• No results found

Perspectief en seksegelijkenis in verhalende gezondheidscommunicatie: Effectiviteit wat betreft overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Perspectief en seksegelijkenis in verhalende gezondheidscommunicatie: Effectiviteit wat betreft overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis."

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Perspectief en seksegelijkenis in verhalende gezondheidscommunicatie:

Effectiviteit wat betreft overtuigingskracht, identificatie en waargenomen

gelijkenis

Perspective and sex similarity in narrative health communication:

Effectiveness regarding persuasiveness, identification and perceived similarity

Vincent Silvold

Bachelorscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Thema 2: Narratieven in gezondheidscommunicatie

LET-CIWB351-2017-SCRSEM1-V Radboud Universiteit, Nijmegen

Faculteit der Letteren Studiejaar 2017-2018

(2)

1

Inhoudsopgave

Samenvatting p. 2 Inleiding pp. 3-12 Methode pp. 12-15 Resultaten pp. 16-21 Conclusie p. 22 Discussie pp. 22-25 Referenties pp. 25-28 Appendix pp. 28-43

(3)

2

Samenvatting

In de gezondheidscommunicatie zijn verhalen relevant. Zij worden steeds vaker verkozen boven niet-verhalen om hetzelfde gezonde gedrag mee te promoten (Hinyard & Kreuter, 2007), en blijken overtuigender te kunnen zijn dan niet-verhalen (Baesler & Burgoon, 1994).

Het was nog onbekend of het perspectief van een verhaal invloed kan hebben op de intenties en attitudes van studenten ten opzichte van gezond eten. Ook was het nog niet bekend of mannelijke en vrouwelijke studenten zich meer kunnen identificeren met en meer gelijkenis kunnen waarnemen met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht dan met een hoofdpersoon van het andere geslacht, bij het lezen van een verhaal dat gezond eten als onderwerp heeft.

Met behulp van verschillende versies van een narratief dat het eten van genoeg groente en fruit promootte, werd onderzocht of perspectief overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met een hoofdpersoon beïnvloedde. Daarnaast werd onderzocht met derde-persoonsperspectieven, die verschilden wat betreft het geslacht van de hoofdpersoon, of een invloed van perspectief op identificatie en waargenomen gelijkenis afhankelijk was van het geslacht van de lezer.

In een tussenproefpersoonontwerp werden 128 studenten toegewezen aan één uit vier condities: een eerste-persoonsperspectief, tweede-persoonsperspectief, derde-persoonsperspectief met een mannelijk hoofdpersoon, of een derde-derde-persoonsperspectief met een vrouwelijk hoofdpersoon.

Perspectief beïnvloedde overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis niet. Daarnaast bleek de invloed van perspectief op identificatie en waargenomen gelijkenis niet afhankelijk te zijn van het geslacht van de lezer.

Gezondheidscommunicatiespecialisten kunnen ermee rekening houden dat een ik-, jij-, hij- en een zij-perspectief even overtuigend kunnen zijn, en dat deze perspectieven mensen in gelijke mate in staat kunnen stellen zich te identificeren met een hoofdpersoon en hen in gelijke mate in staat kunnen stellen om een gelijkenis waar te nemen met een hoofdpersoon. Daarnaast kunnen de specialisten ermee rekening houden dat mannen en vrouwen zich evenveel kunnen identificeren met en evenveel gelijkenis kunnen waarnemen met een hoofdpersoon, zowel bij een mannelijk als bij een vrouwelijk derde-persoonsperspectief.

In de discussiesectie worden de resultaten van het onderhavige onderzoek vergeleken met die van andere onderzoeken. Ook worden beperkingen van het onderhavige onderzoek vermeld, en worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek.

(4)

3

Inleiding

De meerderheid van de Nederlandse volwassenen, waaronder een deel van de studenten in Nederland, eet ongezond. Dat wil zeggen: ongeveer 70% van de volwassenen in dit land eet onvoldoende groente, en bijna 60% eet onvoldoende fruit (TNO, 2013). Daarom is het van belang dat het eetgedrag, onder andere dat van studenten, gezonder wordt.

Gezondheidscommunicatie probeert mensen aan te zetten tot het vertonen van gezond gedrag (Centers for Disease Control and Prevention, 2011). Onder gezond gedrag vallen bijvoorbeeld het gebruiken van voorbehoedsmiddelen (Berkley-Patton, Goggin, Liston, Bradley-Ewing, & Neville, 2009) en het verrichten van zelfborstonderzoek (Kreuter et al., 2008). Het eten van voldoende groente en fruit valt hier eveneens onder.

Om het eetgedrag van studenten te proberen te verbeteren, kunnen gezondheidscommunicatiespecialisten hen blootstellen aan niet-verhalende gezondheidscommunicatie. Zij kunnen studenten bijvoorbeeld bewustmaken van statistieken die gezond eten promoten. De specialisten kunnen eveneens verhalende gezondheidscommunicatie ontwerpen waarin gezond eetgedrag wordt uitgedragen. Verhalen bevatten minstens één specifiek personage, en minstens één concrete gebeurtenis en setting (De Graaf, Sanders, & Hoeken, 2016).

Verhalen, ook wel narratieven genoemd, blijken relevant te zijn voor gezondheidscommunicatiespecialisten. Narratieven worden steeds vaker verkozen boven niet-verhalen om hetzelfde gezonde gedrag mee te promoten (Hinyard & Kreuter, 2007), en blijken overtuigender te kunnen zijn dan niet-verhalen (Baesler & Burgoon, 1994).

Verhalen (en niet-verhalen) die overtuigend zijn, kunnen attitudes en/of gedragsintenties veranderen (Van Laer, De Ruyter, Visconti, & Wetzels, 2014). Een attitude kan gedefinieerd worden als iemands houding ten aanzien van een zaak, object, zichzelf of een ander (Petty & Cacioppo, 1986). Een gedragsintentie kan omschreven worden als iemands motivatie om een bepaald gedrag uit te voeren (Sheeran, 2002).

Attitudes (Nadler & Bainbridge Frymier, 2017) en gedragsintenties (Norman, Conner, & Bell, 1999) kunnen gedrag beïnvloeden. Daarom is het van belang te onderzoeken waardoor attitudes en intenties beïnvloed kunnen worden. Door dat te onderzoeken, zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het op een bepaalde manier toepassen van een bepaald verhaalkenmerk kan leiden tot positievere attitudes en gedragsintenties ten opzichte van het gewenste gedrag, die zouden kunnen leiden tot het gedrag.

(5)

4

Petty en Cacioppo’s (1986) Elaboration Likelihood Model (ELM) wordt normaliter gebruikt om de overtuigingskracht van een niet-verhalend persuasief bericht te kunnen begrijpen (Hinyard & Kreuter, 2007). Dit model is maar beperkt bruikbaar voor het begrijpen van de overtuigingskracht van verhalen (Slater & Rouner, 2002). Onder het kopje ‘Het ELM’ wordt samengevat hoe Petty en Cacioppo (1986) hun theoretische model uitlegden. Vervolgens wordt onder het kopje ‘Het EELM en het ETIM’ verduidelijkt waarom het model maar beperkt van toepassing is op persuasieve verhalen, en worden modellen uitgelegd die zijn aangedragen om narratieve overtuigingskracht te kunnen begrijpen.

Het ELM

Het ELM kent twee verwerkingsroutes: de centrale en de perifere route. Een persoon verwerkt een bericht gebruikelijk via de centrale route als de mogelijkheid (genoeg voorkennis, situatie zonder afleiding) én motivatie aanwezig zijn om kritisch na te kunnen denken over de kwaliteit van argumenten in het bericht die een claim proberen te ondersteunen. De persoon verwerkt daarentegen via de perifere route als die mogelijkheid en/of motivatie afwezig is. De berichtontvanger wisselt van de centrale naar de perifere route als er geen argumenten gevonden worden, of als de ontvanger niet weet wat hij of zij vindt van de argumenten.

In tegenstelling tot centrale verwerkers, letten perifere verwerkers niet op argumentkwaliteit, maar op de aanwezigheid van perifere cues, bijvoorbeeld of de informatiebron aantrekkelijk is. Positief beoordeelde cues (zoals bronnen die aantrekkelijk gevonden worden) en sterke argumenten leiden volgens het model tot een positieve attitudeverandering. Negatief beoordeelde cues en zwakke argumenten leiden daarentegen tot een negatieve attitudeverandering. Een cue die door de ontvanger als neutraal beoordeeld wordt, of het ontbreken van cues, leidt volgens het ELM niet tot attitudeverandering.

Het EELM en het ETIM

Om verscheidene redenen is het ELM maar beperkt bruikbaar om de overtuigingskracht van verhalen te kunnen begrijpen. Ten eerste houdt het model, dat zich richt op berichten met een openlijk persuasieve intentie (Hinyard & Kreuter, 2007), geen rekening met de claim van Slater en Rouner (2002) dat verhalen waarschijnlijk niet overtuigend zijn als zij openlijk persuasief zijn; het zou waarschijnlijk storend zijn voor verhaallezers als duidelijk is dat een verhaal probeert om hen te overtuigen (Slater & Rouner, 2002). Daarnaast bleek de mate van motivatie van een berichtverwerker niet de verwerkingsroute te bepalen bij verhalende communicatie (Wheeler, Green, & Brock, 1999). Het derde punt betreft transportatie naar een verhaalwereld.

(6)

5

Transportatie is een proces waarbij een persoon tijdelijk de realiteit achterlaat, en waarbij de aandacht voor, emoties door, en het inbeelden van verhaalgebeurtenissen samenvloeien (Green, 2006). Transportatie komt niet in het ELM voor, terwijl meer transportatie kan leiden tot meer overtuigingskracht volgens het literatuurreview van Van Laer et al. (2014).

Vanwege de beperkingen van het ELM, zijn twee andere modellen bedacht om de overtuigingskracht van verhalen te kunnen begrijpen: het Extended Elaboration Likelihood Model (EELM) (Slater & Rouner, 2002) en het Extended Transportation-Imagery Model (ETIM) (Van Laer et al., 2014). Deze modellen maken geen onderscheid tussen de centrale en perifere route. Daarnaast beschouwen zij transportatie als determinant van verhalende overtuigingskracht. Meer transportatie kan leiden tot meer overtuigingskracht, omdat meer transportatie kan leiden tot minder gedachten van de ontvanger die de persuasieve boodschap proberen te ontkrachten (Slater & Rouner, 2002). Daarnaast wordt geclaimd dat het zonder getransporteerde verhaalverwerkers onwaarschijnlijk is dat overtuigende effecten gevonden worden bij verhalen (Slater & Rouner, 2002).

Transportatie kan niet alleen overtuigingskracht, maar ook identificatie met een verhaalpersonage beïnvloeden (Slater & Rouner, 2002). Volgens Slater en Rouner identificeert een persoon zich met een verhaalpersonage als hij of zij een gelijkenis waarneemt tussen zichzelf en het personage, of op zijn minst een sociale relatie met het personage zou kunnen hebben. Volgens Moyer-Gusé en Nabi (2008) zijn het identificatieproces, het waarnemen van een gelijkenis, en het ervaren van een sociale relatie drie verschillende processen. Daarom wordt in hun wetenschappelijke artikel ieder van de drie processen anders gedefinieerd. Een ontvanger die zich identificeert met een personage, stelt zich voor dat personage te zijn (Moyer-Gusé & Nabi, 2008), verliest het zelfbewustzijn en neemt het perspectief, de emoties en de doelen van het personage aan (Cohen, 2001, in Moyer-Gusé & Nabi, 2008). Waargenomen gelijkenis refereert aan het oordeel van de ontvanger over de mate waarin het personage overeenkomt met hem of haar, bijvoorbeeld wat betreft diens uiterlijk of mening (Eyal & Rubin, 2003, in Moyer-Gusé & Nabi, 2008). Een sociale relatie is een persoonlijke band die zich ontwikkelt tussen een ontvanger en een personage dat aardig gevonden wordt door de ontvanger (Moyer-Gusé & Nabi, 2008). Het onderhavige onderzoek houdt zich aan het onderscheid tussen identificatie, waargenomen gelijkenis, en het ervaren van een sociale relatie. Wanneer het onderscheid tussen de drie processen gemaakt wordt, kan gezegd worden dat meer identificatie (Igartua, 2010) en meer waargenomen gelijkenis (McKeever, 2015) allebei afzonderlijk kunnen leiden tot meer overtuigingskracht.

(7)

6

Verhaalkenmerken niet vaak onderzocht

Het is niet veelvuldig onderzocht in hoeverre het verhaalkenmerk perspectief invloed kan hebben op overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis. Ook is het niet vaak onderzocht in hoeverre een ander verhaalkenmerk, de mate van gelijkenis tussen een personage en een ontvanger, invloed kan hebben op identificatie en waargenomen gelijkenis. In het vervolg van deze inleiding zullen perspectief en een ontvanger-personagegelijkenis gedefinieerd worden. Vervolgens wordt onderzoek naar de mogelijke invloed van perspectief en de mate van gelijkenis besproken. Daaropvolgend worden kennishiaten belicht en hypotheses geformuleerd. Ten slotte worden het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het onderhavige onderzoek genoemd.

Definitie van perspectief

Perspectief verwijst naar het gezichtspunt waaruit verhaalgebeurtenissen gepresenteerd worden (Bal, 1997, in De Graaf et al., 2016). Gebeurtenissen kunnen gepresenteerd worden vanuit een eerste-, tweede-, of derde-persoonsperspectief (Ross, z.j.). In een verhaal dat verteld wordt vanuit het eerste-persoonsperspectief, vertelt een ik-personage wat er is gebeurd met hem- of haarzelf (De Wit, Das, & Vet, 2008), of met een ander personage (Gotham Writers, z.j.-a).

In verhalen die vanuit het tweede-persoonsperspectief worden verteld, wordt de ontvanger direct aangesproken, met als doel dat hij of zij zichzelf gaat zien als hoofdpersoon (Houska, 2010). De ontvanger wordt bijvoorbeeld aangesproken met ‘jij’.

Verhalen die verteld worden vanuit een derde-persoonsperspectief, worden verteld door een verteller die buiten het verhaal staat, en die vertelt over gebeurtenissen die personages hebben meegemaakt (Dunlop et al., 2010). Deze verteller kan naar de personages verwijzen, bijvoorbeeld met ‘hij’ en ‘zij’.

Definitie van gelijkenis

Gelijkenis verwijst naar de mate waarin een ontvanger en een verhaalpersonage overeenkomen (Cohen, 2001). Gelijkenissen tussen een ontvanger en een personage kunnen zich voordoen op basis van objectieve en subjectieve kenmerken (Hoffner & Buchanan, 2005). Op objectieve kenmerken, bijvoorbeeld geslacht, kan een ontvanger niet méér gelijkenis met een personage gaan vertonen door het lezen van een verhaal (De Graaf, 2014). Daarentegen kan een ontvanger op een subjectief kenmerk wel meer gelijkenis met een personage gaan vertonen door een verhaal te lezen (De Graaf, 2014). Een ontvanger kan bijvoorbeeld de mening van een verhaalpersonage overnemen (Hoffner & Buchanan, 2005).

(8)

7

Perspectief kan overtuigingskracht beïnvloeden

Drie onderzoeken uit het literatuurreview van De Graaf et al. (2016) rapporteerden over de mogelijke invloed van perspectief op overtuigingskracht. Nan, Dahlstrom, Richards en Rangarajan (2015) ontdekten dat een eerste-persoonsperspectief overtuigender was dan een derde-persoonsperspectief. Participanten die het eerste-persoonsperspectief lazen, namen meer risico waar om zelf HIV te krijgen dan mensen die het derde-persoonsperspectief lazen. Meadows III (2012) ontdekte echter een gelijke overtuigingskracht van een eerste- en een derde-persoonsperspectief, namelijk wat betreft gedragsintenties om niet aan binge-drinking, roken en onveilige seks te doen. Houska (2010) vergeleek, in tegenstelling tot de andere twee onderzoeken, een tweede- en een derde-persoonsperspectief, en ontdekte een gelijke overtuigingskracht van deze perspectieven, namelijk wat betreft een gedragsintentie om zonnebrandcrème te gebruiken. Kortom, perspectief kan overtuigingskracht beïnvloeden, maar perspectief beïnvloedt overtuigingskracht niet altijd.

Perspectief kan identificatie beïnvloeden

De mogelijke invloed van perspectief op identificatie is tevens onderzocht. Chen, Bell en Taylor (2017) ontdekten dat het lezen van een ik-perspectief tot meer identificatie leidde met de protagonist dan het lezen van een derde-persoonsperspectief. Dat wil zeggen: perspectief beïnvloedde identificatie.

Ook uit twee experimenten uit een onderzoek van De Graaf et al. (2012) bleek dat perspectief identificatie beïnvloedde. Voor het eerste experiment uit het onderzoek werden twee versies ontworpen van een verhaal over een sollicitant en een interviewer. Zoals verwacht, identificeerden participanten die het verhaal lazen vanuit het ik-perspectief van de sollicitant zich meer met de sollicitant dan participanten die het verhaal lazen vanuit het ik-perspectief van de interviewer. Het omgekeerde gold, zoals ook werd verwacht, voor identificatie met de interviewer.

In het tweede experiment ging het verhaal over iemand die voor en iemand die tegen euthanasie was. In dat experiment waren de resultaten ook zoals verwacht: participanten die het verhaal lazen vanuit het ik-perspectief van het personage dat voor euthanasie was, identificeerden zich meer met dit personage dan participanten die het verhaal lazen vanuit het ik-perspectief van het personage dat tegen euthanasie was. Het omgekeerde gold, zoals tevens verwacht werd, voor identificatie met het personage dat tegen euthanasie was.

(9)

8

In twee experimenten van Hoeken, Kolthoff en Sanders (2016), die vergelijkbaar waren met die van De Graaf et al., werd hetzelfde resultatenpatroon gevonden als in de experimenten van De Graaf et al., ook al waren de personages in het eerste experiment van Hoeken et al. een advocaat en een weduwe, en in hun tweede experiment een huisarts en een zoon.

Perspectief kan waargenomen gelijkenis beïnvloeden

De mogelijke invloed van perspectief op waargenomen gelijkenis is ook onderzocht. Chen et al. (2017) ontdekten dat het lezen van een ik-perspectief tot evenveel waargenomen gelijkenis leidde met de protagonist als het lezen van een derde-persoonsperspectief. Met andere woorden: perspectief beïnvloedde waargenomen gelijkenis niet.

Uit een aantal onderzoeksresultaten van Hoeken et al. (2016) bleek ook dat perspectief waargenomen gelijkenis niet beïnvloedde. Onverwacht bleek in het eerder genoemde experiment over een verhaal met daarin een huisarts en een zoon, dat participanten die het ik-perspectief van de huisarts lazen, evenveel gelijkenis waarnamen met de huisarts als participanten die het ik-perspectief van de zoon lazen. Hetzelfde gold, tevens onverwacht, voor de waargenomen gelijkenis met de zoon. Het derde onverwachte onderzoeksresultaat was dat, in het andere experiment, participanten die het ik-perspectief van de weduwe lazen, evenveel gelijkenis waarnamen met de weduwe als participanten die het ik-perspectief van de advocaat lazen.

Hetzelfde gold echter niet voor de waargenomen gelijkenis met de advocaat. Zoals verwacht, bleek namelijk dat participanten die het ik-perspectief lazen van de advocaat, meer gelijkenis waarnamen met de advocaat dan participanten die het ik-perspectief lazen van de weduwe. Kortom, hoewel perspectief niet altijd invloed blijkt te hebben op waargenomen gelijkenis, kan perspectief waargenomen gelijkenis beïnvloeden.

Een objectieve gelijkenis kan leiden tot meer identificatie dan geen objectieve gelijkenis Tevens is onderzocht of de mate van gelijkenis tussen een ontvanger en een personage op basis van het objectieve kenmerk ‘geslacht’ invloed kan hebben op identificatie. Uit onderzoek van Cohen et al. (2017) bleek dat participanten evenveel gelijkenis waarnamen met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht als met een personage van het andere geslacht. Uit onderzoek van José en Brewer (1984) en onderzoek van Maccoby en Wilson (1957) bleek echter dat participanten, jongens en meiden, zich meer identificeerden met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht dan met een hoofdpersoon van het andere geslacht. Kortom, hoewel de

(10)

9

mate van gelijkenis wat betreft het kenmerk ‘sekse’ niet altijd invloed heeft op identificatie, kan een seksegelijkenis leiden tot meer identificatie dan geen seksegelijkenis.

Ook is onderzocht of de mate van gelijkenis op basis van andere objectieve kenmerken dan sekse identificatie kan beïnvloeden. Uit onderzoek van Hoeken et al. (2016) bleek dat rechtenstudenten en medische studenten zich meer identificeerden met een personage dat dezelfde studieachtergrond had als zij, dan met een personage dat niet dezelfde studieachtergrond had. Op identificatie werd echter geen invloed gevonden van de mate van gelijkenis wat betreft: nationaliteit, woonplaats (Cohen et al., 2017), leeftijd (Cohen et al., 2017; José en Brewer, 1984), woonsituatie (De Graaf, 2014), levenservaring (gelijke student versus ongelijke wees) (McKinley, 2010), en etniciteit (O’Mally & Worrell, 2014). Kortom, ook als een ontvanger-personagegelijkenis geen sekse maar studieachtergrond betreft, kan de gelijkenis leiden tot meer identificatie dan geen gelijkenis, en de mate van gelijkenis op basis van andere objectieve kenmerken heeft identificatie blijkbaar nog niet kunnen beïnvloeden.

Een objectieve gelijkenis kan leiden tot meer waargenomen gelijkenis dan geen objectieve gelijkenis

Ook is onderzocht of de mate van gelijkenis tussen een ontvanger en een personage op basis van het objectieve kenmerk ‘geslacht’ invloed kan hebben op waargenomen gelijkenis. Uit onderzoek van Cohen et al. (2017) bleek dat participanten evenveel gelijkenis waarnamen met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht als met een hoofdpersoon van het andere geslacht. Uit onderzoek van José en Brewer (1984) bleek echter dat participanten, jongens en meiden, meer gelijkenis waarnamen met een hoofdpersonage van hetzelfde geslacht dan met een hoofdpersonage van het andere geslacht. Kortom, een seksegelijkenis tussen een ontvanger en een hoofdpersonage kan leiden tot meer waargenomen gelijkenis met dat personage dan geen seksegelijkenis, hoewel de mate van gelijkenis op basis van sekse niet altijd waargenomen gelijkenis beïnvloedt.

Tevens is onderzocht of de mate van gelijkenis op basis van andere objectieve kenmerken dan sekse waargenomen gelijkenis kan beïnvloeden. Uit onderzoek van Hoeken et al. (2016) blijkt dat rechtenstudenten meer gelijkenis waarnamen met een personage dat hun studieachtergrond deelde dan met een personage dat niet dezelfde studieachtergrond had. Uit hetzelfde onderzoek bleek, onverwacht, dat medische studenten evenveel gelijkenis waarnamen met een personage dat hun studieachtergrond deelde als met een personage dat niet dezelfde studieachtergrond had. Uit ander onderzoek bleek dat de mate van gelijkenis wat betreft nationaliteit, woonplaats, leeftijd (Cohen et al., 2017) en school (Chen et al., 2017)

(11)

10

waargenomen gelijkenis niet beïnvloedde. Kortom, evenals een seksegelijkenis blijkt een gelijkenis wat betreft studieachtergrond te kunnen leiden tot meer waargenomen gelijkenis dan geen gelijkenis, en het is nog niet gebleken dat de mate van gelijkenis op basis van andere objectieve kenmerken waargenomen gelijkenis kan beïnvloeden.

Hiaten

Het besproken onderzoek over de mogelijke invloed van perspectief geeft geen volledig inzicht in de rol van perspectief in verhalen. Sommige perspectieven (bijvoorbeeld twee verschillende derde-persoonsperspectieven) blijken in het algemeen nog niet met elkaar te zijn vergeleken om te onderzoeken of zij kunnen verschillen wat betreft overtuigingskracht, identificatie, en/of waargenomen gelijkenis. Daarnaast is nog niet onderzocht of een ik-, jij-, hij- en een zij-perspectief onderling kunnen verschillen wat betreft overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis in een context over gezond eten.

Het genoemde onderzoek naar de mogelijke invloed van de mate van seksegelijkenis schetst geen eenduidig beeld. Enerzijds bleek dat het mannelijke en vrouwelijke geslacht zich meer identificeerde met en meer gelijkenis waarnam met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht. Anderzijds bleek dat zowel het mannelijke als vrouwelijke geslacht zich evenveel identificeerde en evenveel gelijkenis waarnam met een hoofdpersonage dat hetzelfde geslacht had als met een hoofdpersonage dat niet hetzelfde geslacht had.

Ook is het nog niet duidelijk of de mate van seksegelijkenis invloed kan hebben op identificatie en waargenomen gelijkenis in een context over gezond eten.

In het onderhavige onderzoek wordt onderzocht, aan de hand van het vergelijken van een ik-, jij-, hij- en een zij-perspectief, in hoeverre perspectief overtuigingskracht, identificatie en waargenomen gelijkenis kan beïnvloeden in een context over gezond eten. Daarnaast wordt in deze context onderzocht in hoeverre de invloed van perspectief op waargenomen gelijkenis en identificatie afhankelijk kan zijn van het geslacht van de ontvanger.

Hypotheses

Omdat Nan et al. (2015) ontdekten dat een ik-perspectief overtuigender kan zijn dan een derde-persoonsperspectief, wordt de volgende hypothese opgesteld:

H1: Een eerste-persoonsperspectief leidt tot meer overtuigingskracht dan (1a) een mannelijk derde-persoonsperspectief en (1b) een vrouwelijk derde-persoonsperspectief.

(12)

11

Chen et al. (2017) ontdekten dat een ik-perspectief kan leiden tot meer identificatie dan een derde-persoonsperspectief. Daarom wordt de volgende hypotheses opgesteld:

H2: Een eerste-persoonsperspectief leidt tot meer identificatie met de hoofdpersoon dan (2a) een mannelijk persoonsperspectief en (2b) een vrouwelijk derde-persoonsperspectief.

Het is gebleken dat een seksegelijkenis tussen een hoofpersoon en een ontvanger, zowel bij een hoofdpersoon met het vrouwelijke als bij een hoofdpersoon met het mannelijke geslacht, kan leiden tot meer identificatie (Maccoby & Wilson, 1957) en meer waargenomen gelijkenis (José & Brewer, 1984; Maccoby & Wilson, 1957). Vandaar zijn de volgende twee hypotheses geformuleerd:

H3: Een perspectief van een hoofdpersoon met hetzelfde geslacht als de ontvanger leidt bij mannen en vrouwen tot meer identificatie met de hoofdpersoon dan een perspectief van een hoofdpersoon zonder hetzelfde geslacht als de ontvanger.

H4: Een perspectief van een hoofdpersoon met hetzelfde geslacht als de ontvanger leidt bij mannen en vrouwen tot meer waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon dan een perspectief van een hoofdpersoon zonder hetzelfde geslacht als de ontvanger.

Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Wetenschappelijk gezien vult het onderzoek gaten op in de literatuur over de mogelijke invloed van perspectief op overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met een hoofdpersoon. Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de mogelijke invloed van de mate van seksegelijkenis tussen een hoofdpersoon en een ontvanger op identificatie en waargenomen gelijkenis met dat personage in een gezondheidscommunicatiecontext over gezond eten.

Maatschappelijk gezien is het onderzoek van belang voor gezondheidscommunicatiespecialisten, en wel het meest voor specialisten die studenten proberen aan te zetten tot gezonder eetgedrag. Als (meer dan) twee perspectieven uit het onderhavige onderzoek blijken te verschillen wat betreft overtuigingskracht, identificatie en/of waargenomen gelijkenis, kunnen specialisten kiezen voor het meest effectieve perspectief of één van de meest effectieve perspectieven. Indien de effectiviteit van de vier perspectieven niet verschilt, weten gezondheidscommunicatiespecialisten dat perspectiefkeuze niet altijd uitmaakt

(13)

12

voor een gezondheidscommunicatiebericht. Daarnaast kunnen de specialisten door het onderzoek te weten komen of mannen en vrouwen zich meer identificeren met en meer gelijkenis waarnemen met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht in een gezondheidscommunicatiecontext over gezond eten.

Methode

Materiaal

Vier verhaalversies (zie bijlage 1) werden geschreven over een studerende hoofdpersoon, die van een ongezonde naar een gezonde eetgewoonte ging. De hoofdpersoon deed dat om te testen of het eten van 250 gram groente en 200 gram fruit per dag, de hoeveelheden die worden aanbevolen door het Voedingscentrum (z.j.), de positieve effecten teweeg zou brengen waarover de hoofdpersoon had gehoord: slimmer worden (Women’s Health, z.j.-a), gewicht verliezen, geld besparen (Women’s Health, z.j.-b), minder stress ervaren, vrolijker/gelukkiger worden en meer energie krijgen (Women’s Health, z.j.-a; Women’s Health, z.j.-b).

Voor de onafhankelijke variabele ‘perspectief’ werden vier condities gebruikt met ieder een eigen verhaalversie. In de eerste versie vertelde een ik-persoon over de eigen transformatie van de ongezonde naar de gezonde eetgewoonte. De versie met het jij-perspectief begon, in tegenstelling tot de andere drie versies, met ‘Stel je voor’, waardoor de lezer geacht werd zichzelf als de hoofdpersoon te zien. De derde-persoonsversie met een mannelijke hoofdpersoon ging over de transformatie van ‘Niels’, en de derde-persoonsversie met een vrouwelijke hoofdpersoon ging over die van ‘Sophie’. De voornaamwoorden die verwezen naar de hoofdpersoon en de vriendengroep van de hoofdpersoon werden aangepast per versie, zodat deze bij het perspectief pasten (zie bijlage 2). De rest van de inhoud en de lay-out werd voor iedere versie gelijk gehouden. Ook waren de verhaalversies wat betreft hun woordenaantal zoveel mogelijk gelijk (range: 705 – 710 woorden).

Proefpersonen

In totaal namen 128 studenten deel aan het onderzoek. Zevenentwintig studenten lazen het ik-perspectief, 29 het jij-ik-perspectief, 37 het hij-ik-perspectief, en 35 het zij-perspectief. Meer vrouwen (54.7%) dan mannen (45.3%) namen deel aan het onderzoek. Het geslacht van de studenten was gelijk verdeeld over de versies. Een Chi-square toonde namelijk geen significante relatie aan tussen de versie en het geslacht van de studenten (χ2 (3) = .60, p = .896).

(14)

13

De gemiddelde leeftijd was 21 jaar (M = 21.88, SD = 1.66, range 18-28). Ook de leeftijd was gelijk verdeeld over de versies. Een eenweg variantie-analyse toonde namelijk geen significant effect aan van versie op leeftijd (F (3, 124) < 1).

De meeste studenten volgden een universitaire bachelor (46.1%). Minder studenten volgden een universitaire master (28.1%), het hbo (18.8%), een universitaire propedeuse (4.7%), het vwo (0.8%), en een hbo propedeuse (0.8%). Geen van de studenten volgde een mbo niveau 1-, 2- of 3-opleiding of een PhD. Echter, 0.8% van hen volgde wel een andere opleiding dan de genoemde opleidingen. Het huidige opleidingsniveau van de studenten was gelijk verdeeld over de versies. Een Chi-square toonde namelijk geen significante relatie aan tussen de versie en het huidige educatieniveau (χ2 (18) = 19.24, p = .377).

Het merendeel van de studenten had Nederlands als enige moedertaal (90.7%). Negen studenten hadden Duits als enige moedertaal (7.1%). Eén student had Assyrisch (0.8%) en één had Engels als enige moedertaal (0.8%). Ten slotte had één student Duits als moedertaal en deze student sprak Nederlands vanaf het derde levensjaar (0.8%).

Onderzoeksontwerp

Het onderzoeksontwerp betrof een tussenproefpersoonontwerp met vier perspectiefcondities: eerste persoon, tweede persoon, derde persoon ‘hij’, en derde persoon ‘zij’. Iedere participant kreeg één conditie te zien. Er was geen controleconditie.

Instrumentatie

De afhankelijke variabelen waren de hieronder geoperationaliseerde attitudes en gedragsintenties, die samen ‘overtuigingskracht’ vormden, en de hieronder geoperationaliseerde identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon. De enige controlevariabele was de mate van transportatie. Voor iedere afhankelijke variabele en de controlevariabele wordt telkens één van de items genoemd. Zie bijlage 3 voor de volledige instrumentatie.

De attitude ten opzichte van drie maanden 250 gram groente per dag eten, werd geoperationaliseerd aan de hand van Fishbein en Ajzen (2010, pp. 449-463, in Hoeken, Hornikx, & Hustinx, 2012, p. 216). Voorbeelditem: ‘Als ik de komende drie maanden 250 gram groenten per dag ga eten, dan is dat:’ (slecht – goed). Alle items werden gemeten op 7-punts semantische differentialen. De betrouwbaarheid van Attitude ten opzichte van de komende drie maanden 250 gram groente per dag eten bestaande uit vijf items was goed: α = .86.

(15)

14

De attitude ten opzichte van drie maanden 200 gram fruit per dag eten, werd op dezelfde schaal gemeten en had dezelfde items als de vorige attitude, maar ‘250 gram groente’ werd vervangen door ‘200 gram fruit’. De betrouwbaarheid van Attitude ten opzichte van de komende drie maanden 200 gram fruit per dag eten bestaande uit vijf items was goed: α = .88.

De intentie ten opzichte van drie maanden 250 gram groenten eten per dag, werd geoperationaliseerd aan de hand van Fishbein en Ajzen (2010, pp. 449-463, in Hoeken et al., 2012, p. 215). Voorbeelditem: ‘Ik zal de komende drie maanden 250 gram groenten per dag eten’ (onwaarschijnlijk – waarschijnlijk). Drie items werden gemeten op 7-punts semantische differentialen. Het vierde item werd gemeten op een 7-punts Likertschaal. De betrouwbaarheid van Intentie om de komende drie maanden 250 gram groente per dag te gaan eten bestaande uit vier items was zeer goed: α = .94.

De intentie ten opzichte van drie maanden 200 gram fruit eten per dag, werd op dezelfde schalen gemeten en had dezelfde items als de vorige gedragsintentie, maar ‘250 gram groenten’ werd vervangen door ‘200 gram fruit’. De betrouwbaarheid van Intentie om de komende drie maanden 200 gram fruit per dag te gaan eten bestaande uit vier items was zeer goed: α = .94.

De mate van identificatie met de hoofdpersoon werd geoperationaliseerd aan de hand van De Graaf (2014). Eén van de items was: ‘Ik voelde mee met de hoofdpersoon’. Alle items werden gemeten op een 7-punts Likertschaal met als uitersten 1 (zeer mee oneens) en 7 (zeer mee eens). De betrouwbaarheid van Identificatie met de hoofdpersoon bestaande uit negen items was zeer goed: α = .92.

De mate van waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon werd ook geoperationaliseerd aan de hand van De Graaf (2014). Voorbeelditem: ‘De hoofdpersoon heeft eenzelfde soort karakter als ik’. Alle items werden gemeten op een 7-punts Likertschaal met als uitersten 1 (zeer mee oneens) en 7 (zeer mee eens). De betrouwbaarheid van Waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon bestaande uit vijf items was zeer goed: α = .91.

De mate van transportatie werd tevens geoperationaliseerd aan de hand van De Graaf (2014). Eén van de items was: ‘Tijdens het lezen was ik volledig geconcentreerd op het verhaal’. Alle items werden gemeten op een 7-punts Likertschaal met als uitersten 1 (zeer mee oneens) en 7 (zeer mee eens). De betrouwbaarheid van Transportatie bestaande uit negen items was goed: α = .89.

(16)

15

Procedure

Via social media werden proefpersonen geworven. De vragenlijst (zie bijlage 4), opgesteld in Qualtrics, werd online en individueel afgenomen. Ten eerste lazen proefpersonen dat zij een tekst over gezonde voeding zouden lezen, waarna naar hun mening gevraagd zou worden. Ook kwamen zij over de duur en anonimiteit van het onderzoek te weten, werd om hun toestemming gevraagd om de antwoorden voor het onderzoek te gebruiken, en werden zij alvast bedankt voor hun deelname en het invullen (zie bijlage 5 voor de volledige instructie). Vervolgens lazen participanten de tekstversie die hen willekeurig werd toegewezen. Daarna beantwoordden ze vragen. Ten eerste beantwoordden ze de vragen over identificatie, transportatie en waargenomen gelijkenis. Deze vragen stonden door elkaar, zodat participanten de onderliggende concepten niet zouden raden. Vervolgens beantwoordden de participanten alle attitudevragen, gevolgd door alle gedragsintentievragen. Daarna werd aan proefpersonen gevraagd wat hun geslacht, leeftijd en moedertaal was. Ook werd aan de studenten gevraagd welk niveau hun opleiding had. Participanten werden niet beloond, maar wel bedankt voor het invullen van de vragenlijst. De procedure werd voor elke participant dezelfde gehouden.

Statistische toetsing

Aan de hand van eenweg variantie-analyses werd getoetst of perspectief een invloed had op overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon. Met tweeweg variantie-analyses werd getoetst of een invloed van perspectief op identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon afhankelijk was van het geslacht van de lezer.

(17)

16

Resultaten

Attitudes

Tabel 1. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de attitude ten opzichte van drie maanden lang zeven dagen per week 250 gram groente eten en drie maanden lang zeven dagen per week 200 gram fruit eten, als functie van de vier perspectiefversies (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Attitude

N M SD

Groente eten Eerste persoon 27 6.00 1.19

Tweede persoon 29 6.06 1.10 Derde persoon man 37 5.97 0.96 Derde persoon vrouw 35 6.05 0.93

Fruit eten Eerste persoon 27 5.88 1.19

Tweede persoon 29 6.05 1.43 Derde persoon man 37 5.93 1.01 Derde persoon vrouw 35 6.06 0.90

Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Attitude ten opzichte van de komende drie maanden 250 gram groente eten, bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Attitude ten opzichte van de komende drie maanden 200 gram fruit eten, bleek ook geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Voor beide attitudes bleken de gemiddeldes per verhaalversie niet significant van elkaar te verschillen. Zie tabel 1 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van de attitudes per versie.

(18)

17

Intenties

Tabel 2. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de intentie ten opzichte van drie maanden lang zeven dagen per week 250 gram groente eten en drie maanden lang zeven dagen per week 200 gram fruit eten, als functie van de vier perspectiefversies (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Intentie

N M SD

Groente eten Eerste persoon 27 5.03 1.55

Tweede persoon 29 5.21 1.94 Derde persoon man 37 5.28 1.41 Derde persoon vrouw 35 4.90 1.65

Fruit eten Eerste persoon 27 4.30 1.71

Tweede persoon 29 4.66 1.92 Derde persoon man 37 4.77 1.40 Derde persoon vrouw 35 4.51 1.63

Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Intentie ten opzichte van de komende drie maanden 250 gram groente eten, bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Intentie ten opzichte van de komende drie maanden 200 gram fruit eten, bleek ook geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Voor beide gedragsintenties bleken de versiegemiddeldes niet significant van elkaar te verschillen. Zie tabel 2 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van de gedragsintenties per versie.

(19)

18

Identificatie

Tabel 3. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de mate van identificatie met de hoofdpersoon, als functie van de vier perspectiefversies (gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Identificatie

N M SD

Eerste persoon 27 4.15 0.96

Tweede persoon 29 4.17 1.51

Derde persoon man 37 4.20 1.11

Derde persoon vrouw

35 3.82 1.00

Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Identificatie met de hoofdpersoon bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Voor identificatie met de hoofdpersoon bleken de versiegemiddeldes niet significant van elkaar te verschillen. Zie tabel 3 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van identificatie met de hoofdpersoon per versie.

(20)

19

Waargenomen gelijkenis

Tabel 4. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de mate van waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon, als functie van de vier perspectiefversies (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Waargenomen gelijkenis

N M SD

Eerste persoon 27 3.65 1.24

Tweede persoon 29 3.19 1.58

Derde persoon man 37 3.38 1.14

Derde persoon vrouw

35 3.66 1.25

Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Waargenomen gelijkenis bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Voor waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon bleken de versiegemiddeldes niet significant van elkaar te verschillen. Zie tabel 4 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon per versie.

(21)

20

Identificatie derde persoon man en derde persoon vrouw van mannen en vrouwen

Tabel 5. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de mate van identificatie met de mannelijke en vrouwelijke hoofdpersoon van mannelijke en vrouwelijke participanten (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Geslacht participant

Man Vrouw

N M SD N M SD

Perspectief Derdepersoon man Identificatie met de hoofdpersoon 15 3.99 0.99 22 4.35 1.19 Derde persoon vrouw Identificatie met de hoofdpersoon 17 4.10 0.80 18 3.56 1.11

Uit een tweeweg variantie-analyse van Perspectief en Geslacht van de participant op Identificatie met de hoofdpersoon, bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (1, 68) = 1.90, p = .172). Er bleek ook geen significant hoofdeffect te zijn van Geslacht van de participant (1, 68) < 1) en er trad ook geen interactie op tussen Perspectief en Geslacht van de participant (F (1, 68) = 3.25, p = .076). Zie tabel 5 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van mannen en vrouwen voor de identificatie met de mannelijke en vrouwelijke hoofdpersoon.

Waargenomen gelijkenis derde persoon man en derde persoon vrouw van mannen en vrouwen Tabel 6. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de mate van waargenomen gelijkenis met de mannelijke en vrouwelijke hoofdpersoon van mannelijke en vrouwelijke participanten (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Geslacht participant

Man Vrouw

N M SD N M SD

Perspectief Derdepersoon man Waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon 15 3.60 0.82 22 3.24 1.31 Derde persoon vrouw Waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon 17 4.01 1.18 18 3.32 1.26

(22)

21

Uit een tweeweg variantie-analyse van Perspectief en Geslacht van de participant op Waargenomen gelijkenis, bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (1, 68) < 1). Er bleek ook geen significant hoofdeffect te zijn van Geslacht van de participant (1, 68) = 3.53, p = .065) en er trad ook geen interactie op tussen Perspectief en Geslacht van de participant (1, 68) < 1). Zie tabel 6 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van mannen en vrouwen voor de waargenomen gelijkenis met de mannelijke en vrouwelijke hoofdpersoon.

Transportatie

Tabel 7. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van de mate van transportatie, als functie van de vier perspectiefversies (alle gemiddeldes op schaal 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief)).

Transportatie

N M SD

Eerste persoon 27 3.99 1.02

Tweede persoon 29 4.08 1.27

Derde persoon man 37 4.16 1.00

Derde persoon vrouw

35 3.90 0.96

Uit een eenweg variantie-analyse van Perspectief op Transportatie, bleek geen significant hoofdeffect van Perspectief (F (3, 124) < 1). Voor transportatie bleken de versiegemiddeldes niet significant van elkaar te verschillen. Zie tabel 7 voor de gemiddeldes en standaardafwijkingen van transportatie.

(23)

22

Conclusie

Onderzocht werd of een ik-, jij-, hij- en een zij-perspectief onderling verschilden wat betreft overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon. Daarnaast werd, door data van mannen en vrouwen in de condities van het hij- en het zij-perspectief te analyseren, getoetst of een invloed van zij-perspectief op identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon afhankelijk was van het geslacht van de lezer.

Geen van de hypotheses werd bevestigd. Perspectief beïnvloedde namelijk overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon niet, en mannen en vrouwen bleken zich evenveel te identificeren met en evenveel gelijkenis waar te nemen met de hoofdpersoon, zowel bij het mannelijke als bij het vrouwelijke derde-persoonsperspectief.

Discussie

Overtuigingskrachtverschillen werden niet gevonden tussen de vier perspectiefversies. Wellicht is een verklaring daarvoor dat de mate van transportatie voor alle vier versies vrij laag was. Mogelijk betekent de lage mate van transportatie namelijk dat lezers niet naar de verhaalwereld getransporteerd waren, en volgens Slater en Rouner (2002) is het onwaarschijnlijk dat tussen verhaalversies overtuigingskrachtverschillen gevonden worden als er geen sprake is van transportatie.

Resultaten van het onderhavige onderzoek zijn vergelijkbaar met verscheidene resultaten uit onderzoeken die genoemd werden in de inleiding. Met betrekking tot overtuigingskracht, ontdekte ook Houska (2010) dat een ik- en een jij-perspectief even overtuigend kunnen zijn, en ontdekte ook Meadows III (2012) dat een ik- en een derde-persoonsperspectief evenveel overtuigingskracht kunnen bezitten. Wat betreft waargenomen gelijkenis kwamen resultaten uit het onderhavige onderzoek tevens overeen met de resultaten van andere onderzoeken. Ook Chen et al. (2017) ontdekten namelijk dat een ik- en een derde-persoonsperspectief kunnen leiden tot evenveel waargenomen gelijkenis, en ook uit meerdere resultaten van Hoeken et al. (2016) bleek dat perspectief waargenomen gelijkenis niet beïnvloedde. Het komt tevens overeen met resultaten van het onderhavige onderzoek dat in ander onderzoek een objectieve ontvanger-personagegelijkenis en geen objectieve gelijkenis leidden tot evenveel identificatie (Cohen et al., 2017; De Graaf, 2014; José en Brewer, 1984; McKinley, 2010; O’Malley en Worrell, 2014) en waargenomen gelijkenis (Chen et al., 2017; Cohen et al., 2017; Hoeken et al., 2016).

(24)

23

De resultaten van het onderhavige onderzoek zijn echter niet in overeenstemming met alle resultaten die genoemd werden in de inleiding. Eén resultaat dat niet werd gevonden in het onderhavige onderzoek, is afkomstig uit onderzoek van Chen et al. (2017). Zij ontdekten dat een ik-perspectief leidde tot meer identificatie dan een derde-persoonsperspectief. Dat Chen et al. wel een invloed van perspectief op identificatie ontdekten, kan er wellicht door verklaard worden dat zij geen data in hun analyses gebruikten van participanten die hun vragenlijst niet serieus bleken te nemen. In de analyses van het onderhavige onderzoek zijn misschien wel data gebruikt van participanten die de vragenlijst niet serieus namen. Chen et al. lieten participanten controlevragen beantwoorden, die volgens hen correct beantwoord zouden moeten worden door participanten die de tekst serieus gelezen hadden. In vervolgonderzoek kunnen ook zulke controlevragen in vragenlijsten opgenomen worden.

Tevens kwam een conclusie van De Graaf et al. (2012) niet overeen met een conclusie van het onderhavige onderzoek. De Graaf et al. ontdekten dat perspectief identificatie beïnvloedde. Mogelijk was, bij het onderzoek van De Graaf et al., de invloed op identificatie echter niet afkomstig van perspectief. Niet alleen het perspectief verschilde namelijk tussen de versies, maar ook de verhaalgebeurtenissen. De ik-persoon van één versie had een gesprek met een personage dat niet voorkwam in de andere versie, en omgekeerd. In het onderhavige onderzoek werd, in tegenstelling tot in het onderzoek van De Graaf et al., alleen perspectief gemanipuleerd, namelijk door de voornaamwoorden van de verhaalpersonages te laten verschillen per versie. In vervolgonderzoek zouden, net als in het onderhavige onderzoek, de verhaalgebeurtenissen van verhaalversies gelijk gehouden kunnen worden.

Hoeken et al. (2016) ontdekten, net als De Graaf et al., een invloed van perspectief op identificatie. Daarnaast ontdekten zij dat perspectief waargenomen gelijkenis beïnvloedde. De perspectiefmanipulatie was in het onderzoek van Hoeken et al. niet zuiver, net als in het onderzoek van De Graaf et al. Niet alleen het vertelperspectief verschilde per versie, maar ook de gedachten en gevoelens van de ik-persoon verschilden tussen de versies. Mogelijk was de invloed op identificatie en waargenomen gelijkenis afkomstig van de gedachten en gevoelens. In vervolgonderzoek zou onderzocht kunnen worden of gedachten en gevoelens van een personage invloed kunnen hebben op identificatie en waargenomen gelijkenis.

Ook ontdekten Hoeken et al. (2016) dat een gelijkenis wat betreft studieachtergrond kan leiden tot meer waargenomen gelijkenis en meer identificatie met een personage dan geen gelijkenis wat betreft studieachtergrond. Mogelijk was de mate van gelijkenis echter niet de oorzaak. Niet alleen de mate van gelijkenis wat betreft studieachtergrond verschilde tussen de personages, maar ook de acties van deze personages verschilden. In het onderhavige onderzoek

(25)

24

waren, daarentegen, de acties van de hoofdpersoon per versie gelijk. In het vervolg zouden, net als in het onderhavige onderzoek, de acties van het personage dat wel de relevante gelijkenis vertoont en het personage dat niet de gelijkenis vertoont gelijk gehouden kunnen worden.

José en Brewer (1984) en Maccoby en Wilson (1957) ontdekten dat een seksegelijkenis met de hoofdpersoon leidde tot meer identificatie met dat personage dan geen seksegelijkenis, en José en Brewer ontdekten dat een seksegelijkenis ook leidde tot meer waargenomen gelijkenis dan geen seksegelijkenis. Een mogelijke reden dat de resultaten van het onderhavige onderzoek verschillen van de resultaten van de andere twee onderzoeken, is dat dat de participanten van het onderzoek van José en Brewer en van het onderzoek van Maccoby en Wilson kinderen waren, terwijl de participanten van het onderhavige onderzoek studenten waren. Mogelijk hebben kinderen, vergeleken met volwassenen, meer de neiging om zich te identificeren met en een gelijkenis waar te nemen met een personage van hetzelfde geslacht dan met een personage dat niet hetzelfde geslacht heeft.

Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek

Het onderhavige onderzoek kent meerdere beperkingen. Ten eerste kent het een beperking wat betreft de participanten. De studenten zijn mogelijk niet representatief voor alle Nederlandse studenten, omdat geen enkele participant een mbo niveau 1-, 2-, of 3-opleiding of een PhD volgde. In vervolgonderzoek zouden studenten van de opleidingsniveaus die geen deel uitmaakten van het onderhavige onderzoek deel uit kunnen maken van de participantengroep.

Daarnaast kent het onderzoek een beperking wat betreft de instrumentatie. Bij de vragen over de gedragsintentie over voldoende groente eten, meetten drie vragen de intentie om drie maanden lang 250 gram groente per dag te eten, terwijl één vraag de intentie meette om drie maanden lang vijf keer per week 250 gram groente te eten. Ook bij de vragen over de gedragsintentie over voldoende fruit eten werd deze fout gemaakt. Hoewel bij beide gedragsintenties het item met de ‘vijf keer per week’ Cronbachs alpha niet onvoldoende maakte, vermindert het wel de validiteit van de twee gedragsintenties. In vervolgonderzoek dienen foutloze vragenlijsten gebruikt te worden.

Wetenschappelijke en maatschappelijke implicaties

De eerste wetenschappelijke implicatie van het onderzoek is het bij heeft gedragen aan het dichten van hiaten over de mogelijke invloed van perspectief op overtuigingskracht, identificatie met en waargenomen gelijkenis met een hoofdpersoon. Ten tweede heeft het onderhavige onderzoek bijgedragen aan het reeds bestaande onderzoek naar een mogelijke

(26)

25

invloed van een (sekse)gelijkenis tussen een hoofdpersoon en een ontvanger op identificatie met en waargenomen gelijkenis met de hoofdpersoon.

Maatschappelijk zijn de onderzoeksresultaten van belang voor gezondheidscommunicatiespecialisten. Zij kunnen er nu rekening mee houden bij het creëren van gezondheidscommunicatieberichten dat een ik-, jij-, hij- en zij-perspectief even overtuigend kunnen zijn, en mensen in gelijke mate in staat kunnen stellen zich te identificeren met en een gelijkenis waar te nemen met een hoofdpersoon. Daarnaast kunnen de specialisten er nu rekening mee houden dat mannen en vrouwen zich evenveel kunnen identificeren met en evenveel gelijkenis waar kunnen nemen met een hoofdpersoon, zowel bij een mannelijk als vrouwelijk derde-persoonsperspectief.

Referenties

Baesler, E. J., & Burgoon, J. K. (1994). The temporal effects of story and statistical evidence on belief change. Communication Research, 21(5), 582-602.

Berkley-Patton, J., Goggin, K., Liston, R., Bradley-Ewing, A., & Neville, S. (2009). Adapting effective narrative-based HIV-prevention interventions to increase minorities’ engagement in HIV/AIDS services. Health Communication, 24(3), 199-209. doi: 10.1080/10410230902804091

Centers for Disease Control and Prevention. (2011). What is health communications?

Geraadpleegd van

https://www.cdc.gov/healthcommunication/healthbasics/WhatIsHC.html op 24 februari 2018.

Chen, M., Bell, R. A., & Taylor, L. D. (2017). Persuasive effects of point of view, protagonists competence, and similarity in a health narrative about type 2 diabetes. Journal of Health Communication, 22(8), 702-712. doi: 10.1080/10810730.2017.1341568

Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245-264.

Cohen, J. Weimann-Saks, D., & Mazor-Tregerman, M. (2017). Does character similarity increase identification and persuasion? Media Psychology, 1-23. doi: 10.1080/15213269.2017.1302344

De Graaf, A., Hoeken, H., Sanders, J., & Beentjes, J. W. J. (2012). Identification as a mechanism of narrative persuasion. Communication Research, 39(6), 802-823. doi: 10.1177/0093650211408594

(27)

26

De Graaf, A. (2014). The effectiveness of adaptation of the protagonist in narrative impact: Similarity influences health beliefs through self-referencing. Human Communication Research, 40(1), 73-90. doi: 10.1111/hcre.12015

De Graaf, A., Sanders, J., & Hoeken, H. (2016). Characteristics of narrative interventions and health effects: A review of the content, form, and context of narratives in health-related narrative persuasion research. Review of Communication Research, 4, 88-131. doi:10.12840/issn.2255-4165.2016.04.01.011

De Wit, J. B., Das, E., & Vet, R. (2008). What works best: objective statistics or a personal testimonial? An assessment of the persuasive effects of different types of message evidence on risk perception. Health Psychology, 27(1), 110-115. doi: 10.1037/0278-6133.27.1.110

Dunlop, S. M., Wakefield, M., & Kashima, Y. (2010). Pathways to persuasion: Cognitive and experiential responses to health-promoting mass media messages. Communication Research, 37(1), 133-164. doi: 10.1177/0093650209351912

Gotham Writers. (z.j.-a). Ask the writer. Geraadpleegd van https://www.writingclasses.com/toolbox/ask-writer/when-writing-in-first-person-do-i-automatically-have-to-use-the-main-character-a?page=9 op 30 januari 2018.

Green, M. C. (2006). Narratives and cancer communication. Journal of Communication, 56(1), 163-183. doi: 10.1111/j.1460-2466.2006.00288.x

Hinyard, L. J., & Kreuter, M. W. (2007). Using narrative communication as a tool for health behavior change: A conceptual, theoretical, and empirical overview. Health Education & Behavior, 34(5), 777-792. doi: 10.1177/1090198106291963

Hoeken, H., Hornikx, J., & Hustinx, L. (2012). Overtuigende teksten. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Hoeken, H., Kolthoff, M., & Sanders, J. (2016). Story perspective and character similarity as drivers of identification and narrative persuasion. Human Communication Research, 42(2), 292–311. doi: 10.1111/hcre.12076

Hoffner, C., & Buchanan, M. (2005). Young adults’ wishful identification with television characters: The role of perceived similarity and character attributes. Media Psychology, 7, 325–351. doi: 10.1207/S1532785XMEP0704_2

Houska, J. A. (2010). The influence of perspective and gender on the processing of narratives. Ongepubliceerde dissertatie, University of Nevada, Las Vegas, NV.

Igartua, J-J. Identification with characters and narrative persuasion through fictional feature films. Communications, 35(4), 347-373. doi: https://doi.org/10.1515/comm.2010.019

(28)

27

José, P. E., & Brewer, W. F. (1984). Development of story liking: Character identification, suspense, and outcome resolution. Developmental Psychology, 20, 911–924. doi: 10.1037//0012-1649.20.5.911

Kreuter, M. W., Buskirk, T. D., Holmes, K., Clark, E. M., Robinson, L., Si, X., ... & Mathews, K. (2008). What makes cancer survivor stories work? An empirical study among African American women. Journal of Cancer Survivorship, 2(1), 33-44.

Maccoby, E. E., & Wilson, W. C. (1957). Identification and observational learning from films. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 55(1), 76-87.

McKinley, C. (2010). Examining dimensions of character involvement as contributing factors in television viewers’ binge drinking perceptions. Ongepubliceerde dissertatie, University of Arizona, Tuscon, AZ.

Meadows III, C. W. (2012). The effects of narrative elements and individual attributes on transportation in health communications. Ongepubliceerde dissertatie, The University of Alabama, Tuscaloosa, AL.

Moyer-Gusé, E., & Nabi, R. L. (2008). Explaining the effects of narrative in an entertainment television program: Overcoming resistance to persuasion. Communication Theory, 18(3), 407-425. doi:10.1111/j.1468-2885.2008.00328.x

Nadler, M. K., & Bainbridge Frymier, A. (2017). The relationship between attitudes and

behaviors. Geraadpleegd van

https://he.kendallhunt.com/sites/default/files/heupload/pdfs/Ch3_Frymier_4e.pdf op 28 februari 2017.

Nan, X., Dahlstrom, M. F., Richards, A., & Rangarajan, S. (2015). Influence of evidence type and narrative type on HPV risk perception and intention to obtain the HPV vaccine. Health Communication, 30(3), 301-308. doi: 10.1080/10410236.2014.888629

Norman, P., Conner, M., & Bell, R. (1999). The theory of planned behaviour and smoking cessation. Health Psychology, 18, 89-94.

Petty, R. E., & Cacioppo, J. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (pp. 123-205). San Diego, CA: Academic Press.

Ross, B. (z.j.). First, second, and third person. Geraadpleegd van https://www.grammarly.com/blog/first-second-and-third-person/ op 1 maart 2018. Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review. European

(29)

28

Slater, M. D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-education and elaboration likelihood: Understanding the processing of narrative persuasion. Communication Theory, 12(2), 173-191. doi: 10.1111/j.1468-2885.2002.tb00265.x

TNO. (2013). Monitor convenant gezond gewicht 2013. Geraadpleegd van publications.tno.nl/publication/34617176/UkwPrt/klauw-2013-monitor.pdf op 17 oktober 2017.

Van Laer, T., De Ruyter, K., Visconti, L. M., & Wetzels, M. (2014). The extended transportation-imagery model: A meta-analysis of the antecedents and consequences of consumers’ narrative transportation. Journal of Consumer Research, 40(5), 797-817. doi: 10.1086/673383

Voedingscentrum. (z.j.). Groente en fruit. Geraadpleegd van http://www.voedingscentrum.nl/nl/gezond-eten-met-de-schijf-van-vijf/wat-staat-er-in-de-vakken-van-de-schijf-van-vijf/groente-en-fruit.aspx op 19 oktober 2017.

Wheeler, S. C., Green, M. C., & Brock, T. C. (1999). Fictional narratives change beliefs: Replications of Prentice, Gerrig, & Bailis (1997) with mixed corroboration. Psychonomic Bulletin and Review, 6, 131-141.

Women’s Health. (z.j.-a). 18 redenen om gezond te eten die niets met afvallen te maken hebben. Geraadpleegd van http://www.womenshealthmag.nl/Health/redenen-om-gezonder-te-eten op 21 januari 2018.

Women’s Health. (z.j.-b). 9 goede redenen om gezonder te gaan eten. Geraadpleegd van http://www.womenshealthmag.nl/Health/redenen-gezond-eten op 21 januari 2018.

Appendix

Bijlage 1: Tekstversies

Tekstversie 1: Eerste-persoonsperspectief

Vroeger at ik niet erg gezond. Mijn vrienden en ik gingen in ons eerste studiejaar wekelijks naar de snackbar. Maar in het tweede jaar realiseerde ik me dat ik dat als enige nog deed. Mijn vrienden waren gezonder gaan eten. Ze aten liever een pastasalade of een ovenschotel dan patat, terwijl ik vaak nog wel zin had in een frietje. Ongemerkt was ik de minst gezonde van mijn vrienden geworden!

Toch vond ik het niet reden genoeg om mijn eetpatroon te veranderen. Ook al staan studenten er vaak om bekend dat ze niet erg gezond eten, vond ik dat bij mezelf wel meevallen. Ik at namelijk bijna elke dag wel wat groente en fruit en ik ging ervanuit dat ik

(30)

29

verder ook niet te ongezond snackte. Bovendien sportte ik 1-2 keer per week. Daarnaast dacht ik dat gezond eten veel tijd en geld zou kosten, en dat het alleen maar nuttig was om af te vallen. Ik hoefde niet nodig af te vallen en ik had al niet veel tijd en geld, dus gezonder eten leek mij onpraktisch.

Maar een week of twee na m’n realisatie, las ik dat gezond eten best veel voordelen kan hebben. Volgens wetenschappers zou het ervoor zorgen dat men gelukkiger wordt, meer energie heeft, minder stress ervaart, geld bespaart en slimmer wordt! Door deze voordelen vond ik het al aantrekkelijker om gezonder te gaan eten. Bovendien, als mijn vrienden het kunnen, kan ik het ook.

Ik creëerde een ‘challenge’ voor mezelf, omdat ik wel benieuwd was of de voordelen van gezond eten niet te mooi waren om waar te zijn. Ik woog mezelf en probeerde een maand gezond te eten voor hetzelfde geld als voorheen: €40 per week. Ook probeerde ik dagelijks genoeg groente (250 gram) en fruit (200 gram) te eten. Daarnaast probeerde ik voedsel met minder vet en toegevoegde suikers te eten. Om het vol te kunnen houden, mocht één dag per week een ‘cheatday’ zijn. Daarnaast besloot ik maximaal twee avonden per week alcohol te drinken, waarvan ik één avond maar twee glazen mocht drinken.

Gezond eten was lang niet zo zwaar als verwacht. Ik hield me goed aan mijn regels en de ‘cheatday’ hielp erg, vooral op dagen dat ik dronk of brak was. Wat mij het meest opviel, was dat gezond eten lang niet zo tijdrovend en duur was als verwacht. Ik gaf nooit meer uit dan mijn budget en hield zelfs regelmatig geld over! Gemiddeld gaf ik €35 per week uit en ik kwam erachter dat alcohol en frisdrank het grootste verschil maakten voor mijn portemonnee. Want hoewel verse groente en fruit best duur zijn, bespaarde ik veel op alcohol en frisdrank. Als ik een paar maanden zo door zou blijven gaan, zou ik al snel een weekendje weg kunnen met het bespaarde geld. Ook miste ik het ongezonde eten veel minder dan verwacht,

bijvoorbeeld omdat ik borrelnootjes verving door ongezouten noten en frisdrank door water met een schijfje citroen. Daarnaast kreeg ik meer energie. De gevreesde ‘sugar crash’, die ik normaal in de namiddag had, kwam bijna nooit meer voor. In tegendeel, ik kon me beter en langer concentreren. Dat maakte opletten tijdens colleges en studeren makkelijker, zelfs al was ik misschien niet slimmer geworden. Doordat het studeren beter ging, ervaarde ik minder stress, had ik minder zorgen aan mijn hoofd en had ik meer tijd om af te spreken met

vrienden. Ook kreeg ik er meer tijd door om te gaan sporten, dus misschien lagen positieve effecten niet alleen aan het eten, maar ook een beetje aan het bewegen. Qua gewicht dacht ik trouwens weinig verschil te merken gedurende de maand, maar mijn riem kon na drie weken toch wel een gaatje strakker.

(31)

30

De challenge beviel me zeer goed. De voorspelde voordelen bleken niet te mooi om waar te zijn. Omdat kleine veranderingen een groot verschil kunnen maken, raad ik andere studenten zeker aan om wat meer op hun eetgewoonten te gaan letten en dat ook te blijven doen. Dat heb ik zelf ook gedaan. Vorige week, zeven maanden na de challenge, was ik voor de zoveelste keer met mijn vrienden groente aan het snijden en besefte ik me dat we al minstens een halfjaar niet meer in de snackbar zijn geweest. Challenge achieved!

Tekstversie 2: Tweede-persoonsperspectief

Stel je voor: je at vroeger niet erg gezond. Je vrienden en jij gingen in jullie eerste studiejaar wekelijks naar de snackbar. Maar in het tweede jaar realiseerde je je dat je dat als enige nog deed. Je vrienden waren gezonder gaan eten. Ze aten liever een pastasalade of een

ovenschotel dan patat, terwijl jij vaak nog wel zin had in een frietje. Ongemerkt was je de minst gezonde van je vrienden geworden!

Toch vond je het niet reden genoeg om je eetpatroon te veranderen. Ook al staan studenten er vaak om bekend dat ze niet erg gezond eten, vond je dat bij jezelf wel meevallen. Je at namelijk bijna elke dag wel wat groente en fruit en je ging ervanuit dat je verder ook niet te ongezond snackte. Bovendien sportte je 1-2 keer per week. Daarnaast dacht je dat gezond eten veel tijd en geld zou kosten en dat het alleen maar nuttig was om af te vallen. Je hoefde niet nodig af te vallen, en je had al niet veel tijd en geld, dus gezonder eten leek je

onpraktisch.

Maar een week of twee na je realisatie, las je dat gezond eten best veel voordelen kan hebben. Volgens wetenschappers zou het ervoor zorgen dat men gelukkiger wordt, meer energie heeft, minder stress ervaart, geld bespaart en slimmer wordt! Door deze voordelen vond je het al aantrekkelijker om gezonder te gaan eten. Bovendien, als je vrienden het kunnen, kan jij het ook.

Je creëerde een ‘challenge’ voor jezelf, omdat je wel benieuwd was of de voordelen van gezond eten niet te mooi waren om waar te zijn. Je woog mezelf en probeerde een maand gezond te eten voor hetzelfde geld als voorheen: €40 per week. Ook probeerde je dagelijks genoeg groente (250 gram) en fruit (200 gram) te eten. Daarnaast probeerde je voedsel met minder vet en toegevoegde suikers te eten. Om het vol te kunnen houden, mocht één dag per week een ‘cheatday’ zijn. Daarnaast besloot je maximaal twee avonden per week alcohol te drinken, waarvan je één avond maar twee glazen mocht drinken.

(32)

31

Gezond eten was lang niet zo zwaar als verwacht. Je hield je goed aan je regels en de ‘cheatday’ hielp erg, vooral op dagen dat je dronk of brak was. Wat je het meest opviel, was dat gezond eten lang niet zo tijdrovend en duur was als verwacht. Je gaf nooit meer uit dan je budget en hield zelfs regelmatig geld over! Gemiddeld gaf je €35 per week uit en je kwam erachter dat alcohol en frisdrank het grootste verschil maakten voor je portemonnee. Want hoewel verse groenten en fruit best duur zijn, bespaarde je veel op alcohol en frisdrank. Als je een paar maanden zo door zou blijven gaan, zou je al snel een weekendje weg kunnen met het bespaarde geld. Ook miste je het ongezonde eten veel minder dan verwacht, bijvoorbeeld omdat je borrelnootjes verving door ongezouten noten en frisdrank door water met een schijfje citroen. Daarnaast kreeg je meer energie. De gevreesde ‘sugar crash’, die je normaal in de namiddag had, kwam bijna nooit meer voor. In tegendeel, je kon je beter en langer concentreren. Dat maakte opletten tijdens colleges en studeren makkelijker, zelfs al was je misschien niet slimmer geworden. Doordat het studeren beter ging, ervaarde je minder stress, had je minder zorgen aan je hoofd en had je meer tijd om af te spreken met vrienden. Ook kreeg je er meer tijd door om te gaan sporten, dus misschien lagen positieve effecten niet alleen aan het eten, maar ook een beetje aan het bewegen. Qua gewicht dacht je trouwens weinig verschil te merken gedurende de maand, maar je riem kon na drie weken toch wel een gaatje strakker.

De challenge beviel je zeer goed. De voorspelde voordelen bleken niet te mooi om waar te zijn. Omdat kleine veranderingen een groot verschil kunnen maken, raad je andere studenten zeker aan om wat meer op hun eetgewoonten te gaan letten en dat ook te blijven doen. Dat heb je zelf ook gedaan. Vorige week, zeven maanden na de challenge, was je voor de zoveelste keer met je vrienden groente aan het snijden en besefte je je dat jullie al minstens een halfjaar niet meer in de snackbar zijn geweest. Challenge achieved!

Tekstversie 3: Mannelijk derde-persoonsperspectief

Vroeger at Niels niet erg gezond. Zijn vrienden en hij gingen in hun eerste studiejaar wekelijks naar de snackbar. Maar in het tweede jaar realiseerde hij zich dat hij dat als enige nog deed. Zijn vrienden waren gezonder gaan eten. Ze aten liever een pastasalade of een ovenschotel dan patat, terwijl hij vaak nog wel zin had in een frietje. Ongemerkt was hij de minst gezonde van zijn vrienden geworden!

Toch vond het dat niet reden genoeg om zijn eetpatroon te veranderen. Ook al staan studenten er vaak om bekend dat ze niet erg gezond eten, vond hij dat bij zichzelf wel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The following search terms were used: hallucination, auditory hallucination, auditory verbal hallucination, delusions, hallucinations, acute psychosis, childhood

Three environments were developed for the microcar and mobility scooter simulator using ST simulation software (ST Software Simulator Systems, Groningen, the Netherlands). In

This study contributed to the field of Industrial and Organisational Psychology since it found that when, such as in this particular chemical organisation,

With the new evaluation method we analyze four popular and widely used word embeddings: Word2Vec [84], GloVe [99], fastText [17] and Paragram [135].. These embeddings are often

Toename organische stof

De afdeklaag moet daarom vrij dik zijn en de drainerende zandlaag moet niet kunnen uitdrogen (geen beworteling in deze laag). Een voordeel van bovenafdichting is, dat bij

Bij de toepassing van indirecte verdampingskoeling, waarbij de rendementen - zowel het temperatuurrendement als het rendement voor de absolute vochtigheid in de lucht - dezelfde

In dit onderzoek wordt getracht te onderzoeken welk perspectief voor meer transportatie, identificatie en narratieve overtuigingskracht zorgt bij een gezondheidsboodschap over