• No results found

Drinkwatervoorzieningen voor gespeende biggen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Drinkwatervoorzieningen voor gespeende biggen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

INHOUDSOPGAVE

lable of contents

1 . 2 . 21* 2 2t 2 3, 2 4. 2 5s 2 6. 2 7* 3 * 31. 3 2l 3 3 3‘3 1l 3’3 2* . 3 4l 3 5. 4 . 4.1 4 2* 4 3 4:4 5 . 51l 5 2l 5 3. 5 4l 6 . SAMENVA-TTING SUMMARY INLEIDING Introduction MATERIAAL EN METHODE

Material and methods

Proefdieren

Duur en omvang van de proef Proefbehandelingen

Huisvesting

Voeding en verzorging Proefindeling

Verzameling en verwerking van de gegevens RESULTATEN Results Gezondheid en uitval Technische resultaten Waterverbruik Gemiddeld waterverbruik

Verloop van het waterverbruik tijdens de opfok Seizoensinvloeden Praktische ervaringen ECONOMISCHE EVALUATIE Economie evaluation Technische resultaten Waterverbruik en mestafzet Investeringskosten

Overzicht van de totale kosten DISCUSSIE EN CONCLUSIES

Discussion and conclusions

Gezondheid en uitval

Technische resultaten en waterverbruik Economische evaluatie Conclusies LITERATUUR References BIJLAGEN Appendices

REEDS EERDER GEPUBLICEERDE PROEFVERSLAGEN

Published research reports

pagina 4 7 8 9 9 9 9 9 10 10 10 11 11 12 12 12 13 14 14 16 16 16 17 18 19 19 19 21 21 22 23 28

(3)

SA

Inleiding

Veel varkensbedrijven hebben te weinig grond om alle geproduceerde mest op het eigen land te kunnen uitrijden. De afzet van mest geeft op deze bedrijven grote proble-men. Opslag op het bedrijf en afzet aan der-den zijn noodzakelijk, maar kostbaar. De kosten hangen af van de kwaliteit van de mest (het droge stofgehalte) en de af te zetten hoeveelheid. Verdunning van de mest met wa-ter heeft een negatieve invloed op de kwaliteit en vergroot de hoeveelheid.

Onnodige verdu nning van drijfmest daarom worden voorkomen. Toepas

moet sing van een juiste reinigingsmethode kan het water-verbruik en verdunning van de drijfmest be-perken.

Verdunning treedt namelijkvaak op bij het rei-nigen van de stal. Ook door verspilling en luxe consumptie kan veel water (morswater en uri-ne) in de mestput terecht komen.

Bovenstaande gegevens vormden voor het Varkensproefbedrijf “Noord- en Oost-Neder-land” te Raalte in 1985 de aanleiding om een onderzoek te starten naar de mogelijkheden om het drinkwaterverbruik van gespeende biggen t e beperken. D

voerd in navolging van it on

soo

derzoek is uitge-rtgelij ke proeven bij mestvarkens.

Opzet van de proef

In het onderzoek zijn de volgende drinkwater-voorzieningen met elkaar vergeleken: - bijtnippel met een wateropbrengst van

on-geveer 350 ml/minuut;

- brijbak met eetplateau en regelbare schuif (wateropbrengst nippel ongeveer 500 ml/ minuut);

- drinkbakje, ook wel anti-morsbakje ge-noemd. De wateropbrengst van de nippel in de bak was ongeveer 500 mI/minuut. Het onderzoek is uitgevoerd in een afdeling met 12 grondhokken, waarbij de ligruimte was voorzien van een onderkomen. Een proefbe-handeling werd in 4 hokken uitgevoerd. Water stond onbeperkt ter beschikking. Tot twee we-ken na het spenen is beperkt gevoerd, daarna onbeperkt. Bij de bijtnippel en het drinkbakje is het voer via een droogvoerbak verstrekt. Het onderzoek omvatte ongeveer 1.700 big-gen.

(4)

Resultaten

In tabel I zijn de technische resultaten per drinkwatersysteem weergegeven. Bij de bere-kening van deze resultaten is gecorrigeerd voor verschillen in opleggewicht en lengte van de opfokperiode.

Uit tabel I blijkt, dat er tussen de drinkwater-systemen geen significante verschillen in groei en voeropname van de biggen zijn waar-genomen. De voederconversie daarentegen was bij het drinkbakje duidelijk gunstiger dan bij de brijbak. Een sluitende verklaring hier-voor ontbreekt. De afstelling van de voerdosa-tor van de gebruikte brijbakken gaf nogal eens problemen. Mogelijk heeft dit de voeder-conversie negatief beïnvloed. Vermorsing van voer (met poten of snuit) kan ook zijn voor-gekomen.

Het waterverbruik en de water/voer-verhou-ding zijn bij de brijbak en het drinkbakje dui-delijk lager dan bij de bijtnippel. Het hoge wa-terverbruik bij de bijtnippel is grotendeels te wijten aan het hoge verbruik in de eerste week na opleg. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn: leren drinken uit of spelen met de nippel (zuig-reflex) en de hoogte-instelling van de nippel. Deze was gemonteerd op een vaste hoogte. Over het algemeen bleek het waterverbruik ongeveer evenredig met het gewicht van de biggen toe te nemen.

Er zijn geen aantoonbare verschillen in ge-zondheid en in uitval van de biggen tussen de proefbehandelingen geconstateerd.

Economische evaluatie

De verschillen in investeringskosten van de voer- en drinkwatervoorzieningen zijn gering. Het drinkbakje en de brijbak zijn iets duurder. Ook de verschillen in kosten van

waterge-bruik, mestopslag en mestafvoer zijn klein. Deze kosten zijn voor de bijtnippel hoger. Er zijn hierdoor geen verschillen in totale kosten. De verschillen in voederconversie hebben grote financiële gevolgen. De hoge voeder-conversie van de biggen - die aan de brijbak zijn gevoerd - levert een nadelig saldo op van

f 0,74 per big ten opzichte van de bijtnippel.

Het drinkbakje heeft een voordelig saldo van

f 0,31 per big in vergelijking met dat van de

bijtnippel. Omdat een bevredigende verkla-ring voor het waargenomen verschil in voeder-conversie ontbreekt, moeten deze laatste cij-fers voorzichtig worden gehanteerd. Het is

mogelijk dat het verschil in aantal vreetplaat-sen van de droogvoerbak en de brijbak de oorzaak is voor het verschil in technische re-sultaten. Vooralsnog wordt het echter gewe-ten aan de doseerproblemen, die bij het ge-bruikte type brijbak (plateauvoedering met regelbare schuif) optraden. Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen nog geen conclu-sies worden getrokken over de technische resultaten van brijbakken voor gespeende biggen in het algemeen.

Conclusies

- Het gebruikvan een drinkbakje (anti-mors-bakje) of een brijbak bij gespeende biggen geeft een significante besparing (10 - 15%) van het drinkwaterverbruik. Het financiële voordeel, op grond van investeringskosten, waterverbruik, mestopslag en mestafzet, is echter klein.

Tabel 1: Technische resultaten per drinkwatersysteem

aantal dieren groei (g/dag) voeropname (g/dag) voederconversie (kg voer/kg groei)* waterverbruik (I/dag)* water/voer-verhouding* (1 water/kg voer) bijtnippel brijbak 575 574 589 409 397 407 658 648 636 1,61 ab 1,65a 1,57b PSO,OS

1,68b 1,50a 1,44a P~O,OOl

2,58b 2,34a T drinkbakje 2,25a significantie N S. l N S. . PZSO,OOl * Verschillen in letteraanduiding op eenzelfde regel wijzen op aantoonbare verschillen tussen

(5)

- In ditond schuif en

erzoek is de brij bak met regel bare eetplateau gebruik t. Dit type gaf veelvuldig problemen met de afstelling van de voergift. Dit is een verklaring voor de ongunstige voederconversie, di e de brij-bak te zien gaf. Als de verschillen in voeder-conversie ook worden doorberekend, komt deze brijbak bijzonder ongunstig uit de ver-gelijking naar voren. Het gebruik van dit type brijbak wordt derhalve afgeraden. Om tot algemene uitspraken te komen, is nader onderzoek met andere uitvoeringen nood-zakelijk.

- Het drinkbakje (+ 500 mI/minuut) en de bijtnippel (300 - 400 ml/ minuut) zijn beide geschikt als drinkwatervoorziening voor gespeende biggen.

Bij gebruik van de bijtnippel moet met een iets hoger waterverbruik als gevolg van ver-morsen rekening worden gehouden. Door de lage wateropbrengst kan de nippel snel-ler verstopt raken. Wekelijkse controle van de watergift is noodzakelijk. Bij een hogere wateropbrengst zal meer morswater in de put terecht komen.

De kans op bevuiling van het water is bij het drinkbakje groter. Dit risico is klein bij een juiste vorm van het bakje en een goede plaatsing binnen het hok.

(6)

SUMMARY

introduction

Nowadays, slurry from intensive farming sys-tems is a major problem in the Netherlands. Pig farms have in general insufficient land to utilize all their produced slurry. Therefore sto-rage on the farm and transportation to other areas is necessary. This implies considerable expences for the farmer. The height of the costs depends on both the amount and the quality of the slurry. Both aspects are negati-vely affected by dilution with water. Dilution takes place when the pig house is cleaned. The use of water can be minimized by ap-plying a proper cleaning method. Besides this, water can also be wasted by the animals. Inproper use of the water supply system and luxuary consumption are the major causes. Control of the amount of water used is neces-sary.

For this purpose Raalte Experimental Pig Hus-bandry Farm conducted a trial, in which three methods of water supply for weaned piglets have been compared.

Materials and methods

The three water supply systems were: - bite nipple drinker, with a water discharge

rate of 300 - 400 ml per minute.

- drinking bowl for pigs. The nipple inside the bowl had a discharge rate of approxi-mately 500 ml per minute.

- dry feed hopper with drink nipple in the trough (semi-liquid feeder). The water dis-charge rate of the nipple was on average 500 ml per minute.

The three treatments were tested in a com-partment with twelve pens, each treatment having four replicates. The rearing period star-ted at weaning (8 - 9 kg) and terminastar-ted when the piglets reached an average weight of 23 kg. Water and feed were provided ad libi-turn. Performance data were recorded, as well as the water use per treatment. Results and discussion

The performance of the weaners is given in table I (Dutch summary). The data have been corrected for differences in weaning weight and length of the rearing period.

Daily gain and daily feed intake showed no significant differences between treatments. Feed conversion, however, was significantly higher for the semi-liquid feeder treatment. The dosing mechanism of the feed hopper

was not very accurate. Subsequently situa-tions occured where no feed at all was dispen-eed, and also situations where too many pel-lets were dosed in the trough. Spoilage and irregular feed intake can be reasons for the unfavourable feed conversion rate.

Water use was significantly different between the bite nipple drinker on one hand and the drinking bowl and the semi-liquid feeder on the ether. The average daily use per piglet being 1.68 1. respectively 1.44 1. and 1.50 liter. In the Iatter water supply systems wastage was minimized as water was collected in a bowl or in a trough.

The financial differences based on invest-ments and costs for water, slurry storage and slurry transportation are small. Investments are higher for the semi-liquid and bowl drinker systems. The other costs are higher forkhe bite nipple drinker.

.

Conclusions

Both the bite nipple drinker and the drinking bowl are suitable water supply systems for weaned piglets.

The discharge rate of the bite nipple drinker must be moderate in order to reduce wasta-ge. The height of the nipple should be adjus-ted according to the size of the piglets. The bite nipple drinker, as wel1 as the drinking bowl should be positioned such, that the piglets are forced to stand straight in front of them while drinking. The drinking bowl minimi-zes water losses, but contamination of drin-king water may occur.

The type of semi-liquid feeder, used in trial did not function well. Pellets were dosed through an adjustable slide valve on a feed board. This caused many problems. Other ways of dosing pellets may work better.

(7)

1. INLEIDING

Introduction

De mestproduktie in de varkensconcentratie-gebieden is in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Afzet in de nabije omgeving van de bedrijven werd steeds moeilijker. Hierdoor ontstond de noodzaak om de mest over gro-tere afstand te verplaatsen. Vanwege de hoge transportkosten wordt naarstig gezocht naar middelen om de hoeveelheid mest te verla-gen.

De aandacht is daarbij vooral gericht op ver-hoging van het droge stofgehalte in de mest. Een verhoging van het droge stofgehalte kan worden bereikt door vermorsing of overma-tige opname van drinkwater tegen te gaan. Door op de juiste wijze schoon te maken, kan veel worden bespaard op reinigingswater en daarmee op dunne vloeistof die in de mestput terecht komt.

Overmatige wateropname geeft niet alleen een verlaging van de kwaliteit van de drijfmest en extra kosten voor opslag en afzet ervan, maar kan ook nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid en de produktie van de die-ren. Het opwarmen van het drinkwater tot lichaamstemperatuur vraagt energie. Deze energie gaat ten koste van de produktie. Ook is bekend dat een te hoge wateropname, met name bij jonge dieren, de vertering negatief beïnvloedt. De verteringssappen worden sterk verdund en de passagesnelheid van het voer door-het maagdarmkanaal neemt toe. De kans op diarree wordt daarmee ook groter.

De wateropname kan niet ongeremd worden beperkt. Water is voor het dier van levensbe-lang. Verschillende vitale levensfuncties kun-nen alleen worden uitgevoerd in aanwezig-heid van water. Zoogdieren beschikken over voedselreserves om perioden van volledige ontbering te overbruggen. Voor water geldt dit niet. Een voortdurend goede watervoorzie-ning van het dier is beslist noodzakelijk. Bij een vochtverlies van enkele procenten ont-staat reeds een dorstgevoel. Verliest een dier meer dan 10% van zijn vocht, dan sterft het. Een juiste dosering van water is in het bela van zowel de varkenshouder als het dier. 1 varkenshouder heeft er belang bij dat luxe-name en verspilling worden tegengegaar

‘g

le

OP-!

zonder dat een watertekort voor het dier ont-staat.

Op het Varkensproefbedrijf “Noord- en Oost-Nederland” te Raalte isin november 1985 on-derzoek gestart naar drinkwatervoorzienin-gen voor gespeende bigdrinkwatervoorzienin-gen. Het doel van dit onderzoek was na te gaan of er verschillen bestaan tussen drie drinkwatersystemen. Be-keken zijn de technische en economische re-sultaten en het waterverbruik in het bijzonder. Deze drinkwatersystemen waren: bijtnippel, brijbak en drinkbakje (anti-morsbak). Het be-treffende onderzoek is uitgevoerd in een kis-tenstal en omvatte ruim 1.700 gespeende big-gen.

(8)

2. MATERIAAL EN METHODE

Material and methods

2.1 Proefdieren

Het onderzoek is uitgevoerd met gespeende biggen, die afkomstig waren van verschil-lende kruisingscombinaties. De meeste big-gen waren van het kruisingstypeY(YN). Onge-veer 5% was afkomstig van andere combina-ties, namelijk Y(DN) of YN.

Beerbiggen zijn op een leeftijd van 2 à 3 we-ken gecastreerd. De biggen zijn gespeend op een gemiddelde leeftijd van 5 weken. De proefperiode liep vanaf spenen tot een ge-wicht van I!I 23 kg.

2.2 Duur en omvang van de proef

Het onderzoek is gestart in november 1985 en afgesloten in augustus 1987. Het omvatte 14 rondes. In tabel 1 wordt een overzicht ge-geven van het aantal dieren en het aantal hok-ken (= koppels), verdeeld

lende proefbehandelingen

over de

verschil-2.3 Proefbehandelingen

In dit onderzoek zijn 3 verschillende drinkwa-tervoorzieningen met elkaar vergeleken. Deze drinkwatervoorzieningen zijn:

1. bijtnippel (controlegroep); vast (+ 30 cm boven het rooster) gemonteerd aan de hokafscheiding, tussen de droogvoerbak en de voorwand.

De nippel was van een type voor kleine big-gen en had een opbrengst van 300 - 400 ml per minuut. De uitstroomopening lag onder een hoek van 2-: 67’ met het vertikale vlak.

2. brijbak; van het type met regelbare schuif en eetplateau. Het voer komt hierbij vanuit de voorraadbak op het zogenaamde eet-plateau terecht. Dit eeteet-plateau bestrijkt de hele breedte van de bak. De hoeveelheid Tabel 1: Proefomvang

Experimental size

voer die beschikbaar komt, kan met be-hulp van een verstelbare schuif worden geregeld. Het drinkwater staat ter beschik-king via een drinknippel, die in de zijwand van de bak is gemonteerd. De opbrengst van deze nippel bedroeg ongeveer 500 ml per minuut. Water en restvoer komen in het laagste gedeelte van de trog bij elkaar. De brijbak stond opgesteld in de hoek van de voorwand met de hokafscheiding.

3. Drinkbakje (anti-morsbakje); dit was (gere-kend vanaf de onderkant) ongeveer 10 cm boven het rooster geplaatst. In het ver-diepte deel van het bakje zat een druknip-pel met een wateropbrengst van gemid-deld 500 ml per minuut. Het drinkbakje was opgesteld tussen de droogvoerbak en de voorwand van het hok. Het was voor mest-varkens ontwikkeld.

De biggen hadden continu de beschikking over drinkwater. De waterdruk werd door mid-del van een voorraadvat gereduceerd tot $_ 0,23 atmosfeer (lage druk). Iedere proefbe-handeling beschikte over een eigen voorraad-vat, met daaraan gekoppeld een waterdoor-stroommeter.

In bijlage 1 zijn tekeningen van de verschil-lende systemen opgenomen.

2.4 Huisvesting

Het onderzoek is uitgevoerd in één afdeling voor gespeende biggen. In deze afdeling stonden 12 hokken opgesteld. Deze bevon-den zich aan weerszijbevon-den van het centraal gelegen voerpad. De hokken waren uitge-voerd als grondhokken met onderkomen. De afmetingen waren 1,25 m bij 2,80 m.

Vanaf het voerpad gezien bestond de vloer uit: 1,40 m metaalrooster, 1,00 m bolle vloer (onverwarmd en niet geïsoleerd) en 0,40 m betonrooster. Dit laatste rooster (noodrooster) was afgedekt met een losse plaat. Bij bevui-ling van de dichte vloer werd deze plaat weg-genomen. De klep boven de ligruimte was in

behandeling

bijtnippel brijbak drinkbakje

aantal hokken 56 56 56

aantal opgelegde biggen 575 574 589

(9)

hoogte verstel baar.

De hokafscheidingen aan de voorzijde en langs het 1,40 m roostergedeelte waren in tra-liewerk uitgevoerd. Langs de dichte vloer en het noodrooster was de hokafscheiding dicht. In de afdeling waren steeds 4 hokken met eenzelfde drinkwatervoorziening uitgerust. Bijlage 2 geeft een overzicht van de verdeling van de proefbehandelingen over de hokken. Er is mechanische ventilatie toegepast. De lucht werd vanuit de centrale gang, via klep-pen boven in de muur, de afdeling binnenge-leid. De centrale gang werd vorstvrij gehou-den. De lucht werd in de afdeling verwarmd door middel van centrale verwarming langs de zijwanden. Bij opleg is een ruimtetempera-tuur nagestreefd van 24°C. Deze temperaruimtetempera-tuur werd geleidelijk teruggebracht tot 20”aan het einde van de opfok. De temperatuur in het onderkomen was in de regel 3 - 5”hoger dan de ruimtetemperatuur.

Het aantal opgelegde biggen kon variëren van 9 tot 12. Dit komt neer op een effectief op-pervlak van 0,39 m* tot 0,29 m* per big. 2.5 Voeding en verzorging

De biggen zijn tot twee weken na opleg be-perkt gevoerd met speenkorrel (E.W. 1,10; vert. lys. l,O7). Daarna kregen de biggen on-beperkt babybiggenkorrel (E.W. 1,07; vert. lys. 1,03) verstrekt. In geval van gezondheids-stoornissen werd eventueel overgegaan op beperkte voedering. In de hokken met de bijt-nippel of het drinkbakje werd het voer ver-strekt via een droogvoerbak met vier plaatsen. De brijbak beschikte over één vreet-plaats.

2.6 Proefindeling

Een ronde omvatte steeds alle hokken binnen de afdeling. De biggen werden als toom van-uit de kraamstal verplaatst. Tomen met minder dan 9 biggen zijn aangevuld met biggen uit andere tomen, tot een maximum van 12 big-gen per hok. De tomen zijn willekeurig over de proefbehandelingen verdeeld.

2.7 Verzameling en verwerking van de gegevens

Aan het begin (spenen) en aan het einde van

de proefperiode zijn alle dieren individueel gewogen. De opgenomen hoeveelheid voer is per hok vastgelegd.

Behandelingen van ziekten en aandoeningen zijn per hok en eventueel per dier geregi-streerd. Tevens zijn van de uitgevallen dieren de datum en de oorzaak van uitval genoteerd. Het waterverbruik is per proefbehandeling gemeten voor de 4 hokken binnen een behan-deling gezamenlijk. De stand van de water-doorstroommeters is wekelijks opgenomen. De groeisnel heid, voederconversie en dage-lijkse voeropname zijn berekend als hokge-middelden. Het waterverbruik per dier per dag en de water-/ voerverhouding zijn als ge-middelde per proefbehandeling (4 hokken) berekend. De berekeningswijze van de ver-schillende kengetallen staat vermeld in bij-lage 3.

De statistische verwerking is uitgevoerd met het verwerkingspakket SPSSX. De resultaten zijn gecorrigeerd naar een gelijk oplegge-wicht en eenzelfde lengte van de opfokperio-de. Deze correctie is uitgevoerd als de betref-fende parameter significante (P 5 verschillen tussen de proefbehandelingen liet zien. Na deze correctie zijn de technische resultaten en het waterverbruik geanalyseerd volgens het model:

Yijk = Ri + Bij $_ eijk

waarin:

Yijk = groeisnelheid, voederconversie,

voer-opname, waterverbruik en water-/voerverhou-ding*

Ri = ‘ronde-effect;

B ij = behandelingseffect;

eijk = toeval.

Door deze aanpak kan de gecorrigeerde derconversie enigszins afwijken van de voe-derconversie die wordt berekend via de ge-corrigeerde groei- en voeropnamecijfers. Het ronde-effect is alleen in het model opge-nomen als er significante verschillen beston-den (P 5 0,05) tussen de rondes.

Met behulp van de A?-toets is bepaald of er tussen de proefgroepen wezenlijke verschil-len bestonden in het aantal uitgevalverschil-len dieren en het aantal behandelingen wegens gezond-heidsstoornissen.

Tot slot is een economische evaluatie opge-steld om een financiële vergelijking tussen de systemen mogelijk te maken.

(10)

3. RESULTATEN

Results

3.1 Gezondheid en uitval

In tabel 2 zijn de individuele en de hokbehan-delingen ten gevolge van gezondheidsstoor-nissen weergegeven.

In tabel 3 is het aantal voortijdig uit de proef genomen of gestorven dieren met uitvalsoor-zaak weergegeven. Daarbij is tevens aange-geven welk percentage van de opgelegde biggen tijdens de opfok is uitgevallen. De drinkwatersystemen lieten geen signifi-cante verschillen in gezondheid en uitval zien.

De biggen bij de brijbak leken wat minder last van diarree te hebben. De biggen bij het drink-bakje daarentegen wat meer. Deze tenden-zen waren niet duidelijk aantoonbaar

(P = 0,08). De gezondheidsbehandelingen tegen #hoest laten helemaal geen verschillen zien. Dit is niet verwonderlijk omdat de proef-behandelingen in één afdeling waren onder-gebracht.

Tabel 2: Individuele en hok-behandelingen van biggen naar oorzaak

Veterinary treatments

hokbehandelingen

aantal opgelegde koppels aantal behandelde kop-pels naar oorzaak: - diarree

- hoest

aantal behandelingsdagen per behandelde koppel: - diarree

- hoest

individuele behandelingen aantal opgelegde dieren aantal behandelde dieren naar oorzaak: - diarree - hoest - kreupel - diversen aantal behandelingen per behandeld dier

bijtnippel brijbak drinkbakje significantie

56 56 56 35 27 32 28 28 28 1 39 3 8I 575 574 589 103 87 123 9 7 7 7 7 3 2 4 4

184

13

3 91

ZO

195 3 99 14 N S. . N S. * N S‘ * NS* * N S. * N S# . N S. l N S. . N S. l

Tabel 3: Uitval van biggen naar oorzaak (uitgedrukt in aantal en procenten)

Mortality of piglets (numbers and percentages)

aantal opgelegde dieren uitval naar oorzaak: - diarree (%) - kreupel - diversen totale uitval (%) bijtnippel 575 7 (1,2) 0 2 9 (196)

brijbak drinkbakje significantie

574 589

6 (1 ,O) 10 (117) N S. .

1 0 N S. .

6 2 N Sl .

(11)

3.2 Technische resultaten

In tabel 4 zijn de technische resultaten van de biggen weergegeven. Eindgewicht, groei, voeropname en voederconversie zijn omgere-kend naar eenzelfde begingewicht (9,2 kg) en een vergelijkbare lengte van de opfokpe-riode (335 dagen). De ongecorrigeerde ge-middelden staan vermeld in bijlage 4. Uit de technische resultaten in tabel 4 blijkt, dat er geen aantoonbare verschillen zijn in groei en dagelijkse voeropname tussen de proefbehandelingen. De groei van de biggen schommelde rond 400 gram per dag. De ge-middelde dagelijkse voeropname varieerde van 636 tot 658 gram.

Uit de statistische analyses kwam naar voren dat de voederconversie wel significant ver-schilde. Deze afgeleide van groei en voerop-name blijkt bij gebruik van het drinkbakje blijkt duidelijk gunstiger uit te vallen dan bij de brij-bak. De voederconversie bij gebruik van de bijtnippel neemt een tussenliggende waarde in.

Tabel 4: Technische resultaten

Performance of the weaners

3.3 Waterverbruik

3.3.1 Gemiddeld watergebruik

Tijdens een oriënterende ronde, voorafgaand aan dit onderzoek, is een bijtnippel beproefd met een wateropbrengst van ongeveer 800 ml per minuut. Het watergebruik bleek gemid-deld 4,3 I per big per dag te bedragen! Dit was bijna drie maal zo hoog als dat van de andere drinkwatervoorzieningen. Er is beslo-ten om deze bijtnippel te vervangen door een uitvoering met een opbrengst van 300 - 400 ml per minuut,

In tabel 5 zijn het gemiddelde waterverbruik per dier per dag en de water-/voerverhouding per proefbehandeling weergegeven.

Het gemiddelde waterverbruik per big per dag bleek duidelijk afhankelijk te zijn van de wijze waarop het drinkwater werd verstrekt (zie tabel 5). Het waterverbruik was het laagst (1,44 liter per big per dag) bij gebruik van het drinkbakje. De bijtnippel liet de hoogste waarde zien, namelijk 1,68 liter per big per dag . aantal hokken begingewicht (kg) opfokperiode (dagen) eindgewicht (kg) groei (g/dag) voederconversie (kg voer/kg groei) * voeropname (gldag)

bijtnippel brijbak drinkbakje significantie

56 56 9 2 33’5 9 2 2219 33’5 22’5 409 397’ 1,61 ab 658 , 1,65a 1,57b 648 636 56 9 2 33’5 2218 407 NS. * P 5 0,05 NS* . * Verschillen in letteraanduiding op eenzelfde regel wijzen op aantoonbare verschillen tussen

de proefbehandelingen (P 5 0,OS).

Tabel 5: Waterverbruik en water/voer-verhouding per dier

Water consumption and water : feed ratio

aantal rondes waterverbruik (I/big/dag)* water/voer-verhouding* (1 water/kg voer) waterverbruik (verschil t.o.v. bijtnippel) bijtnippel brijbak 14 1,68b 2,58b 0 14 14 1,50a 1,44a 2,34a 2,25a - 0,18 - 0,24 drinkbakje significantie P 5 0,001 P 5 0,001

* Verschillen in letteraanduiding op eenzelfde regel wijzen op aantoonbare verschillen tussen de proefbehandelingen (P 5 0,05).

(12)

Ook de verhouding tussen water- en voerver-bruik liet significante verschillen zien. Deze verhouding lag bij gebruik van de brijbak en de drinkbak rond 2,3 : 1. De bijtnippel gaf een duidelijk minder gunstig resultaat. De water : voerverhouding was hier ongeveer 2,6 : 1. 3.3.2 Verloop van het waterverbruik tijdens

de opfok

Het waterverbruik is gedurende 11 rondes we-kelijks vastgelegd. Hierdoor was het mogelijk om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het waterverbruik tijdens de opfok. Het ver-loop van de wateropname is grafisch weerge-geven in figuur 1. De betreffende geweerge-gevens staan vermeld in biilaae 5.

2,2 290 13 L6 U 12 LO 098 096 W+ 092 5

Uit figuur 1 blijkt, dat het waterverbruik tijdens de opfok lineair toeneemt met de leeftijd van de biggen. In de eerste week na opleg is ge-middeld minder dan een liter water per big per dag gebruikt. Aan het eind van de opfok was dit toegenomen tot ongeveer twee liter. Het waterverbruik bij de bijtnippel lag gedu-rende de gehele opfokperiode boven het ni-veau van de brijbak en het drinkbakje. Wat verder bij de bijtnippel opvalt, is het relatief hoge waterverbruik in de eerste week na op-leg

Het verloop van het waterverbruik bij de brij-bak en bij het drinkbrij-bakje ontlopen elkaar niet veel.

- * - * - bij tnippel - - - - - brijbak

drínkbakj e

6 7 8 9 leeftijd ín weken

Figuur 1: Watervtirbruik in liters per big per dag in relatie tot de leeftijd en drinkwatervoorziening

(13)

3.4. Seizoensinvloeden

Om een indruk te krijgen van mogelijke tempe-ratuursinvloeden op de resultaten is het jaar in drie seizoenen opgesplitst. Daarbij is on-derscheid gemaakt tussen opleg in de zomer (juni, juli, augustus), opleg in de winter (de-cember, januari, februari) en opleg in het voor-en najaar (maart, april, mei, september, okto-ber, november). De uitkomsten zijn weergege-ven in tabel 6. Deze resultaten zijn, vanwege het beperkt aantal waarnemingen, niet statis-tisch bewerkt.

Uit tabel 6 komt naar voren, dat het waterver-bruik over het hele jaar vrijwel constant is. Al-leen bij het drinkbakje is in de zomer een lichte verhoging te zien. Groei en voeropname laten daarentegen een depressie in de zomer-maanden zien. Als gevolg hiervan is de water-/voerverhouding in de zomer hoger dan in de winter en in het voor- en najaar.

De voederconversie bij de brijbak blijkt vooral in de winterperiode ongunstig uit te vallen. Tijdens de andere seizoenen wijkt de voeder-conversie niet duidelijk af van de overige drinkwatersystemen.

3.5 Praktische ervaringen

Naast de technische en economische resulta-ten zijn in dit onderzoek een aantal praktische ervaringen opgedaan. Deze zijn moeilijk in

geld uit te drukken maar in een algehele beoordeling van wezenlijk belang.

De bijtnippel heeft als voordeel, dat het water niet wordt bevuild. De biggen beschikken per-manent over schoon water. Het vermorsen is daarentegen het belangrijkste nadeel. Dit ver-morsen van water kan worden beperkt door een nippel te kiezen met een niet te hoge op-brengst (0,3 - 0,4 Ymin). Uit een oriënterende ronde is gebleken, dat een hogere nippelop-brengst tot een aanzienlijk hoger waterver-bruik leidt. Naast de wateropbrengst spelen ook de hoogte en de plaats van de nippel in het hok voor het vermorsen een rol. De plaats moet zodanig gekozen worden, dat de big recht voor de nippel gaat staan om te drinken. Dit laatste wordt bevorderd door de nippel op te sluiten tussen de droogvoerbak en de voor-wand van het hok. Verder kunnen zoge-naamde beschermplaatjes aan beide kanten van de nippel worden aangebracht. Het nut-tige effect daarvan is echter nog niet aantoond. De nippel dient niet te worden ge-plaatst op of dichtbij de ligruimte van de big-gen. De gewenste hoogte van de nippel is afhankelijk van de grootte en daarmee van de leeftijd van de biggen. De bijtnippels in dit onderzoek waren op een vaste hoogte ge-monteerd. Met name jong gespeende biggen hadden daardoor moeite om goed gebruik te maken van de nippel. Bij de zwaardere big-gen leek een hogere plaatsing gewenst. De Tabel 6: Technische resultaten en waterverbruik, ingedeeld op basis van seizoenen

Technical results and water consumption of weaners, as ìnfluenced by seasonal ef-fee ts seizoen** aantal rondes uitval eindgewicht (kg) groei (g/dag) voederconversie (kg voer/kg groei) voeropname (g/dag) waterverbruik (I/big/dag) water/voer-verhouding (1 water/kg voer) DRINKWATERSYSTEMEN bijtnippel 1 2 3 4 4 6 1 6 2 21,9 23,3 23,4 378 421 423 1 4 3 22,0 383 brijbak 2 4 6 21,8 376 3 6 4 23,4 424 1 4 6 21,2 359 2 ~-4 3 23,0 412 3 6 7 23,3 422 1,62 159 159 1,63 1,69 1,59 159 613 668 672 628 633 667 571 1,61 1,56 659 655 1,70 1,72 1,67 1,54 1,46 1,55 1,58 1,42 1,41 2,77 256 2,49 2,43 2,30 2,32 2,76 2,16 2,16 / drinkbakje

(14)

voorlichting beveelt daarom het gebruik van een in hoogte verstelbare nippel aan. Deze dient onder een hoek van 67’ met de achter-wand te zijn geplaatst, zodat de biggen de kop schuin omhoog moeten houden tijdens het drinken.

Bij de drinkbakjes komt het water uit de druk-nippel, die in het bakje gemonteerd is. Het water komt in het bakje terecht en wordt van daaruit door de biggen opgenomen. De kans op vermorsen is klein.

Bij een wateropbrengst van 0,5 I/min kunnen de dieren over voldoende drinkwater beschik-ken

Bij gebruik van drinkbakjes kan bevuiling van het drinkwater optreden. Om dit te voorkomen moeten de volgende zaken in acht worden genomen. Het aanbrengen van beugels aan beide zijden van het bakje of het insluiten van het bakje tussen bijvoorbeeld de droogvoer-bak en de voorwand verkleint de kans op be-vuilen aanzienlijk. In dit onderzoek is bevui-ling slechts sporadisch voorgekomen. Drink-bakjes moeten bij voorkeur niet in de vrije (mest-)hoek van het hok worden geplaatst. De gebruikte brijbakken met eetplateau en regelbare schuif vragen duidelijk meer aan-dacht dan de twee andere systemen. Vooral de afstelling van dit type brijbak leverde pro-blemen op. Teveel voer in de trog of het ver-stopt raken van de doorlaatopening waren regelmatig voorkomende zaken. Gezien de ervaringen, die zijn opgedaan bij mestvar-kens, zal klepdosering mogelijk minder pro-blemen geven. De trog onder het klepmecha-nisme zal aan de grootte van de dieren aanpast moeten zijn. Een zeugetrog is voor ge-speende biggen duidelijk te groot. De biggen moeten dan met de voorpoten in de trog staan om te eten en te drinken. Daarmee worden voervermorsen en bevuiling van de trog in de hand aewerkt.

De wateropbrengst van de drinkwatervoorzie-ningen is tenminste tweemaal per ronde ge-controleerd. Als de gemeten opbrengst af-week van de gewenste wateropbrengst, werd de nippel gedemonteerd en schoongemaakt. Dit moest bij de bijtnippels vrij vaak gebeuren, Door de lage wateropbrengst was daar eer-der sprake van (gedeeltelijke) verstopping. De nippel in het drinkbakje behoefde gedu-rende het onderzoek helemaal geen onder-houd. Deze nippel was uitgerust met een vuil-vanger. Verstopping door vuilaanzetting werd hiermee effectief voorkomen.

(15)

ISCHE EVALUATIE

Economie evalua tion

In de economische evaluatie zijn alleen de statistisch aantoonbare verschillen in de tech-nische resultaten opgenomen, Verder is reke-ning gehouden met verschillen in kosten voor waterverbruik, mestopslag, mestafvoer en huisvesting.

4.1 Technische resultaten

De drinkwatersystemen verschilden niet sig-nificant van elkaar wat groei en voeropname betreft. De voederconversie liet wel een dui-delijk verschil zien tussen de brijbak en het drinkbakje. Dit kengetal is een afgeleide van .groei en voeropname en geeft een indruk van de mate waarin (verstrekt) voer tot gewichts-toename heeft geleid. De brijbak komt hieruit duidelijk negatief naar voren. Het is niet uitge-sloten, dat dit een oorzaak heeft in de afstel-lingsproblemen met de brijbak. Ook het ver-schil in aantal vreetplaatsen (één ten opzichte van vier) kan een rol hebben gespeeld. Om verschillen in voerderconversie financieel te waarderen, zal moeten worden uitgegaan van de (niet aantoonbare) verschillen in groei (eindgewicht) en voeropname.

De kostprijs van 1 kg gewichtsverschil binnen het gewichtstraject 20 - 27 kg bedraagt bij een EAA-prijs van f 3,80; f 2,45 (BAKKER, 1987). De prijs van biggenvoer is gesteld op f 80,- per 100 kg.

In tabel 7 is het economisch verschil ten ge-volge van verschil in voederconversie per big weergegeven. De bijtnippel is hierbij als nul-object gekozen.

Uit tabel 7 blijkt dat de verschillen in voeder-conversie aanzienlijke financiële consequen-ties met zich meebrengen. Het verschil tus-sen de brijbak en het drinkbakje bedraagt bijvoorbeeld f 1,05 per afgeleverde big. 4.2 Waterverbruik en mestafzet

Het waterverbruik brengt directe kosten met zich mee als gevolg van drinkwaterafname van de waterleidingmaatschappij. Daarnaast zijn er indirecte kosten voor mestopslag en mestafvoer.Bij het berekenen van de kosten als gevolg van een verschil in waterverbruik zijn de volgende uitgangspunten gekozen: - drinkwaterkosten: f 1 ,-/m3

- kosten extra

mest-opslag (CAD-BV, 1986): f 11,63/m3 op-slagcapaciteit

- kosten mestafvoer: f lO,-/m3 (tarief mest-bank bij 8% ds)

- opfokperiode per big: 33,5 dagen (proef-gemiddelde).

Tabel 7: Economisch verschil tussen de drinkwatersystemen ten gevolge van het verschil in voederconversie (in guldens per afgeleverde big

Financial consequences (Dfl. per weaner), caused by differences in performance

bijtnippel 1 brijbak / d r i n k b a k j e 1 Technische verschillen eindgewicht (kg) totale voeropname (kg) Financiele verschillen eindgewicht totale voeropname totaal verschil 0 - 04 1 - 01 9 0 - 03 1 - 07 1

f om

- f

0,98

- f

0,25

f 0900

+ f

0,24

+ f

0,56

f wo

- f

0,74 +

f

0,31

(16)

In tabel 8 is het economisch verschil als ge-volg van een verschil in waterverbruik weerge-geven.

Tabel 8 laat zien, dat de financiële voordelen van het lage waterverbruik van de brijbak en het drinkbakje gering zijn. Het voordeel dat hiermee wordt behaald, varieert van elf tot veertien cent per big. De kosten voor mestop-slag en mestafvoer wegen hierbij het zwaarst. 4.3 Investeringskosten

De huisvestingsomstandigheden tussen de proefbehandelingen verschilden alleen van elkaar voor wat betreft drinkwater- en voersys-teem. Deze verschillen zijn in de economi-sche evaluatie opgenomen.

De jaarlijkse kosten voor huisvesting zijn op-gebouwd uit:

- afschrijving:

- brijbak: 20 % (levensduur 5 jaar) - overige: 13,3% (levensduur 75 jaar) - rente op jaarbasis: 7%

- onderhoud: 1%.

Bij de berekening van de investeringskosten zijn de volgende richtprijzen (exclusief B.T.W.) aangehouden: - aanschafprijs; - droogvoerbak: f 130,-- bijtnippel

: f

20,-- drinkbakje

: f

46,-- brijbak:

f

155,-- 8 rondes per jaar;

- 10 dieren per hok.

In tabel 9 zijn de investeringskosten per drink-watersysteem weergegeven. Hieruit komt naar voren, dat de bijtnippel het voordeligst en de brijbak het duurste is. De jaarkosten voor de brijbak vallen hoog uit.

Dit wordt veroorzaakt door de korter ingecal-culeerde levensduur. Deze levensduur is ge-baseerd op ervaringen met de brijbak bij mestvarkens. De verschillen in investerings-kosten zijn overigens klein.

Tabel 8: Economisch verschil in waterverbruik tussen de proefbehandelingen ten opzichte van de bijtnippel (in guldens per afgeleverde big)

Financial consequences of differences in water consumption (Dfl. per weaner)

bijtnippel brijbak drin kbakje drinkwater mestopslag mestafvoer

f wo

+f 0,Ol

+f

0,Ol

f wo

+f

0,04

+f

0,05

f QO0

+f

0,06

+f

0,08 totaal verschil

Tabel 9: Jaarkosten van investering in voer- en drinkwatervoorzieningen (in guldens per afgele-verde big)

Investments (Dfl. per weaner)

bijtnippel 1 brijbak / d r i n k b a k j e 1

investeringskosten

f

0333

f

0,47

f 039

(17)

4.4 Overzicht van de totale kosten

In tabel 10 is een samenvatting weergegeven van de economische verschillen tussen de drinkwatersystemen. Daarin zijn de meerkos-ten (-) en de meeropbrengsmeerkos-ten (+) per sys-teem aangegeven ten opzichte van de bijtnip-Pel

Uit dit totaaloverzicht blijkt, dat het drinkbakje het hoogste economische rendement ople-vert Dit wordt veroorzaakt door de gunstige technische resultaten en het lage waterver-bruik. De brijbak, die in dit onderzoek was betrokken, is het minst rendabel. Dit is vooral te wijten aan de ongunstige technische resul-taten.

Tabel 10: Overzicht van de economische verschillen (in guldens per afgeleverde big) tussen de onderzochte drinkwatersystemen

Summary of the economical dífferences (Dfl. per weaner) by use of different systems for water supply

technische resultaten waterverbruik huisvestingskosten bijtnippel brijbak

f QOO

-f

0,74

f wo

+f

0,ll

f wo

-f

0,14 drinkbakje

+f

0,31

+f

0,14

-f

0,06 totaal

f

o,oo 1

-f

077 /

+f

039 /

(18)

5 . DISCUSSIE EN CONCLUSIES komt hierbij ongunstig naarvoren. Bij

mestvar-Discussion and conclusions

kens is een soortgelijke tendens waargeno-men (PEERLINGS, 1986). Een bevredigende

verklaring voor dit fenomeen ontbreekt, te-meer omdat de beide parameters (groei en voerverbruik) waaruit de voederconversie wordt berekend, niet duidelijk tussen proefbe-handelingen verschillen. Mogelijk spelen de problemen, die zich voordeden met de afstel-ling van de brijbak, hierbij een rol. Het is daarom voorbarig om op grond van dit onder-zoek de brijbak in het algemeen te veroorde-len. De brijbak met plateauvoedering en re-gelbare schuif komt ongunstig uit dit onder-zoek naar voren. Misschien is een ander do-seersysteem wel goed.

Als tweede punt moet worden opgemerkt, dat de brijbakken over één vreetplaats beschik-ten, terwijl de droogvoerbakken met vier vreet-plaatsen waren uitgevoerd. Dit vreetplaatsef-fect is verstrengeld met de drinkwatervoorzie-ningen. Daardoor is het niet mogelijk beide effecten apart in te schatten.

Gespeende biggen worden in de eerste we-ken na het spenen vaak beperkt gevoerd. Daarom wordt in het algemeen een meervaks-droogvoerbak geadviseerd. Met een één-vaksdroogvoerbak zal bij een beperkte gift meer competitie optreden aan de voer-bak. Bij onbeperkte voedering zal het aantal vreetplaatsen minder van belang zijn. Dit wordt ondersteund door onderzoek bij mest-varkens. VISSCHER (1983) vond geen ver-schillen in technische resultaten bij onbe-perkte voeding via droogvoerbakken met één of met vier vreetplaatsen. De brijbak kan al-leen goed functioneren als deze met één vreetplaats is uitgevoerd. Meer vreetplaatsen leidt onherroepelijk tot bevuiling en voerver-morsen. Een verschil in aantal vreetplaatsen bij verschillendde drinkwatervoorzieningen is daarom inherent aan het systeem.

5.1 Gezondheid en uitval

Het aantal behandelingen ten gevolge van gezondheidsstoornissen en de uitval geven een indruk van de gezondheidstoestand van de dieren. In dit onderzoek zijn geen signifi-cante verschillen tussen de drinkwatersyste-men geconstateerd.

PEERLINGS (1986) heeft bij mestvarkens de brijbak vergeleken met de drinknippel met droogvoerbak. Uit dat onderzoek bleek dat bij de brijbak meer diarree optrad. Deze in-druk wordt in dit onderzoek niet bevestigd. Er is wel een tendens, dat eenmaal behandelde dieren vaker behandeld moeten worden, ofte-wel dat ze langer (en ernstiger) ziek zijn. De verwachting dat vochtig voer in de brijbak voor een hogere infectiedruk en daarmee voor meer gezondheidsstoornissen zorgt, komt hier niet uit. Het aantal behandelde big-gen als gevolg van diarree is bij de brijbak niet groter.

Bij het drinkbakje bestaat risico van bevuiling van het drinkwater. Onderzoek (PEERLINGS, 1985) heeft uitgewezen dat het kiemgetal van water uit drinkbakjes aanzienlijk hoger is dan dat van water uit een nippel. De kans op ziek-te, met name diarree, neemt daarmee toe. In dit onderzoek lijkt een tendens in die richting aanwezig te zijn. Deze kan echter niet duide-lijk aangetoond worden. Bij gebruik van het drinkbakje is het aantal individuele en groeps-behandelingen niet significant verschillend van de bijtnippel. Bij mestvarkens (PEER-LINGS, 1985) kon dit evenmin worden aange-toond.

5.2 Technische resultaten en waterverbruik De verschillen in groei en dagelijkse voerop-name zijn gering. De groei van de biggen ge-voerd aan de brijbak lijkt achter te blijven bij de andere proefbehandelingen, maar dit ver-schil kon niet aangetoond worden. Bij mest-varkens is een tegenovergestelde tendens waargenomen (PEERLINGS, 1986). Ook daar was het echter niet mogelijk de verschillen statistisch te onderbouwen.

De voederconversie verschilt wel significant tussen de proefbehandelingen. De brijbak

De technische resultaten van het drinkbakje zijn vergelijkbaar met die van de bijtnippel. Een iets lagere voeropname leidt door een gunstige voederconversie tot ongeveer de-zelfde groei.

Deze resultaten komen goed overeen met die bij mestvarkens (PEERLINGS, 1985). Uit dat onderzoek kwamen dezelfde tendenzen naar voren. De voeropname en groei waren bij bruik van het drinkbakje iets lager dan bij ge-bruik van de bijtnippel. De voederconversie neigde ook iets gunstiger te zijn.

(19)

brij-bak is wezenlijk lager dan bij de bijtnippel. De waterbesparing is bij de brijbak 11% en bij het drinkbakje zelfs 14%. Een vergelijkbare be-sparing is ook bij mestvarkens waargenomen (PEERLINGS, 1985 en 1986; PLAGGE, 1988). Het lagere waterverbruik bij de brijbak en het drinkbakje leidt niet tot een aantoonbaar ver-schil in voeropname. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat de wateropname tussen de drie proefbehandelingen niet we-zenlijk verschilde. Verschillen in waterverbruik zijn naar alle waarschijnlijkheid gebaseerd op vermorsing.

Bij gebruik van de bijtnippel is de waterop-brengst van de nippel van grote invloed op het waterverbruik. Uit een oriënterende ronde is gebleken, dat een opbrengstverhoging van 400 naar 800 ml per minuut tot een aanzienlijk hoger waterverbruik (+ 300 %) leidt. Dit be-vestigt het belang van de nippelopbrengst in relatie tot beperking van het waterverbruik. Een bijtnippel met wateropbrengst van 300 -400 ml per minuut is toereikend voor ge-speende biggen. Uit dit onderzoek kan niet worden afgeleid of - en zo ja in hoeverre - een lagere opbrengst tot verdere beperking van vermorsen en mogelijk luxe-consumptie zal leiden. Het is bekend, dat de kans op verstopt raken toeneemt naarmate de wateropbrengst van de nippel daalt. Nippels met een watergift van 300 - 400 ml vereisen daarom wekelijkse controle.

Het risico van verstopt raken van de nippels kan mogelijk worden verkleind door het voor-raadvat lager te monteren en de nippels van een grotere doorlaatopening te voorzien. De grotere doorstroomopening compenseert de lagere druk. Vuildeeltjes zullen minder snel verstopping veroorzaken.

Aan de wateropbrengst van de nippel in de brijbak en in het drinkbakje worden minder strenge eisen gesteld dan aan die van de bijt-nippel. Het morswater wordt immers opge-vangen en blijft beschikbaar als drinkwater. Uit de gegevens over het waterverbruik per seizoen komt geen duidelijk seizoenseffect naar voren. Het waterverbruik vertoont, op verschillen tussen drinkwatervoorzieningen na, slechts kleine schommelingen. Tijdens het onderzoek hebben geen

temperatuurregi-straties plaatsgevonden. Zodoende kan de relatie tussen het waterverbruik en de omge-vingstemperatuur niet exact worden vastge-steld. Toch mag worden aangenomen dat de ruimtetemperatuur in de zomermaanden re-gelmatig de gewenste waarde heeft over-schreden. Uit de voeropname valt af te leiden dat de biggen in deze periode hun warmte-produktie hebben verlaagd door minder voer op te nemen. De voeropname is namelijk bij alle systemen in de zomer het laagste. Deze verlaagde voeropname leidt tot een hogere water-/voerverhouding in de zomer.

Het waterverbruik van de biggen toont een (lineair) stijgend verloop in de tijd. In de eerste week na het spenen is het dagelijks verbruik ongeveer 0,7 liter per big. Aan het eind van de opfok is dit toegenomen tot ongeveer 2 liter. AUMAITRE (1965) heeft de waterbehoefte van biggen beschreven volgens de volgende

formule: -I = 242,8 W Waarin: l W +7 -8 72 wate kilog dag gew’i

ropname in grammen Per ram lichaamsgewicht Per cht van de big in kilogr*am-men.

Uit deze formule kan worden afgeleid dat de waterbehoefte van een big tijdens de eerste week na spenen (+ 10 kg lichaamsgewicht) ongeveer 1,O liter per dag zal zijn. Bij een ge-wicht van 22 - 23 kg is de waterbehoefte rela-tief gezien afgenomen tot 2,0 liter per dier. Deze berekende waterbehoefte komt vrij goed overeen met het gemeten waterverbruik in dit onderzoek.

Het waterverbruik bij de bijtnippel vertoont één duidelijke uitschieter. In de eerste week na het spenen werd gemiddeld een halve liter (80 %) meer water per dier per dag verbruikt dan bij de andere drinkwatersystemen. In de tweede week was dit verschil teruggebracht tot ongeveer 0,l liter (10 %). Dit aanvankelijke verschil kan worden verklaard door gewen-ning aan de nippel.

Voor het spenen kregen de biggen het water namelijk aangeboden in bakjes. Ook de nog heersende zuigreflex en de vaste hoogte van de nippel kunnen tot spelen met de nippel en vermorsing van drinkwater aanleiding heb-ben gegeven. Daarom is het zeer gewenst dat de bijtnippel in hoogte verstelbaar is. De

(20)

hoogte -instelling di ent te word

aan de grootte van de dieren. en aan gepa .st 54 Conclusies

e

vol-5.3 Economische evaluatie

Uit de economische evaluatie komt naar vo-ren dat de financiële verschillen tussen de drinkwatersystemen vooral worden veroor-zaakt door het significante verschil in voeder-conversie. Voederconversie is een afgeleide van voeropname (eigenlijk voerverbruik) en groei, die beide niet duidelijk verschilden tus-sen de proefbehandelingen. Als zodanig is het moeilijk om de gevolgen van de verschil-len in voederconversie financieel te beoorde-len. In dit verslag is ervoor gekozen om de voederconversie financieel te vertalen in op-brengstverschillen als gevolg van verstrekte hoeveelheden voer en gerealiseerde groei. Uit de economische evaluatie blijkt, dat de brijbak een nadelig saldo van f 0,77 per ge-speende big laat zien ten opzichte van de bijt-nippel. Het drinkbakje biedt daarentegen een gunstiger saldo dan de bijtnippel van

f

0,39 per gespeende big. Als de verschillen in tech-nische resultaten buiten beschouwing wor-den gelaten, blijken de financiële verschillen tussen de drinkwatervoorzieningen te zijn ge-reduceerd tot enkele centen.

Bij de economische evaluatie is geen reke-ning gehouden met de extra arbeidskosten voor de controle op het functioneren van de brijbak en de bijtnippel, en eventueel het af-stellen respectievelijk demonteren ervan. Ook de extra kosten voor het incidenteel schoon-maken van de brijbak en het drinkbakje als gevolg van bevuiling, zijn buiten beschou-wing gelaten.

De tarieven voor mestafvoer zijn gebaseerd op het droge stofgehalte van de mest, Zo-doende leidt een beperking van de hoeveel-heid morswater niet alleen tot een kleinere hoeveelheid mest, maar ook tot een lager af-voertarief als gevolg van een hoger droge stofgehalte.

Dit is in het voordeel van de brijbak en het drinkbakje. Een mogelijke verhoging van de tarieven in de toekomst zal leiden tot een ver-der voordeel voor de brijbak en het drinkbak-je. Bij de berekening van de kosten voor mes-tafvoer is uitgegaan van het tarief van januari 1988 met 8% droge stof.

Op basis van dit onderzoek kunnen d gende conclusies worden getrokken: De drinkwatervoorzieningen hebben gedu-rende het onderzoek naar tevredenheid functioneerd. De groei, voeropname en ge-zondheid van de biggen bleken niet te wor-den bei’nvloed door de wijze van waterver-strekken. Bij de gebruikte brijbak liet de voer-dosering echter te wensen over. De voer-dosering kon worden bijgesteld met een regelbare schuif. Dit principe is echter onnauwkeurig, waardoor situaties voorkwamen, variërend van een geheel gevulde trog tot het niet dose-ren van enig voer.

Uit het onderzoek bleek, dat de voedercon-versie van de biggen aan de brijbak signifi-cant hoger was dan die van de andere syste-men. De afstelling van de brijbak gaf nogal wat problemen. Hierdoor was het aanbod van voer erg onregelmatig. Het is nog niet duide-lijk of dit de werkeduide-lijke oorzaak is van de on-gunstige voederconversie. Ook het aantal vreetplaatsen was anders dan bij de andere proefbehandelingen. De indruk bestaat dat dit bij beperkte voedering de technische re-sultaten negatief kan beïnvloeden. Op grond van het onderzoek kunnen geen conclusies worden getrokken over de brijbak in het alge-meen. Wel kan worden geconcludeerd, dat de brijbak met eetplateau en regelbare schuif, zowel uit praktisch als economisch oogpunt minder aantrekkelijk is voor gebruik bij gespeende biggen. Het is gewenst nader onderzoek uit te voeren met brijbakken, die volgens een ander doseringsprincipe werken.

Het waterverbruik bij de brijbak en het drink-bakje, elk met een nippelopbrengst van 3: 500 ml/minuut, is duidelijk gunstiger dan dat van de bijtnippel met een opbrengst van 300 - 400 ml. De waterbesparing ligt in de orde van 10 - 15%. De financiële consequen-ties zijn echter gering.

In de praktijk worden veelal bijtnippels toege-past met een aanzienlijk hogere opbrengst (500 - 800 ml). Het waterverbruik zal daardoor aanzienlijk hoger liggen, Aanpassing van de nippels of plaatsing van drinkbakjes zal in veel gevallen aantrekkelijk zijn.

Het waterverbruik van gespeende biggen be-draagt gemiddeld over de opfokperiode

(21)

on-geveer 1,5 liter per big per dag. In de eerste week na het spenen bedraagt het verbruik ongeveer 0,7 liter per dag. Aan het eind van de opfok is het verbruik toegenomen tot onge-veer 2,0 liter per big per dag. Deze waarden komen goed overeen met de waterbehoefte van biggen die in de literatuur gevonden wordt. Op grond hiervan wordt geconclu-deerd dat bij de brijbak en het drinkbakje wei-nig water is vermorst of als luxe is geconsu-meerd.

Het waterverbruik van gespeende biggen is gedurende het hele jaar vrij constant. In de zomermaanden werd, tegen de verwachting in, geen duidelijke verhoging in het waterver-bruik waargenomen. Wel werd in die periode een terugval van de voeropname geconsta-teerd. Dit betekent dat gespeende biggen hun warmte-afgifte niet op peil houden door extra verdamping via de longen (een varken kan niet zweten) of door het opwarmen van betrekkelijk koel drinkwater. Door minder voer op te nemen is de warmteproduktie verlaagd. Als drinkwatervoorziening voor gespeende biggen zijn zowel de bijtnippel met lage water-opbrengst (300 - 400 ml) als het drinkbakje (anti-morsbakje) geschikt. Bij het gebruikvan deze bijtnippel moet met een hoger waterver-bruik en daarmee een hogere mestproduktie rekening worden gehouden. De financiële consequenties hiervan zijn echter gering. Een hogere wateropbrengst van de bijtnippel leidt onherroepelijk tot een toename van vermor-sen.

Over de brijbak kunnen geen algemeen gel-dende conclusies worden getrokken. Het in dit onderzoek gebruikte type met voerplateau en regelbare schuif krijgt echter een nega-tieve beoordeling.

6. LITERATUUR

References

Aumaitre, A., 1965.

In: The nutrient requirement of pigs. Ed. R. Braude

Commonwealth agricultural bureaux, Slougl-Engeland, 1981: p.p. 299 - 303.

Bakker, C.M., 1987.

Toelichting op de berekening van de lande-lijke richtprijs (30/11/87 - 01/07/88).

Consulentschap in Algemene Dienst voor de Varkenshouderij, Rosmalen.

CAD-BV, 1986.

Mestopslag en mestverwerking.

Consulentschap in Algemene Dienst voor de Bedrijfsuitrusting in deveehouderij, Wagenin-gen.

Peerlings, J., 1985.

Drinkwaterverstrekking aan mestvarkens I ll. Het gebruik van een anti-morsbak bij onbe-perkte drinkwaterverstrekking.

Proefverslag nr. 42, Varkensproefbedrijf “Zuid- en West-Nederland”, Sterksel. Peerlings, J., 1986.

Mogelijkheden van brijbak voor onbeperkte voer- en waterverstrekking aan mestvarkens. Proefverslag nr. 49, Varkensproefbedrijf “Zuid- en West-Nederland”, Sterksel. Plagge, G., 1988

Mondelinge mededelingen. Visscher, J.W., 1983.

Vergelijking van één of vier vreetplaatsen per droogvoerbak bij vleesvarkens.

Proefverslag nr. 34, Varkensproefbedrijf “Noord- en Oost-Nederland”, Raalte.

(22)

BIJLAGE 1:

TOELICHTING OP DE DRINKWATERSYSTEMEN

Appendix 1: VVa ter supply systems

Bijtnippel

De gebruikte bijtnippel is van een type voor kleine biggen. De bijtnippel is geplaatst tus-sen de droogvoerbak en de voorwand op een

hoogte van $_ 30 cm boven het rooster. De nippel staat onder een hoek van 67’ met de vaste wand. De wateropbrengst bedraagt 0,3 - 0,4 I/min.

Drinkbakje

Het drinkbakje is een bakje waarin, op korte afstand van de bodem, een druknippel is aan-gebracht.

Het bakje is aangebracht tussen de voorwand en de droogvoerbak op Z!I 10 cm boven de rooster. De wateropbrengst van de druknippel bedraagt ongeveer 0,5 Vmin. De uitvoering die in het onderzoek was betrokken, was ont-wikkeld voor mestvarkens.

= afsnijlijn voor = vuiívanger = drukstift = waterniveau

(23)

-7

---’ . . <.

i

(24)

BIJLAGE 2:

TEKENING VAN DE AFDELING

Appendix 2: Design of the experimental unit

bijtnippel : nr. 1,3, 5, 7. brij bak : nr. 2, 4, 6, 8. drinkbakje: nr. 9, 10, 11, 12. __ . -7-1 -- L?

(25)

BIJLAGE 3:

BEREKENINGVAN DETECHNISCHE KENGETALLEN

Appendix 3:

Cakulation technics for technical results

begingewicht = totale begingewicht van de afgeleverde dieren per hok aantal afgeleverde dieren per hok

eindgewicht = totale eindgewicht van de afgeleverde dieren per hok aantal afgeleverde dieren per hok

opfokdagen = aantal ligdagen van de afgeleverde dieren per hok aantal afgeleverde dieren per hok

groeisnel heid = eindgewicht - begingewicht opfokdagen

voederconversie = voeropname

eindgewicht - begingewicht

voeropname van de opgelegde dieren per hok voeropname =

(g/dier/dag) opfokdagen

waterverbruik = totale waterverbruik per systeem (4 hokken)

(I/dier/dag) opfokdagen

waterverbruik water-/voerverhouding =

(26)

BIJLAGE 4: ONGECORRIGEERDETECHNISCHE RESULTATEN

EN WATERVERBRUIK

Appendix 4: Uncorrected mean values of performance and water

consump tion.

aantal hokken begingewicht (kg) opfokperiode (dagen) eindgewicht (kg) groei (g/dag) voederconversie (kg voer/kg groei) voeropname (g/dag) wateropname (Vdag) water-/voerverhouding (1 water/kg voer)

bijtnippel brijbak drinkbakje

56 56 9 0 33’5 9 4 22’8 33’9 41ó 22’9 394’ 56 9 2 33’6 23’0 408’ 1,60 1,66 1,57 657 649 637 1,69 1,52 1,44 2,59 2,34 2,26

BIJLAGE 5:

WATERVERBRUIK PER LEVENSWEEK

Appendix 5:

Water consumption related to age and method of

sup-PlY

Waterverbruik per levensweek per drinkwatersysteem (in liters per big per dag)

bijtnippel / brijbak / d r i n k b a k j e 1

levensweek 6 1 JO 0,62 0,72

levensweek 7 1,27 1,lO IJ3

levensweek 8 1,72 1,58 2,03

(27)

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

Published research reports

Proefverslag P 1.8

“De invloed van één- of tweemaal insemine-ren in dezelfde bronstperiode op de vrucht-baarheid van zeugen”

Proefverslag P 1.9

“Vergelijking van drie luchtinlaatsystemen bij mestvarkens”

Proefverslag P 1 .lO

“Verloop van groei en voederconversie tijdens de mestperiode”

Proefverslag P 1.11

“De invloed van de volgorde van onbeperkt en beperkt voeren op de mesterijresultaten van vleesvarkens”

Proefverslag P 1.12

“Vergelijking van brijvoedering m.b.v. een vol-automatische brijvoerinstallatie met droog-voedering via de droogvoerbak”

Proefverslag P 1 .13

“Methode voor een economische evaluatie van bedrijfsaanpassingen in de

varkenshou-“,, der11

Proefverslag P 1.14

“Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een krachtvoer-station”

Proefverslag P 1 .15

“Het voeren van Corn-Cob-Mix in brijvorm aan mestvarkens”

Proefverslag P 1.16 “Het mesten van beren” Proefverslag P 1 .17

“Vergelijking van twee brijvoersystemen en twee water/voerverhoudingen voor mestvar-kens”

Proefverslag P 1.18

“Het effect van direct beercontact bij gelten” Proefverslag P 1 .19

“Ervaringen met grondbuisventilatie in een kraamafdeling”

Proefverslag P 1.20

“Huisvesting van gespeende biggen buiten het kraamopfokhok”

Proefverslag P 1.21

“De invloed van de voersoort tijdens de zoog-en opfokperiode op de opfokresultatzoog-en van biggen”

Proefverslag P 122

“Voorstudie naar mogelijkheden van proces-besturingen in de varkenshouderij in de jaren negentig”

Proefverslag P 1.23

“Vergelijking van drie- met viermaal daags voeren van mestvarkens met behulp van een volautomatische brijvoerinstallatie.

Proefverslag P 1.24

“Opfok- en mesterijresultaten van beren en borgen”

Proefverslag P 1.25

“Drinkwatervoorzieningen voor gespeende biggen”

Exemplaren van proefverslagen kunnen wor-den verkregen door f 750 per verslag over te maken op postgirorekeningnummer

51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7, 5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslagnummer.

U kunt zich ook abonneren op het periodiek Praktijkonderzoek Varkenshouderij. U ont-vangt dan 6 keer per jaar een periodiek met daarin de resultaten van het onderzoek. U heeft dan de mogelijkheid om onderzoeksver-slagen gratis te bestellen.. Bovendien ont-vangt u de jaarverslagen van de regionale proefbedrijven en het Proefstation gratis. U kunt zich hierop abonneren door f 35,- over te maken op postgirorekeningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7’5245 NB Rosmalen, onder vermelding van perio-diek Praktijkonderzoek Varkenshouderij.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Over het algemeen ligt in vergelijking met de Nederlandse aanvoer bij de Duitse aanvoer de verhouding tussen grote en kleine sortering wat gunstiger (d.w.z. meer grote koolvis),

Bij het advies voor aanvullende werkzaamheden is vooral uitgegaan van de resultaten van de workshops die in het voorjaar 2012 zijn gehouden voor de operationele percelen Meteo

ziening van het gewas, grondsoort en gewasontwikkeling. Da~waas.t wtfrd~h;. g~gevens ge- bruikt over relaties· tusseri ziekte.;.. gens vaste ~elrnethod1el&lt;en. dauw en

Kunnen we er niet beter voor zorgen dat iedereen de goede zorg krijgt die hij nodig heeft.. Nu staan we allemaal stijf van de stress om ons door het verkeer

Zorg voor congruentie in de (financiële) incentives voor alle zorgactoren die het continu, duurzaam en structureel werken aan kwaliteitsvolle zorg stimuleren Een

Gezien het verkeer tussen boerderij en land: het omrijden, zou men verwachten dat tijdens de werkweek bij de 48e en 24e laan hogere intensiteiten worden gemeten dan halverwege

De Rijksoverheid stimuleert met haar beleid de biobased economy in Nederland. De markt van biobased producten wordt steeds groter. Daarom wil het Rijk zelf ook biobased én

De bedrijven zijn geselec- teerd omdat de opbrengst van gras en maïs (in kg droge stof en stikstof per ha) duidelijk hoger is dan de opbrengsten waarop de gebruiks- normen