiek uitdagend opvoedgedrag (r(233)= -.05; p = .473) en verbaal uitdagend opvoedgedrag (r(233)= -.03; p = .671). Kortom, het aantal

verzorgende taken en de hoeveel tijd die de ouder doorbrengt met het kind is niet van invloed op het fysiek en verbaal uitdagende opvoedgedrag van ouders.

De invloed van geslacht en rolverdeling op uitdagend opvoedgedrag. De laatste

onderzoeksvraag is beantwoord met een ANOVA. Deze analyse is uitgevoerd bij alle ouders. Uit de Levene’s statistic bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties was voldaan. In deze analyse wordt gekeken of de groepen, vrouw primaire verzorger (vrouw P1) (N = 161), vrouw secundaire verzorger (vrouw P2) (N = 32), man primaire verzorger (man P1) (N = 12)

(20)

en man secundaire verzorger (P2) (N = 143) van elkaar verschillen in uitdagend

opvoedgedrag. Deze groepen verschillen niet significant van elkaar in fysiek uitdagend opvoedgedrag (F(3,344) = 1.34; p = .260) (zie Tabel 3). De groepen verschillen ook niet significant van elkaar in verbaal uitdagend opvoedgedrag (F(3,344) = 1.24; p = .296) (zie Tabel 3). De rolverdeling en het geslacht van ouders zijn niet van invloed op het fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag van ouders.

Tabel 3

Gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en groepsgrootte (N) voor de vier groepen op fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag

Fysiek UG Verbaal UG M SD N M SD Vrouw P1 2.32 0.46 161 2.50 0.44 Vrouw P2 2.14 0.51 32 2.47 0.46 Man P1 2.36 0.55 12 2.46 0.44 Man P2 2.28 0.47 143 2.41 0.41 Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of het geslacht en de rolverdeling van ouders van invloed was op het fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag in traditionele en niet-traditionele gezinnen met een baby van 4 maanden. In tegenstelling tot de verwachtingen kwam naar voren dat het geslacht van de ouder niet van invloed was op het fysiek uitdagend opvoedgedrag van de ouder. Daarentegen was het geslacht van de ouder wel van invloed op het verbaal uitdagend opvoedgedrag van de ouder. Vrouwen lieten meer verbaal uitdagend opvoedgedrag zien dan mannen. Dit effect was zelfs sterker als rekening werd gehouden met dat twee ouders afkomstig waren uit hetzelfde gezin. Ten tweede onderzochten we of de rolverdeling van ouders van invloed was op het uitdagend opvoedgedrag. Tegen de

verwachting in kwam naar voren dat de rolverdeling van ouders niet van invloed was op het (fysiek en verbaal) uitdagend opvoedgedrag in traditionele en niet-traditionele gezinnen met een jonge baby. Tot slot werden vier groepen met elkaar vergeleken en keken we of primaire verzorger vrouw, secundaire verzorger vrouw, primaire verzorger man en secundaire

(21)

verzorger man van elkaar verschillen in uitdagend opvoedgedag. Tegen de verwachting in werden er geen verschillen gevonden in (fysiek en verbaal) uitdagend opvoedgedrag tussen de vier groepen. Concluderen kan gesteld worden dat verschillen tussen vrouwen en mannen en primaire en secundaire verzorgers niet werden gevonden voor fysiek uitdagend opvoedgedrag bij baby’s van 4 maanden. Daarentegen lieten vrouwen wel meer verbaal uitdagend

opvoedgedrag zien dan mannen.

Hoewel verschillende theorieën (Bögels & Perotti, 2011; Deaux & LaFrance, 1998; Eagly & Steffen, 1984; Möller et al., 2013; Paquette, 2004; Ridgeway & Diekema, 1992) suggereren dat vaders meer fysiek uitdagend opvoedgedrag laten zien dan moeders, geven eerdere empirische onderzoeken daar geen eenduidige resultaten over (Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2016). Overeen met de studie van Majdandžić et al. (2016) werd gevonden dat vaders niet meer uitdagend opvoedgedrag lieten zien dan moeders in de vroege babytijd (4 maanden). Daarin werd echter verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag samen gescoord. In de huidige studie hebben we verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag apart gescoord en zien we dat ook hier vaders en moeders niet van elkaar verschillen in fysiek uitdagend opvoedgedrag in de vroege babytijd (4 maanden). Leavell et al. (2012) en Paquette (2004) veronderstellen dat verschillen tussen vaders en moeder in fysiek uitdagend

opvoedgedrag en stoeigedrag pas zichtbaar worden tijdens de peutertijd (2.5 jaar) en zullen toenemen in de kinderjaren. In overeenstemming vonden Majdandžić et al. (2016) dat verschillen tussen vaders en moeders in uitdagend opvoedgedrag pas zichtbaar werden in de peutertijd (2.5 jaar) en dat vaders meer fysiek uitdagend opvoedgedrag laten zien. Een

mogelijke verklaring kan zijn dat stoeigedrag en fysiek uitdagend opvoedgedrag, gedragingen zijn die vaders en moeders beide niet in extreme mate bij jonge baby’s (4 maanden) laten zien omdat jonge baby’s nog kwetsbaar en klein zijn.

Tegen de verwachting in, zijn er in de huidige studie wel verschillen tussen vaders en moeders gevonden voor verbaal uitdagend opvoedgedrag. Moeders laten marginaal

significant meer verbaal uitdagend opvoedgedrag zien dan vaders. Als rekening gehouden wordt dat vaders en moeders afkomstig zijn uit hetzelfde gezin, zijn de verschillen tussen vaders en moeders zelfs significant. Een mogelijke verklaring kan zijn dat moeders in de vroege babytijd meer tegen hun baby praten dan vaders. Dit blijkt uit eerdere studies (Clearfield & Nelson, 2006; Johnson, Caskey, Rand, Tucker, & Vohr, 2014). Doordat

(22)

praten tegen hun baby. Belangrijk om in een vervolgstudie te onderzoeken of moeders inderdaad meer verbaal tegen hun baby praten en hoeveel procent daarvan uitdagend is. Dit kan gedaan worden door alle verbale uitingen te scoren en het percentage te berekenen wat daarvan verbaal uitdagend opvoedgedrag is. Daarentegen vonden Johnson et al. (2014) dat vaders meer uitdagend beginnen te praten tegen hun kind in de peutertijd, in tegenstelling tot moeders. Het lijkt er dus op dat vaders net als bij fysiek uitdagend opvoedgedrag meer verbaal uitdagend opvoedgedrag dan moeders laten zien in de peutertijd. Kortom, verschillen tussen vaders en moeders in fysiek uitdagend opvoedgedrag lijken toe te nemen als kinderen ouder worden.

Tegen de verwachtingen in werden tussen primaire en secundaire verzorgers geen verschillen gevonden in fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag bij jonge baby’s. De verwachting was dat secundaire verzorgers meer fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag zouden laten zien dan primaire verzorgers. We verwachten dit aan de hand van eerder onderzoek waaruit blijkt dat primaire verzorgers eerder bezorgd en beschermend in de opvoeding zijn (Rubio et al., 2017). Daarnaast vonden Cabrera, Tamis-LeMonda, Bradley, Hoffert en Lamb (2000) en Lamb (2010) in hun onderzoeken dat verschillende rollen en verantwoordelijkheden tussen ouders, verschillende interacties met het kind voorspellen. Deze verschillende interacties vonden wij niet in uitdagend opvoedgedrag. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de baby’s die mee deden aan dit onderzoek nog heel jong waren (4 maanden). Verschillende interacties in uitdagend opvoedgedrag worden misschien meer zichtbaar als kinderen ouder zijn, en de rollen en verantwoordelijkheden tussen ouders duidelijker zijn en naast het verzorgen ook de opvoeding een grotere rol gaat spelen. Ten tweede kan een mogelijke verklaring zijn dat er geen verschillen zijn gevonden in fysiek uitdagend opvoedgedrag tussen primaire en secundaire verzorgers omdat bijna alle primaire verzorgers, vrouwen (95.89%) zijn. Doordat ook geen duidelijke verschillen zijn gevonden tussen moeders en vaders in fysiek uitdagend opvoedgedrag, is te verwachten dat ook bij primaire en secundaire verzorgers geen verschillen worden gevonden. Kortom, er zijn geen verschillen gevonden in uitdagend opvoedgedrag tussen primaire en secundaire verzorgers, mogelijk ontstaan verschillen in uitdagend opvoedgedrag tussen verzorgers wanneer kinderen ouder zijn en de rollen en verantwoordelijkheden van ouders meer zichtbaar worden.

Een belangrijk gegeven is dat bij slechts 3 van de 137 heteroseksuele gezinnen de vader de primaire verzorger was. Bij alle andere heteroseksuele gezinnen (95.89%) was de

(23)

moeder de primaire verzorger. Dit is in overeenstemming met eerdere onderzoeken, die benadrukken dat er een verschuiving plaatsvindt van de rolverdeling tussen de man en de vrouw (Cowan & Cowan, 1992; Walzer, 1998). Deze verschuiving vindt meestal plaats als het eerste kind wordt geboren (Belsky & Kelly, 1994; Cowan & Cowan, 1992; Hoffman & Manis, 1978; Lamb, 1978). Na de geboorte van het eerste kind ontstaat er een meer

traditionele rolverdeling (Goldberg & Perry-Jenkins, 2004). Vrouwen gaan minder buitenhuis werken en besteden meer tijd aan de huishoudelijke en verzorgende taken dan mannen. In het onderzoek van Cappuccini en Cochrane (2000) geven moeders aan dat zij zich meer

emotioneel betrokken voelen bij de baby dan ze in eerste instanties hadden verwacht. De eerste drie maanden deden moeders meer taken rondom het huishouden en verzorging. Wanneer de moeders weer aan het werk gingen vonden de moeders het lastig om de taken meer gelijk te verdelen omdat zij zich meer betrokken voelde bij de baby. Katz-Wise, Priess en Hyde (2010) geven in hun onderzoek aan dat een van de onderliggende factoren van deze verschuiving kan komen doordat moeders borstvoeding geven en vaders zich soms angstig en hulpeloos kunnen voelen in de verzorging van de baby. Daarnaast wordt de moeder meer gezien als de ervaren en natuurlijke verzorger van het kind (Kowlessar et al., 2015).

Daarentegen zijn er ook onderzoeken (Rogers & Amato, 2000; Spain & Bianchi, 1996; Thornton, 1989) die stellen dat de verhouding tussen moeders en vaders de afgelopen jaren minder traditioneel en meer gelijk is geworden. Maatschappelijke veranderingen in Westerse landen hebben geleid tot een grotere betrokkenheid van vrouwen op de arbeidsmarkt (Cabrera et al., 2000; Lamb, 2010) en tot een grotere betrokkenheid van vaders bij de

opvoeding, waardoor er meer gelijkheid is ontstaan in de rolverdeling tussen ouders (Fagan, Day, Lamb, & Cabrera, 2014). Ondanks deze maatschappelijke veranderingen waardoor vaders meer tijd doorbrengen en meer betrokken zijn bij hun kinderen (Fagan et al., 2014), brengen vaders nog steeds minder tijd door met hun kinderen dan moeders in Westerse samenlevingen (Lawson & Mace, 2009; Sayer, Bianchi, & Robinson, 2004; Yeung et al., 2001). Moeders brengen gemiddelde 2 tot 3 keer meer tijd door met hun kind dan vaders, vooral als het kind nog jong is (Sociaal Cultureel Planbureau [SCP], 2011). Concluderend kan gesteld worden dat de meeste moeders uit deze studie, primaire verzorgers (95.89%) zijn. Ondanks de maatschappelijke veranderingen, laten de resultaten uit deze en eerdere onderzoeken zien dat in de meeste heteroseksuele gezinnen sprake is van een stereotype rolverdeling.

(24)

Tegen de verwachtingen in zijn er geen verschillen in fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag gevonden tussen de vier groepen die verschilden in geslacht en in rolverdeling (Vrouw P1, Vrouw P2, Man P1, Man P2). Een mogelijke verklaring kan zijn dat ondanks de traditionele rolverdeling, Nederlandse vaders en moeders niet zo erg van elkaar verschillen in hoe zij met hun baby omgaan. Eerdere studies benadrukken ook dat de manier van opvoeden van vaders en moeders niet van elkaar lijkt te verschillen (Cabrera, Shannon, &

Tamis-LeMonda, 2007; Fagan et al., 2014; Roggman, 2004). Daarnaast kan een mogelijke verklaring zijn dat de groepen vrouw secundaire verzorger (N = 32) en man primaire verzorger (N = 12) klein zijn waardoor er weinig power is en het lastig is om effecten aan te tonen. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om meer vrouwen die secundaire verzorger zijn en meer mannen die primaire verzorger zijn mee te laten doen aan het onderzoek.

Sterke kanten aan dit onderzoek zijn dat deze studie de eerste studie is waarin uitdagend opvoedgedrag en rolverdeling in traditionele en niet-traditionele gezinnen wordt onderzocht. Daarnaast is nog nooit eerder verbaal en fysiek uitdagend opvoedgedrag apart gescoord bij baby’s van 4 maanden. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat verschillen tussen vaders en moeders in fysiek uitdagend opvoedgedrag niet zichtbaar zijn in de vroege babytijd en dat deze verschillen pas beginnen te ontstaan als het kind ouders is (Majdandžić et al., 2016). Daarentegen werden verschillen tussen vaders en moeders in verbaal uitdagend opvoedgedrag niet gevonden in de peutertijd. Verschillen tussen vaders en moeders in verbaal uitdagend opvoedgedrag lijken zich anders te ontwikkelen dan fysiek uitdagend

opvoedgedrag wanneer het kind ouder wordt. Hierdoor was het van belang dat fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag ook apart werd onderzocht bij baby’s van 4 maanden. Ten tweede is een sterk punt aan dit onderzoek dat gebruik is gemaakt van verschillende

observaties in het laboratorium en tijdens huisbezoeken. Hierdoor is er een hoge ecologische en interne validiteit. Daarnaast is gebruik gemaakt van een betrouwbaar codeerinstrument voor het observeren van uitdagend opvoedgedrag in de babytijd (Majdandžić et al., 2016). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag van deze studie is hoog, dit komt door de intensieve codeertraining die is gevold door de vier

studenten. Tot slot is een sterk punt aan deze studie dat zowel vaders als moeders zijn

geobserveerd met de baby. In veel onderzoeken worden alleen moeders meegenomen. Vaders worden zelden geobserveerd in interactie met een jong kind, ondanks dat vaders een

(25)

Naast deze sterke punten heeft het onderzoek ook een aantal beperkingen. Ten eerste is het uitdagend opvoedgedrag van ouders alleen geobserveerd in een gestructureerde context en zijn het momentopnames. Belangrijk is om dit onderzoek te herhalen aan de hand van dagboekstudies, observaties in meerdere verschillende contexten en met vragenlijsten. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat vragenlijsten een betrouwbare methode zijn om het uitdagende opvoedgedrag te meten (Majdandžić et al., 2016). Tot slot is een beperking aan het onderzoek dat de steekproef een relatief homogene groep is wat betreft de

sociaaleconomische status en achtergrond van de ouders. Hierdoor zijn de resultaten niet goed te generaliseren naar de gehele bevolking. Hoewel andere studies ook vaak zijn gebaseerd op vergelijkbare steekproeven (Westers, geschoold, uit rijke en democratische landen) (Henrich, Heine, & Norenzayan, 2010) is het interessant om uitdagend opvoedgedrag te onderzoeken bij gezinnen met een lagere sociaaleconomische status en bij gezinnen die afkomstige zijn uit verschillende landen. Nederlandse vaders en moeders lijken ondanks hun traditionele rolverdeling niet te verschillen in uitdagend opvoedgedrag in de babytijd. In een

vervolgstudie zal moeten worden onderzocht of er verschillen zijn tussen vaders en moeders en primaire en secundaire verzorgers in uitdagend opvoedgedrag in jonge gezinnen afkomstig uit verschillende landen. Een tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek is om uitdagend opvoedgedrag te onderzoeken in meer niet-traditionele gezinnen met een grotere steekproef waarbij er meer vrouwelijke secundaire verzorgers en mannelijke primaire verzorgers mee doen aan het onderzoek. Hierdoor kan onderzocht worden of uitdagend opvoedgedrag meer wordt voorspeld door geslacht of rolverdeling. Tot slot, ontstaan mogelijk pas verschillen tussen primaire en secundaire verzorgers in uitdagend opvoedgedrag wanneer kinderen ouder zijn. Een belangrijke aanbeveling is om ook oudere kinderen mee te nemen in een

vervolgonderzoek naar uitdagend opvoedgedrag in traditionele en niet-traditionele gezinnen. Samenvattend zijn in dit onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat rolverdeling en geslacht van invloed is op het fysiek uitdagend opvoedgedrag in traditionele en niet-

traditionele gezinnen bij baby’s van 4 maanden. Duidelijke verschillen in fysiek uitdagend opvoedgedrag tussen vaders en moeders lijken pas echt zichtbaar te worden tijdens de peutertijd. Daarentegen zijn er wel aanwijzingen gevonden dat geslacht van invloed is op het verbaal uitdagend opvoedgedrag. Moeders laten meer verbaal uitdagend opvoedgedrag zien dan vaders, wanneer rekening gehouden wordt dat vaders en moeders afkomstig zijn uit hetzelfde gezin is dit effect zelfs sterker. Afgaand op eerder onderzoek is uitdagend

(26)

opvoedgedrag een positieve opvoedingsdimensie die een beschermende werking heeft tegen het ontwikkelen van angst (Majdandžić et al., 2018b). Het lijkt daarbij niet uit te maken in wat voor soort gezin je opgroeit; of je twee vaders, twee moeders of een vader en een moeder hebt. Als je ouders maar uitdagend zijn.

Literatuur

Kenniscentrum-kjp. (2018, 13 december). Angst bij kinderen. Geraadpleegd op 07-05-2020 van https://www.kenniscentrum-kjp.nl/scholen/angst/.

Bakermans-Kranenburg, M. J., IJzendoorn, M. H. van, Juffer, F., Mesman, J., Zeijl, J. van, & Stolk, M. N. (2001). Vragenlijst Huishoudelijke en Verzorgende Taken (VHVT). Leiden: Algemene en Gezinspedagogiek & Datatheorie.

Belsky, J., & Kelly, J. (1994). The transition to parenthood. New York: Delacorte Press. Bjorklund, D. F., Yunger, J. L., & Pellegrini, A. D. (2002). The evolution of parenting and

evolutionary approaches to childrearing. In M. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting: Vol. 2. Biology and ecology of parenting. (2nd ed) (pp. 3–30). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171– 181. http://dx.doi.org/10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539–558. http://dx.doi.org/10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S. M., & Stein, M. (2009). Social anxiety disorder; towards the DSM-V. American Psychiatric Associations Monographs.

Cabrera, N.J., Shannon, J., & Tamis-LeMonda, C.S. (2007). Fathers’ influence on their children’s cognitive and emotional development: From toddlers to Pre-K. Applied Developmental Science, 11(4), 208–213. https://doi.org/10.1080/10888690701762100 Cabrera, N. J., Tamis-LeMonda, C. S., Bradley, R. H., Hoffert, S., & Lamb, M. E. (2000).

Fatherhood in the twenty-first century. Child Development, 71, 127–136. doi:10.1111/1467-8624.00126

(27)

the division of roles. Journal of reproductive and infant psychology, 18(3), 189-202. http://dx.doi.org/10.1080/713683037

Carson, J., Burks, V., & Parke, R. D. (1993). Parent-child physical play: Determinants and consequences. In K. MacDonald (Ed.), Parent-child play: Descriptions and

implications. Albany, USA: State University of New York Press.

Clearfield, M. W., & Nelson, N. M. (2006). Sex differences in mother's speech and play behavior with 6-, 9-, and 14-month-old infants. Sex Roles, 54(1-2), 127-137. http://dx.doi.org/10.1007/s11199-005-8874-1

Cool, A. L. (2000). A Review of Methods for Dealing with Missing Data.

Cowan, C. P., & Cowan, P. A. (1990). Who does what? InJ. Touliatos, B. F. Perlmutter, & M. A. Straus (Eds.). Handbook of family measurement techniques (pp. 447–448). Beverly Hills, CA: Sage. with adopted children's outcomes. Child Development, 84(4), 1226-1240.

Cowan, C. P., & Cowan, P. A. (1992). When partners become parents: The big life change for couples. New York: Basic Books.

Deaux, K., & LaFrance, M. (1998). Gender. In D. T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social psychology (4th ed., Vol. 1, pp. 788–827). Boston MA: McGraw-Hill.

Eagly, A. H., & Steffen, V. J. (1984). Gender stereotypes stem from the distribution of women and men into social roles. Journal of Personality and Social Psychology, 46, 735–754. http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.46.4.735

Fagan, J., Day, R. D., Lamb, M. E., & Cabrera, N. J. (2014). Should researchers conceptualize differently the dimensions of parenting for fathers and mothers? Journal of Family Theory & Review, 6(4), 390–405.

Farr, R., & Patterson, C. J. (2013). Coparenting among lesbian, gay, and hetero

Sexual couples: Associations with adopted children's outcomes. Child Development, 84(4), 1226- 1240. http://dx.doi:10.1111/cdev.12046

Fossoul, C., D’Amore, S., Miscioscia, M., & Scali, T. (2013). La transition à la parentalité chez les couples homosexuels: étude exploratoire. The transition to parenthood among homosexual couples: An exploratory study. Thérapie Familiale, 34, 265-283.

http://dx.doi:10.3917/tf.132.0265

(28)

family. Parenting: Science and Practice, 1, 5–61. http://dx.doi.org/10.1080/15295192.2001.9681209

Goldberg, A. E. (2010). Lesbian and gay parents and their children: Research on the family life cycle. Washington, DC: American Psychological Association.

Goldberg, A. E., & Perry-Jenkins, M. (2004). Division of labor and working-class women's well-being across the transition to parenthood. Journal of Family Psychology, 18, 225-236. http://dx.doi.org/10.1037/0893-3200.18.1.225

Henrich, J., Heine, S. J., & Norenzayan, A. (2010). The weirdest people in the world? Behavioral and Brain Sciences, 33, 61–135.

http://dx.doi.org/10.1017/S0140525X0999152X

Hoffman, L., & Manis, J. (1978). Influences of children on marital interaction and parental satisfactions and dissatisfactions. In R. Lerner & G. Spanier, Child influences on marital and family interaction (pp. 165-213). New York: Academic Press

Johnson, K., Caskey, M., Rand, K., Tucker, R., & Vohr, B. (2014). Gender differences in adult-infant communication in the first months of life. Pediatrics, 134(6), e1603-e1610. http://dx.doi.org/10.1542/peds.2013-4289

Katz-Wise, S. L., Priess, H. A., & Hyde, J. S. (2010). Gender-role attitudes and behavior across the transition to parenthood. Developmental psychology, 46(1), 18.

http://dx.doi.org/10.1037/a0017820

Kowlessar, O., Fox, J. R., & Wittkowski, A. (2015). First-time fathers’ experiences of parenting during the first year. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 33(1), 4-14. http://dx.doi.org/10.1080/02646838.2014.971404

Lamb, M. E. (1978). Influence of the child on marital quality and family interaction during the prenatal, perinatal, and infancy periods. In R. Lerner & G. Spanier (), Child influences on marital and family interaction (pp. 137-158). New York: Academic Press.

Lamb, M. E. (2010). How do fathers influence children’s development? In M. E. Lamb (Ed.), The role of the father in child development (pp. 1–26). Hoboken, New Jersey: Wiley. Lawson, D. W., & Mace, R. (2009). Trade-offs in modern parenting: A longitudinal study of

sibling competition for parental care. Evolution and Human Behavior, 30, 170–183. http://dx.doi.org/10.1016/j.evolhumbehav.2008.12.001

(29)

J. L. (2015). The relationship between challenging parenting behaviour and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784–791. http://dx.doi.

org/10.1016/j.jad.2015.11.032.

Leavell, A. S., Tamis-LeMonda, C. S., Ruble, D. N., Zosuls, K. M., & Cabrera, N. J. (2012). African American, White and Latino fathers’ activities with their sons and daughters in early childhood. Sex Roles, 66, 53–65. http://dx.doi.org/10.1007/s11199-011-0080-8

Mahoney, A., Coffield, A., Lewis, T., & Lashley, S. L. (1998). Meso-analytic behavioral rating system for family interactions: Observing play and forced-compliance tasks with young children. In P. K. Kerig, & K.M. Lindahl (Eds.). Coding systems: Resources for systemic research (pp. 221–236). Mahwah: Lawrence Erl-baum Associates.

Majdandžić, M. (2009). Scoringsprotocol Opvoedingsgedrag 4 maanden-meting. Universiteit van Amsterdam.

Majdandžić, M. (2020). Scoringsprotocol Uitdagend Opvoedingsgedrag op 4 maanden. Studie NPS en SDC. Universiteit van Amsterdam.

Majdandžić, M., Lazarus, R. S., Oort, F. J., van der Sluis, C., Dodd, H. F., Morris, T. M., ... & Bögels, S. M. (2018a). The structure of challenging parenting behavior and

associations with anxiety in Dutch and Australian children. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 47(2), 282-295.

http://dx.doi.org/10.1080/15374416.2017.1381915

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2014). Fathers' challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42(2), 301–310. http://dx.doi.org/10.1007/s10802-013-9774-4.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21(4), 423-452. http://dx.doi.org/10.1111/infa.12125

Majdandžić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (2018b). Fathers' challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in early

childhood. Behaviour research and therapy, 109, 18-28. http://dx.doi.org/10.1016/j.brat.2018.07.007

(30)

McBride, B. A., Brown, G. L., Bost, K. L., Shin, N., & Vaughn, B. (2005). Paternal identity, maternal gatekeeping, and father involvement. Family Relations, 54(3), 360-372. http://dx doi.org/10.1111/j.1741-3729.2005.00323.x

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2015). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24(9), 2626-2637. http://dx.doi.org/10.1007/s10826-014- 0065-7. Möller, E. L., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary

basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88–117.

http://dx.doi.org/10.5127/jep.026912

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193–219.

Rapee, R. M., & Spence, S. H. (2004). The etiology of social phobia: Empirical evidence and an initial model. Clinical psychology review, 24(7), 737-767.

Ridgeway, C. L., & Diekema, D. (1992). Are gender differences status differences? In C. L. Ridgeway (Ed.), Gender, interaction, and inequality (pp. 157–180). New York: Springer.

Rogers, S. J., & Amato, P. R. (2000). Have changes in gender relations affected marital quality? Social Forces, 79, 731-753. http://dx.doi.org/10.2307/2675515

Roggman, L.A. (2004). Do fathers just want to have fun? Human Development, 47(4), 228– 236.

Rubio, B., Vecho, O., Gross, M., Van Rijn-Van Gelderen, L., Bos, H., Ellis-Davies, K., ... & Lamb, M. E. (2017). Transition to parenthood and quality of parenting among gay, lesbian and heterosexual couples who conceived through assisted

reproduction. Journal of Family Studies, 1-19. http://dx.doi.org/10.1080/13229400.2017.1413005

Sayer, L. C., Bianchi, S. M., & Robinson, P. (2004). Are parents investing less in children? Trends in mothers’ and fathers’ time with children. American Journal of Sociology, 10, 1- 43. http://dx.doi.org/10.1086/386270

Sociaal Cultureel Planbureau. (2011). Gezinsrapport 2011 (SCP publication No. 2011–7). Geraadpleegd op 24-05-2020 van http://www.scp.nl/gezinsrapport.

(31)

among American women. New York: Russell Sage Foundation.

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2001). Using multivariate statistics (4th ed.).

Boston: Allyn and Bacon.

Thornton, A. (1989). Changing attitudes toward family issues in the United States. Journal of Marriage and the Family, 51, 873-893. http://dx.doi.org/10.2307/353202

Umemura, T., Jacobvitz, D., Messina, S., & Hazen, N. (2013). Do toddlers prefer the primary caregiver or the parent with whom they feel more secure? The role of toddler

emotion. Infant Behavior and Development, 36(1), 102-114. http://dx.doi.org/10.1016/j.infbeh.2012.10.003

Van Rijn-Van Gelderen, L., Bos, H. W. M., Jorgensen, T. D., Ellis-Davies, K., Winstanley, A., Golombok, S., ... & Lamb, M. E. (2018). Wellbeing of gay fathers with children born through surrogacy: a comparison with lesbian-mother families and heterosexual IVF parent families. Human Reproduction, 33(1), 101-108.

http://dx.doi.org/10.1093/humrep/dex339

Wall, G., & Arnold, S. (2007). How involved is involved fathering? An exploration of the contemporary culture of fatherhood. Gender & Society, 21(4), 508-527.

http://dx.doi.org/10.1177/0891243207304973

Walzer, S. (1998). Thinking about the baby: Gender and transitions into parenthood. Philadelphia: Temple University Press.

Wood, W., & Eagly, A. H. (2002). A cross-cultural analysis of the behavior of women and men: Implications for the origins of sex differences. Psychological Bulletin, 128, 699– 727. http://dx.doi.org/10.1037/0033-2909.128.5.699

Yeung, W. J., Sandberg, J. F., Davis-Kean, P. E., & Hofferth, S. L. (2001). Children’s time with fathers in intact families. Journal of Marriage and the Family, 63, 136–154. http://dx.doi.org/10.1111/j.1741-3737.2001.00136.x

Youngblade, L. M., & Dunn, J. (1995). Individual differences in young children pretend play with mother and sibling: Links to relationships and understanding of other people’s feelings and beliefs. Child Development, 66, 1472-1492.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There- fore, the third hypothesis tested was if transformational leader behavior (a) augments and (b) moderates the relationships between the initiating structure behav-

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

In order to identify and validate new food intake biomarkers, the FoodBAll team decided to focus on the following aspects of food intake biomarker research: (1) dis- cover novel

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

De hoofdvraag van dit onder- zoek is: door welke relaties binnen het bedrijf laten werknemers zich het meest leiden in hun keuze om wel of niet te gaan

Van lokale bestuurders zijn zulke rigoureuze maatregelen niet te verwachten, omdat ze niet worden afgerekend op wat ze voor de regio doen, maar voor hun gemeente.. Dat

We illustrate the Dynamic Adaptive Policy Pathways approach by producing an adaptive plan for long-term water management of the Rhine Delta in the Netherlands that takes into

An expansionary monetary policy may result in increased wages and lower unemployment, increasing inequality on the lower end of the distribution, as transfer income does not tend