• No results found

Balanceren tussen efficiënte ordehandhaving en vooringenomenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Balanceren tussen efficiënte ordehandhaving en vooringenomenheid"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BALANCEREN TUSSEN EFFICIËNTE

ORDEHANDHAVING EN

VOORINGENOMENHEID

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (01605715) (Vanden Hemel Andres)

Academiejaar 2019-2020

Promotor: Pauwels Lieven

Commissaris: Roelandt Jan

(2)

i

Abstract

The aim of this research was to map out the experiences of Flemish youth people with ethnic profiling. Based on existing research, the hypothesis: “Young people belonging to the ethnic-cultural minority feel more ethnically profiled compared to young people belonging to the majority” was formed. The experiences of Flemish youth were questioned with an online survey and the hypothesis was confirmed. Young people belonging to the ethnic minority experienced more unfounded police contact, they identified factors such as their ethnicity as one of the main causes and they also have a significant lower confidence in police authorities. The strength of this research was the contribution to the scientific knowledge. However, this research also has some weaknesses. Such as the use of a convenience sample and the fact that the sample was limited to Flemish youth. Consequently, it is recommended that in future research, a probability sample will be used which focuses on the entire Belgian youth population. Besides that, some recommendations for police officers can be formulated. The respondents indicated that mutual respect could be improved and that police officers engage them in an aggressive way and from a dominant position. They also pointed out that police officers engage them because of their age, sex and ethnicity and they said that the contact can be improved if the police officers would (more clearly) justify their actions. These last two comments can be linked, because if police officers clearly communicate the reason of their contact, other assumptions would not be made.

(3)

ii

Voorwoord

Alvorens verder te gaan met de inhoudelijke uiteenzetting van het onderzoek inzake etnisch profileren, wil ik eerst enkele personen bedanken. Eerst en vooral wil ik Prof. Dr. Lieven Pauwels bedanken. Hij was de begeleider tijdens de masterproef en gaf inhoudelijk en methodologisch advies. Methodologisch werden suggesties gegeven over de afname en het opstellen van de vragenlijst. Inhoudelijk werden aanwijzingen gegeven, zoals het gebruik van bepaalde theoretische achtergronden en het opstellen van een goede doelstelling en gerichte onderzoeksvragen. Daarnaast ook dank aan Cyrille Verslycke en Laurence Schollier. Achtereenvolgens mijn grootvader en vriendin die bereid waren om de teksten te controleren op grammatica- en spellingsfouten. Tot slot ook een woord van dank aan mijn ouders, Veerle Verslycke en Kristof Vanden Hemel. Zij maakten de studies mogelijk en hebben mij gesteund in de genomen beslissingen.

(4)

iii

Inhoudsopgave

Abstract ... i

Voorwoord ... ii

Inhoudsopgave ... iii

Lijst van figuren ... v

Lijst van tabellen ... vi

1 Inleiding ... 1 1.1 Structuur en opbouw ... 1 1.2 Etnisch profileren ... 2 1.3 Probleemstelling ... 2 1.4 Doelstelling ... 3 1.5 Onderzoeksvragen ... 4 2 Theoretisch kader ... 5 2.1 Gehanteerde theorie ... 5 2.2 Begripsbepaling ... 5 3 Methodologie ... 7 3.1 Algemeen ... 7 3.1.1 Onderzoeksmateriaal ... 7 3.1.2 Onderzoekstechniek ... 8 3.1.3 Ethische aspecten ... 8 3.2 Dataverzameling ... 9 3.2.1 Onderzoeksstrategie: websurvey ... 9

a. Sterktes en zwaktes websurvey ... 9

b. Verzameling respondenten ... 10 3.2.2 Onderzoekspopulatie ... 10 3.2.3 Steekproef ... 11 3.3 Operationalisering ... 11 3.3.1 Afhankelijke variabele ... 12 3.3.2 Onafhankelijke variabele ... 13 3.3.3 Hercodering ... 14 3.4 Onderzoeksplanning ... 16 4 Resultaten ... 16 4.1 Steekproefomschrijving ... 16

4.2 Contact met politie ... 18

4.2.1 Beschrijvende onderzoeksvragen ... 18

a. Algemeen contact met politie ... 18

(5)

iv

4.2.2 Verklarende onderzoeksvragen ... 24

4.2.3 Conclusie onderzoeksvragen contact met politie ... 25

4.2.4 Contact met politie (nog) beter ... 27

4.3 Vertrouwen in politie ... 29

4.3.1 Verklarende onderzoeksvraag ... 29

4.3.2 Analyses inzake de verklarende onderzoeksvraag ... 31

4.3.3 Conclusie verklarende onderzoeksvraag ... 34

5 Sterktes en zwaktes onderzoek ... 35

6 Conclusie ... 36

7 Aanbevelingen ... 38

8 Bibliografie ... 40

9 Bijlagen ... 45

Bijlage 1: vragenlijst ... i

Bijlage 2: grafische weergave achtergrondkenmerken respondenten ... viii

Bijlage 3: output analyses contact met politie... xii

Bijlage 4: grafische weergave antwoorden inzake vertrouwen in politie ... xvii

Bijlage 5: introductie e-mail ... xx

Bijlage 6: wetenschapspopulariserende samenvatting ... xxi

(6)

v

Lijst van figuren

Figuur 1: vergelijking minderheid-meerderheid hoedanigheid contact met politie ... 19 Figuur 2: vergelijking minderheid-meerderheid ten onrechte verdacht in afgelopen 12 maanden . 20 Figuur 3: vergelijking minderheid-meerderheid tonen identiteitsbewijs zonder directe aanleiding21 Figuur 4: vergelijking minderheid-meerderheid fouillering zonder directe aanleiding ... 22 Figuur 5: vergelijking minderheid-meerderheid ten onrecht staande gehouden tijdens besturen gemotoriseerd voertuig. ... 23 Figuur 6: vergelijking minderheid-meerderheid oorzaak politiecontact ... 24

(7)

vi

Lijst van tabellen

Tabel 1: beschrijvende statistieken inzake de stellingen vertrouwen ... 30 Tabel 2: beschrijvende statistieken vertrouwensschaal ... 30 Tabel 3: output vergelijking gemiddelde vertrouwen tussen meerderheid-minderheid ... 31 Tabel 4: output model 1(=vertrouwen controleren voor geslacht, leeftijd en etniciteit) en model 2(=vertrouwen controlerend voor geslacht, leeftijd, etniciteit en onterecht verdacht worden . 32 Tabel 5: output vergelijking gemiddelde scores onafhankelijke variabelen gecombineerd met de afhankelijke variabele vertrouwen... 33

(8)

1

1 Inleiding

De problematiek van etnisch profileren kent voornamelijk zijn oorsprong in de Verenigde Staten. Historische gebeurtenissen, zoals de slavernij, liggen hier mede aan de basis van de problematiek (Cobb, 1968). Echter in het rapport van Amnesty International (2013) werd vastgesteld dat ook Belgische politieambtenaren etnisch profileren. In recente mediaberichtgeving worden deze resultaten eveneens bevestigd. In 2018 verscheen een artikel in Het Nieuwsblad met als titel: “Antwerpse politie ontslaat twee agenten wegens racisme” (Belga, 2018). Daarnaast hebben eveneens maatschappelijke evoluties een invloed op de problematiek van etnisch profileren. Recent werd bijvoorbeeld vastgesteld dat er in Antwerpen voor het eerst meer inwoners zijn met migratieachtergrond dan zonder (Belga, 2019). Kortom is het belangrijk dat deze thematiek niet enkel wordt beschouwd als een problematiek van de Verenigde Staten, maar ook wordt onderzocht binnen de Belgische context.

1.1 Structuur en opbouw

In de inleiding (paragraaf 1) zal eerst het begrip etnisch profileren, de probleem- en doelstelling van het onderzoek uiteengezet worden, om vervolgens de centrale onderzoeksvragen toe te lichten.

Na de inleiding zullen vier grote onderdelen besproken worden. In het eerste luik zal het theoretisch kader toegelicht worden (paragraaf 2). Hierin zullen de verschillende wetenschappelijke invalshoeken uiteengezet worden. Vervolgens zal in het tweede onderdeel (paragraaf 3) stil worden gestaan bij de methodologie. Daarin worden de selectie van respondenten, de gebruikte onderzoeksstrategieën en eveneens de onderzoeksplanning toegelicht. Eenmaal het theoretisch en methodologisch kader uiteengezet is, zullen de resultaten van het onderzoek in het derde onderdeel (paragraaf 4) besproken worden. Tot slot worden (paragraaf 5) de sterktes en zwaktes van het onderzoek uiteengezet om finaal te eindigen met een algemene conclusie en enkele aanbevelingen.

(9)

2

1.2 Etnisch profileren

Alvorens verder te gaan met de inleiding, is het belangrijk om het begrip “etnisch profileren” te kaderen. In de Verenigde Staten gebruiken onderzoekers de term “ras” en wordt bijgevolg de term “racial profiling” gebruikt (Jernigan, 2000). In België daarentegen wordt gesproken over “etniciteit” en wordt de term “etnisch profileren” gehanteerd (Boon et al., 2018). Door de gelaagdheid van de term “ras”, wordt geopteerd om het begrip “etnisch profileren” te gebruiken. In dit onderzoek wordt dezelfde definitie gehanteerd die geformuleerd werd in het onderzoek van Amnesty International (2018) en het grootschalig onderzoek in Antwerpen (2019). Etnisch profileren wordt bijgevolg omschreven als: “het disproportioneel staande houden of

controleren van burgers op basis van etniciteit en/of huidskleur, zonder dat hier objectieve redenen voor zijn”.

1.3 Probleemstelling

De probleemstelling is tweeledig. Enerzijds is er de problematiek van etnisch profileren an sich. Zoals reeds aangehaald in de inleiding, komt etnisch profileren ook voor binnen de Belgische context. Dit heeft individuele en maatschappelijke gevolgen (Open Society Institute, 2006). Op individueel niveau zorgt het voor verminderde werkgelegenheid en de kansen op educatie verlagen drastisch. Eveneens kan etnisch profileren leiden tot een vertekend zelfbeeld van de geprofileerde. Bovendien toont onderzoek aan dat etnisch profileren kan leiden tot een verlaagd vertrouwen in de politie (Tyler & Wakslak, 2004).

Ook op maatschappelijk niveau heeft etnisch profileren verscheidene gevolgen. Het kan leiden tot negatieve reacties en bijgevolg criminaliteit in de hand werken. Hierdoor wordt eveneens het rechtssysteem en het functioneren van de politie beïnvloedt. Zo blijkt uit het onderzoeksrapport van Amnesty International (2018) dat het kan zorgen voor een verminderde aandacht voor criminaliteit door andere groepen. Ook de politiestatistieken kunnen worden beïnvloed, doordat de aangiftebereidheid van minderheidsgroepen daalt. Hierdoor wordt de brengcriminaliteit ─ het tegenovergestelde van haalcriminaliteit, waar de politie zelf actief de feiten gaat opsporen ─ vertekend, (Versteegh, 2007) wat uiteindelijk vertaald kan worden in de praktijk (Open Society Institute, 2006). Tot slot werd ook door psychologisch onderzoek bewezen dat een gebrek aan kennis, onzekerheid en misverstanden kan veroorzaken en

(10)

3 bijgevolg stereotypen en vooroordelen in de hand kunnen werken (Meyknecht, 2013). Kortom heeft etnisch profileren een negatieve invloed op het individu en de samenleving.

Anderzijds is er naast de problematiek van etnisch profileren an sich, ook een methodologisch probleem vast te stellen in het bestaand onderzoek naar etnisch profileren in België. Ondanks de stijgende aandacht sinds 2013 door het onderzoeksrapport van Amnesty International, blijft de wetenschappelijke kennis in België beperkt. Daarenboven wordt in huidig onderzoek voornamelijk kwalitatieve methoden gebruikt en meer specifiek interviews. Voorbeelden hiervan zijn het onderzoek van Verhage & Vanassche (2015), het onderzoeksrapport van het

Fundamental Rights Agency (2010) en het onderzoeksrapport van Amnesty International

(2018). In België zijn kwantitatieve onderzoeken inzake dit thema, zoals dat van W. Forton (2015), uitzonderlijk. Ook valt het op, in tegenstelling tot de Verenigde Staten en Nederland, dat onderzoek naar etnisch profileren voornamelijk bij volwassenen wordt gevoerd (Forton, 2015). Dit is echter problematisch aangezien blijkt uit de age-crime curve van Loeber en Farrington (2014) dat er een verband is tussen het plegen van criminaliteit en een jonge leeftijd. Het crimineel gedrag begint te stijgen vanaf de late kinderjaren en komt tot een maximaal niveau tussen de 15 en 19 jaar. Vanaf 20 jaar begint de curve terug af te nemen en eindigt soms met een lange staart. Kortom zijn de jongeren tussen 15 en 19 jaar het meest geneigd om in contact te komen met de politie. Eveneens bevestigen recentere gegevens deze vaststelling. Uit de statistieken van de Federale Politie (2017) blijkt dat voornamelijk jongeren tussen 15 en 23 jaar in verdenking worden gesteld.

1.4 Doelstelling

De doelstelling van deze masterproef kadert binnen de hierboven vermelde probleemstelling. In deze masterproef is het de bedoeling om de aanwezigheid van het minimale groepenparadigma nader te bekijken in relatie tussen politieambtenaren en etnische minderheden. Kortom is het doel van dit onderzoek: de selectieve bejegening door de politie na te gaan met de focus op etniciteit van de respondenten als verklarende factor. Daarenboven blijkt (zoals in de probleemstelling duidelijk werd) dat etnisch profileren verschillende effecten heeft. Amerikaans onderzoek (Brick, Taylor & Esbensen, 2009;Hinds, 2007/2009;Tyler & Wakslak, 2004;Van Craen, 2013) toont aan dat etnisch profileren gepaard gaat met een lager vertrouwen in de politie. Bijgevolg zal in dit onderzoek een verband worden gezocht tussen etniciteit en het vertrouwen in de politie.

(11)

4

1.5 Onderzoeksvragen

Op basis van de bevindingen uit eerder Belgisch onderzoek, wordt zowel door politieambtenaren als etnische minderheden gesteld dat etnisch profileren voorkomt (Daan et al., 2019; Amnesty International, 2018). Bijgevolg zal dit onderzoek vertrekken vanuit volgende hypothese: jongeren behorende tot een etnische minderheid voelen zich vaker etnisch geprofileerd in tegenstelling tot jongeren behorende tot de etnische meerderheid. Om de hypothese te bevestigen of te ontkrachten en inzicht te krijgen in de omvang en de spreiding van de problematiek inzake etnisch profileren, worden eerst enkele beschrijvende vragen gesteld.

1. In welke mate rapporteren jongeren behorende tot de etnisch-culturele minder- en meerderheid dat zij ten onrechte van een misdrijf worden verdacht?

A. In welke mate zijn de verschillen tussen jongeren behorende tot de etnisch-culturele minderheid en jongeren behorende tot de etnisch-etnisch-culturele meerderheid statistisch significant?

Eenmaal de omvang en de spreiding van de problematiek in kaart is gebracht, is het de bedoeling om de samenhang tussen de politiecontacten en de etniciteit van de respondenten te gaan verklaren.

2. Welke factoren verklaren de verschillen in politiecontact?

3. Welk verband bestaat er tussen de etniciteit en het vertrouwen in de politie controlerend voor leeftijd, geslacht en de ervaringen inzake onterecht verdacht worden?

(12)

5

2 Theoretisch kader

In dit onderdeel wordt eerst de gebruikte theorie belicht om vervolgens de centrale concepten binnen het onderzoek te bespreken.

2.1 Gehanteerde theorie

Binnen dit onderzoek wordt vertrokken vanuit het minimale groepen paradigma, zoals opgesteld door Tajfel, Billig, Bundy & Flament (1971). Het minimale groepen paradigma verwijst naar het experiment van Tajfel en collega’s (1971). In dit experiment werden groepen gecreëerd, maar het groepsconcept werd nauwelijks ingevuld. Deze conditie dacht hij voorop te stellen als de nul conditie, waarin geen discriminatie plaatsvond. Op deze manier kon hij de conditie achterhalen waarin wel discriminatie plaatsvond, waardoor de ultieme oorzaak van discriminatie achterhaald kon worden. Ondanks de betekenisloosheid van de groepen, werd toch vastgesteld dat de deelnemers hun eigen groep meer geld gaven dan de deelnemers behorende tot de andere groep. Kortom wordt de eigen groep bevoordeeld, enkel en alleen omdat zij tot die groep behoren. Samengevat stelt dit paradigma het volgende voorop: van zodra er in de maatschappij een onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen, vloeit er automatisch discriminatie uit voort.

2.2 Begripsbepaling

Alvorens verder te gaan met de methodologie, is het belangrijk om enkele begrippen te kaderen. Naast etnisch profileren dat reeds werd toegelicht in de inleiding (cf. paragraaf 1.1), worden achtereenvolgens “etnische minderheid”, “ongegrond politiecontact”, “politie” en “vertrouwen” toegelicht.

De term etnische minderheid kan op verschillende manieren ingevuld worden. In het rapport van de Fundamental Rights Agency (2010) wordt een persoon die niet geboren werd in Europa geclassificeerd als etnische minderheid. In dit onderzoek wordt gekeken naar de nationaliteit van de ouders. Indien één van beide ouders een niet-Belgische nationaliteit heeft, wordt de persoon gecategoriseerd als een etnisch-culturele minderheid.

(13)

6 Etnisch profileren kan beschouwd worden als een onderdeel van het tweede begrip “ongegrond politiecontact”. In tegenstelling tot gegrond politiecontact, is er in dit geval geen sprake van een objectieve reden tot controle. In kader van een identiteitscontrole kan dit bijvoorbeeld de omstandigheden van tijd, plaats, materiële aanwijzingen of de gedraging van de persoon1 zijn. Indien geen sprake is van bovenvermelde redenen en de etniciteit als reden wordt beschouwd tot controle, dan kan gesproken worden van ongegrond politiecontact.

Een derde concept dat meermaals aan bod zal komen, is het begrip “politie”. Sinds het octopusakkoord (1998) werd de politie grondig hervormd. Sindsdien zijn de gemeentepolitie, de Rijkswacht, de gerechtelijke politie en parketten verenigd tot de geïntegreerde politiedienst. Deze politiedienst is gestructureerd op het lokaal en federaal niveau. Bijgevolg zijn er ook verschillende lokale politiezones (Bruggeman, Devroe & Easton, 2010). Aangezien het onderzoek in België nog beperkt is, zal dit onderzoek verkennend van aard zijn. Bijgevolg is het in deze fase van onderzoek niet opportuun om in te zoomen op bepaalde politiezones of niveaus. Hierdoor wordt, indien de term “politie” wordt gebruikt, zowel de lokale als federale politie bedoeld.

Het laatste begrip dat meer duiding vergt, is “vertrouwen”. De definitie alsook de operationalisering van het concept (cf. paragraaf 3.3) is gebaseerd op het grootschalig onderzoek in Antwerpen (Daan et al., 2019). Bijgevolg wordt de definitie van Goldsmith (p. 447, 2005) gebruikt: “Vertrouwen in de politie is het oordeel dat doorsnee burgers maken over

de rechtvaardigheid van het politiebeleid en de organisatie dat hen tewerkstelt en hen controleert. Vertrouwen is een complex concept, doordat het in de meeste sociale relaties voorwaardelijk is. Dit zorgt ervoor dat vertrouwen gebaseerd is op een reeks factoren die zowel binnen als buiten de controle van de politie vallen. De positie van de politie is één van macht en controle; dit maakt dat ze offensief overkomen wat leidt tot een eerder formeel publieke vorm van vertrouwen”.

(14)

7

3 Methodologie

Het methodologisch kader van dit onderzoek wordt toegelicht aan de hand van vier onderdelen. In het eerste luik wordt het onderzoeksmateriaal, de onderzoekstechniek en de ethische aspecten belicht. In de tweede paragraaf worden de aspecten van dataverzameling uiteengezet. Hierin wordt ingegaan op de onderzoeksstrategie, de onderzoekspopulatie en de gebruikte steekproef. In het derde onderdeel wordt de operationalisering toegelicht om vervolgens in het laatste onderdeel van de methodologie de onderzoeksplanning te bespreken.

3.1 Algemeen

3.1.1 Onderzoeksmateriaal

Het onderzoeksmateriaal van deze masterproef betreft personen. Daarenboven focust het onderzoek op de gegevens van de personen. Aangezien het de bedoeling is om de selectieve bejegening door de politie na te gaan met etniciteit als verklarende factor, is het aangewezen om de ervaringen en gedragingen van personen te bevragen. Zodoende is dit onderzoek geïnteresseerd in de persoonlijke ervaringen en meningen van de respondenten. Hierdoor fungeren de personen noch als informant noch als deskundige, maar wel als respondent. Twee belangrijke voordelen van personen als onderzoeksmateriaal zijn de snelheid en de gebruiksvriendelijkheid. Door het bevragen van personen kan op een eenvoudige manier informatie verkregen worden die tijd en ruimte overbruggen. Ook kunnen de personen, door een eenvoudige stimulusresponsetechniek, gestimuleerd worden tot het geven van de informatie de precies nodig is voor het onderzoek (Decorte, Tieberghien, & Petintseva,2011).

Naast de voordelen kent het gebruik van personen als onderzoeksmateriaal ook enkele nadelen. Het nadeel is dat sommige onderwerpen niet eenvoudig bespreekbaar zijn. Daarnaast kunnen de antwoorden subjectief gekleurd zijn of kan het zijn dat de respondenten niet bewust zijn van bepaalde aspecten (Hardyns, 2019).

(15)

8

3.1.2 Onderzoekstechniek

Op basis van de hiaten in voorgaand onderzoek (cf. 1.2 probleemstelling), werd in dit onderzoek gekozen voor een kwantitatief onderzoeksopzet. In dit onderzoek wordt de samenhang tussen concepten, zoals etniciteit en ongegrond politiecontact, nagegaan. Het gebruik van kwantitatief onderzoek kent enkele voor- en nadelen.

Een belangrijk voordeel is de mogelijkheid tot het onderzoeken van relaties tussen variabelen. De resultaten zijn dus eenvoudig statistisch te analyseren (Williams, 2007). Daarnaast biedt een kwantitatief onderzoek de mogelijkheid om veel respondenten te bereiken op een korte termijn (Decorte, Tieberghien, & Petintseva,2011).

Een opmerkelijk nadeel is dat in tegenstelling tot kwalitatief onderzoek, geen diepgaande ervaringen van de respondenten aan het licht worden gebracht (Decorte & Zaitch, 2016). Dit is echter niet problematisch aangezien de nadruk niet wordt gelegd op het “verstehen” van de respondenten, maar wel op de samenhang tussen de concepten.

Als laatste is het belangrijk om aan te halen dat dit een cross-sectioneel onderzoek is. Het onderzoek beperkt zich tot één meting in de tijd. Rekening houdend met de kost en de haalbaarheid, is een longitudinaal onderzoek niet uitvoerbaar in kader van een masterproef. Het nadeel hiervan is dat de gebeurtenissen vaak een ruime tijd later worden verzameld, waardoor het geheugen vertekend kan worden (Baas, 1995). Om de geheugeneffecten te minimaliseren, werd in de vragenlijst gepeild naar gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld in de afgelopen twaalf maanden.

3.1.3 Ethische aspecten

Binnen wetenschappelijk onderzoek is het belangrijk dat de onderzoeker zich houdt aan de algemene principes en gedragsregels. Door de Ethische code voor het wetenschappelijk onderzoek in België (2009) zijn de principes zorgvuldigheid, voorzichtigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid naar voren geschoven. De onderzoeker dient onder meer nauwgezet de regels van de eigen discipline toe te passen, hij moet schade aan anderen voorkomen en collega’s moeten het verloop van het onderzoek kunnen nagaan en desgevallend kunnen overdoen (Bogaert et al., 2009).

(16)

9 In tegenstelling tot kwalitatief onderzoek, wordt geen verregaande persoonlijke betrokkenheid van de respondenten verwacht. Toch is het noodzakelijk om de vertrouwelijkheid en anonimiteit van de respondenten te garanderen. Dit is naast een ethisch principe, ook wettelijk verplicht sinds de Wet van acht december 1992 voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (Pauwels, 2017).

In dit onderzoek wordt tegemoetgekomen aan de ethische principes aan de hand van een

informed consent. De “informed consent” of geïnformeerde toestemming betekent dat

respondenten volledig geïnformeerd worden over het doel en de opzet van het onderzoek zodat de respondenten vrijwillig kunnen beslissen om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek. De informatie moet daarenboven op een toegankelijke en begrijpelijke manier worden overgebracht (Faden & Beauchamp, 1986). In dit onderzoek werd daaraan tegemoetgekomen door een korte en duidelijke introductie te vermelden aan het begin van de vragenlijst. In deze paragraaf werd de doestelling en opzet van het onderzoek op een toegankelijke en begrijpelijke manier uiteengezet. Ook werd de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd en zijn de jongeren vrij om zelf te beslissen om de vragenlijst al dan niet in te vullen.

3.2 Dataverzameling

3.2.1 Onderzoeksstrategie: websurvey

Binnen een kwantitatief onderzoek zijn verschillende keuzes van onderzoekstechnieken mogelijk, zoals het experiment en de survey. Omwille van de beperkte tijd en de mogelijkheid tot het bevragen van een groot aantal respondenten op korte tijd, werd geopteerd voor het gebruik van de survey (Rice, Winter, Doherty & Milner, 2017). Daarenboven werd de vragenlijst online aan de hand van een websurvey gepubliceerd. De verklaring ligt hier in de sterke stijging van het internetgebruik en in hoofdzaak bij jongeren (Kuss, Griffiths & Binder, 2013). Het is belangrijk om kort in te gaan op de voor- en nadelen van het gebruik van een survey.

a. Sterktes en zwaktes websurvey

Het eerste voordeel van het gebruik van een survey is de lage kostprijs. Het tweede voordeel is de mogelijke geografische spreiding. Respondenten die geografisch ver van elkaar verwijderd

(17)

10 zijn, kunnen aan de hand van een survey eenvoudig bereikt worden. Een laatste voordeel betreft het ethisch aspect. Aangezien respondenten niet worden blootgesteld aan mogelijke invasieve technieken of behandelingen, zoals bijvoorbeeld wel het geval kan zijn bij een experiment. (Xia et al., 2012)

Een nadeel is het principe van “Alea iacta est”, vertaald als “de teerling is geworpen”. Hiermee wordt het irreversibel karakter van de survey aangehaald. Eenmaal de vragenlijst opgesteld is, zijn de definitieve keuzes gemaakt en kan als onderzoeker niets meer gewijzigd worden aan de vragenlijst (Pauwels, 2017). Ook is de respondent niet vrij om alles te vertellen, de antwoorden zijn immers vooraf opgesteld en in tegenstelling tot bijvoorbeeld het interview, is er geen mogelijkheid tot doorvragen. Tot slot is de onderzoeker verplicht de vragenlijst zo sterk mogelijk te beperken, aangezien de responsiviteit daalt naarmate het aantal vragen in de vragenlijst toeneemt (De Graauw, 2019).

b. Verzameling respondenten

De enquête werd opgesteld aan de hand van de tool “google formulieren” en heeft vanaf zevenentwintig februari tot en met vijventwintig maart online gestaan. Dit is een vrij beperkte termijn (ongeveer één maand) voor een websurvey. Ondanks de korte termijn, zijn er toch veel respondenten bereikt (n=1240). Door online intensief scholen, verenigingen, websites en populaire fora aan te schrijven, steeg het aantal respondenten aanzienlijk. In bijlage werd de introductie van de e-mail die werd verzonden naar verschillende scholen en organisaties toegevoegd (Cf. bijlage 5: introductie e-mail).

3.2.2 Onderzoekspopulatie

Zoals reeds onderbouwd werd met de age-crime curve van Farrington en Loeber, wordt in dit onderzoek gefocust op jongeren tussen 16 en 25 jaar. Evenals in de doelstelling van het onderzoek duidelijk werd, wordt gefocust op jongeren behorende tot etnische minderheden en jongeren behorende tot de etnische meerderheid. In de vragenlijst wordt gevraagd naar de afkomst van de moeder of de vader. Wanneer beide ouders de Belgische afkomst hebben, dan wordt de respondent gecategoriseerd onder “etnische meerderheid”. Wanneer de respondent

(18)

11 aangeeft dat minstens één van beide ouders niet de Belgische afkomst geniet, wordt de respondent beschouwd als behorende tot de etnische minderheid.

Tot slot beperkt dit onderzoek zich niet tot één stad of gemeente. Aangezien het onderzoek verkennend van aard is, was het opportuun om verschillende steden te betrekken. Echter wordt de populatie wel taalkundig afgebakend. De vragenlijst werd enkel gepubliceerd in het Nederlands.

3.2.3 Steekproef

In kwantitatief onderzoek is het de bedoeling om de resultaten te generaliseren en bijgevolg is het aangewezen om een aselecte steekproef te hanteren. Echter was dit in kader van een masterproef niet haalbaar. Bijgevolg werd een non-probability sample uitgevoerd, waarbij de samples niet getrokken zijn volgens een toevalsmechanisme (Pauwels, 2017). De respondenten werden bereikt via scholen, jeugdbewegingen, stationsbuurten, publieke plaatsen alsook aan de hand van sociale mediakanalen, zoals Twitter en Facebook. Het rechtstreeks gevolg hiervan is dat de resultaten van het onderzoek niet veralgemeenbaar zijn. Dit is echter niet noodzakelijk aangezien dit onderzoek voornamelijk verkennend van aard is.

3.3 Operationalisering

Alvorens een onderzoek uitvoerbaar is, moeten de concepten worden omgezet in meetbare variabelen. Kortom moeten de abstracte concepten, zoals etnisch profileren en vertrouwen worden omgezet in enkele indicatoren, zodat een bevraging mogelijk wordt. Sommige concepten zijn eenvoudig te meten, zoals bijvoorbeeld de afkomst van de respondent. Dit wordt in de vragenlijst (cf. bijlage 1: vragenlijst) gemeten door te vragen naar de afkomst van de moeder en de vader. Andere concepten, zoals bijvoorbeeld het vertrouwen in de politie, zijn eerder complexe begrippen en kunnen niet beantwoord worden door één of twee vragen. De vragenlijst (cf. bijlage 1: vragenlijst) werd voornamelijk opgesteld op basis van de vragenlijst in het onderzoek van Forton (2015) en het onderzoek in Antwerpen (Daan et al., 2019). Deze onderzoeken haalden inspiratie uit de European Social Survey, het onderzoek van Flight, van den Andel en Hulshof (2006), van Roeden (2016) en het EU-MIDIS ll van het European Union Agency for Fundamental Rights (2018).

(19)

12

3.3.1 Afhankelijke variabele

De eerste afhankelijke variabele is het aantal keren iemand ongegrond werd aangehouden door de politie. Hierbij werd aan de respondenten gevraagd of ze de afgelopen 12 maanden in contact zijn gekomen met de politie. Vervolgens werd gevraagd of het laatste contact vanuit de hoedanigheid van slachtoffer, dader of getuige was. Tot slot werd achtereenvolgens gevraagd op een schaal van 0 tot meer dan 5, hoe vaak de respondent ten onrechte ergens van werd verdacht, zonder directe aanleiding hun identiteitsbewijs moest tonen, hoe vaak de respondent gefouilleerd werd zonder directe aanleiding en hoe vaak de persoon ten onrechte werd staande gehouden terwijl hij/zij een gemotoriseerd voertuig bestuurde. Deze vragen peilden naar de ervaringen in de afgelopen 12 maanden om geheugeneffecten te vermijden. Hoge getallen op deze vragen wijzen een hoge mate van ongegrond ervaren politiecontact aan.

De tweede en laatste afhankelijke variabele is het vertrouwen in de politie. Deze variabele werd, zoals eerder aangehaald, geoperationaliseerd en bevraagd net als in het grootschalig onderzoek van Antwerpen (Daan et al., 2019). Vertrouwen in de politie valt volgens de literatuur (Stoutland, 2001;Flight, Van den Andel & Hulshof, 2006) uiteen in drie variabelen. Het vervullen van noodzakelijke taken, de competentie van de politie met betrekking tot het vervullen van hun taken en respect van de politie ten opzichte van het individu. Op basis hiervan werden acht vragen gesteld waarvoor likertschalen werden gebruikt. De antwoord-mogelijkheden variëren van helemaal oneens tot helemaal eens. Hoge antwoorden op deze vragen impliceren een hoger vertrouwen in de politie. Het is belangrijk om het concept “vertrouwen” te meten, aangezien uit Amerikaanse literatuur blijkt dat etnisch profileren een negatief effect heeft op het vertrouwen in de politie (Tyler & Wakslak, 2004). Toch is het belangrijk om te controleren voor leeftijd en geslacht, aangezien het wetenschappelijk is aangetoond dat mannen een lager vertrouwen hebben in de politie in vergelijking met vrouwen (Brick, Taylor & Esbensen, 2009;Warren, 2011;Tyler, 2016). Ook blijkt dat hoe ouder een jongere wordt, hoe minder vertrouwen deze heeft in de politie (Brick, Taylor & Esbensen, 2009; Hinds, 2009).

(20)

13

3.3.2 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen zijn de achtergrondkenmerken van de respondenten, namelijk: etniciteit, leeftijd, geslacht, het opleidingsniveau van de jongeren en de sociaal-economische status van de respondent.

De etniciteit werd, zoals voorheen uiteengezet, bepaald door te vragen naar de afkomst van de moeder en de afkomst van de vader. Indien één van beide ouders niet de Belgische nationaliteit geniet, wordt de respondent gecategoriseerd als etnische minderheid.

Geslacht is eenvoudig te operationaliseren en werd gemeten door de respondent te bevragen naar zijn of haar geslacht. Deze werd ingedeeld als dichotome variabele waarbij (1) staat voor man en (2) voor vrouw. Dit was mogelijk aangezien geen enkele respondent de antwoordmogelijkheid “x” aanduidde.

Voor de leeftijd focust het onderzoek op jongeren vanaf 16 tot en met 25 jaar. In de vragenlijst werd de respondent gevraagd om het antwoord aan te duiden met hun huidige leeftijd. De ondergrens werd gelegd op 16 jaar, aangezien enige maturiteit vereist was voor het beantwoorden van de vragen.

Voor het nagaan van het opleidingsniveau van de jongeren, werd gevraagd of zij momenteel secundair- of hoger onderwijs volgen en wat hun hoogst behaalde diploma is.

Tot slot is het ook belangrijk om te peilen naar de sociaal-economische status van jongeren. In de meeste onderzoeken wordt dit geoperationaliseerd door te vragen naar de opleiding van de ouders en of het huidig werk dat de ouders uitoefenen (Reynders, Nicaise & Van Damme, 2005). In dit onderzoek wordt de sociaal-economische status geoperationaliseerd op basis van de indeling van Erikson-Goldthorpe en Portocarero (Reynders, Nicaise & Van Damme, 2005) en het onderzoek van Raudsepp (2006). Bijgevolg worden respondenten waarbij zowel de vader als de moeder de categorie “werkloos, ongeschoold arbeider of geschoolde arbeider” hebben aangeduid, beschouwd als een persoon met een lage sociaal-economische status. Respondenten waarbij beide ouders, een leidinggevende functie hebben of een universitair geprofessionaliseerde job uitoefenen, worden beschouwd als personen met een hoge sociaal-economische status. Personen met andere combinaties, worden gecategoriseerd als een persoon met een gemiddelde sociaal-economische status. Het voordeel van deze indeling is dat het eenvoudig te gebruiken is. Een nadeel is dat deze categorisering enkel rekening houdt met de arbeid. Andere factoren, zoals het aantal uren de persoon werkt en de sector waarin men werkt,

(21)

14 worden niet bevraagd (Reynders, Nicaise & Van Damme, 2005). De berekening en indeling op basis van de sociaal-economische status is dus ruw uitgevoerd en dient in het achterhoofd gehouden te worden voor het begrijpen van de resultaten.

3.3.3 Hercodering

In de vragenlijst werden ook een aantal open vragen gesteld en daarenboven was het bij verschillende vragen mogelijk om het antwoord “anders” aan te duiden. Daardoor was het noodzakelijk om de antwoorden te hergroeperen en te clusteren in nieuwe categorieën. Daarnaast was het voor bepaalde vragen noodzakelijk om de variabelen te hercoderen, zodat procedures, zoals de “Chi-kwadraattoets” uitvoerbaar werden in het Statistical Package for the

Social Sciences (SPSS). De vragen die deze procedure hebben doorlopen, zullen in deze

paragraaf toegelicht worden.

Ten eerste werd de vraag die peilde naar de afkomst van de vader en moeder van de respondent gehercodeerd. Op de oorspronkelijke vraag (Uit welk land zijn uw ouders afkomstig?) hadden de respondenten de mogelijkheid om het volgende te antwoorden: mijn ouders zijn afkomstig van België, slechts één van mijn ouders is afkomstig van België en mijn beide ouders zijn niet afkomstig van België. Personen die zeiden dat hun ouders afkomstig waren van België, werden onder de categorie “etnische meerderheid” geplaatst. Personen die iets anders hadden aangeduid, werden onder “etnische minderheid” geplaatst.

Ten tweede werden de antwoorden op vraag zestien, zeventien, achttien en negentien gehergroepeerd. Deze vragenreeks peilde naar het aantal keer de respondenten onterecht contact hebben ervaren met de politie. Hierop konden de respondenten volgende zaken aanduidden: geen enkele keer, 1,2,3,4,5 en meer dan 5. Personen die “geen enkele keer” en “1” aanduidden, werden onder de categorie “weinig” geplaats, personen met het antwoord “2” en “3” keer onder de categorie “matig” en personen met “4”, “5” en “meer dan 5” werden onder de categorie “veel” geplaatst. Deze twee bovenstaande procedures waren noodzakelijk om het verband na te gaan tussen de etniciteit en het onterecht contact met de politie. Aangezien de oorspronkelijke categorieën elf cellen hadden met een verwachte waarde van minder dan vijf, zou een Chi-kwadraattoets niet accuraat geweest zijn (Van Kenhove & De Pelsmacker, 2006).

Ten derde werd de vraag gesteld: wat zijn volgens jou de voornaamste redenen geweest van de ten onrechte contacten met de politie? Hierop konden de respondenten antwoordden: mijn

(22)

15 geslacht, mijn sociaal-economische status, mijn huidskleur, mijn etnische achtergrond, ik ben in de afgelopen 12 maanden niet ten onrechte aangehouden en een vrij in te vullen categorie “anders”. Doordat de categorie “anders” veelvuldig werd ingevuld, werd beslist om de categorieën te hergroeperen. Opnieuw werden zes categorieën gemaakt namelijk: geen opmerking, uiterlijk (geslacht, leeftijd of kledij), uiterlijk (etniciteit, huidskleur) omstandigheden (tijd en plaats), ik ben in de afgelopen 12 maand niet ten onrechte aangehouden en standaardcontroles.

Ook de vragen inzake vertrouwen werden gehercodeerd. Om te peilen naar het vertrouwen in de politie, werden acht stellingen gegeven. Zoals “de politie is eerlijk” en “de politie discrimineert niet”. De respondenten konden hierop een schaal aanduidden gaande van “helemaal oneens” tot “helemaal eens”. Personen die “helemaal oneens” aanduidden, kregen een score van één en personen die “helemaal eens” aanduidden kregen een score van vijf. Hierdoor kon het gemiddelde berekend worden van iedere respondent op de stellingen die peilden naar het vertrouwen in de politie. Daarnaast werd een factoranalyse toegepast op deze acht stellingen. Hieruit bleek dat één factor kon worden gevormd, wat wil zeggen dat de stellingen inzake vertrouwen sterk samenhangen. Om dit verder te toetsen, werd de Cronbach’s alpha berekend. Hierbij werd een waarde bekomen van 0.895 wat wijst op een hoge betrouwbaarheid. Vervolgens werd ook gekeken naar de scores van de “Cronbach’s alpha if item deleted”. De verschillende scores waren lager, behalve voor stelling zes “De politie kan de taken goed uitvoeren met de middelen die ze hebben”. Bijgevolg werd dit item uit de schaal verwijderd om het concept vertrouwen te bespreken.

Tevens werd een open vraag gesteld inzake hoe het contact met de politie verbeterd kon worden. De antwoorden van de 1240 respondenten werden gehergroepeerd in tweeëntwintig categorieën zoals geen opmerking, wederzijds respect en geen vooroordelen bij controles.

Tot slot werden een aantal hercoderingen uitgevoerd in kader van de verklarende onderzoeksvraag “Welk verband bestaat er tussen de etniciteit en het vertrouwen in de politie controlerend voor leeftijd, geslacht en de ervaringen inzake onterecht verdacht worden?”. Hiervoor werden de antwoorden op de vraag die peilden naar de leeftijd van respondenten, hervormd in een numerieke variabele. Personen onder de achttien jaar werden als “0” gegroepeerd en personen boven de achttien jaar als “1”. Dezelfde procedure werd toegepast voor het geslacht en etniciteit. Personen die het geslacht “vrouw” aanduidden, kregen de codering “0” en personen behorende tot de etnische minderheid werden onder de categorie “0”

(23)

16 geplaatst. Personen behorende tot de etnische meerderheid daarentegen kregen “1” toegewezen en ook respondenten die “man” aanduidden werden onder de categorie “1” geplaatst.

3.4 Onderzoeksplanning

Een goede planning geeft vorm aan het onderzoek en stuurt de uitvoering ervan (Hardyns, 2019). Wetenschappelijk onderzoek bestaat uit ongeveer zeven stappen (Hardyns, 2019). Startend met het “ontwerp van onderzoek” met als finale stap in het proces “de masterproef”. Het ontwerp en de voorbereiding zijn van start gegaan begin oktober tot en met eind februari. Daarnaast was het ontwerp van het onderzoek al deels bepaald door de bevindingen van de bachelorproef tijdens het vorig academiejaar (Vanden Hemel, 2019).

Eenmaal de voorbereiding was afgerond, is de enquête online verspreid vanaf zevenentwintig februari. De enquête heeft gedurende één maand online gestaan. Ondanks de beperkte termijn, zijn 1240 respondenten verzameld. Vanaf eind maart kon gestart worden met de verwerking van de resultaten om finaal te beginnen met het schrijven van de eigenlijke masterproef.

4 Resultaten

Nu de achtergrond en methodologische aspecten van dit onderzoek zijn besproken, zal in dit hoofdstuk stilgestaan worden bij de resultaten van het onderzoek. Eerst zal een omschrijving worden gegeven van de steekproef. Vervolgens zal verder ingegaan worden op de vragen die peilden naar het contact met de politie om als laatste te eindigen met de analyses van de vragen die peilden naar het vertrouwen in de politie.

4.1 Steekproefomschrijving

Ten eerste werd gevraagd naar het geslacht en de hoofdverblijfplaats van de respondenten. In totaal hebben iets meer vrouwen 58,10% (n=721) de enquête ingevuld in verhouding tot het aantal mannen 41,90% (n=519). Bij de vraag naar de leeftijd van de respondenten, waren de antwoorden vrij evenredig verdeeld. De enquête werd ingevuld door 197 negentienjarigen, een beperkte meerderheid (15.9%). De zestienjarigen daarentegen waren met een aantal van 43 (3,5%) in de minderheid. (Cf. figuur 1 in bijlage: spreiding respondenten naar leeftijd). De hoofdverblijfplaats van de respondenten was minder evenredig verdeeld. De meerderheid van

(24)

17 de respondenten (n=602) had een hoofdverblijfplaats in de provincie Oost-Vlaanderen. De twee andere veelvoorkomende provincies waren West-Vlaanderen (n=248) en Antwerpen (n=240). De overige respondenten waren afkomstig uit de provincie Limburg (n=30), Vlaams-Brabant (n=93) en Brussel Hoofdstedelijk Gewest (n=27). (Cf figuur 2 in bijlage: spreiding respondenten naar hoofdverblijfplaats).

Ten tweede werd de afkomst van de respondenten bevraagd. Om de etnische minderheid en meerderheid te onderscheiden werd de vraag gesteld “uit welk land zijn uw ouders afkomstig?”. De meerderheid van de respondenten (n=1076) duidde aan dat beide ouders afkomstig zijn van België. Personen met slechts één ouder afkomstig van België (n=86) en personen met beide ouders niet afkomstig van België (n=78), waren in de minderheid. Dit geeft toch een totaal van 164 personen die onder de definitie van etnische minderheid vallen. De tabel in de bijlage verduidelijkt ook de verschillende nationaliteiten tussen de respondenten. De meerderheid (24,4%, n=40) van de respondenten behorende tot de etnische minderheid, duidde aan dat één of beide ouders afkomstig waren van Marokko. Op een gedeelde plaats komen Nederland en Turkije met beiden zestien respondenten (9.8%). Daarnaast valt ook op dat er veel verschillende nationaliteiten voorkomen, zoals Cambodja, Peru, China en Iran. (Cf. figuur 3 en figuur 4 in bijlage: afkomst ouders en specificatie afkomst niet-Belgische ouders).

Naast de hoofdverblijfplaats, leeftijd en de afkomst werd ook gevraagd naar het opleidingsniveau van de ouder(s) en het huidig beroep van de ouder(s). Het meest voorkomend beroep van de moeder is “bediende” (32.7%). Daarnaast was “directeur/leidinggevende, inclusief zelfstandige” (13.7%), “leerkracht en opvoeder (12,1%) en “verpleging/verzorging” (12.1%) een vaak voorkomend beroep. De meeste respondenten duidden aan dat het hoogst behaalde diploma van hun moeder hoger onderwijs (niet-universitair) was (41,1%), 29% duidde “3de graad secundair onderwijs aan” en 22,5% hoger onderwijs (universitair). (Cf. tabel 1 in

bijlage: job en opleiding moeder). Het meest voorkomend beroep van de vader van de respondenten was “directeur/leidinggevende functie, inclusief zelfstandige” (28,9%). Op de tweede plaats kwam de categorie “bediende” (21,3%), snel gevolgd door de categorie “arbeider” (18,4%). Het hoogste behaalde diploma bij de vader was voornamelijk 3de graad

secundair onderwijs (34,1%), met op een min of meer gedeelde tweede plaats, het hoger onderwijs/niet universitair (27%) en het hoger onderwijs/universitair (26,5%). (Cf. tabel 2 in bijlage: job en opleiding vader).

Tot slot werd eveneens aan de respondenten zelf gevraagd naar hun opleidingsniveau of het huidig beroep dat zij uitoefenen. Bij de respondenten zelf gaven 138 (11,1%) respondenten aan

(25)

18 nog middelbaar onderwijs te volgen, 1102 (88,9%) respondenten daarentegen dus niet. 906 respondenten volgen nog hoger onderwijs, waarvan de meerderheid (685 respondenten) aangaf een professionele bachelor of academische bachelor te volgen. Daarnaast gaven 165 respondenten aan in loondienst te werken en 25 personen gaven aan dat zij op zelfstandige basis reeds actief zijn. (Cf. tabel 3 in bijlage: job en opleiding respondent).

4.2 Contact met politie

4.2.1 Beschrijvende onderzoeksvragen

De spreiding en achtergrondkenmerken van de respondenten zijn reeds toegelicht, dit laat het toe om het contact met de politie nader te bekijken. Om deze analyses uit te voeren, werd het programma “SPSS” gebruikt. Om een antwoord te formuleren op het contact dat de respondenten hebben ervaren met de politie, werden achtereenvolgens twee beschrijvende en twee verklarende onderzoeksvragen gesteld. In deze paragraaf zullen eerst de twee beschrijvende onderzoeksvragen behandeld worden:

1. In welke mate rapporteren jongeren behorende tot de etnisch-culturele minder- en meerderheid dat zij ten onrechte van een misdrijf worden verdacht?

A. In welke mate zijn de verschillen tussen jongeren behorende tot de etnisch-culturele minderheid en jongeren behorende tot de etnisch-etnisch-culturele meerderheid statistisch significant?

Om een antwoord te formuleren op bovenstaande onderzoeksvragen, werd de etniciteit van de respondent (gebaseerd op de geboortenationaliteit van de ouders) gecombineerd met de vragen die peilden naar het onterecht contact met de politie, zoals “Hoe vaak ben jij in de afgelopen 12

maanden staande gehouden, omdat je ten onrechte ergens van werd verdacht?”.

a. Algemeen contact met politie

Alvorens verder te gaan met het onterecht contact inzake de politie, werd ook gepeild naar het algemeen contact met de politie. Hiervoor werd de vraag gesteld: “Indien je de afgelopen 12 maand in contact kwam met de politie, beantwoordt deze vraag met betrekking tot het laatste contact. Dit was als: slachtoffer, getuige, verdachte of vanuit meerdere hoedanigheden.”

(26)

19

Figuur 1: vergelijking minderheid-meerderheid hoedanigheid contact met politie

In de antwoorden van jongeren behorende tot de etnisch-culturele meerderheid en jongeren behorende tot de minderheid, zijn vrij gelijkende resultaten terug te vinden. De meerderheid van de respondenten in beide categorieën kwam in contact met de politie als hoedanigheid van verdachte. Gevolgd door de hoedanigheid van getuige bij de etnische minderheid (9,76%). Bij de etnische meerderheid was het eerder de hoedanigheid als slachtoffer die op de tweede plaats kwam (10,32%). Om een inzicht te krijgen in de ervaren, onterechte contacten van jongeren, zullen de antwoorden op vraag zestien tot en met vraag negentien nader bekeken worden. Uit bovenstaande figuur valt op te merken dat 42,3% van de personen behorende tot de etnische meerderheid aangeven al in contact gekomen te zijn met de politie in de afgelopen twaalf maanden. In vergelijking met met 55.5% van de personen behorende tot de etnische minderheid. Om na te gaan of dit verschil significant is en aangezien de vraag naar afkomst een nominale variabele is, kan gebruik worden gemaakt van een chi-kwadraattoets. De chi-kwadraattoets heeft een waarde van 10,064, er is dus een verschil en het verschil is significant op het niveau 0.002. Er kan dus met grote zekerheid gesteld worden dat de nulhypothese, die stelt dat er geen verband is tussen etniciteit en contact met de politie, fout is. (Cf. tabel 1 in bijlage: chi-kwadraattoets afkomst in combinatie met contact politie).

57,71% 44,51% 19,42% 31,71% 10,32% 9,85% 9,15% 9,76% 2,70% 4,88% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

(27)

20

b. Onterecht contact met politie

Echter om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag, is het van belang om het ongegrond contact met de politie nader te bekijken. Hiervoor worden de antwoorden op de vragen zestien tot en met negentien geanalyseerd.

Figuur 2: vergelijking minderheid-meerderheid ten onrechte verdacht in afgelopen 12 maanden

Op de vraag naar hoe vaak men in de afgelopen 12 maanden ten onrechte werd verdacht, gaven 91,73% van de respondenten behorende tot de etnische meerderheid weinig aan. Daarnaast duidde 6,32% “matig” aan en 1,95% gaf aan dat ze in de afgelopen twaalf maanden eerder veel ten onrechte ergens werden van verdacht.

Ook bij de etnische minderheid, duidde de meerderheid (74,39%) eerder “weinig” aan, tegenover 10,98% die eerder “matig” aanduidde. 14.63% van de respondenten behorende tot de etnische minderheid duidde een score aan van 4 tot 5 keer en meer dan 5 en werd dus onder de categorie “veel” gecategoriseerd.

Concluderend kan gesteld worden dat de categorie “veel” vaker aangeduid werd door de etnische minderheid (14.63%) in vergelijking met de etnische meerderheid (1,95%). Ook de categorie “matig” werd meer aangeduid door de minderheid (10,98%) in vergelijking met de meerderheid (6,32%) en de categorie “weinig” daarentegen werd meer aangeduid door de meerderheid (91,73%) ten opzichte van de minderheid (74,39%). De chi-kwadraattoets gaf een waarde van 72.306 bij twee vrijheidsgraden en is significant op 0.0001. Daarenboven gaf de Cramer’s V een waarde van 0.241, wat wijst op een gemiddelde sterke samenhang. Samengevat kan gesteld worden dat etnische minderheiden significant meer ongegrond staande werden

91,73% 74,39% 6,32% 10,98% 1,95% 14,63% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00% 100,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

weinig matig veel

(28)

21 gehouden, omdat ze ten onrechte ergens werden van verdacht. (Cf. tabel 2 in bijlage: chi-kwadraattoets afkomst in combinatie met onterecht verdacht worden).

Figuur 3: vergelijking minderheid-meerderheid tonen identiteitsbewijs zonder directe

aanleiding

Deze figuur geeft de antwoorden op de vraag: “Hoe vaak heb jij in de afgelopen 12 maanden je identiteitsbewijs moeten tonen zonder dat hier een directe aanleiding toe was?” weer.

Ook hier gaf de meerderheid aan (89,31%) eerder weinig hun identiteitsbewijs hebben moeten tonen zonder dat hier een directe aanleiding toe was. 7,43% duidde eerder “matig” aan tegenover 3,25% die onder de categorie “veel” werd geplaatst.

Bij de etnische minderheid gaf de meerderheid ook (69,51%) eerder “weinig” aan. Tevens duidde 12,80% van de respondenten “matig” aan en 17,68% kon gecategoriseerd worden onder de categorie “veel”.

Ook hier vallen gelijkaardige percentages op. Personen behorende tot de etnische minderheid duidden vaker de categorie “veel” aan (17,68%) in tegenstelling tot personen behorende tot de etnische meerderheid (3,25%). Ook de categorie “matig” werd vaker aangeduid door personen behorende tot de etnische minderheid (12,80%) in vergelijking met personen door de meerderheid (7,43%). De categorie “weinig” daarentegen werd weer vaker aangeduid door personen behorende tot de etnische meerderheid (89,31%) in vergelijking met personen behorende tot de minderheid (69,51%). De chi-kwadraattoets had een waarde van 68,888 met een significantieniveau van 0.0001. De Cramer’s V had een waarde van 0.236 wat ook hier wijst op een gemiddeld sterke samenhang. Concluderend kan gesteld worden dat etnische minderheden ook significant vaker hun identiteitsbewijs moesten tonen zonder dat daar een

89,31% 69,51% 7,43% 12,80% 3,25% 17,68% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00% 100,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

weinig matig veel

(29)

22 directe aanleiding toe was. (Cf. tabel 3 in bijlage: chi-kwadraattoets afkomst in combinatie met identiteitsbewijs tonen zonder directe aanleiding).

Figuur 4: vergelijking minderheid-meerderheid fouillering zonder directe aanleiding

Hier werd de vraag gesteld: “Hoe vaak ben jij in de afgelopen 12 maanden gefouilleerd door de politie zonder dat hier een directe aanleiding toe was?”.

1017 personen behorende tot de etnische minderheid gaven overwegend het antwoord “weinig” (94,52%). Ook het merendeel van de respondenten behorende tot de etnische minderheid gaven eerder weinig aan op de bovenstaande vraag (82,32%). 4% van de respondenten behorende tot de meerderheid duidde “matig” aan en 1,49% duidde “veel” aan.

Bij de personen behorende tot de etnische minderheid daarentegen duidde 4,88% aan matig gefouilleerd te zijn geweest zonder directe aanleiding en 12,80% duidde veel aan.

Samenvattend kan gesteld worden dat de minderheidsgroep vaker de categorie “veel” en “matig” aanduidde in tegenstelling tot personen behorende tot de etnische meerderheid. In tegenstelling tot de categorie “weinig”, die vaker werd aangeduid door de etnische meerderheid in tegenstelling tot de etnische minderheid. De chi-kwadraattoets gaf hier een waarde van 63,641 met een significantieniveau van 0,0001. De Cramer’s V had een waarde van 0,227 wat ook hier wijst op een gemiddeld sterke samenhang. Personen behorende tot de etnische minderheid werden dus significant vaker gefouilleerd zonder dat daar een directe aanleiding toe was. (Cf. tabel 4 in bijlage: chi-kwadraattoets afkomst in combinatie met fouillering zonder directe aanleiding). 94,52% 82,32% 4,00% 1,49% 4,88% 12,80% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00% 100,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

weinig matig veel

(30)

23

Figuur 5: vergelijking minderheid-meerderheid ten onrechte staande gehouden tijdens besturen

gemotoriseerd voertuig.

Bij de vraag: “Hoe vaak ben jij in de afgelopen 12 maanden ten onrechte staande gehouden terwijl je een gemotoriseerd voertuig bestuurde? (indien je geen rijbewijs hebt en ook geen voertuig bestuurt, vink dan de categorie "niet van toepassing" aan), moesten de respondenten in het bezit zijn van een rijbewijs. Bijgevolg vielen 276 respondenten (24,81%) behorende tot de meerderheid en 44 respondenten (26,83%) behorende tot de etnische minderheid, buiten het bereik van deze vraag aangezien deze respondenten nog niet in het bezit waren van een rijbewijs. Bijgevolg werden deze niet meegerekend in volgende berekeningen.

95,30% behorende tot de etnische meerderheid gaf aan weinig ten onrechte staande te zijn gehouden in de afgelopen 12 maanden terwijl men een gemotoriseerd voertuig bestuurde. 2,84% gaf eerder “matig” aan tegenover 1,85% die eerder “veel” aanduidde.

Bij de etnische minderheid gaf 78.33% aan, weinig ten onrechte staande te zijn gehouden. 7.50% duidde “matig” aan en 14,17% gaf een score van 4, 5 of meer dan 5 waardoor zij onder de categorie “veel” werden geplaatst.

Ook op deze vragen vallen gelijkaardige tendensen op. De respondenten behorende tot de meerderheid duidden vaker “weinig” aan in tegenstelling tot respondenten behorende tot de etnische minderheid. De categorie “veel” en “matig” daarentegen werd vooral aangeduid door personen behorende tot de etnische minderheid. Echter kan in tegenstelling tot voorafgaande analyses, geen chi-kwadraattoets worden uitgevoerd. Twee cellen hadden immers een verwachte waarde die kleiner was dan vijf (25%). Dit overschrijdt het maximaal toegelaten percentage van 20%, waardoor geopteerd werd voor het toepassen van de Fisher’s Exact Test (Van Kenhove & De Pelsmacker, 2006). De Fisher’s Exact Test heeft een waarde van 39.638

95,30% 78,33% 2,84% 1,85% 7,50% 14,17% 0,00% 20,00% 40,00% 60,00% 80,00% 100,00% 120,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

weinig matig veel

(31)

24 en een significantieniveau van 0.0001. Ook hier kan besloten worden dat personen behorende tot de etnische minderheid, vaker ten onrechte zijn staande gehouden terwijl men een gemotoriseerd voertuig bestuurden. (Cf. tabel 5 in bijlage: chi-kwadraattoets in combinatie met ten onrechte staande gehouden tijdens besturen gemotoriseerd voertuig).

4.2.2 Verklarende onderzoeksvragen

Naast de twee bovenvermelde, beschrijvende onderzoeksvragen, werden ook twee verklarende onderzoeksvragen gesteld. Eén onderzoeksvraag in kader van het vertrouwen in de politie (C.f. 4.3 Vertrouwen in politie) en één onderzoeksvraag inzake het contact met de politie. De laatste zal in deze paragraaf verder toegelicht worden.

2. Welke factoren verklaren de verschillen in politiecontact?

Nu de verschillende analyses zijn toegepast die het antwoord formuleren op de eerste onderzoeksvraag en deelvraag, zal in volgende paragrafen de derde onderzoeksvraag nader bekeken worden: Welke factoren verklaren de verschillen in politiecontact?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, is het opportuun om vraag twintig nader te bekijken. Hier werd aan de respondenten gevraagd wat de voornaamste reden was voor hun onterechte contacten met de politie. Hier waren zes antwoorden mogelijk namelijk, door mijn geslacht, mijn sociaal-economische status, mijn huidskleur, mijn etnische achtergrond, ik ben in de afgelopen 12 maand niet ten onrechte aangehouden en een mogelijke antwoordcategorie “anders”.

Figuur 6: vergelijking minderheid-meerderheid oorzaak politiecontact

49,34% 15,38% 10,48% 64,10% 18,34% 8,97% 9,17% 10,26% 12,66% 1,28% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00%

Etnische meerderheid Etnische minderheid

Uiterlijk (geslacht,leeftijd en kledij) uiterlijk (etniciteit,huidskleur) Door een samenloop van omstandigheden (tijd en plaats) Geen opmerking

(32)

25 Een groot aantal van de respondenten behorende tot de etnische meerderheid en de etnische minderheid, duidde aan dat men in de afgelopen 12 maanden niet ten onrechte is aangehouden door de politie. Bij de etnische meerderheid waren dat 847 van de 1076 respondenten (78,72%) en bij de minderheid 86 van de 164 (52,44%). Deze werden bijgevolg niet in acht genomen bij de volgende berekeningen.

Respondenten die tot de etnische minderheid behoren, duidden op de vraag naar de belangrijkste reden van de ten onrechte controle aan dat hun uiterlijk (geslacht, leeftijd en/of kledij) de belangrijkste oorzaak was (49,34%). Ook gaf 18,34% aan dat dit voornamelijk te wijten was door een samenloop van omstandigheden (slecht tijdstip of plaats).

Bij de etnische minderheid daarentegen duidde een opvallende meerderheid (64,10%) aan dat de belangrijkste reden van hun onterecht contact met de politie hun uiterlijk (etniciteit en of huidskleur) was. Ook 15,38% duidde hun uiterlijk (geslacht, leeftijd en of kledij) aan als cruciale reden.

4.2.3 Conclusie onderzoeksvragen contact met politie

Nu de verschillende antwoorden op de vragen inzake het contact met de politie zijn uiteengezet, is het mogelijk om concreet in te gaan op de twee beschrijvende en de verklarende onderzoeksvragen die centraal stonden in dit hoofdstuk.

1. In welke mate rapporteren jongeren behorende tot de etnisch-culturele minder- en meerderheid dat zij ten onrechte van een misdrijf werden verdacht?

A. In welke mate zijn de verschillen tussen jongeren behorende tot de etnisch-culturele minderheid en jongeren behorende tot de etnisch-etnisch-culturele meerderheid statistisch significant?

Doorheen de verschillende vragen die peilden naar het onterecht contact met de politie in de afgelopen 12 maanden, duidde de meerderheid op elke vraag eerder “weinig” aan. Opvallend is dat een aanzienlijk deel van de personen behorende tot de etnisch-culturele minderheid doorheen de verschillende antwoorden “veel” aanduidde. Gaande van 21 respondenten (12.80%) op de vraag tot fouillering door de politie zonder directe aanleiding en 29 respondenten (17.68%) op de vraag naar het tonen van hun identiteitsbewijs zonder directe aanleiding. Wanneer gevraagd werd naar hun hoedanigheid in contact met de politie duidde de

(33)

26 meerderheid (31,71%) aan dat dit was als verdachte. Dit werd gevolgd door de hoedanigheid als getuige (9,76%) en de hoedanigheid als slachtoffer (9,15%).

Eveneens bij de personen behorende tot de etnisch-culturele meerderheid duidde telkens het grootste aantal “weinig” aan. De score “matig” werd veel minder vaak aangeduid en had het hoogste aantal op de vraag naar het tonen van hun identiteitsbewijs in de afgelopen 12 maanden zonder directe aanleiding met een totaal van 80 respondenten (7,43%). Ook op deze vraag werd de categorie “veel” het vaakst aangeduid (3.25%) in vergelijking met de andere vragen. In de vraag naar de hoedanigheid in contact met de politie in de afgelopen 12 maanden, duidde de meerderheid aan dat dit contact was als verdachte (19,42%). Gevolg door de hoedanigheid als slachtoffer (10,32%) en de hoedanigheid als getuige (9,85%).

Concluderend kan gesteld worden dat jongeren behorende tot de etnische minderheid vaker de categorie “veel” en “matig” aanduidden op de vragen zestien, zeventien, achttien en negentien die onder meer peilden naar het aantal keer de respondenten hun identiteitsbewijs moesten tonen zonder directe aanleiding of staande waarden gehouden omdat men ten onrechte ergens van werd verdacht. De categorie “weinig” daarentegen werd vaker aangeduid door de personen behorende tot de etnische meerderheid in vergelijking met personen behorende tot de minderheid. De chi-kwadraattoets en de Fisher’s Exact Test waren significant. Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat jongeren behorende tot de etnisch-culturele minderheid alle vormen van ongegrond politiecontact (staande houding, identiteitscontrole en fouillering) significant meer ervaren dan jongeren behorende tot de etnisch culturele meerderheid.

2. Welke factoren verklaren de verschillen in politiecontact?

De factoren die bij de etnische minderheid aan de grondslag lagen van dit verschillend politiecontact, waren in eerste instantie factoren van het uiterlijk die gelinkt waren met hun huidskleur of etniciteit. Dit gevolgd door factoren van het uiterlijk zoals het geslacht, de leeftijd en de kledij.

De etnische meerderheid daarentegen duidde de factoren van hun uiterlijk (geslacht, leeftijd en kledij) aan als belangrijkste reden van hun ongegrond politiecontact. Dit gevolgd door een samenloop van omstandigheden, zoals op een toevallig tijdstip ergens aanwezig zijn of op een toevallige plaats aanwezig zijn waar de politie actief is.

(34)

27

4.2.4 Contact met politie (nog) beter

Tot slot werd gevraagd aan de respondenten op welke manier volgens hen, het contact met de politie beter of nog beter kon verlopen.

0,48% 3,70% 0,16% 0,16% 2,41% 0,32% 0,32% 11,41% 3,05% 1,61% 1,61% 0,16% 0,16% 0,16% 0,32% 1,29% 0,16% 0,96% 10,93% 0,16% 60,45% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00%

Betere controle op politie (te veel vrijheid) Communicatie via sociale media Contact met minderjarigen moet gebeuren met een begeleider/hulpverlener Databank van uitgevoerde controles Focussen op grote misdaden Gebrek aan begeleiding van slachtoffers/familieleden Gebruik maken van bodycams Geen vooroordelen bij controles (huidskleur, geslacht, leeftijd, etniciteit, …) Gehoor geven aan burgers Herstructureren politie (evenwicht leeftijd,geslacht en meer wijkagenten) Interculturaliteit (beter) integreren in opleiding Kritische houding Minder boetes en meer werktaken Minder opvallende dracht van wapens Onderzoeksgericht te werk gaan Opleiding uitbreiden naar twee jaar Sensibiliseringscampagnes Systematisch controleren bij iedereen Verantwoorden van acties Verplicht alcoholslot op ieder voertuig Wederzijds respect

(35)

28 De meerderheid van de respondenten (49,84%) had niets op te merken op de vraag hoe het contact met de politie (nog) beter kan verlopen. Deze respondenten lieten het antwoord blanco of gaven onbruikbare antwoorden zoals “n” en “/”. Deze respondenten werden bijgevolg niet meegerekend in volgende berekeningen.

Een groot deel van de respondenten (60,45%), die daarentegen wel een antwoord invulde, vond dat het contact beter kon verlopen indien er wederzijds respect is. Personen die onder deze categorie werden geplaatst, gaven het antwoord dat de politie agressief overkomt en vanuit een machtspositie mensen aanspreekt. Zo gaf een respondent het volgende antwoord op de gestelde vraag: “Een neutrale aanspreking. Ik werd terecht aangesproken door de politie, maar dit was

niet op een respectvolle manier.”. Kortom vonden veel respondenten dat de afstand tussen

burger en de politie te groot is door de omgang van politieambtenaren met burgers.

Daarnaast vond 11,41% dat het contact verbeterd kan worden indien controles minder gebaseerd zijn op vooroordelen zoals stigma’s inzake leeftijd, geslacht, huidskleur en etniciteit. Ook 10,93% gaf aan dat het contact verbeterd kan worden indien de politie hun acties verantwoord. De respondenten gaven aan dat de politieambtenaren (meer) uitleg moeten geven waarom de persoon wordt aangehouden. Respondenten antwoordden “Duidelijker zeggen

waarom” en “Duidelijk communiceren omtrent de reden”.

Bijkomende opmerkingen van de respondenten waren: meer communiceren via sociale media (3,70%) en gehoor geven aan burgers (3,05%). Met dit laatste wordt bedoeld dat politieambtenaren (beter) moeten luisteren naar het verhaal van de persoon. Ook stelde 2,41% dat politieambtenaren meer moeten focussen op grote misdaden. 1,61% stelde dat er meer aandacht moet zijn voor interculturaliteit binnen de opleiding en pleitte voor meer evenwicht binnen de structuur van de politie. Zoals een evenwichtige verdeling van leeftijd en geslacht binnen politiekorpsen en meer wijkagenten.

Tot slot werden ook nog opmerkingen gegeven, zoals het frequenter en systematisch uitvoeren van controles bij iedereen (0.96%), het uitbreiden van de politieopleiding naar twee jaar (1.29%) en een betere controle uitvoeren op de politie (0.48%).

(36)

29

4.3 Vertrouwen in politie

4.3.1 Verklarende onderzoeksvraag

Naast het contact met de politie, werd ook gepeild naar het vertrouwen in de politie. In kader van dit thema wordt de laatste onderzoeksvraag behandeld:

3. Welk verband bestaat er tussen de etniciteit en het vertrouwen in de politie controlerend voor leeftijd, geslacht en de ervaringen inzake onterecht verdacht worden?

Om te peilen naar het vertrouwen in de politie, werd een schaalvraag gesteld met acht stellingen, zoals “je kan op de politie rekenen”, “de politie is eerlijk” en “de politie discrimineert niet”. Hierop konden de respondenten antwoorden op een schaal van “helemaal oneens” tot “helemaal eens”.

Op de stellingen “Je kan op de politie rekenen”, “de politie is eerlijk”, “de politie behandelt burgers met respect”, “de politie kan de taken goed uitvoeren met de middelen die ze hebben”, “de politie heeft de juiste kennis en training gekregen om de taken goed uit te voeren” en “ik heb vertrouwen in de politie” waren de antwoorden vrij gelijkaardig. De meerderheid van de respondenten behorende tot de etnische meerderheid en etnische minderheid duidden “eens” aan. Gevolgd door het antwoord “noch oneens, noch eens”.

Op de stelling “de politie discrimineert niet” en “de politie deelt mijn prioriteiten”, waren de antwoorden niet vergelijkbaar met de voorgaande stellingen. Op de eerste stelling was de meerderheid (34,76%) van de respondenten behorende tot de etnische minderheid, het oneens met de stelling. Gevolgd door 25,61% die het noch oneens, noch eens was met de stelling en 25,00% die het helemaal oneens was. De respondenten behorende tot de etnische meerderheid duidden het meest “noch oneens, noch eens aan” (36,52%), gevolgd door het antwoord “oneens” (36,06%). Op de stelling naar “de politie deelt mijn prioriteiten” nam het antwoord “noch oneens, noch eens” bij respondenten behorende tot de etnische minderheid de leiding (39,63%). Gevolgd door “eens” (22,56%), “oneens” (19.51%) en “helemaal oneens” (14,02%). De respondenten behorende tot de etnische meerderheid gaven eveneens vooral het antwoord “noch oneens, noch eens” met 37,64%. 31,41% was het eens met de stelling en 19,42% was het oneens. (Cf. bijlage 4: grafische weergave antwoorden inzake vertrouwen in politie).

Afbeelding

Figuur 2: vergelijking minderheid-meerderheid ten onrechte verdacht in afgelopen 12 maanden
Figuur  3:  vergelijking  minderheid-meerderheid  tonen  identiteitsbewijs  zonder  directe  aanleiding
Figuur 4: vergelijking minderheid-meerderheid fouillering zonder directe aanleiding
Figuur 6: vergelijking minderheid-meerderheid oorzaak politiecontact
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Section C highlights Amnesty International’s concerns in relation to excessive use of force by the security forces, sexual violence against women, and the human rights of people

schendingen van de rechten van de mens én door hoop op een wereld waarin alle mensenrechten werkelijkheid zijn voor alle mensen. De schrijfgroep van

Gebruik daarom altijd de meest actuele versie van de Groetenlijst.. Die vind je op

Het nieuwe beleid zou het einde moeten betekenen van controles waarbij mensen gestopt worden omdat ze niet ‘in het plaatje passen’ en van patsercontroles waarbij het uiterlijk

In 42 van de 149 landen die Amnesty International in de gaten hield, waren er meldingen van vluchtelingen en migranten die werden onderworpen aan refoulement (het principe

Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, BIJ1, Volt, DENK, de PvdA, de PvdD, Fractie Den Haan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en BBB voor deze

Het wordt pas iets wat niet kan op het moment dat je dat preventief fouilleren gaat baseren op etnisch profileren, als je zegt: wij gaan controleren op steekwapens bij, weet ik

Gebruik daarom altijd de meest actuele versie van de Groetenlijst.. Die vind je op