• No results found

De werkweek 1989 in west Brabant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De werkweek 1989 in west Brabant"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COOL IA

33/3

1990

CONTACTBLAD VAN DE

NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING

(2)

opgericht in 1908, heeft als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder worden er werk-weken gehouden en in .de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddestoelen betreft.

De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schimmel-cultures, Oasterstraat 1 te Baarn. Inlichtingen bij de bibliothecaris, H. van der Aa, tel. 02154-81211.

Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viermaal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd.

Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris, waar tevens nieuwe leden zich kunnen aanmelden. Ook adreswijzigingen dienen zo snel mogelijk naar dit adres gestuurd te worden.

De contributie voor de NMV bedraagt

f

40,-voor gewone leden, en

f

20,-voor huisge-nootleden (krijgen geen Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar of student aan Universi-teit of HBO: krijgen Coolia).

INHOUD

KEIZER, G. Twee opvallende zeldzame ascomyceten: Catinella olivacea en Jafneadelphus amethystinus ARNOLDS, E. &

E. VAN DEN DOOL De werkweek 1989 in west Brabant BENJA.\1INSEN, F. De N.M.V. op slap in 1989 LA..\ti.MERS, H. Cejpomyces terrigenus,

een zeldzame Europeaan

BIJZONDERE WAARNEMINGEN EN VONDSTEN TEN CA TE, R. &

LIGTENBERG, F. Paddestoelen zoeken in west Ierland

BOEKBESPREKINGEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN

Omslag: Squamanita odomta, getekend door dr. G.A de Vries.

pag. 58 pag. 63 pag. 69 pag. 75 png. 78 pag. 81 pag. 85 pag. 88

(3)

57 AFSCHEID VAN DIEN TJALLINGII

Op 3 mei overleed op 83-jarige leeftijd ons erelid Dien Tjallingii-Beukers, na een langdurige maar zeer dapper gedragen ziekte. Vele leden van de Nederland-se Mycologische Vereniging kwamen naar haar crematie om afscheid te nemen. En dat was te verwachten, want in het Nederlandse mycologenwereldje nam Dien samen met haar man Frans een heel aparte en ons dierbare plaats in.

Dien was gefascineerd door de grote vormenrijkdom van de paddestoelen en door de problemen die zich voordoen bij het identificeren ervan. Zij had een wetenschappelijke instelling (al vond ze dat zelf niet); ze was een zorgvuldig en geduldig waarneemster en werd naarmate haar ervaring toenam steeds kritischer ten aanzien van wat zij in de literatuur beschreven vond.

Het boekje dat Dien schreef over het geslacht Pholiota, de Bundelzwam-men, in Nederland is een waardevol bewijs van haar kunnen. En wij, haar mycologi-sche vrienden, waren dan ook blij en voldaan toen Diens mycologimycologi-sche werk erkenning vond in de Zilveren Anjer die Prins Bernhard haar in 1987 uitreikte. Onze voldoening was misschien nog wel groter door het feit dat Dien zelf zo verbaasd was over deze onderscheiding.

Maar meer nog dan haar kennis was het haar warme hartelijke persoon-lijkheid die haar aan ons bond. Altijd weer was ze bereid zich in te spannen om anderen in haar kennis te laten delen en altijd weer bracht ze het geduld op om beginners op het hindernisvolle pad van de mycologie op weg te helpen.

De bijna legendarische werkavonden op Marterlaan 10 werden door velen bezocht die nu een eigen rol spelen in de nog lang niet afgesloten exploratie van de Nederlandse paddestoelenflora. Tekenend was dat de deelnemers soms van heel ver kwamen om aan die werkavonden te kunnen deelnemen. Voor een betrekkelijk kleine club als de N.M.V. zijn die werkavonden en hun uitstraling van grote betekenis geweest.

Daarnaast waren er dan ook nog de, naar ik uit eigen ervaring weet, zeer vermoeiende instructiedagen tijdens herfstreizen van de K.N.N.V. Maar ook dat niveau van mycologische educatie werd niet overgeslagen.

Dien en Frans, Frans en Dien, voor ons een zo vertrouwde twee-eenheid, dat het haast niet mogelijk is te scheiden wat de één deed en wat de ander.

Samen waren ze de gangmakers en steunpilaren van het reeds bijna 15 jaar lopende onderzoek van de zo verrassende mycoflora van de IJ sselmeerpolders. Samen deden zij het grootste deel van het werk voor de Standaardlijst van de Nederlandse Paddestoelnamen. Samen waren' zij één warm kloppend hart in onze vereniging.

Wat een rijkdom aan herinneringen hebben wij aan Dien. Het is heel moeilijk voor te stellen dat zij, met haar vitale persoonlijkheid, er nu niet meer is.

We hopen zeer dat Frans ook zonder Dien de wil en de moed zal hebben nog wat jaren met ons op te trekken, hoewel we beseffen dat dat moeilijk zal zijn.

Er is veel waarvoor de vereniging en haar leden Dien Tjallingii zeer dankbaar zijn. Zij zal nog lang bij ons voortleven.

(4)

58

IN MEMORIAM MARTH DIJKSTAL

Op 1 april j.l. overleed ons medelid en oud-secretaresse Marth Dijkstal. Vele jongeren onder ons zullen zich haar nog maar nauwelijks herinneren. Geen wonder, want Marth was de laatste tien jaar geen actief lid meer. Dit was o.a. te wijten aan haar ziekte - ze leed aan "Parkinson" - maar ook doordat haar aanvan-kelijk groot enthousiasme voor de paddestoelen voordien al wat geluwd was.

Martbs sterke kanten waren veeleer haar organisatietalent en haar vermo-gen anderen te stimuleren. Zij is het geweest, die er voor 't eerst voor zorgde, dat er in het paddestoelenseizoen bijna elke zaterdag of zondag een excursie was. Door haar nam ons ledental toe, doordat ze handig nieuwe leden wist te werven en op haar instigatie werden er werkweken georganiseerd. Dank zij haar werd 't een traditie eens per jaar buiten het seizoen bijeen te komen, want zij was 't die "de dag van Cuyk" introduceerde, waarop we allen in haar school uitgenodigd werden en profiteerden van haar talent als lerares: een paar rustige, gehoorzame leerlingen zorgden voor het neerzetten van de stoelen en het projecteren van de dia's.

Wellicht door haar talent met iedereen te kunnen omspringen - ze kon bovendien erg geestig zijn - heeft ze er mede toe bijgedragen, dat de omgangsvor-men wat gemoedelijker werden en de scheiding tussen coryfeeën en leken ver-dween. De vereniging zal haar daarom met dankbaarheid gedenken.

Maarten van Vuure

Coolia 33: 58 - 62. 1990.

1WEE OPVALLENDE ZELDZAME ASCOMYCETEN:

CATINELLA OLIVACEA EN

JAFNEADELPHUS AMETHYSTINUS

Gerrit Keizer, Albrandswaardsectijk 4, 3171 TH Poortugaal

Catinella olivacea and lafneadelphus amethystinus, both very rare in the Nether!ands, are described and illustrated from Poortugaal (IJsselmonde, province Zuid-Holland). Catinella olivacea is characterized by constricted spares and prefers the underside of branches of Salix and Populus in wet habitats. The latter species is characterized by its ornamented hyaline spares which can be coloured by purple pigment from the paraphyses. It grows on bare, moist calcareous soil.

Catinella olivacea (Batsch) Boud. (Fig. 1)

Op zoek naar in het vroege voorjaar verschijnende Ascomyceten en Aphyllophorales, trof ik eind maart 1982 aan de onderzijde van een oude wilgestam

(5)

59 een aantal fraaie vruchtlichamen aan van een zwarte bekerzwam met een olijf-groengele rand. Microscopische determinatie gaf in eerste instantie problemen, de oude "asco-Moser" (1963) bood echter uitkomst: Catinella olivacea (Batsch) Boud. Oecologie en vindplaats:

Aan de onderzijde van vochtige en rottende, sterk met mossen begroeide, liggende Salix- en Populus-stammen, in een wilge- en populierenbosje op kalkhou-dende rivierklei in de uiterwaard van de Oude Maas: Poortugaal, Johannapolder (IJsselmonde, Zuid-Holland), kilometerhok 37-56-13; datum 26-03-1982. De vrucht-lichamen bevonden zich op de overgang van het bemoste deel van de stam naar het kale, gedeeltelijk in de bodem verzonken deel van de stam zonder schors. Beschrijving:

Vruchtlichamen solitair of in groepen groeiend, 2 tot 10(-15) mm in diameter en tot 2 mm hoog, zittend, jong schotelvormig, oud vlak schotelvormig, met brede basis en bruine hyfen aan het substraat gehecht of gedeeltelijk in het substraat verzonken.

Hymenium glad, zwart, zwartolijfkleurig tot olijfbruin, naar de rand soms wat lichter olijfgroen of olijfbruin.

Receptaculum zwart tot donker (zwart)bruin, melig-kleiïg, met een pruïneu-ze, olijfgroene tot groengeeloker, verticaal geveorde rand. Het vlees verkleurt in KOH donker violet.

Asci cylindrisch-clavaat, 90-120 x 6-8 \liD, 8-sporig, ascustop inoperculaat, inamyloïd; sporen uniseriaat

Sporen ovaal-cylindrisch tot elliptisch, 9-10,5 x 3,5-4,5 \liD, in het midden aan beide zijden "ingesnoerd" ("aardnoot"vormig of gelijkend op een schakel van een fietsketting in zijaanzicht ), glad, eerst hyalien, rijp olijfbruin, met twee kleine oliedruppels.

Parafysen cylindrisch met enigszins knotsvormig verdikte top, langer dan de asci, kleurloos, gesepteerd; volgens sommige auteurs met een amorfe, (rood)bruine massa aan de top (Dennis, 1981; Strödel, 1984).

Steriele weefsel bestaande uit een onregelmatige textura angularis, met afzonderlijke cellen van 25-50 )liD, de buitenkant bedekt met een dichte zwarte cortex (Strödel, 1984).

Bespreking:

De vruchtlichamen werden regelmatig in gezelschap aangetroffen van Cudoniel/a clavus (Alb. & Schw.:Fr.) Dennis var. clavus, Rigidoporus sanguinolentus (Alb. & Schw.:Fr.)Donk en Mycoacia uda (Fr.) Donk. Zij verschenen elk jaar opnieuw van maart/april tot en met augustus, tot en met de zomer van 1984. De wilge- en populierenbosjes op klei in de uiterwaarden van de Oude Maas zijn het hele jaar vrij nat, in het voor- en najaar staan gedeelten regelmatig blank.

In juni en augustus 1982 verscheen Catine/la olivacea eveneens in het Houtribbos bij Lelystad. Sindsdien werden voor de Flevopolder waarnemingen

(6)

60

gemeld uit het noordelijk deel van het Stadsbos bij Lelystad (1984) en uit het Roggebotzand (1988). In de Flevopolder kwam C. olivacea voor op sterk bemoste, rottende stobben van populieren. In spleten en aan de voet van de stobben waren de grotere exemplaren te vinden. Bovenop de stobben was C. olivacea regelmatig vergezeld van Orbi/ia xanthostigma (Fr.) Fr. ss. Svrcek non Dennis, Orbi/ia sarrazi-niana Boud. en Scutellinia scutellata (L.) Lambotte.

Catinella olivacea wordt in de Standaardlijst (Arnolds, 1984) als vrij alge-meen voorkomend (?) in loofbossen op vochtige, voedselrijke klei (Alno-Padion pp.) op onbewerkt dood hout van loofbomen· vermeld. Dennis (1981) geeft hetzelf-de aan: "Op rottend hout, vooral van zeer natte stammen en stronken, het hele jaar. Vrij algemeen".

Strödel (1984) vergelijkt oude en recente verspreidingsgegevens uit West-Duitsland, Scandinavië, Zwitserland, Frankrijk en Italië. Ook al werd de laatste jaren in West-Duitsland, Zwitserland en Scandinavië gericht naar C. olivacea gezocht, regelmatige waarnemingen bleven uit. Uit Zweden en Noorwegen is deze soort nog steeds niet bekend. Strödel komt dan ook tot de conclusie, dat C. olivacea ten minste voor het vasteland van West Europa tot de zeldzame Disco-myceten moet worden gerekend. Het voorkomen van C. olivacea beperkt zich in Nederland tot IJsselmonde en de Flevopolders (bron BIC/NMV/RIN).

De habitat en het substraat komen met de waarnemingen van andere auteurs overeen: " ... de bekerzwam vormt alleen op nat, sterk door witrot verteerd hout vruchtlichamen, meestal aan de onderkant, in aan de lucht blootgestelde, vochtige nissen tussen de bodem en het welvende hout van de stam verstopt. Het hout heeft steeds intensief contact met de bodem. Minder vaak bevinden de vruchtlichamen zich aan de zijkant van of bovenop het hout, maar dan meestal onder afstaande schors, in spleten verstopt, op een beschaduwde plek, op nauwe-lijks aan het licht blootgestelde plaatsen ... ...op kale, niet bemoste delen van het hout ... " (Strödel, 1984).

Opvallend is het verschil in waardplant: in Nederland Populier (Populus sp.) en één maal Wilg (Salix sp.), in West-Duitsland Beuk (Fagus sylvaticus) en een enkele maal Eik (Quercus sp.). Breitenbach en Kränzlin (1981) vermelden het gedurende drie opeenvolgende jaren voorkomen van C. olivacea op rottende vruchtlichamen van een resupinate Rigidoporaceae (Ceriporia cf. purpurea (Fr.) Donk). De Ceriporia groeide op de rottende stam van een pereboom, een foto illustreert een waarneming op Fagus. In de Johannapolder komt C. olivacea op liggende stammen naast en temidden van Rigidoporus sanguinolentus (Alb. & Schw.:Fr.) Donk en Mycoacia uda (Fr.) Donk voor, maar steeds in direct contact met het hout. Mogelijk is bij de Zwitserse waarneming direct contact met het hout via de steeds aanwezige bruine hyfen op of in het substraat over het hoofd gezien. Jafneadelphus amethystinus (Phill.) Brumm. (Fig. 2)

Bij het fotograferen van enkele van de in grote getale aanwezige exempla-ren van Paxi/lus rubicundulus P.D. Orton in een elzenbosje in Poortugaal in

(7)

61 september 1989, viel mijn oog op een aantal, op de kale klei groeiende diep donkerblauwe bekerzwammetjes. De sporen waren ronduit spectaculair, bezet met vele grote onregelmatige en twee grote polaire wratten, en violet van kleur. Determinatie bleek, ondanks de zeer kenmerkende sporen en de kleur van het vruchtlichaam, een pad vol valkuilen. Op grond van de kleur en de ornamentatie van de sporen leidde elke sleutel naar het geslacht Ascobolus, waarna de determina-tie volledig vastliep. Enkele dagen later viel mij, bladerend door het hoofdstuk Fungi on Soil in Ellis en Ellis (1988), de volgende zin op: "Het purperen pigment kleurt soms de ascosporen, en de soort werd eerst beschreven als een Ascobolus". De determinatie was een feit: Jafneadelphus amethystinus (Phill.) Brumm., een soort met hyaline sporen, waarvan de sporewand en -ornamentatie door het in water oplosbare pigment, dat zich in een gelatineuze massa rondom de toppen van de parafysen bevindt, in het preparaat violet kunnen worden gekleurd.

, ,

l

'

Fig. 1. Catinella olivacea sporen; Fig. 2. Jafneadelphus amethystinus sporen. Het maatbalkje

is 5 pm.

Oecologie en vindplaats:

Op kale, spaarzaam met ijle mossen bedekte, vochtige en zandige bodem op kalkhoudende klei, langs een pad met loofhoutsnippers en enige losse steenslag, onder hazelaar en els langs een pad: Poortugaal, metrostation (IJsselmonde, Zuid-Holland), kilometerhok 37-46-52; datum 16-09-1989.

Beschrijving:

Vruchtlichamen solitair of in kleine groepen, 4-20 mm in diameter en tot 2 mm hoog, zittend met een brede basis, jong komvormig, later vlak schotelvormig.

Hymenium glad, diep purperviolet of zwartviolet tot diep donkerblauw. Reéeptaculum ruw, purperviolet, zwartviolet tot donkerblauw, met onregel-matige, enigszins ingerolde rand; vlees bleek violet, zacht en vochtrijk.

(8)

Asci cylindrisch, tot 240-270 x 16-20 )liD, 8-sporig; ascustop operculaat, inamyloïd, sporen uniseriaat

Sporen ellipsoïd tot fusiform-ellipsoïd, 19-22 x 10,5-12,5 )liD, dicht bedekt met hyaline, grote, ronde of onregelmatig afgeronde wratten en met twee grote, polaire wratten (1,5-3 ).liD hoog en 3-5,5 J.lffi breed), hyalien, onrijp met twee grote en verscheidene kleinere oliedruppels.

Parafysen cylindrisch, 2-3 J.lffi breed tot 5 ).liD breed aan de top, gesepteerd, donker purperviolet, ingebed in een gelatineuze massa, die een in water oplosbaar pigment bevat, dat de sporewand en -ornamentatie violet kan kleuren.

Bespreking:

Volgens de Standaardlijst werd Jafneadelphus amethystinus één maal eerder in Nederland aangetroffen (Cadier en Keer, Savelsbos: 26-06-1977), er bleven echter geen exsiccata van bewaard. De habitat en het substraat vertoonden verge-lijkbare kenmerken als de vondst in Poortugaal: onder hazelaar in de rand van een weg op kalkhoudende bodem met ijle kruidige vegetatie en mos, op ongeveer een meter van een brandplek. Van Brummelen (1969) en Dennis (1981) vermelden vochtige, zandige grond als substraat, Ellis en Ellis (1988) voegen hier de omgeving van rivieren aan toe.

Van J. amethystinus zijn, naast de Nederlandse vondsten, slechts enkele vondsten uit Engeland en één vondst uit Denemarken bekend (Van Brummelen, 1969).

Tenslotte wil ik Rien Swart-Velthuyzen en Henk Huyser bedanken, respectievelijk voor het verstrekken van hun oecologische en verspreidingsgegevens van Catinella olivacea en van Jafneadelphus amethystinus. Daarnaast de Nederlandse Mycologische Vereniging, het Rijles Instituut Natuurbeheer en het Bicgeografisch Infonnatie Centrum voor het verstrekken van de verspreidingsgegevens van beide soorten.

LITERATUUR

Arnolds, E. (1984). Standaardlijst van Nederlandse Macrofungi. Coolia 26 (Supplement). Breitenbach, J. en Kränzlin, F. (1981). Pilze der Schweiz. Band 1. Ascomyceten. Luzem. Brummelen, J. van (1%9). Studies on Discomycetes III. Persoonia 5: 225-231.

Dennis, R.W.G. (1981). British Ascomycetes. Revised Edition. Vaduz. _

Ellis, M.B. & Ellis, J.P. (1988). Microfungi on miscellaneous substrates. London & Sydney. Maser, M. (1963). Ascomyceten (Scblauchpilze). In H. Gams, Kleine Kryptogamenflora

Band Ila.

Strödel, R. (1984). Das Olivfarbene Kelchbecherchen, Catinella olivacea. Beitr. Kenntn. Pilze Mitteleur. 1: 175-178.

(9)

Coolia 33: 63 - 67. 1990.

DE WERKWEEK 1989 IN WEST BRABANT

Eef Arnolds, Biologisch Station, Karnpsweg 27, 9411 TN Beilen Emma van den Dool, Achter Ciarenburg 2, 3511 JJ, Utrecht

63

The foray of the Dutch Mycological Society was in 1989 in the west of the province Noord-Brabant. An enumeration and short descriptions of the most interesting fungi are given. Five species are new to the Dutch checklist: Calocera pallidospathulata, Gymnopilus liquiritae, Neohenningsia suffulta, Coprinus rhombisporns and Psathyrella caprophila.

Tijdens de NMV-werkweek van 6 tot 13 oktober is West Brabant tot in de uithoeken doorkruist. Vanaf de Zeeuwse schorren tot op de dekzandrug van West Brabant en tot in het schaamgroen van Moerdijk kon men de 22 deelnemers aantreffen. Ook werden er uitstapjes gemaakt naar de Brabantse Biesbosch en natuurgebiedjes als het Goudbergven bij Strijbeek.

We bivakkeerden in huize Molenzicht, gelegen net ten oosten van Bergen op Zoom, temidden van loof- en naaldbos en bovenop de noord-zuid verlopende dekzandrug. Deze rug heeft aan de westkant een tamelijk steil karakter, ontstaan bij de vorming van een afbraakkust onder invloed van de Schelde. De oostzijde heeft een meer glooiend karakter. De noordzijde, waar Bergen op Zoom ligt, vertoont een meer geleidelijke overgang naar het zeekleigebied ten noorden van Halsteren.

De bossen op dekzand

Het Oudland bij Steenbergen was het enige bezochte bos op de Kempische zandgronden met een normaal tot goed ontwikkelde mycoflora, vooral dankzij een afwisseling van droge en vochtige gedeelten. De streeplijsten van dit terrein telden bijvoorbeeld acht Gordijnzwammen en negen Melkzwammen. Langs populieren-lanen werden onder andere aangetroffen Amanita vaginata (s.str.), A. pantherina, Inocybe hirtella var. bispora, Lactarius controversus, Tricholoma populinum, en de buiten de duinstreek zeldzame Russula persicina.

Opvallend rijk aan mycorrhizapaddestoelen was een door koeien beweid, zeer open, vochtig bos. Onder de verspreide elzen, berken en eiken werden onder andere Lactarius lacunarum, L. serifluus, Cortinarius hinnuleus, Rebeloma radicosum en fraaie groepen van Gyrodon lividus gevonden. Op koeiernest in dit deel groeide een oranje, Neetria-achtig paddestoeltje, door Gerrit Keizer gedetermineerd als Neohenningsia (Nectria) suffulta, nieuw voor ons land. Volgens Dennis (1978) heeft deze soort een overwegend tropische verspreiding en komt ze sporadisch voor in gematigde streken. Eveneens nieuw voor Nederland en eveneens door Gerrit op naam gebracht is de Vlamhoed Gymnopilus liquiritae. Elders werd een rijke groeiplaats van Hydnum repandum aangetroffen. Het Oudland is deels

(10)

SBB-reser-vaat, deels eigendom van het Brabants Landschap. Beide eigenaren zijn inmiddels geïnformeerd over de mycologische waarde van dit terrein. Aanbevolen is het maaibeheer van de graspaden, welke door bet bos heen lopen, te continueren. Behalve ten gunste van de mycoflora is dit maaibeheer van belang voor de instand-houding van de Spaanse ruiter die hier voorkomt.

Van de incidentele leuke vondsten van de overige excursieterreinen op zand zijn vermeldenswaard Auriscalpium vu/gare, Dermocybe phoenicea, Laccaria purpureo-badia en Paxillus panuoides var. panuoides in de Wouwse Plantage. Ook de Woens-drecbtse beide, met grove dennenbossen en door brede tankbanen van elkaar geïsoleerde eikenbosjes, leverde nog wat aardige soorten alsmede vrij veel mycorrhi-zasoorten op. Eveneens Auriscalpium vu/gare, maar daarnaast Cortinarius fusisporus, Melanoleuca oreina, Coltricia perennis, Amanita gemmata, Lactarius deliciosus en hier werd dan eindelijk ook een Cantharellus cibarius gevonden.

Het afwisselend naald- en loofhoutgebied van Kortenhoef te Woensdrecht was vrij arm. De vergraste heidegedeeltes werden begraasd door IJslandse pony's. Leuke vondsten zijn: Entoloma sphagneti en Jnocybe brevispora.

De bossen op Jemig zand

De plotselinge overgang van het dekzand naar de Scheldeoever wordt gemarkeerd door een serie landgoederen aan de voet van de dekzandrug op lemig zand. Een ervan is Mattemburg, waar een aantal leuke vondsten gedaan is. Zo vond Frits Benjaminsen hier Calocera pallidospathulata, nieuw voor Nederland, welke van de verwante C. cornea en C. furcata verschilt in de duidelijk gesteelde vruchtlichamen met een knots- of spatelvormig fertiel deel en de witte tot bleek gele kleur. In Engeland is recent een sterke uitbreiding van deze soort geconsta-teerd. Andere vondsten: Hohenbuehelia mastrucata, Coprinus curtus, Pholiota tuber-culosa s.s. en Polyporus tuberaster. Twee zeer zeldzame soorten werden door Hans Geesink gevonden en op naam gebracht: Mycoacia fuscoatra en Mycoacie/la bispora. Spectaculair was een met beukenootjes-doppen bezaaid stuk grond waar massaal Xylaria carpophila op voor kwam.

Ook op bet naburige Lindonk werd Hohenbuehelia mastrucata aangetroffen.

Het zeekleigebied

In het zeekleigebied bezochten we o.a. een aantal oudè polderdijken. Op veel dijken groeide een te sappige vegetatie, waarin paddestoelen niet gedijen, maar de dijk langs de Slikken van De Heen bleek vrij schraal. Er groeide o.a. IJzerhard, Knikkende distel en Echte kruisdistel op. Het zoekwerk werd beloond met een serie prachtige groeiplaatsen van Pleurarus eryngii. Verder nog Marasmius anomalus en Hygrocybe nigrescens.

Een populierenbosje langs de zeedijk bij St. Philipsland leverde Agrocybe aegerita op, een soort die zeldzaam is en bovendien in z'n verspreiding voornamelijk beperkt is tot het zuidwesten van ons land (Nauta, 1987). Verder de zeldzame klei-soorten Jnocybe obsoleta en Inocybe terrifera.

(11)

65

Speciale karteringsexcursies stroopten de wat verderaf gelegen zeekleigebie-den af, op zoek naar, landschappelijk vaak nogal onaantrekkelijke, bosjes. Zo vormde het enige plekje bos in uurhok 43-58 een uitdaging voor de ware kar-teerders onder ons. Het lag langs de spoorlijn ten noordoosten van Oudenbosch en bleek bij aankomst een populierenplantage met een paar elzen en wilgen en een troosteloze ondergroei van menshoge brandnetels. Toch leverde dit terrein nog 75 soorten op, waaronder de tweede vondst in ons land van de minuscule Marasmius

capillipes, een saprofyt op populiereblad, die later nog op één andere plek werd gevonden. Eveneens een tweede waarneming betrof de vondst van het truffeltje

Hymenogaster rehsteineri. Op een populierestronk groeide Coprinus trnncornm, nauw verwant aan C. micaceus en daarvan macroscopisch niet te onderscheiden, maar met eivormige in plaats van mijtervormige sporen. Coprinus trnncornm is in ons land nog slechts sporadisch waargenomen, maar mogelijk vaak over het hoofd gezien.

Opvallend was het massale voorkomen van Auriculariopsis ampla op afgevallen populieretakken. Deze soort werd in de meeste populierenopstanden op klei aangetroffen, bij Moerdijk ook op takken van Katwilg (Salix viminalis).

Een recreatiebos bij Klundert deed sterk aan de IJsselmeerpolders denken: veel populieren met een aantal mycorrhizasymbionten, waaronder massaal Inocybe

squamata, en verder ondermeer de zeldzame Rebeloma tomentosum. Langs een pad werd Entoloma strigosissimum gevonden, vrijwel alleen uit de IJsselmeerpolders bekend en daar op sommige plaatsen talrijk.

Een verrassing vormde een al wat belegen opspuitterrein westelijk van Moerdijk. Op het schelprijke zand was een zeer mosrijk, door konijnen kort gehouden grasland tot ontwikkeling gekomen, afgewisseld met jonge loofbosjes. Door sommige planten en enkele paddestoelen, zoals Crinipel/is stipitaria, Marasmius

anomalus en Inocybe halophila deed het sterk aan een duingrasland denken. Het wemelde er van wat de Amerikanen l.b.m.'s noemen (little brown mushrooms) en maar een deel daarvan kon worden bewerkt. Interessante soorten in deze categorie waren o.a. Agrocybe pusiola, Conocybe dumetornm, Simocybe cf. reducta en de zeer zeldzame Thbaria minutalis (zie fig. 1). De sporen van laatstgenoemde waren wat groter dan in de literatuur wordt opgegeven (Kühner & Romagnesi, 1953; Enderle, 1989), maar overigens voldeed de collectie goed aan de beschrijvingen.

In een recreatieweide werd op een hoopje dood gras Coprinus rhombisporns verzameld, die nog niet voor Nederland was opgegeven (zie fig. 2). Hij is verwant aan C. tigrinellus, maar heeft blekere okergele schubjes en zwak hoekige sporen in vooraanzicht. In hetzelfde grasveld groeiden grote groepen van de "kleibosvorm" van Coltricia cinnamomea, waarover P.J. Keizer recent (1985) in Coolia publiceerde. De taxonomische problemen rond deze paddestoel zijn nog niet bevredigend opgelost. Het was interessant, dat de soort hier ver van bomen groeide zodat mycorrhizavorming in dit geval was uitgesloten.

Op dezelfde excursie werd in een weiland ten zuiden van Moerdijk een kleine Psathyrella op paardemest gevonden, die ook al nieuw bleek voor Nederland:

(12)

66

Psathyrella caprophila (zie fig.3), in de monografie van Kits van Waveren slechts genoemd van twee plaatsen in Groot-Brittannië, bovendien van drie

cultuurcollec-ties. In een diepe hoefafdruk aan een afgetrapte slootkant in de vette klei groeiden

enige tientallen vruchtlichamen van Entoloma cephalotrichum ( =molliusculum ), gewoonlijk een soort van milde humus in loofbossen, tezamen met enkele exempla-ren van de pas onlangs in ons land ontdekte Simocybe laevigata. Nadere inspectie van talloze andere, ogenschijnlijk identieke hoefafdrukken leverde geen enkele andere paddestoel op.

0

0

2 3

Fig. 1. Tubaria minutalis: vruchtlichamen x2; sporen xlOOO; cheilocystiden xlOOO.

Fig. 2. Coprinus rhombisporus: vruchtlichamen xl; sporen xlOOO.

Fig. 3. Psathyrella coprophila: vruchtlichamen xl; cheilocystide xlOOO; sporen xlOOO.

De ontziltende graslanden van de ingedijkte schorren ten zuidoosten van St. Philipsland leverden ook een leuke lijst op: Clitocybe subbulbipes, waarvan nog maar

een enkele vondst in Nederland bekend is, werd hier gevonden. Het is een bleke

isabel- tot licht geelbruinkleurige, hygrofane Clitocybe die nogal op C. diatreta en C.

marginel/a lijkt. Hij verschilt hiervan doordat de sporen niet cyanofiel zijn en de hoedhuid fijne pigmentincrustlities bevat. Verder werden gevonden: Hygrocybe

konradii, H. tristis sensu Maser (=H. conica var. chloroides _volgens Arnolds),

Marasmius limosus, Mycena amicta, Volvariella murinella, V. pusilla, V. speciosa, Ciavaria daulnoyae en Dermoloma atrocinereum.

Ook erg aardig bleek het opgespoten terrein langs het Kreekrak (Zuid Beveland) met aangeplant gemengd bos en spontaan wilgenbos op kalkrijke bodem. Hier werd Marasmius capillipes op populierebiact aangetroffen, evenals

Auricu-lariopsis ampla op populieretakjes. Verder Entoloma negleeturn var. neglectum;

Plwliota lutaria en Russula subrubens aan de voet van een wilg.

De excursie naar de Biesbosch was boven verwachting. Vanuit Hank werden de drie roeibootjes eerst door de reservaatopzichter over het woelige water

(13)

f'~K"nj1Îf\A.It VOOf NatUvr~ ..

, Nlld•t~ndM My<.ofoQi.cn. Var Mig~ K.•l't!:nno p.addcr.stOfll•n

....

....,..._.

....

~

.

..,.

..

"~·· A.W..,_,~

-

.. , __ __ , ____ .lf-~---,---,---~ SrSkmblok

--atOOII-···~ ~.:_~~.,::,,~~~~---1- I

r

-1 c. n.pportJUt.,.tuurtlnJn: - -- - - -- - - -!

s

1 •. w .... _ ... "" ... 1 •.

1

~ I ~

w

F o r m u l l a m u m m a r = W t . t m . " _ I J r . : l k::::m·.:::'"::.'-,...---1

I

E.w...--...,,

I

""'

I 9.~0

,

-

,

...

,

·

·

--

'

o.•~l~J ~---~ ~YMI!IMM*IO---- ---D~ .. rwolvCOI • Wler\~4a~lfftMnc.octaftlt'-t~YAI!~1Unel .. IIMNaf'óaw.nn•r*

---

o. .... ..., .... ~....,._ ... ,__...w ... ~

=i

J.Soott:

.,.. M-~ c:ocianummaT -dt'o.oar1

:.J::·

:::'"-1= ·•·-.L-1-...L., • -i-· I I I -10 11

,,

13

1:~1

,.

lliT:ffil

ۤ

Regi,llrallefom)UUet op;rend•n un hel:

A I.N~ t•r artentl• van Mw. E. J.nMtn. Kamperbergerweg 67. 8816 RM Arnhem.

r••oon

(085) 45ZJ91.

Actie invullen: zo kan bet

,

~·-

...

_.

..

]

Rijksinstituut voor Natuurbeheer

Nederl•ndse MYco~·~~ Y•r•tvg:lng A.W~ M~ .~ ,,, t.OL4_,_;UlJ.LSO . ... u , .sdwolstrO<i.t._-48 • ..::.... · -,"_...." .2oo.L.flE;_Qdgfa..nd - - - · ~o:!"'~..!~~~_ll~.~~

1 llo:t5~ .. ~.,.-t11àJ:uL..Jo11JO_RPlJteo.__

_I'J>.v--H~D~d c. .. _ ... , - - - - -- - -K.a,I~C~tl~ ~du.tochrtt H.Mnduldlngv•nheiOftd-hle

,

...

~

..

5r5kmblok

C~

IT

~~~~~=r~

=

w...".",.=,EH~~km·blok

I

, .. w .. . - - " " " ' ;I

... ..._ ... _,

~

W

----====-::r:.r;-~ .,u

='

-=~~~"::. :zsooo -~2~-!!~ . ..,8~!!.--1 I I · -1

O.lllo_,

E:J

=-.-:::.---

~ld,..a.Ç~ I - -- ·

-*

~·Jtl;j: di4Û'\~Ieb\d•'I'I'MIIM'!ft..._un l 1 • tndleftto66flk . . . -~w.~~~-....,. ... ..." .... _...

...

~. o.---fiiM~-.ndafll'lll.ti*'MDttle--..~ ~~ J.-..: .... m(~ '"~""'"­ftftMaolrl ·~I~ rltlo· bol· 1 ... I'"' J••q•

-""'"

'"""• ,,

..

-.~ ~ ... 10

:~

I

I

I

;

..

=t::.t=

10"

11

: :

§:î=r.

..1

L~

J=-t

..

~+-+-18 AIK:tmlll~~unl'ltll:

A.l N~ ter •Henlle 'len Mw. E Juwen, Kemperberge,_g 87, 1818 RM AmtM!m,

r•foon (085) 452991~

Actie invullen: zo is bet ideaal

'

_

... ,

••ntal aoortan

0\

(14)

van de Spijkerboor gesleept, waarna we begeleid werden over een wandelroute om een verwaarloosd wilgengriend met verspreide populieren. De mycoflora was zeker niet overdadig te noemen, maar bevatte wel een aantal interessante vondsten, zoals Pleurotus pulmonarius, Trametes suaveolens en Panus tigrinus, alle drie met een duidelijk optimum in rivierbegeleidende wilgenbossen. Aardige kleine saprofyten waren Marasmius lupuletorum op twijgjes, M. limasus op rietbladeren en Hemi-mycena candida in pollen Smeerwortel. Spectaculair was de vondst van de violetgrij-ze Mycena pseudoconico/a op een knotwilg, een soort die in Nederland zeer zeldzaam is geworden en als sterk bedreigd in de Rode Lijst is opgenomen. Een dunne knotszwam in grote toeven op oude bladstelen van Groot hoefblad bracht de gemoederen in beroering, maar thuis bleek er toch niets anders van te maken te zijn dan de gewone Clavariadelphus junceus.

Spectaculair was ook de mycoflora op de grazige dijk langs de Spijkerboor. Hoewel de vegetatie niet een zeer schrale indruk maakte, kwam er tal van soorten voor, die kenmerkend zijn voor Hygrophorus-weitjes, waaronder Entoloma incanum, E. leptonipes, E. rusticoides, Hygrocybe subglobispora, Ramariopsis kunzei en Dermo-loma atrocinereum in gezelschap· van een aantal zeer zeldzame soorten: Ciavaria greletii, Dermoloma pragensis, Ento/oma lividocyanulum enE. huijsmanii. Vermoede-lijk betreft het hier een zeer oude dijk met een onafgebroken graasbeheer zonder toevoeging van kunstmest. Het is in ieder geval zeer de moeite waard om dit terrein later in het seizoen nog eens te bezoeken en onder de aandacht van natuurbeschermingsinstanties te brengen.

Hoewel het vrij droge herfstweer echt stuntwerk in de weg stond, leverde de ruimtelijke spreiding van de 42 excursieterreinen en de diversiteit aan biotopen toch een aardige bijdrage aan het inkleuren van weer wat 'witte' gebieden op. De deelnemers aan de werkweek hebben inmiddels de volledige lijst van aangetroffen soorten ontvangen. In totaal zijn er 652 soorten waargenomen.

Met dank aan de diverse chauffeurs. LITERATUUR

Dennis, R.W.G. (1978). British Ascomycetes, 3rd ed. Lehre.

Enderle, M. (1989). Notizen zur Gattung Tubaria (W.G. Smith) Gillet. Mitt. Ver. Naturwiss. Math. Ulm (Donau) 35: 57-108.

Keizer, P.J. (1985). Over Tolzwammen (Coltricia) in Nederland. Coolia 28: 6-10.

Kits van Waveren, E. (1985). The Dutch, French and British species of Psathyrella. Per-soonia Suppl. 2.

Kühner, R. & Romagnesi, H. (1953). Flore analytique des champignons supérieurs. Paris. Nauta, M.M. (1987). Revisie van de in Nederland voorkomende soorten van het geslacht

(15)

69

ACTIE INVULLEN

Met het najaarsexcursieprogramma in het hart van deze Coolia komt een mens echt weer in de stemming om lekker naar buiten te gaan en paddestoelen te

zoeken. Doosjes mee, loepje om en maar lekker snuffelen in mooie bosjes en gebiedjes. Aantekenboekje mee, alle vondsten opgeschreven. Fijn weer naar dat gebied waar je al jaren komt, iedere boom kent, ho, hela, gebiedje op de schop ...

Tja de afgelopen winter heeft de gemeente niet stil gezeten en een bulldozer erop uit gestuurd en het fraaie bosje omgehaald om er geheel naar de laatste mode een schitterend 18-holes golfterrein aan te leggen. Helaas, de laatste vindplaats van die

Blozende stekelzwam ook verdwenen uit Nederland ...

Had nou toch maar de gegevens doorgegeven op formulieren naar Lies Jansen op het RIN, want er is een verzoek geweest om paddestoelengegevens van

je gebied, maar jouw gegevens waren er niet; met het bekende resultaat. Voortaan toch maar even doorbijten en lijstjes invullen!

Hoe moet dat dan? Twee voorbeelden geven aan hoe het kan, en hoe het het beste zou kunnen: zie de figuren op de linkerpagina.

Ingevulde formulieren stuur je naar:

Lies Jansen, Rijksinstituut voor Natuurbeheer,

Antwoordnummer 1662, 6800 WC Arnhem (postzegel niet nodig).

Coo!ia 33: 69 - 74. 1990.

DE N.M.V. OP STAP IN 1989

F. Benjaminsen, Mullerweg 23, 5624 JC Eindhoven

In 1989 the Dutch Mycological Society organized 29 1-day forays and one weekend. 1027 species from 284 genera were recorded from 74 km squares. Rare and interesting species are mentioned separately.

Algemene gegevens

1989 was een bijzonder jaar door de warme, droge zomer. Het hoogtepunt

voor de paddestoelen viel, vooral in het noorden van het land, in de eerste helft van september na enige overvloedige regenbuien.

Leden van de vereniging verzamelden zich 29 maal voor een dagexcursie en eenmaal voor een weekend. In ~otaal noteerden zij 1027 soorten en variëteiten uit

284 geslachten. De gegevens kwámen uit 74 kilometerhokken. Het aantal bijzondere soorten (met ZZ of ZZZ vermeld in de Standaardlijst (Arnolds, 1984)) bedroeg 194. Zij werden 1 of 2 keer waargenomen met uitzondering van Fomes fomentanus

(16)

[vnbri-70

atum ( 4x). Daarentegen werden 438 soorten uit andere categorieën slechts één- of tweemaal gevonden! De topexcursie was in het Katlijkerschar bij Heerenveen met 162 soorten, terwijl in de Kwade Hoek op Goeree in 3 kilometerhokken maar 4 soorten te voorschijn kwamen. Er zouden aan de Standaardlijst (Arnolds, 1984) 13 nieuwe soorten toegevoegd moeten worden.

Van de grote geslachten was Mycena met 52 taxa vertegenwoordigd,

Russula met 49 en Entoloma met 45 (Flora agaricina neerlandica-effect?). Inocybe

met 33 soorten, Lactarius met 24 en Coprinus met 22 Jagen in de middenmoot.

Hygrocybe scoorde relatief hoog met 21 soorten!

Van onze "testsoorten" (zie Nieuwsbrief nr. 3 van de Werkgroep Paddestoe-lenkartering Nederland) werd Riekenelia fibula 26 keer en Trametes versicolor 24 maal genoteerd. Marasmius oreades echter maar vijf keer. De 'hoogste score behaalde Dacrymyces stillotus (30x), gevolgd door Hypholoma fasciculare, Xylan'a l!ypoxylon, Mycena galericu/ara en M. galopoda (alle 28x), Pluteus atricapillus en Schizopara paradoxa (ieder 25x), Bjerkandera adusta en Paxillus involutus (24x) en Srereum hirsurum (23x).

Bij de mycorrhizasoorten scoorden na Paxillus involutus Lactarius quietus, L. theiogalus en L. rufus, Russula ochroleuca, Xerocomus chrysenteron en X badius 19 keer, terwijl Amanita rubescens en Laccaria laccata 16 keer genoteerd werden. Bij de saprofyten kwamen behalve de hierboven genoemde Collybia dryophila (20x), Phallus impudicus (18x), Crepidotus variabilis (18x) en Collybia per011ata (17x) veel voor.

Voor hun doen werden ·Clitocybe ditopa en C. clavipes, Cortinarius hemitri-chus en C. paleaceus, Calvatia 'utriformis, Schizophyllum commune en Trichaptum abietinum weinig waargenomen (1 of 2x).

In de komende nieuwsbrief van de Werkgroep Paddestoelenkartering Nederland zal de totaallijst van soorten van de excursies worden opgenomen.

Een verslag van de werkweek in West Brabant staat elders in dit nummer van Coolia. Op de Nieuwjaarsbijeenkomst van 14 januari jl. te Leiden werd verslag uitgebracht over de werkweek in Denemarken van 10 tot 17 september 1989. Tijdens deze week werden in totaal 512 soorten geregistreerd.

De excursies

13 mei: Dijkgatbos in de Wieringermeer

Van de 53 soorten waren er slechts 8 plaatjeszwammen! Twee kleine, weinig opvallende ascomyceten zijn misschien bijzonder: Neetria purtonii en Hypocrea pulvinata. Deze laatste wordt echter de laatste tijd steeds vaker gemeld.

20 mei: Het Wildrijk en Ananasbosje bij Maarteoszee

Ook hier armoede aan plaatjeszwammen, slechts één soort. Maar wel Laeticorticium quercinum (indien goed gedetermineerd), een klein roodachtig korstje rond holletjes in schors en Colpoma quercinum bedekkend. Deze laatste staat echter niet vermeld.

(17)

71 28 mei: Lozerheide bij Budel

Het excursieterrein lag vrijwel geheel op Belgisch grondgebied ten zuiden van de zinkfabrieken. In dit droge terrein viel niet veel te beleven. Jammer voor onze Belgische vrienden.

3 juni: Houtribbos in Oostelijk Flevoland

Zeven soorten werden na veel speuren gevonden. Tapesia rosae, pas éénmaal eerder gemeld, werd hier ontdekt.

22 juli: Kasteel Haamstede op Schouwen

De twee deelnemers konden door veel dood hout in dit binnenduinbos om te draai-en nog 48 soorten vinden. Xerocomus porosporns is de moeite van het vermelden waard.

30 juli: Botshol bij Abcoude

Dit natte terrein leverde weer een aantal plaatjeszwammen op, nl. 26 van de 47 vondsten. Leuke soorten waren hier Cudoniella clavus, Hygrocybe helobia, een karakteristieke soort voor laagveenmoerassen, verder LeuCOëOjm/iiis--lirebiisonii en Dasyscyphus tenuissimus.

5 augustus: Willinks Weuste bij Winterswijk

Dit was een succesvolle excursie in het gemengde loofbos op kalkhoudende (Muschelkalk) en lemige grond, van oudsher bij plantenmensen goed bekend. 112 soorten vielen in handen van onze speurneuzen. Nico Dam bracht een flink aantal korstzwammen op naam. Van belang zijn de vondsten van Amanita strobilifonnis, Entoloma atrocoernleum en Peziza granulosa.

12 augustus: De Abbert en Revebos in Oostelijk Flevoland

Goede wijn behoeft geen krans: 82, resp. 11 soorten. Dasyscyphus papyraceus, Entoloma parasiticum, Clitocybe squamulosa, Pholiotina mairei en Calocybe ionides moeten hier zeker genoemd worden.

19 augustus: Sint Jansbos bij Valkenburg

Dit hellingbos is wat minder rijk dan het Schaelsbergerbos (ook bij Valkenburg), maar levert toch ook wat nieuws op bij herhaalde bezoeken: Simocybe sumptuosa, Posria (1)'romyces) lactea ss. str., Helvella ephippium en Inocybe langei. In totaal 84 soorten.

26 augustus: Friesche Veen en Vennebroek bij Paterswalde

Een elzenbroekbos in een oud verveningsgebied en oude lanen: het is dan leuk om onze geliefde Cantharel te zien. Toch zijn Ganodenna resinaceum, Peniophora erikssonii en Russula chloroides niet te versmaden onder de 4 7 hier aanwezige soorten.

(18)

2 september: Kasteelbos Neerijnen

Deze excursie had te kampen met zware regenval. Ondanks de duisternis onder bomen en struiken op de kleiachtige grond wisten de mycologen 106 soorten waar te nemen. Belangrijk was de vondst van Entoloma geniae, Helvella stevensii, Inocybe bongardii, Psathyrella vinosofulva, Lactarius evosmus en Tricholoma sejunctum. 3 september: Metbroekbos en Lieftinghsbroek bij Vlagtwedde

Het eerste terrein liet 90 soorten zien, het tweede 44 in oud loofbos en door Lakenvelders begraasd grasland. De meeste soorten leverden geen problemen op. Aardige soorten waren hier Conocybe cryptocystis, Marcelleina persoonii, Trametes hoehnelii en elitopilus daamsii.

9 september: Oud Kolland en kasteelbos Zuylestein bij Amerongen.

Vooral het eerste kleibos leverde veel soorten op, nl. 126. Hier liet zich Lyophyllum fumatofoetens weer eens zien. Ook de voorjaarssoort Mycena niveipes was aanwezig met als verdere pietepeuter Pluteus hispidulus. Cortinarius damascenus is ook geen alledaagse soort. Het tweede terrein moest het met 37 soorten doen, maar daar was dan ook Russula megacantha bij.

16 september: Het Joppe bij Gorssel

Het oude parkbos vertoonde 126 soorten aan onze ijverige zoekers. Men kon hier Mycoacia fuscoatra, Lactarius cimicarius en Russula ionochfora leren kennen.

22-24 september: Weekend in de Lauwersmeer

Er waren hoge verwachtingen van de jonge bosjes, struwelen en graslandjes op kalkrijke bodem, maar door de .droogte viel dat toch wat tegen. De drie bezochte terreinen leverden resp. 26, 19 eil 62 soorten op. Er waren geen opvallende soorten bij, al is 14 Russula's ook niet niks.

30 september: Rust en Vreugd in Wassenaar

Dit park bestaat uit bospercelen afgewisseld met waterpartijen en graslanden op kalkarme zandgrond aan de binnenduinrand. Een klein groepje is hier driftig aan het inventariseren en deze excursie bracht 127 soorten op hun lijst. Ganoderma australe die vaak op parkbomen voorkomt, ontbrak hier niet. Als ik dan lees Rutstroemia echinophila en R. sydowiana of Tricholoma album, dan denk ik dat het er niet slecht toeven is.

1 oktober: Herperduin bij Ravenstein

Dit gebied werd bezocht in plaats van de aangekondigde Osserheide. Het is het bekende type naaldbos op (stuif)zand, wat loofhout en een plasje. Als er dan 100 soorten worden waargenomen mag men zeker niet ontevreden zijn, vooral niet als daar Entoloma turbidum, E. xanthocaulon en Gomphidius roseus bij zijn.

(19)

73

In samenwerking met Antwerpse Mycologen werden hier excursies gehouden aan het begin van de binnenlandse werkweek. Deze leverden resp. 100 en 106 soorten op in gemengd bos, broekbos en vochtige heide. Afgezien van Entoloma sphagneti en Ganoderma resinaceum waren het allemaal gewone soorten.

14 oktober: Roggebotzand in Oostelijk Flevoland

Dit zeer bekende terrein leverde 156 soorten op. Russula cessa/IS en R. queletii en een albino van Trametes versicolor sieren met Entoloma cuneatum de lange lijst met vele interessante soorten.

14 oktober: kleibosjes bij Hemmen en Oastereng bij Wageningen

./"" Op dezelfde daturn werden deze terreinen bezocht met 77 en 74 soorten. Peziza badiofusca en TYromyces gilvescellS waren in Hemmen de "top-soorten", terwijl in Oastereng Micromphale inodorum met de eer ging strijken.

21 oktober: Katlijkerschar bij Heerenveen

Zoals reeds gemeld werd hier het grootste aantal soorten op één excursie gevon-den: 162! I In de lange lijst vielen me vooral Rhodocybe caelata en Tricholoma ustale op.

22 oktober: De Bijvanck bij 's Heerenberg

Deze excursie in gemengd bos mocht er ook zijn met 147 soorten. Het is dan leuk om Crepidotus luteolus, Gloeocystidiellum lactesce/lS en Vararia effuscata tussen de opsomming te ontdekken, maar daar zal Hans Geesink wel niet vreemd aan zijn. 28 oktober: Omgeving Lievelde

Zo'n onbekend stuk land bracht toch maar eventjes 114 soorten op, waaronder Entoloma inutile, E. psilopus, Inocybe pseudodestricta, Hygrocybe fornicata en Sternoniris virginiellSis. En dat zou dan allemaal op de schop moeten gaan!

29 oktober: Emmerschans en Oasterbos bij Emmen

Twee excursies in de stromende regen met resp. 67 en 84 soorten in vrij jong bos op ten dele afgegraven hoogveen. Enkele aardige soorten waren hier Inocybe brevispora en Leccinum variicolor. Opvallend was de vondst van de witte variëteit van Mycena epipterygia.

4 november: Staelduinse Bos bij 's-Gravenzande

Dit binnenduinrandbos leverde 128 soorten op. Ceriporia viridallS, een resupinate polypoor, die in tegenstelling tot zijn naam meestal niet groen is, Phaeohelotium subcameum en Russula salaris waren hier de leukste vondsten.

5 november: Laamheide in het Gerendal, Berghofweide bij Wijlre en de Kunder-berg bij Kunrade

(20)

74

Drie kalkgraslanden werden bezocht met resp. 87, 39 en 46 soorten. In totaal

werden er 19 Wasplaten en Slijmkoppen gevonden, waaronder Hygrocybe

chloropha-na, H. flavescens en H. subglobispora en Hygrophorus leucophaeus. Als er dan ook nog Conocybe leucopus en C. sordida, Entoloma prunuloides en E. madidum ( =E. bloxamii), Ciavaria greletii, Psathyrella elivensis en Mycenella salicina gevonden zijn, is verder commentaar overbodig.

11 november: Goorloop in boswachterij Hapert

In 1988 ging de excursie naar dit terrein niet door. Nu leverde het 125 soorten op.

Het omvat een beukenlaan, loof- en naaldbosjes op zand, droge heide en een beekje. Veel afwisseling en veel dood hout. Een omgevallen boom was begroeid met Coriolopsis gallica, zowel resupinaat als pileaat en zelfs meerjarig. De soort

werd in het veld niet herkend, evenmin als een resupinate Hapalopilus nidulans.

Enige Berken vol met Fomes fomentanus waren het aanzien waard. Boletinus

cavipes was voor vele deelnemers een openbaring.

11 november: Provinciale Waterleidingduinen bij Castricum

De binnenduinbossen en het open duin lieten in totaal 140 soorten fungi zien, en

dat zo laat in het seizoen! Dermocybe pratensis, Exidia cartilaginea en Sericeomyces

sericatus waren tezamen met 16 Mycena-soorten een welkome buit.

18 november: Kwade Hoek en Westduinen op Goeree

De nachtvorsten van begin november hadden hier ook toegeslagen. Wel 102 soorten maar vrijwel allemaal miezerige exemplaren. Van een klein oranje schijf· zwammetje heeft men tot nu toe geslacht noch soort kunnen vaststellen. Andere

mooie vondsten waren Hohenbuehelia culmicola op Helm in de buitenduinen en

Omphalina rosella (nu in het geslacht Marasmiellus), alleen bekend van het Dronge·

lens Kanaal. Er werden toch nog 11 wasplaten gevonden.

19 november: Leersumse Veld en Breeveen bij Leersum

Dit terrein bestaat uit droge tot vochtige naald- en berkenbossen en vochtige heide rond twee plassen. Een gedeelte wordt beweid. Belangrijk waren de vondsten van

Gyroporus castaneus, Rhizopogon luteolus, Jnermisia fusispora en Phaeohelotium monticola.

25 november: eoepelduinen bij Katwijk en Ganzenhoek bij Wassenaar

De duinen blijven laat in het seizoen favoriet door de invloed van de zee die vaak nachtvorsten voorkomt. Dit keer stonden de zwammen er echter stijfgevroren bij.

De eoepelduinen scoorden met 24 soorten en de Ganzenhoek met 65. Agaricus

devoniensis, Peniophora polygonia en Pholiotina appendiculata blijven leuke vondsten. LITERATUUR

(21)

CEJPOMYCES TERRIGENUS,

EEN ZELDZAME EUROPEAAN

Henk Lammers, Hoofdstraat 90, 5706 AM Helmond

A find of the rare Heterobasidiomycete Cejpomyces temgenus (Bres.) Svrcek & Pouz.. is reported from a dried up ditch where it grew on mosses, branchiets and on bare sandy-loamy soil.

75

Sedert een vijftal jaren houdt de paddestoelenwerkgroep van de K.N.N.V.

afdeling Helmond een paddestoelen-inventarisatie in de Stiphoutse Bossen (Gem. Helmond), kilometerhokken 51-36-14, 15, 24 en 25. De afgelopen twee jaar is het paddestoelenseizoen, door de zachte winters, uitgebreid tot twaalf maanden. In

droge periodes wanneer er weinig paddestoelen te vinden zijn, zoals zo vaak in

1989, zocht ik mijn toevlucht tot vochtiger delen binnen het gebied. Tot die

vochtige landschapsdelen behoren de sloten welke eertijds zijn gegraven om de vennen te ontwateren. Op vele plaatsen komt nu de onderliggende leemlaag vrij

zodat interessante gradiënten ontstaan zijn.

ü

]

Fig. 1. Cejpomyces temgenus sporen en basidia. Maatbalkje is 10 f.lffi.

Al speurend naar alles wat op schimmels lijkt verzamelde ik op 8 juli 1989

(22)

takjes en vooral op de kale zandgrond. Thuis gekomen bekeek ik de schimmel eerst onder de binoculair. De schimmel vertoonde macroscopisch geen opvallende kenmerken. Maar een blik door de microscoop was des te verrassender: de korte, brede basidiën bezaten zeer lange sterigmen.

Beschrijving (fig. 1):

Hyfen kortcellig, tot 10 )lil1 breed, dunwandig, cyanofiel, zonder gespen.

Basidiën 19-25 x 8-11 )lm, met een korrelige inhoud, zonder gespen. De sterigmen zijn meestal 10-15 \liD lang maar kunnen soms een lengte van 18 )liD bereiken. Vrij veel basidiën zijn twee-sporig. Sporen 11,9-17,0(-20,0) x 6,0-7,7 )lill, fusiform (z.g. "schiffchenförmig"), met een duidelijke apiculus en een korrelige inhoud, niet amyloïd. Enkele, kennelijk oude sporen, hadden een onduidelijk zichtbaar septum.

Met Jülich (1984) determinerend kom je al spoedig via Tulasnellales en Ceratobasidiaceae bij het genus Cejpomyces uit. Dit geslacht heeft slechts één soort en wel Cejpomyces temgenus (Bres.) Svrcek & Pouzar. Eriksson & Ryvarden (1973: 195) beschreven deze soort als een Homobasidiomyceet evenals Jülich & Stalpers (1980: 65).

De heer Stalpers wist te melden dat deze soort volgens enkele auteurs sporen voort kan brengen die secundaire spqren vormen. Dit gevoegd bij de vaak onduidelijke septen kan de reden zijn waarom hij nu pas bij de Heterobasidiomyce-ten is ingedeeld.

Met dank aan J. Geesink voor het kritisch doorlezen van het concept. LITERATUUR

Eriksson, J. & Ryvarden, L. (1973). The Corticiaceae of North Europe, volume 2. Oslo. Jülich, W. (1984). Die Nichtblätterpilze, Gallertpilze und Bauchpilze. In Gams, Kleine

Kryptogamenflora, Band Ilb/1.

Jülich, W. & Stalpers, J. (1980). The Resupinate Non-Poroid Aphyllophorales of the temperale northern hemisphere. Amsterdam.

ACTIE LICHTE PLEK

Nederland is heel wat groter dan alleen maar dat bos, waar ieder jaar van die mooie heksenkringen van Nevelzwammen en Boleten staan; misschien is dat bosje verderop wel veel spannender! En wie weet wat er allemaal voor leuks op die dijkjes in het polderland staat? Weet jij dat al? Of ga je toch weer ieder jaar naar je eigen stekje e.n de afgetreden paadjes in het stadspark, waar ooit die zeldzaamheid stond? Ook leuk natuurlijk, maar eens iets nieuws, waar nog nooit een mycoloog geweest is?

En zulke plekken zijn er nog genoeg in Nederland: zie kaartje 1, genoeg hokken zonder meldingen, en die hokken met maar 1 of 2 of hooguit 10 soorten? Ook daar is nog veel nieuws te ontdekken! Zelfs een gewone soort als de Elfenbank is er nog niet gevonden, kijk maar op kaartje 2. Veel plezier in licht Nederland!

P.S. Wel even na je bezoek zo'n formulier 1 of 2 invullen en opsturen! Formulieren aanvragen bij en weer ingevuld terugzenden naar:

(23)

•" 1 . . •""

,,

,

..

....

o uurhokken zonder soorten; x uurhokken met 1-10 soorten Kaart 1:

Alle hokken die nog 11niet11 gedaan' zijn:

(de lege plekken op deze kaart zijn al goed geïnventariseerd)

x = 1-5 meldingen{uurhok, o = 5-10 meldingenfuurhok,

A.= 10-20, • = 20-30, • = 30 of meer meldingen/uurhok v

6

dvv ~

Kaart 2: Verspreiding van de Elfenbank (Tramctes versicolor)

in Nederland -:1

(24)

Coolia 33: 78 - 79. 1990.

BUZONDERE WAARNEMINGEN EN VONDSTEN

Een tropisch paddestoelenparadijs

Diegenen die denken het paddestoelenseizoen te kunnen ontvluchten door een duik in een van de vele als paddestoelen uit de grond rijzende tropische zwemparadijzen komt bedrogen uit.

Fig. 1. Chlorophyllum molybdites, habitus (x 0,7); Fig. 2. idem, sporen; Fig. 3. Macrolepiota rhacodes, sporen. Het maatbalkje is 5 pm.

Uit het solarium van zo'n lustoord, de Eemhof, bracht de familie Gams grote paddestoelen mee die bij de palmen groeiden. De paddestoelen lijken sterk op een Knolparasolzwam (zie fig. 1) maar de sporen zijn groenig, ook onder de microscoop en deze soort heeft een naam die van die kleur der plaatjes is afgeleid,

nl. Chlorophyllum molybdites (Meyer: Fr.) Mass. Deze tropische paddestoel houdt van warmte en van vocht, en komt buiten de tropen alleen voor in streken die aan die kenmerken voldoen doordat de mens daar dan voor zorgt. In de Verenigde Staten groeit hij in de zuidelijke en warmere staten op grasvelden in de zomer

(25)

79

(daar waar regelmatig gesproeid wordt dus) (Sundberg, 1971; Arora, 1986). De soort is verder bekend van de kustvlakte van Israël van geïrrigeerd cultuurland waar de soort ook weer in de zomer fructificeert (voor Israël niet de normale paddestoe-lentijd) (Avizohar-Hershenzon, 1967). Bij mijn weten is de soort nog niet eerder in Europa gevonden, terwijl kassen op zich toch wel een geschikt 'biotoop' zouden kunnen zijn.

Terug naar de kenmerken van deze paddestoel. Macroscopisch dus sterk gelijkend op Macrolepiota rhacodes. Een hoed met een gesloten donkerbruin centrum en daaromheen bruine plakken op een crèmekleurige gerafeld/vezelige ondergrond. De steel heeft een knolvormige basis en is voorzien van een fraaie ring, wederom met bruin aan de onderkant. Het vlees in de steelbasis verkleurt roodachtig. De sporen zijn 8,5-11,0

x

6,5-8,0(-8,5)

wn

groot, zijn voorzien van een brede kiempare (zie fig. 2) en hebben net als de sporen van Macrolepiota rhacodes (fig. 3) een ingewikkelde wandopbouw. De lamelsnede is steriel en voorzien van clavate cystiden. Het enige verschil tussen Chlorophyllum en Macrolepiota is de kleur van de sporen.

Deze soort heeft in de V.S. en in Israël voor vergiftigingen gezorgd (Avizohar-Hershenzon, 1967), terwijl in andere landen deze als eetbaar te boek staat. Misschien ligt dit aan verschillen tussen de volkeren, net zoals dat het geval is bij het vermogen om alcohol in de maag af te breken. Of anders zijn er misschien verschillende chemische rassen van deze paddestoelensoort,

Materiaal van deze vondst is bewaard in het Rijksherbarium te Leiden en is gekweekt in het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn.

Else C. Vellinga, Heemstede

LITERATUUR

Arora, D. (1986). Mushrooms demystified. Berkeley.

Avizohar-Hershenzon, Z. (1967). Chlorophyllum molybdites (Meyer ex Fr.)Mass. in I.srael. Israel J. Bot. 16: 63-69.

Sundberg, W.J. (1971). The genus Chlorophyllum (Lepiotaceae) in Califomia. Madrono 21: 15-20.

Medewerking gevraagd

PADDESTOELEN VOOR OECOLOGISCHE FLORA DEEL S Eddy Weeda, P.Heinstraat 7, 2014 AR Haarlem

In het vierde deel van de Nederlandse Gecologische Flora, dat naar verwachting aan het eind van dit jaar zal verschijnen en dat de families Campanulaceae tot en met lridaceae zal omvatten, komen maar weinig zwammen aan bod. Hiervan wordt alleen de Salomonszegelbekerzwam (Stromatinia rapulum) afgebeeld. Het vijfde deel (Juncaceae tot en met Orchidaceae) geeft heel wat meer mogelijkheden paddestoe-len ter sprake te brengen, vooral in verband met grassen. Kleine en/of duidelijk aan

(26)

80

een gastheer gehechte paddestoelen zullen zo mogelijk worden geaquarelleerd. In

andere gevallen is het vooral belangrijk de context in het terrein duidelijk te maken en dan ligt het maken van een dia meer voor de hand. Hierbij een groslijst van paddestoelen die voor afbeelding in aanmerking komen. We verzoeken ieder die de Oecologische Flora een goed hart toedraagt, vondsten van de volgende soorten per omgaande en bij voorkeur telefonisch te melden aan:

Fam. Westra, Vaartweg 200, Hilversum, tel. (035) 44324 of 44335,

zodat Chiel Westra de padde~toelen kan fotograferen en/of voor een aquarel

meenemen. JUNCACEAE

op Juncus maritimus: Marasmiellus trabutii (caespitosus)

GRAMINEAE:

bij de familie-inleiding: Claviceps spp. Coprinus friesii

Hemimycena deieeta/ibis

Marasmiellus vaillantii (languidus) Marasmius graminum

Melanotus phillipsii Mycena flavoalba

Mycena pudica (quisquiliaris) Psilocybe semilanceata

alsmede een goed Hygrophorus-grasland

op Dactylis glomerata: Gymnopilus flavus

op Ammophila arenaria: Campanelia spec.

Crinipellis stipiraria Hohenbuehelia culmicola

in Ammophila-duinen: Melanoleuca cinereifolia

Psathyrella ammophila Phallus hadriani

op Phragmites australis: Coprinus tigrinellus

Marasmius limasus Mycena belliae CYPERACEAE op Eleocharis: op Carex: op Carex acutiformis: TYPHACEAE op Typha:

Pholiota graminis (lutaria)

Claviceps Mycena bulbosa Epithele typhae

Marasmius (Gloiocephala) menieri Mycena typhae

(27)

81 Coolia 33: 81 - 83. 1990.

PADDESTOELEN ZOEKEN IN WEST IERLAND

Reitze ten Cate, Burchtlaan 9, 2242 GH Wassenaar Frans Ligtenberg, Wildhoeflaan 41, 2566 RS Den Haag

A short survey is given of a private foray in West Ireland. Interesting finds are a hydnaceous fungus, resernbling Hydnum repandum var. rufescens with arnyloid and rough spares, and an unnarned Melastiza. Currarevagh was a Jocality very rich in fungi.

West Ierland is voor p~ddestoelenliefhebbers een interessant gebied; ook wie in mossen en korstmossen geïnteresseerd is, zal er zeker aan zijn trekken komen. Oorzaken daarvoor zijn de betrekkelijk geringe menselijke invloeden, de ondergrond van kalksteen en veen (of resten daarvan) en zeker niet in de laatste plaats de door de westelijke winden veroorzaakte geringe mate van luchtverontreini-ging, die bijvoorbeeld aan de korstmossenflora goed te constateren is. Het gevolg daarvan is, dat de bossen er gezond uitzien en veel soorten, waaronder grote aantallen mycorrhizapaddestoelen, herbergen.

Een van ons had in dit gebied al eerder paddestoelen gezocht en was door zijn relaties met het Corrib Conservation Centre in staat geweest een werkweek voor ons beiden te organiseren, waarbij we in het centrum konden Jogeren en van de faciliteiten (laboratorium, microscoop) gebruik konden maken. De directeur van het centrum, Tony Whilde, heeft zeer veel aan het succes bijgedragen, door geschikte terreinen van verschillende aard te selecteren, alle gelegen in Co. Galway en met de auto gemakkelijk bereikbaar. Zodoende konden we in een week tijd elf verschillende terreinen korter of langer bezoeken, gewoonlijk als ochtendexcursies om ons dan 's middags en 's avonds aan het determineren te wijden. We konden op deze wijze 279 vondsten identificeren, 183 verschillende soorten. Vergelijking met een uitvoerig literatuuronderzoek door Muskett & Malone (1978, 1980, 1983) leerde dat zeer veel van deze soorten nog niet eerder voor Galway gerapporteerd waren. Samen met eerdere vondsten van Reitze bleken we in staat het totale aantal voor Galway gerapporteerde soorten met 215 uit te breiden tot een totaal van 272 (196 Agaricales, 8 Gasteromyceten, 45 Aphyllophorales en 23 Ascomyceten). Van de door ons gevonden soorten worden er 27 niet in de Nederlandse Standaardlijst (Arnolds, 1984) genoemd.

Interessant was o.a. een stekelzwammetje, dat oppervlakkig aan Hydnum

repandum var. rufescens, de Rossige stekelzwam, doet denken, maar dat heel andere, nl. ruwe en amyloïde, sporen heeft. Dit berust thans bij dr. Maas Geestera-nus. Verder kwam er een aantal interessante koraalzwammen voor, zoals

Ciavu/i-nopsis cineroides, waarvan Jülich (1984) ook vermeldt dat deze in Noord Ierland voorkomt, Clavulinopsis umbrinella en Ramaria roellinii. Ook Hanekammen hebben we gevonden, eenmaal zelfs zoveel dat er een maaltje van geplukt kon worden.

(28)

Fig. 1. spec. uit West Ierland: a. sporen ; b. ascustop; c. parafysen; d. rand van

het vruchtlichaam. Maatbalk is 10 ~·

Fig. 2. Melastiza spec. uit Breitenbach & Kränzlin (1981): sporen.

Maatbalk is 10 )liD.

Op een wat modderige plek in een betrekkelijk jong naaldbos vonden we een Melastiza, een fel oranje schijfje met zeer duidelijk geornamenteerde sporen (zie fig. la). Deze lijkt wat op de Melastiza spec. die als no. 93 is opgenomen in het Ascomycetendeel van Breitenbach en Kränzlin (1981), maar de sporen van onze vondst zijn duidelijk kleiner (zie fig. la en 2), trouwens ze zijn ook nog kleiner dan die van M. chateri. De Ierse Melastiza valt' verder op door het ontbreken van duidelijke haren aan de rand vari het vruchtlichaam (zie fig. ld).

Voor ons was ook Helvel/a macropus een aardige vondst, die in alle boekjes staat (vaak ook onder de naam Macroscyphus macropus) maar die we nog nooit in Nederland hadden aangetroffen.

Ook onder de Agaricales was er nogal wat bijzonders: Marasmius undatus, Cortinarius cinnamomeoluteus, C. pluviorum, de zwaar giftige C. speciosissimus, C. validis, Entoloma versatile, Galerina norvegica, Hygrocybe streptopus en nogal wat andere wasplaten, Inocybe hygrophorus, I. peronatella, Panaeolus speciosus, Pholiota scamba, Psilocybe paupera, Lactarius blennius var. viridis, L. brittannicus en L. llaiiUS.

Mooie paddestoelen waren o.a. de felgroene Entoloma incanum en de vrijwel zwarte E. serrnlatum, die opvalt door een dun zwart rouwrandje langs de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Ook hier is het weer onmogelijk, een algemeen overzicht te geven van alle maatregelen, welke in de verschillende Westeuropese landea zijn genomen. Daarom zullen wij ons beperken tot

Here we describe the invasion history in South Africa of the Common Dwarf Gecko Lygodactylus capensis (Smith, 1849), particularly into areas distant from its native

The literature review that follows focuses on issues that are central to the development of a work unit performance measurement questionnaire, namely organizational

Denosumab is evenals zoledroninezuur een alternatief voor orale bisfosfonaten indien de inname- instructies voor een oraal bisfosfonaat niet (kunnen) worden opgevolgd, of indien

However, it can be concluded that pigs raised in a conventional housing system produced meat with similar quality characteristics to the meat produced from pigs raised in a

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op