‘TWO APPLES A DAY
KEEPS THE DOCTOR
AWAY’
Universiteit van Amsterdam
Elise Beelen, januari ’15
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
2
‘TWO APPLES A DAY KEEPS
THE DOCTOR AWAY’
Een impliciete priming studie naar de invloed van risicoperceptie en mate van betrokkenheid op de message framing effecten van een preventieve gezondheidsboodschap, welke dient ter
overtuiging van het eten van minimaal twee stuks fruit per dag.
University of Amsterdam Master Thesis Graduate School of Communication
Persuasive Communication
Student: Elise Beelen Studentnummer: 10217843 Begeleider: Dr. G.J. de Bruijn
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 3
Samenvatting
In deze studie wordt onderzocht wat de hoofeffecten en interactie-effecten zijn
van risicoperceptie en mate van betrokkenheid op de effectiviteit van een
positieve gezondheidsboodschap ter stimulering van fruitconsumptie. Middels
een onbewuste priming task is risicoperceptie als onafhankelijke variabelen
gemanipuleerd, en onderverdeeld in een seeking conditie en een
risk-aversive conditie. Naast de effecten van risicoperceptie is ook de invloed van
mate van betrokkenheid (hoog/laag) gemeten op de afhankelijke variabelen;
cognitieve attitude, affectieve attitude, intentie, ervaren vatbaarheid en ernst.
Middels het invullen van een online enquête hebben de respondenten eerst een
taaltest uitgevoerd, waarmee zij onbewust geprimed zijn. Vervolgens werden de
respondenten geconfronteerd met een gain-frame gezondheidsboodschap waarin
de voordelen van het eten van minimaal twee stuks fruit werden belicht, waarna
enkele vragen beantwoordt dienden te worden. Uit de resultaten is gebleken dat
mate van betrokkenheid voor elk van de afhankelijke variabelen een voorspeller
is. Terwijl voor het interactie effect van risicoperceptie en betrokkenheid geen
significante resultaten worden gevonden. Daarnaast blijkt risicoperceptie ook
geen invloed te hebben op de effectiviteit van de positief geframede
gezondheidsboodschap. Alhoewel er een mogelijk trend zichtbaar lijkt voor de
mate van affectieve attitude en intentie. Maar hier kunnen geen conclusies aan
worden verbonden.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
4
Inhoudsopgave
______________________________________________________________________________________________________________ Samenvatting 2 Inleiding 5 Theoretisch kader 7 Message framing 8 Betrokkenheid 10 Risicoperceptie 12 Risicoperceptie x betrokkenheid 16 Methode 18Experimenteel design en respondenten 18
Procedure 19 Manipulatiemateriaal 20 Metingen 22 Manipulatiecheck 24 Analyseplan 24 Resultaten 25 Sample 25 Manipulatiecheck 26 Hypothese toetsing 27 Attitude 27 Intentie 28 Vatbaarheid 28 Ernst 29
Explorerende analyse emotie tijdens en na de boodschap 29
Conclusie & discussie 30
Literatuur 36
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 5
Inleiding
Twee stuks fruit en twee ons groenten per dag. Hooguit 5 procent van de Nederlanders haalt dit advies van de Gezondheidsraad. Uit een rapport van het RIVM is gebleken dat de
voedselconsumptie van volwassen Nederlanders de afgelopen 25 jaar is veranderd. Dit komt onder andere door de toevoeging van voorverpakte, bewerkte en light producten aan het voedingsmiddelen aanbod (Geurts, van Rossum, Brants, Verkaik-Kloosterman &
Westenbrink, 2014). Zo is een verschuiving van onbewerkt naar meer bewerkt ‘vlug-klaar’ producten waargenomen en daalde de consumptie van groente en fruit terwijl er meer chips, snoep en chocolade geconsumeerd werden. Dit is zorgelijk omdat het eten van fruit vele gezondheidsvoordelen kent. Zo is fruit een bron van vitamines, mineralen en vezels welke zorgen voor een verzadigd gevoel dat bijdraagt aan het behouden van het juiste gewicht (Pesa & Turner, 2001). Daarnaast zorgt het genoeg consumeren van fruit ervoor dat het risico op bepaalde vormen van kanker en hart- en vaatziektes verkleind wordt (Key, Allen, Spencer & Travis, 2002). Verschillende campagnes, van onder andere het voedingscentrum, hebben geprobeerd mensen bewust te maken van het feit dat ze genoeg fruit moeten eten. Deze campagnes hebben tot nu toe weinig resultaat opgeleverd (Geurts et al., 2014). Onderzoek naar de ontwikkeling van effectieve interventie strategieën die mensen op de juiste manier kunnen overtuigen van het belang van het dagelijks eten van fruit is daarom noodzakelijk.
Tot nu toe is er veel onderzoek gedaan naar boodschappen ter stimulering van gezondheidsgedrag. Dit onderzoek heeft zich gericht op de effectiviteit van gain en
loss-frame appeals, welke ingezet worden om mensen te overtuigen bij het maken van gezonde
beslissingen (Latimer, Salovey & Rothman, 2007). Een gain frame wordt gebruikt voor het benadrukken van de positieve uitkomsten wanneer het voorgestelde gezondheidsgedrag zal worden uitgevoerd, anderzijds benadrukt een loss frame de negatieve uitkomsten bij het niet uitvoeren van het gewenste gedrag (Rothman & Salovey, 1997). Met deze twee frames als
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
6
basis ontwikkelden Tversky & Kahneman (1986) de Prospect Theory, waarmee een
verklaring werd gezocht voor de invloed van risicoperceptie op de effectiviteit van message
framing. Volgens deze theorie zou na het zien van een gain frame risicomijdend gedrag
volgen en na het zien van een loss frame zal men geneigd zijn om risicovol gedrag te vertonen. Er volgde vele studies naar deze theorie, maar niet al deze studies zijn eensgezind over de invloed van risico op de effecten van framing (Covey, 2014).
Een mogelijke reden voor deze inconsistente bevindingen met betrekking tot risicoperceptie is dat risicoperceptie binnen het domein van message framing bijna altijd expliciet is gemeten (Covey, 2014). Dit terwijl het overtuigende effect van een message
frame kan verschillen afhankelijk van de manier waarop een individu het bericht verwerkt
(Meyers-Levy & Maheswaran, 2004). Na confrontatie met een risico kan het doorlopen van twee verschillende routes leiden tot een reactie. Ten eerste kan het individu middels een bewuste cognitieve route reageren, anderzijds kan een onbewuste affectieve route doorlopen worden.
Meer recent onderzoek toont daarom aan dat de effectiviteit van message framing afhankelijk is van de ontvanger. Voor een zo effectief mogelijke boodschap zou het frame aangepast moeten worden aan bepaalde mate van betrokkenheid en risicoperceptie welke de ontvanger al dan niet ervaart (Covey, 2014). Onderzoek tot nu toe suggereert dat variatie in
betrokkenheid van de ontvanger bij een dergelijk probleem van invloed is op de reactie en verwerking van een boodschap (Maheswaran & Meyers-Levy, 2004). Zo zouden volgens Rothman & Salovey (1997) framing effecten zich alleen voordoen wanneer men zich zorgen maakt over het betreffende gezondheidsprobleem en zich daar in hoge mate betrokken bij voelt, zodoende zal de informatie uit de boodschap systematisch worden verwerkt.
Daarentegen toonde enkele andere auteurs wel degelijk framing effecten aan wanneer men weinig betrokken was bij het issue (Banks, Salovey, Greener, Rothman, Moyer, Beauvais &
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 7
Epel, 1995; Maheswaran & Meyers-Levy, 1990; Meyers-Levy & Maheswaran, 2004). Zo werd geconcludeerd dat gain frame boodschappen effectiever zijn wanneer men laag betrokken is en de boodschap dus op heuristieke wijze verwerkt wordt (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006). Meerdere studies hebben deze aanname verder onderzocht maar tot op heden is er geen consistente verklaring gevonden voor de invloed van de mate van betrokkenheid op de effecten van message framing (Rothman, Martino, Bedell, Detweiler, & Salovey, 1999; Meyers-Levy & Maheswaran, 2004).
De afgelopen 20 jaar is er erg veel onderzoek geweest dat zich heeft verdiept in de persuasieve impact van deze twee type message frames (gain en loss) op gezondheidsgedrag. Hoe meer de omvang van het onderzoek naar message framing groeide, hoe duidelijker werd dat de oorspronkelijke aannames niet zo makkelijk te ondersteunen zijn. Dit zorgde ervoor dat de aandacht in dit domein zich steeds meer vestigde op het in kaart brengen van
variabelen die framing effecten modereren (Covey, 2014; Latimer, Salovey & Rothman, 2007). Bestaand onderzoek suggereert dat variatie in betrokkenheid en risicoperceptie van invloed zijn op de effectiviteit van een geframede gezondheidsboodschap, maar de
bevindingen met betrekking tot deze veronderstelde invloed zijn nog steeds inconsistent. In dit onderzoek zal er een theoretische verklaring worden gezocht voor deze tegenstrijdige bevindingen.
Deze studie zal onderzoeken of de effectiviteit van een positief geframede boodschap afhangt van het gevoel van betrokkenheid en de mate van risicoperceptie van de ontvanger.
Theoretisch kader
Overtuigende gezondheidsboodschappen zijn een belangrijk middel ter promotie van gezond gedrag. Er is tot op heden een groot aantal onderzoeken geweest naar de meest belangrijke en effectieve onderliggende mechanisme. In deze studie worden twee variabelen, risicoperceptie
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
8
en betrokkenheid van de ontvanger onderzocht, welke de persoonlijke omstandigheden van de ontvanger bepalen en waarmee getracht wordt de effectiviteit van een
gezondheidsboodschap te verklaren. Om hier uitspraken over te kunnen doen zal eerst aandacht worden besteedt aan het begrip message framing.
Message framing
Sommige gezondheidsboodschappen focussen zich op de voordelen en wenselijke resultaten van het opvolgen van aanbevolen gedrag, terwijl andere gezondheidsboodschappen zich juist richten op het verlies en de nadelige consequenties van het niet opvolgen van aanbevolen gedrag. Kortom, overtuigende boodschappen kunnen op twee manieren worden
gepresenteerd namelijk middels gain frames waarbij de nadruk ligt op de winst die behaald kan worden door het uitvoeren van gedrag of door middel van loss frames waarbij de nadruk ligt op de verliezen door het niet uitvoeren van aanbevolen gedrag (Rothman & Salovey, 1997). Dit zijn de twee manieren waarop boodschappen kunnen worden geformuleerd in termen van message framing (Tversky & Kahneman, 1981). Empirisch onderzoek heeft aangetoond dat gain en loss geframede boodschappen verschillende effecten hebben op de uiting van motivatie en actie van individuen ten opzichten van gezond gedrag, zelfs wanneer de informatie in de gain of loss geframede gezondheidsboodschap feitelijk hetzelfde is (Rothman & Salovey, 1997). Afhankelijk van het type gedrag dat getracht werd te
beïnvloeden, zou de ene manier van formulering beter werken dan de andere formulering (Rothman & Salovey, 1993).
Naar aanleiding van de vele onderzoeken die volgden ontstond de aanname dat loss
frames het meest effect zouden hebben ter promotie van detectiegedrag en gain frames het
beste werken voor preventiegedrag (Rothman et al., 2006). Maar deze aanname kon niet altijd ondersteund worden; zo toonde Blanton, VandenEijnden, Buunk, Gibbons, Gerrard en Bakker (2001) in hun studie aan dat een loss frame effectiever zou zijn ter promotie van
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 9
condoom gebruik (preventiegedrag) dan wanneer er een gain frame werd gebruikt. Terwijl Cox, Cox en Zimet (2006) in hun onderzoek aantoonde dat een gain frame beter leek te werken dan een loss frame ter promotie van huidonderzoek (detectiegedrag).
Een tweede mogelijke verklaring wat betreft de effecten van message framing is de aanname met betrekking tot negative bias. De term negative bias refereert naar het fenomeen welke inhoud dat men geneigd is meer aandacht te besteden aan negatieve informatie dan wanneer feitelijk dezelfde informatie op een positieve manier wordt weergeven (Fiske, 1980). Zo zou meer attentie voor een boodschap leiden tot meer systematische overtuiging welke op zijn beurt weer zal leiden tot een hogere mate van overtuiging (Chaiken, Liberman & Eagly, 1989). Dit is de reden waarom meerdere studies naar gezondheidsboodschappen ervan uitgaan dat een loss frame meer overtuigingskracht zou hebben dan een gain frame (Meyerowitz & Chaiken, 1987; Levin, Schneider, & Gaeth, 1998). Maar ook voor de aanname van negatieve bias zijn er tegenstrijdige resultaten te vinden. Veel studies die zijn uitgevoerd binnen dit domein tonen echter aan dat boodschappen die gain frames bevatten meer effectief zijn dan boodschappen met daarin loss frames (Detweiler, Bedell, Salovey, Pronin, & Rothman, 1999; Wong & McMurray, 2002) wat ingaat tegen de aanname van
negative bias.
Tot nu toe kan er geconcludeerd worden dat er nog geen definitieve verklaring is voor
message framing effecten. Dit maakt dat meest recent onderzoek zich niet zozeer focust op
hoofdeffecten van message framing op gezondheidsboodschappen maar de nadruk steeds meer komt te liggen op modererende variabelen die inconsistente bevindingen mogelijk verklaren (Covey, 2014). Zoals in het vervolg van deze studie zal worden besproken, voorspeld variëteit in hoe mensen denken over specifieke gezondheidsproblemen de impact van gain-en loss-frames (Rothman et al., 2006). Deze studie zal zich daarom richten op de omstandigheden waarin een preventieve gezondheidsboodschap het meest effectief is,
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
10
middels verdieping in twee mogelijk zeer belangrijke moderatoren; risicoperceptie en mate van betrokkenheid.
Betrokkenheid
In bestaande literatuur zijn er verschillende concepten te onderscheiden die invloed hebben op de effectiviteit van een message framing. Uit diverse studies die een poging deden om de tegenovergestelde bevindingen van message framing te verklaren, kwam naar voren dat betrokkenheid bij het gezondheidsprobleem een variabele is die de effecten van message
framing modereert (Greenwald & Leavitt, 1984; Maheswaran & Meyers-Levy, 1990;
Rothman, Salovey, Antone, Keough & Martin, 1993). Met onderbouwing van het dual
process frameworks of persuasion (Eagly & Chaiken, 1993; Petty & Wegener, 1998), welke
uitgaan van twee verschillende manieren van verwerken van een boodschap, ontwikkelde Rothman en Salovey (1997) een nieuw perspectief dat ervan uitgaat dat framing effecten zich alleen voordoen wanneer de ontvanger zich bezorgd maakt over het betreffende probleem en de informatie in de boodschap dus systematisch zal verwerken. In overeenstemming met dit perspectief van Rothman en Salovey (1997), zijn meerdere studies het eens over het feit dat
framing effecten zich alleen voordoen wanneer men hoog betrokken is (Millar & Millar,
2000; Rothman et al., 1999).
Echter, is er door verschillende andere onderzoekers een tweede perspectief ontwikkeld met betrekking tot het effect van betrokkenheid op message framing. Dit
perspectief gaat ervan uit dat de mate van betrokkenheid bij een probleem een voorspeller is van de effectiviteit van een gain of een loss frame (Maheswaran & Meyers-Levy, 1990; Meyers-Levy & Maheswaran, 2004). Deze onderzoekers gaan uit van de aanname dat loss
frame boodschappen effectiever zijn wanneer er sprake is van hoge betrokkenheid omdat er
dan eerder systematische verwerking plaats vind. Terwijl gain frame boodschappen effectiever zouden zijn wanneer de betrokkenheid van de consument laag is en de
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 11
boodschappen op een heuristieke manier verwerkt wordt. Deze aanname is in veel verschillende condities getest van waaruit opgemaakt kan worden dat de meeste studies ondersteuning bieden voor het uitgangspunt dat een loss-frame het meest effectief zal zijn wanneer men betrokken is (Banks et al., 1995; Maheswaran & Levy, 1990; Meyers-Levy & Maheswaran, 2004). Volgens Van’t Riet, Ruiter en De Vries (2011) komt dit omdat
loss-frames het meest effectief zijn in gezondheidsboodschappen, voor mensen die weinig
overtuiging nodig hebben. Echter, zijn er ook enkele studies die tegenovergestelde effecten aantonen, namelijk dat gain-frames meer voordelen opleveren wanneer men sterk betrokken is bij een gezondheidsboodschap (Millar & Millar, 2000; Detweiler et al., 1999). Dit zou te maken hebben met feit dat de ontvanger meer bedreiging ervaart (Van ’t Riet, Ruiter, Werrij & De Vries, 2010).
Deze (nog) steeds wisselende resultaten benadrukken het belang van
vervolgonderzoek dat zich richt op betrokkenheid als voorspeller van de effectiviteit van gezondheidsboodschappen. Deze studie zal zich focussen op het dagelijks consumeren van voldoende fruit. Met betrekking tot dit onderwerp in combinatie met message framing is er tot op heden weinig bekend. Echter, is er een recente studie uitgevoerd door Bruijn, Visscher en Mollen (2014) die de overtuigende effecten van message framing op fruitconsumptie tracht te verklaren door de descriptieve norm informatie in de boodschap te manipuleren. Een van de resultaten uit dit onderzoek toont aan dat ongeacht het type frame, een boodschap het meest overtuigend is voor degene die bij voorbaat al minimaal twee stuks fruit per dag aten (hoog betrokken). Dit komt overeen met de aanname van bestaand onderzoek dat mensen die bij voorbaat al volgens gezonde richtlijnen leven eerder overtuigd zullen zijn door een boodschap met betrekking tot gezond gedrag (Bruijn et al., 2014). Daarnaast werd ook een interactie-effect gevonden tussen frame soort en mensen die het gedrag van te voren al dan niet vertoonde. Zo bleek dat een gain frame boodschap het beste werkte voor mensen die van
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
12
te voren al genoeg fruit aten (Bruijn et al., 2014). Op basis van deze bevinding zou gesteld kunnen worden dat een preventieve gezondheidsboodschap met daarin een gain frame het meest effectief zal zijn voor mensen die van te voren betrokken zijn bij het eten van fruit. Naar aanleiding van deze kennis kan de eerste hypothese voor deze studie worden
geformuleerd.
H1: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal een advertentie met daarin een gain frame effectiever zijn dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag.
H1a: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal het zien van een advertentie met daarin een gain frame leidde tot een meer positieve cognitieve attitude ten opzichten van het eten van twee stuks fruit, dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag.
H1b: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal het zien van een advertentie met daarin een gain frame leidde tot een meer positieve affectieve attitude ten opzichten van het eten van twee stuks fruit, dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag. H1c: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal het zien van een advertentie met daarin een gain frame eerder leidde tot een positieve gedragsintentie ten opzichten van het eten van twee stuks fruit, dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag. H1d: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal het zien van een advertentie met daarin een gain frame leidde tot een hogere mate van vatbaarheid voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit, dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag.
H1e: Wanneer men van te voren hoog betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag, zal het zien van een advertentie met daarin een gain frame leidde tot een hogere mate van ernst voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit, dan wanneer men van te voren laag betrokken is bij het eten van twee stuks fruit per dag.
Risicoperceptie
Meyerowitz en Chaiken (1987) hebben de grondslag gelegd met het ontwikkelen van een kader van waaruit voorspelling kunnen worden gedaan met betrekking tot de effectiviteit van
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 13 gain en loss framed appeals. Met de prospect theory (Tversky & Kahneman, 1981) als
uitgangspunt, gingen zij ervan uit dat de effectiviteit van het gebruik van een gain of loss
frame afhankelijk is van de mate waarin het aanbevolen gedrag wordt waargenomen als
risicovol. Waarbij ervan uitgegaan wordt dat loss frame appeals effectiever zullen zijn voor het uitlokken van gedrag waarbij men een risico dient te nemen om op deze manier een probleem te detecteren, zoals het uitvoeren van testen naar borstkanker of SOA onderzoek. Daarentegen zouden gain frame appeals effectiever zijn om mensen te laten kiezen voor gedrag dat als veilig wordt beschouwd en is daarom geschikt ter promotie van gezond gedrag. Zo zou een gain frame geschikt zijn voor het promoten van veilige seks en ter preventie van HIV (Rothman & Salovey,1997). Deze beredenering welke ook wel wordt benoemd als deframing hypothese’ (Van’t Riet, Cox, Cox, Zimet, De Bruijn, Van den Putte & Ruiter, 2014), is vervolgens door Rothman en collega’s gebruikt (Rothman et al., 1993; 1997) en maakt sindsdien een zeer belangrijk onderdeel uit van onderzoek naar gezondheid message
framing (Gallagher & Updegraff, 2012).
Deze zogenoemde ‘risk-framing hypothese’ is voor dit onderzoek van belang omdat het steunt op de aanname dat de perceptie van risico voortkomt uit de houding ten opzichte van het gedrag dat wordt beschreven in de boodschap. De mate van risicopercepties spelen een invloedrijke rol in theorieën over gezondheidsboodschappen (Van ’t Riet et al., 2014; Covey, 2014; Gallagher & Updegraff, 2012). Meerdere studies hebben hier onderzoek naar gedaan, zo is gebleken dat gevoeligheid voor een gewenste of ongewenste uitkomst de reactie na het zien van een gain of loss frame appeal reguleert (Mann, Sherman, & Updegraff, 2004; O’Keefe & Jensen, 2007). Maar op welke manier deze regulatie plaats vindt is nog niet duidelijk binnen het veelomvattende onderzoek dat hier tot op heden naar is gedaan. Zo tonen Ferguson en Gallagher (2007) in een studie aan dat wanneer er sprake is van hoge
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
14
boodschappen met daarin een loss frame. Met deze studie naar vaccinatie boodschappen bieden Ferguson en Gallagher (2007) ondersteuning voor de ‘risk-framing hypothese’. Maar er zijn ook een aanzienlijk aantal studies die geen of zelfs tegenovergestelde support bieden voor de veronderstelde invloed van risico op de effecten van message framing. Zo kan Cohen (2010) geen ondersteuning bieden en doet Covey (2014) een meta-analyse waarbij 47
onderzoeken zijn bestudeerd met betrekking tot message framing waaruit tevens
inconsistente effecten zijn gevonden voor de invloed van risico. Tot op heden komt het erop neer dat onderzoek beperkt bewijs levert voor de invloed van risico op
gezondheidsboodschappen waarbij message framing is toegepast (Covey, 2014; Van ’t Riet et al., 2014)
Kortom, de ‘risk-framing hypothese’ zoals hier boven beschreven suggereert dat beslissingen met betrekking tot risicoperceptie gemaakt worden op basis van de emotionele formulering van de boodschap, in termen van winst of verlies. Interessant genoeg zijn beide uitkomsten feitelijk hetzelfde, wanneer de boodschap cognitief zal worden verwerkt zou het aannemelijk zijn dat het de respondent opvalt dat beide boodschappen tot dezelfde uitkomst leiden (Edwards, Elwyn, Covey, Matthews, & Pill, 2001). Logischer wijs zou onbewuste evaluatie van risicoperceptie kunnen leiden tot andere overtuigende beïnvloeding dan
wanneer er een cognitieve reactie wordt gegeven op ervaren risico’s (Gerend & Maner, 2011; Loewestein, Weber, Hsee & Welch, 2001). De manier waarop risicoperceptie gemeten en geoperationaliseerd wordt zou een mogelijke verklaring bieden voor de uiteenlopende bevindingen met betrekking tot dit concept (Covey, 2014).
Risicoperceptie is vaak gedefinieerd als een ‘cognitieve waardebepaling’, welke ontstaat na bewuste afweging van voors en tegens, en zich uiten in een beslissing waarin rationele argumenten zijn opgenomen (Erb, Bioy, & Hilton, 2002). Terwijl de meeste, op risico gebaseerde, voorkeuren zich niet ontwikkelen op cognitief niveau, maar samenhangen
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 15
met het onbewuste proces dat zich voordoet. Inzicht in onbewuste, affectieve percepties stelt ons beter instaat om attitudes, intentie en gedrag te voorspellen, dan cognitieve percepties (Loewestein et al., 2001). Daarnaast is het meten van risico op een cognitieve wijze riskant omdat bij directe beoordeling van risico door participanten er vaak vertekening plaats vind (Janssen, van Osch, Lechner, Candel & de Vries, 2012). Dit komt voor in de vorm van een optimistisch lage schatting van de kans dat een persoon zelf iets negatiefs zou overkomen, deze lage schatting wordt ook wel ‘onrealistisch optimisme’ genoemd (Weinstein, 1980). Zo worden in de studie van Weinstein (1984) de effecten van risico verklaard omdat men niet instaat is zichzelf ontvankelijk te achten voor risico. Dit maakt dat onderzoek naar impliciete factoren mogelijke een verklaring bieden voor de inconsistente bevindingen binnen de bestaande literatuur (Covey, 2014). Dit is dan ook de reden waarom tegenwoordig bij het doen van voorspellingen met betrekking tot fruit consumptie, wordt aangenomen dat het type
frame interacteert met psychologische variabelen (Gerend & Maner, 2011; Dijkstra,
Rothman, & Pietersma, 2011). Hier is echter nog veel onduidelijkheid over. In deze studie is daarom gekozen om risico op een onbewuste wijze te manipuleren, middels risico priming.
Priming is een proces dat plaats vindt door informatie in het geheugen te activeren, waardoor
gerelateerde constructen onbewust toegankelijk worden in het geheugen (Bargh & Chartrand, 2000). Hierdoor wordt een cognitief proces in werking gezet welke ervoor zorgt dat de reactie op de stimuli waaraan men direct na de prime worden blootgesteld, door deze prime worden beïnvloed. Ondanks de onbewuste confrontatie met risico zal er in deze studie vanuit worden gegaan dat men bij het ervaren van weinig risico beter beïnvloed zal worden door een
gain frame dan wanneer men (onbewust) veel risico ervaren heeft. Na aanleiding van deze
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
16
H2: Wanneer men van te voren weinig risico ervaart, zal een gain frame effectiever zijn om ervoor te zorgen dat men minimaal twee stuks fruit per dag eet dan wanneer men van te voren is blootgesteld aan veel risico.
H2a: Na blootstelling aan een risk-aversive prime, zal een gain frame zorgen voor een meer positieve cognitieve attitude ten aanzien van het eten van minimaal twee stuks fruit per dag, dan na blootstelling aan een risk-seeking
prime.
H2b: Na blootstelling aan een risk-aversive prime, zal een gain frame zorgen voor een meer positieve affectieve attitude ten aanzien van het eten van minimaal twee stuks fruit per dag, dan na blootstelling aan een risk-seeking
prime.
H2c: Na blootstelling aan een risk-aversive prime, zal een gain frame zorgen voor een meer positieve
gedragsintentie ten aanzien van het eten van minimaal twee stuks fruit per dag, dan na blootstelling aan een
risk-seeking prime.
H2d: Na blootstelling aan een risk-aversive prime, zal een gain frame leidde tot een hogere mate van vatbaarheid voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit per dag, dan na blootstelling aan een risk-seeking prime.
H2e: Na blootstelling aan een risk-aversive prime, zal een gain frame leidde tot een hogere mate van ernst voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit per dag, dan na blootstelling aan een risk-seeking
prime.
Risicoperceptie x betrokkenheid
De heuristic-systematic model-based theory (HSM theory) van Eagly & Chaiken (1993) gaat ervan uit dat wanneer een boodschap persoonlijk relevant is voor de ontvanger, dan zal de ontvanger de boodschap systematisch verwerken wat maakt dat een negatief geframed bericht effectiever zal zijn in vergelijking met een positieve geframed bericht. Terwijl wanneer de persoonlijke relevantie laag is, zal een heuristiek proces zich voordoen en zal een positief bericht effectiever zijn. Waarbij er vanuit gegaan wordt dat negatieve berichten bij een nauwkeurig beoordeling meer overtuigende elementen bevatten, door onverwachte en meer kritische informatie te verschaffen (Fiske, 1980). Deze HSM-theorie over message framing effecten is ondersteund in de studie die Maheswaran en Meyers-Levy (1992) uitvoerde en
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 17
lijkt tevens de grondslag te zijn voor de resultaten van veel daarop volgende studies. Toch doen zich nog veel tegenstrijdige resultaten voor, voornamelijk in studies waarbij de mate van risico of perceived efficacy in associatie worden gebracht met de effectiviteit van de boodschap (Block & Keller, 1995). Zo is gebleken dat voornamelijk wanneer er een hoog risico gepaard gaat met de actie die middels de boodschap wordt voorgeschreven, het in stand houden van de HSM-gebaseerde voorspelling lastig is (Meyers-levy & Maheswaran, 2004). Zo kan het voordoen van een risicofactor de uitkomsten die wordt verwacht middels de HSM-theorie in de war schoppen.
Dit maakt dat het van belang is om naast afzonderlijke effecten van betrokkenheid en risicoperceptie op een preventieboodschap ook het interactie-effect van deze twee variabelen samen op een gezondheidsboodschap te onderzoeken. Vergelijkbaar onderzoek is gedaan in de studie van Meyers-Levy & Maheswaran (2004) waarin werd gekeken naar de invloed van risico en persoonlijke relevantie op de manier waarop men een boodschap verwerkt.
Gebaseerd op de HSM-theorie concludeerde Meyers-Levy & Maheswaran (2004) dat wanneer er sprake is van dezelfde mate van persoonlijke relevantie en risico deze twee factoren dezelfde manier van verwerking aanwakkeren. Ofwel, bij hoge mate van risico en hoge mate van persoonlijke relevantie zal systematische verwerking plaats vinden, waarbij een voordeel voor negatieve geframede berichten zich voordoet. En wanneer de boodschap op heuristieke wijze wordt verwerkt (laag risico en lage relevantie), zal het tegenovergestelde zich voordoen waarbij de eenvoudige appeals van een positief frame meer effect zullen opleveren. Wanneer risico en relevantie zich niet in gelijkwaardige mate voordoen, vinden Meyers-Levy & Maheswaran (2004) opvallende resultaten. Zo toonde zij aan dat wanneer het risico hoog was en de relevantie laag men de boodschap toch op heuristieke wijze verwerkte, en de positieve geframede boodschap het meest effectief bleek. Dit zou kunnen worden toegeschreven aan het feit dat men persoonlijk geen risico ervaart, waardoor dit makkelijk te
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
18
negeren is. In de huidige studie zal worden nagegaan of dezelfde effecten gevonden kunnen worden in een studie naar gezondheidsboodschappen en waarbij een impliciet
meetinstrument gebruikt is. Dit is waarom voor het interactie-effect in deze studie de volgende hypothese is opgesteld:
H3: De persuasieve boodschap zal het meeste effectief zijn wanneer iemand geprimed is met veel risico en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
H3a: De persuasieve boodschap zal zorgen voor een positieve cognitieve attitude wanneer iemand is blootgesteld aan een risk-seeking prime en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
H3b: De persuasieve boodschap zal zorgen voor een positieve affectieve attitude wanneer iemand is
blootgesteld aan een risk-seeking prime en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
H3c: De persuasieve boodschap zal zorgen voor een positieve gedragsintentie, wanneer iemand is blootgesteld aan een risk-seeking prime en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
H3d: De persuasieve boodschap zal zorgen voor een hogere mate van vatbaarheid voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit per dag, wanneer iemand is blootgesteld aan een risk-seeking prime en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
H3e: De persuasieve boodschap zal zorgen voor een hogere mate van ernst voor de nadelige gevolgen van het niet eten van twee stuks fruit per dag, wanneer iemand is blootgesteld aan een risk-seeking prime en zichzelf laag betrokken acht bij het eten van minimaal twee stuks fruit.
Methode
Experimenteel design en respondenten
Om antwoord te krijgen op de verschillende onderzoeksvragen is er in deze studie een experiment uitgevoerd in de vorm van een online survey. Dit experiment is opgebouwd in de vorm van een 2 x 2 design, namelijk (type prime: risk-seeking versus risk-aversive) x
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 19
prime werd getoetst op de volgende afhankelijke variabelen; attitude, intentie, ervaren vatbaarheid en ervaren ernst. Het uitvoeren van een experiment is een geschikte methode om een causale relatie vast te stellen tussen één of meerdere onafhankelijke variabelen op
meerdere afhankelijke variabelen (Boeije, ’t Hart & Hox, 2009). Daarnaast biedt een
experiment de mogelijkheid om onafhankelijke variabelen te manipuleren waarbij mogelijke storende factoren van buitenaf worden beperkt. Dit experiment werd uitgevoerd onder 303 Nederlandse respondenten in de leeftijd van 18 tot 74 jaar (M = 28,56, SD = 10,93).
Procedure
De respondenten die hebben deelgenomen aan dit experiment zijn op verschillende wijze benaderd. De meeste respondenten zijn geworven via diverse Facebook posts of email. Via Facebook werden er zowel openbare berichten geplaatst als privé berichten naar contacten. In deze Facebook berichten en e-mails werd men gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek over ‘gezond leven’ door het invullen van een vragenlijst. In dit verzoek tot deelname werd tevens vermeld dat de gegevens anoniem zijn en dat men op ieder moment zijn/haar
deelname kon beëindigen. In elk online bericht werd de link naar de vragenlijst bijgevoegd. Daarnaast zijn ook enkele (oudere) respondenten persoonlijk benaderd en voorzien van een laptop zodat ook respondenten die voor de onderzoeker niet via internet bereikbaar waren deel konden nemen aan het experiment. Door het openen van de link werden de respondenten direct naar de online vragenlijst geleid en kregen zij voorafgaand aan het experiment een
informed consent te lezen, waarmee men akkoord diende te gaan.
Eenmaal akkoord met het informed consent, kon de respondent doorklikken naar de daaropvolgende vragen. Welke begon met enkele vragen waarmee demografische gegevens in kaart konden worden gebracht. Voor het uitvoeren van de taaltest en blootstelling aan het stimulusmateriaal werden de respondenten enkele vragen gesteld over fruit inname,
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
20
gedaan om, voorafgaand aan het experiment, verschillen in houding tussen de respondenten inzichtelijk te maken ten opzichte van het eten van genoeg fruit. Vervolgens werd de respondenten gevraagd om een taaltest uit te voeren. De respondenten kregen een aantal woorden te zien die in verkeerde volgorde achter elkaar stonden, waarbij de opdracht was om van deze woorden weer een juiste zin te maken door ze opnieuw te schrikken. De
respondenten werden random verdeeld over één van de twee condities. De helft van de respondenten kreeg bij deze taaltest bij 4 van de 12 zinnen woorden te zien die samen zinnen vormden die risk-averise van aard waren en de andere helft van de respondenten kreeg bij deze taaltest bij 4 van de 12 zinnen woorden te zien die samen zinnen vormden die
risk-seeking van aard waren. De overige 8 zinnen waren bij beide condities neutraal van aard. Op
deze manier werden de respondenten geprimed.
Daaropvolgend vond de blootstelling aan het stimulusmateriaal plaats, waarbij alle respondenten dezelfde gain frame advertentie te zien kregen. Hierna werden de afhankelijke variabelen gemeten; attitude, intentie, vatbaarheid en ernst. Ook vond er een
manipulatiecheck plaats door de vraag of men door heeft gehad waarvoor de taaltest diende. En een tweede manipulatiecheck door te vragen of men vond dat in de advertentie de
gevolgen van het eten van fruit positief of negatief werden benadrukt. Na het beantwoorden van alle vragen werden de respondenten bedankt voor hun deelname aan het onderzoek en werd hen de mogelijkheid gegeven om vragen en/of opmerkingen te plaatsen.
Manipulatiemateriaal
In deze studie werden de respondenten random toegewezen aan een van de twee risk priming condities. De manipulatie voor deze risk priming condities vond plaats middels een
Scrambled Sentence Task (bijlage 1), dit is een korte taaltest waarbij de respondenten een
aantal woorden kregen te zien die in onjuiste volgorde stonden, hen werd gevraagd om deze woorden weer in de juiste volgorde te zetten zodat er zich een logische zin vormden (Srull &
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 21
Wyer, 1979). De risk priming taak die in deze studie werd gebruikt, is eerder toegepast in een scriptie naar de effecten van risk priming (Schuilwerve, 2014). Daaraan voorafgaand testte Van Deutekom (2014) in haar studie in hoeverre dit stimulusmateriaal effectief is en in staat is om onbewuste risicopercepties te beïnvloeden middels het uitvoeren van een taak. Daaruit bleek de priming-taak zelfs onder een kleine groep respondenten betrouwbaar.
De priming-taak die in deze studie werd gebruikt bestond uit vijftien woordensets gericht op of seeking gedrag (bv: 'Avontuur is springen gedurfd parachute'), of
risk-aversive gedrag (bv: 'Waakzaam honden hok zijn meestal'). Elke zin bevatte een kernwoord
dat of risk-seeking, of risk-aversive gedrag benadrukte, ter afleiding werden er een aantal andere zinnen toegevoegd aan de taak met daarin risico-neutrale kernwoorden. Welke ervoor zorgden dat het doel van de taak gemaskeerd werd (Schuilwerve, 2014). De respondenten werd verteld dat de taak als evaluatie van diens taalkennis diende, zoals ik voorgaande studies ook werd gedaan (Bargh & Chartrand, 2000; Erb et al., 2002). Ter controle of het doel van de priming-taak voldoende gemaskeerd was, werd aan het einde van de vragenlijst de respondenten gevraagd om aan te geven in hoeverre men een idee had waarom er een taaltest moest worden gemaakt.
De advertentie die werd gebruikt als stimulusmateriaal is geframed in termen van winst, waarbij de nadruk lag op de voordelen en winst die te behalen is wanneer men genoeg fruit consumeert (Rothman & Salovey, 1997). Voor dit experiment is een fictieve reclame advertentie ontworpen met behulp van Adobe Indesign. Middels het gebruik van het
bestaande logo van het voedingscentrum en de bestaande, gangbare norm; ‘minimaal 2 stuks fruit per dag’ is er een zo realistisch mogelijke advertentie in termen van gain frame
ontworpen. Middels een groen vinkje en duidelijke, kleurrijke afbeeldingen van fruit zijn op visuele wijze de voordelen van het eten van minimaal twee stuks fruit benadrukt. Daarnaast is door het verwerken van de tekst ‘het eten van minimaal twee stuks fruit per dag draagt bij
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
22
aan een gezond immuunsysteem, goede spijsvertering, kleinere kans op –hart en vaatziekten en het krijgen en behouden van een gezond lichaamsgewicht. Eet daarom minimaal twee stuks fruit per dag’ in de advertentie, tekstueel informatie verschaft over de winst die behaald
kan worden door het eten van minimaal twee stuks fruit per dag (zie bijlage 2).
Metingen
In deze studie worden persuasieve effecten van een boodschap gemeten, op één moment, middels attitude en intentie en twee persuasive outcomes, namelijk; de waargenomen ernst en vatbaarheid die men ervaart bij het niet eten van twee stuks fruit per dag.
Attitude. Om de attitude ten opzichten van het eten van minimaal twee stuks fruit per
dag te meten is gebruik gemaakt van een bestaande schaal uit de studie van de Bruijn (2010). De respondenten werd de volgende stelling voorgelegd: ‘het eten van minimaal twee stuks fruit per dag vind ik’ gevolgd door de volgende antwoordmogelijkheden gemeten op een 5-punts Likertschaal: ‘heel gezond – heel ongezond’. Middels twee items uit deze schaal is de cognitieve attitude gemeten en de overige drie items meten de affectieve attitude. Waarna er twee factoranalyses zijn uitgevoerd met respectievelijk deze twee, en deze drie items. De twee items vormden één component die een eigenwaarde had boven de 1. De items verklaarden 90,90% van de variantie in de items en vormden een betrouwbare schaal (α = 0,89) voor de cognitieve attitude. Ook de drie items vormden één component die een eigenwaarde had boven de 1. De items verklaarden 92,14% van de variantie in de items en vormden een betrouwbare schaal (α = 0,96) voor de affectieve attitude.
Intentie. De meting van de variabelen intentie om minimaal twee stuks fruit per dag te
eten is gebaseerd op het onderzoek van Bogers, Van Assema, Kester, Westerterp & Dagnelle (2004). Deze variabelen is gemeten aan de hand van drie stellingen, namelijk; ‘Als ik denk aan de komende week dan..’ gevolgd door de volgende antwoordmogelijkheden op een 7-punts Likertschaal: ‘Wil ik minimaal twee stuks fruit per dag eten’, ‘Ben ik van plan om
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 23
minimaal twee stuks fruit per dag te eten’, ‘Is het waarschijnlijk dat ik minimaal twee stuks fruit per dag zal eten’. Een factoranalyse toonde aan dat de drie items één component vormden die een eigenwaarde had boven de 1 en 86,51% van de variantie verklaarden. De items vormden een betrouwbare schaal (α = 0,92).
Vatbaarheid. Om de perceptie van de respondenten met betrekking tot de mate van de
vatbaarheid voor de nadelige gevolgen van het niet eten van minimaal twee stuks fruit per dag te meten, zijn de respondenten vier stellingen voorgelegd welke zijn gebaseerd op onderzoek van Rogers (1975). Welke elk betrekking hebben op de inschatting van de
respondenten aangaande de waarschijnlijkheid van het optreden van de nadelige gevolgen die optreden wanneer men niet minimaal twee stuks fruit per dag eet namelijk; een te hoog lichaamsgewicht, -hart en vaatziekten, een ongezond immuunsysteem en een slechte spijsvertering. De vragen konden worden beantwoord aan de hand van een 7-punts Likertschaal, variërend van 1(helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Uit een factoranalyse bleek dat de vier items één component vormden met een eigenwaarde boven de 1. De items vormden een betrouwbare schaal (α = 0,89).
Risicoperceptie (ernst). De waargenomen ernst werd gemeten door één stelling met
vier antwoordt mogelijkheden met mogelijke nadelige gevolgen van het niet eten van minimaal twee stuks fruit per dag. De stelling die werd voorgelegd luidde; 'Als ik niet minimaal twee stuks fruit per dag eet, dan zijn de nadelige gevolgen daarvan...', te
beantwoorden met de items 'niet te onderschatten', 'behoorlijk groot', 'ernstig' en 'serieus'. Respondenten konden op een 7-punts Likertschaal de mate van waargenomen ernst aangeven, variërend van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Uit een
factoranalyse bleek dat de vier items één component vormden met een eigenwaarde boven de 1. De items vormden een betrouwbare schaal (α = 0,96).
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
24
Betrokkenheid. Mate van betrokkenheid werd gemeten aan de hand van een in het
verleden ontwikkelde schaal (Zaichkowsky,1985). De stelling die werd voorgelegd luidde; ‘het eten van minimaal twee stuks fruit per dag is voor mij…’ te beantwoorden met drie items, ‘belangrijk’, ‘relevant’ en ‘heeft betekenis’. Waarop de respondenten konden antwoorden op een 7-punts Likertschaal variërend van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Uit een factoranalyse bleek dat de drie items één component vormden met een eigenwaarde boven de 1. De items vormden een betrouwbare schaal (α = 0,94).
Manipulatiecheck
Om na te gaan of de advertentie waaraan de respondenten blootgesteld werden daadwerkelijk als gain frame werd ervaren is er één vraag gesteld namelijk: ‘De advertentie liet een aantal gevolgen zien van het eten van minimaal twee stuks fruit per dag. Vond u deze gevolgen positief of negatief?’. De respondenten konden deze vraag beantwoorden door middel van een zevenpunt schaal die varieerde van erg positief (1) tot erg negatief (7). Deze schaal geeft aan dat de respondenten de advertentie zagen als een gain frame (M = 2,68, SD = 1,52). De tweede manipulatiecheck in dit onderzoek ging na of respondenten door hadden waarom zij een taaltest hebben moeten uitvoeren. Helemaal aan het einde van het onderzoek is de vraag gesteld of men wist waarvoor de taaltest dienden. Hierop kon men ‘ja, namelijk…’of ‘nee, geen idee’ antwoorden, wanneer er met ‘ja’ werd geantwoord diende er ook een verklaring te worden gegeven. De twee respondenten die aangaven te weten waarom zij een taaltest moesten uitvoeren gaven hiervoor een reden die er niet op duidde dat zij zich bewust waren van de prime.
Analyseplan
In dit onderzoek is gekozen voor een 2 (type prime) x 2 (mate van betrokkenheid) design. Om de bijbehorende hypotheses te testen zijn er meerdere variantieanalyses uitgevoerd (ANOVA) met allen een significantieniveau van .05.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 25
Resultaten
Sample
In totaal deden er 458 deelnemers mee aan dit experiment. Vanuit dit totale sample zijn er 155 respondenten verwijderd, met als reden dat enkele respondenten begrepen waarom aan hen gevraagd werd een taaltest te maken, daarnaast is er door meerdere respondenten incorrect of onvolledige geantwoord op de vragenlijst. Na het verwijderen van deze groep zijn er totaal 303 respondenten over (N=303). Waarbij 24.1% (n=73) van de respondenten mannen waren en 75.9% (n=230) van de respondenten vrouwen. Van de respondenten heeft 68% (n=206) een WO- of HBO- opleiding afgerond, en ongeveer een kwart van het totaal aantal respondenten (28.1%, N= 85) is middelbaar opgeleid door het afronden van een middelbare beroepsopleiding of HAVO/VWO. Ten slotte gaf slechts 4% (n=12) van de respondenten aan enkel MAVO of basisonderwijs te hebben afgerond. Het BMI van alle respondenten is tevens berekend, dit lijkt vrij evenredig verdeeld te zijn over de verschillende groepen met een gemiddelde van 22,29 (M=22,29, SD=3,00) waarbij een BMI tussen de 18,5 en 24,9 een gezond gewicht representeert (Van Kreijl & Knaap, 2004). Het totaal aantal respondenten werd random verdeeld over de twee risk-priming condities, daarnaast werd voor de blootstelling aan manipulatie materiaal gemeten of men hoog of laag betrokken was ten opzichten van het al dan niet consumeren van genoeg fruit per dag.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
26
Manipulatiecheck
Uit de manipulatiecheck is gebleken na het zien van de gain frame advertentie de meeste
respondenten de gevolgen van het eten van genoeg fruit per dag als positief beoordeelde (M=2,68, SD=1,53). Een ANOVA toont aan dat er geen significant effect werd gevonden voor type prime waaraan de respondent was blootgesteld en de manier waarop men de boodschap beoordeelden F(1, 299) = 0,60, p= 0,438. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de manipulatie van de advertentie is geslaagd. Zoals eerder genoemd zijn alleen de
respondenten geselecteerd die zich er niet van bewust waren dat zij geprimed werden middels de taaltest, er kan dus worden geconcludeerd dat voor deze respondenten het doel van deze studie op succesvolle wijze is bereikt.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 27 Hypothese toetsing
Voordat de hypotheses getoetst werden is er eerst gecontroleerd op effecten van overige variabelen als; leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Middels het uitvoeren van een ANOVA toets, is gebleken dat er zich geen verschillen voordoen tussen de condities en deze
controlevariabelen. Deze variabelen zullen dan ook niet als covariaat worden meegenomen in de analyses van de hypotheses.
Attitude
We vonden bij de respondenten een significant, middelmatig effect voor de mate van
betrokkenheid op de cognitieve attitude ten aanzien van het eten van genoeg fruit, F(1, 299) = 31,39, p < 0,001, η2 = 0,093. Zo bleek dat de respondenten die hoog betrokken zijn, een positievere cognitieve attitude hadden na het zien van een gain frame (M=2,34, SD=1,34) dan de respondenten die laag betrokken zijn bij het dagelijks consumeren van genoeg fruit (M=3,33, SD=1,68), dit betekend dat hypothese 1a kan worden geaccepteerd. Maar er werd geen significant effect gevonden voor het type prime op de cognitieve attitude, F(1, 299) = 2,60, p = 0,107. Verder bleek er geen significant-effect te zijn voor mate van betrokkenheid en het type prime op de cognitieve attitude, F(1, 299) = 0,00, p = 0,950. Dit wil zeggen dat zowel hypothese 2a als 3a verworpen dienen te worden.
Voor de mate van betrokkenheid op de affectieve attitude is een groot significant effect gevonden, F(1, 299) = 63,27, p =<0,001, η2 = 0,171. Ook hier bleek dat hoog betrokken respondenten een meer positieve affectieve attitude ontwikkelde na het zien van een gain frame (M=2,66, SD=1,40) dan laag betrokken respondenten (M=4,13, SD=1,77), ten opzichten van het consumeren van minimaal twee stuks fruit per dag. Aan de hand van dit resultaat kan hypothese 1b ook worden geaccepteerd. Er kon geen significant effect gevonden worden voor type prime op de affectieve attitude, F(1, 299) = 3,77, p = 0,053, η2 = 0,01. Ondanks een niet significant resultaat voor hypothese 2b kon hier wel een trend worden
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
28
waargenomen waaruit bleek dat respondenten in de conditie met de risk-seeking prime een meer positieve affectieve attitude hadden ontwikkeld (M=3,01, SD=1,69) ten opzichten van fruitconsumptie dan respondenten in de risk-aversive conditie (M=3,45, SD=1,70). Daarnaast bleek er geen significant interactie-effect tussen mate van betrokkenheid en type prime, F(1, 299) = 0,16, p = 0,683. Hypothese 3b kan dus worden verworpen.
Intentie
Er werd een significant, groot effect geconstateerd voor de mate van betrokkenheid op de intentie ten aanzien van het eten van genoeg fruit, F(1, 299) = 82,82, p < 0,001, η2 = 0,213. Zo bleek dat de respondenten die hoog betrokken zijn, een hogere intentie hadden na het zien van een gain frame (M=2,66, SD=1,40) dan de respondenten die laag betrokken zijn bij het dagelijks consumeren van genoeg fruit (M=4,13, SD=1,77), dit betekend dat hypothese 1c kan worden geaccepteerd. Ondanks het feit dat er geen significant effect gevonden werd voor het type prime op de intentie, F(1, 299) = 3,53, p = 0,061, η2 = 0,01, bleek hier wel een trend zichtbaar waarbij de respondenten in de risk-seeking conditie (M=2,81, SD=1,58) een grotere intentie bleken te hebben ontwikkeld dan de mensen in die de risk-aversive groep zaten (M=3,18, SD=1,58). Daarnaast bleek ook hier zich geen significant interactie-effect voor te doen voor de mate van betrokkenheid en het type prime op de intentie, F(1, 299) = 0,03, p = 0,856. Hypothese 3c dient daarom verworpen te worden.
Vatbaarheid
Voor de ervaren vatbaarheid is er ook een significant effect gevonden voor mate van
betrokkenheid F(1, 299) = 18,28, p < 0,001, η2 = 0,057. Dit wil zeggen dat respondenten die hoog betrokken zijn bij het dagelijks consumeren van minimaal twee stuks fruit, een hogere mate van vatbaarheid ervaren na het zien van een gain frame (M=3,46, SD=1,43) dan laag betrokken respondenten (M=4,23, SD=1,63), dit betekend dat hypothese 1d kan worden geaccepteerd. Daarnaast is er geen significant effect voor type prime gevonden, F(1, 299) =
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 29
1=0,21, p = 0,644. Ook voor het interactie-effect tussen mate van betrokkenheid en type
prime, F(1, 299) = 0,58, p = 0,446, is geen significant effect gevonden ten opzichten van de
ervaren vatbaarheid voor de gevolgen van het niet eten van minimaal twee stuks fruit per dag gevonden. Hypothese 2d en 3d kunnen daarom ook worden verworpen.
Ernst
Voor de ervaren ernst is er tevens een significant effect gevonden voor mate van
betrokkenheid, F(1, 299) = 16,74, p < 0,001, η2 = 0,052. Er kan dus worden gesteld dat hoog betrokken respondenten een hogere mate van ernst ervaren ten aanzien van het niet eten van voldoende fruit per dag (M=0,43, SD=1,57), na het zien van een gain frame dan laag
betrokken respondenten (M=-0,73, SD=1,57). Daarnaast werd er geen invloed gevonden van het type prime op de ervaren ernst van de respondenten, F(1,299) = 1,01, p = 0,315. De laatste hypothese die werd gesteld ging na of er sprake is van een -effect tussen mate van betrokkenheid en type prime op de ervaren ernst, er werd hiervoor geen verband gevonden,
F(1,299) = 0,501, p = 0,480. Naar aanleiding van deze resultaten kan worden geconcludeerd
dat hypothese 2e en 3e kunnen worden verworpen.
Explorerende analyse emotie tijdens en na de boodschap
Zoals eerder is genoemd, is in meer recent onderzoek aangekaart dat voor het doen van specifieke uitspraken met betrekking tot risicoperceptie geen expliciete metingen van cognitieve variabelen moeten plaats vinden maar men zich voornamelijk moet richten op impliciete metingen en psychologische variabelen die interacteren met risicoperceptie. Dit is waarom in deze studie ervoor is gekozen om een onbewuste priming-task uit te voeren. De metingen die zijn uitgevoerd binnen deze studie laten voor de priming condities geen
significante resultaten zien. Echter kan er wel trend opgemerkt worden tussen het type frame en de affectieve attitude van de respondent en de intentie tot het eten van minimaal twee stuks fruit per dag. Dit zou er mogelijk op kunnen duidde dat confrontatie met risico, op
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
30
impliciete wijze, leidt tot een positievere affectieve attitude en intentie. De ervaren emotie tijdens en na het zien van de advertentie zou deze waargenomen trend mogelijk kunnen onderbouwen. Naar aanleiding van deze verwachting is, ter verkenning, het construct emotie achteraf geanalyseerd om op deze manier meer gegronde uitspraken te kunnen doen. Hieruit is gebleken dat van de acht constructen die samen de schaal emotie vormen geen significante relatie hebben met type prime. Er kan dus geconcludeerd worden dat er geen verschil is waargenomen met betrekking tot de ervaren emoties tussen de respondenten die in de
risk-seeking priming condities zaten en de respondenten die random toegewezen waren aan de risk-aversive conditie. Het analyseren van emoties als construct kan dus geen verklaring
bieden voor de verschillen die zich tussen respondenten in de twee prime condities voordeden voor de invloed op de intentie en affectieve attitude .
Conclusie & discussie
Een groot aantal tegenstrijdige bevindingen hebben zich voor gedaan in de bestaande literatuur met betrekking tot message framing, voornamelijk wanneer message framing in verband wordt gebracht met mogelijke moderatoren zoals risicoperceptie en betrokkenheid. Vanwege deze inconsistente bevindingen werd in dit experiment onderzoek gedaan naar de invloed van variatie in risicoperceptie en betrokkenheid op de effectiviteit van een geframede persuasieve gezondheidsboodschap, welke als doel had fruitconsumptie te stimuleren. Met behulp van een risk-priming task werd risico op impliciete wijze gemanipuleerd.
De eerste hypothese verwachtte dat de invloed van een gain-frame boodschap ter stimulering van fruitconsumptie meer effect zou hebben op de cognitieve attitude, affectieve attitude, intentie, vatbaarheid en ernst van respondenten die van te voren aangaven hoog betrokken te zijn dan voor respondenten die zichzelf laag betrokken achten. De resultaten uit dit onderzoek ondersteunen deze verwachting; hoog betrokken respondenten uit de
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 31
steekproef hebben na blootstelling aan een gain-frame gezondheidsboodschap een significant positievere attitude en intentie ten opzichten van het eten van genoeg fruit per dag, daarnaast ervaren zij een hogere mate van ernst en vatbaarheid ten opzichten van het niet consumeren van genoeg fruit in vergelijking met laag betrokken respondenten. Hiermee kan hypothese 1 in zijn geheel worden geaccepteerd, dit is in overeenstemming met meer recente studies die het gebied van message framing specifiek hebben belicht in combinatie met
gezondheidsboodschappen (Bruijn et al., 2014; Van ’t Riet et al., 2010). Deze studie kan dus (ook) bevestigingen dat ter promotie van gezond gedrag hoog betrokken mensen beter te beïnvloeden zijn middels een positieve persuasieve boodschap dan laag betrokken
respondenten. Dit is echter in tegenspraak met studies die ervanuit gaan dat een gain-frame boodschap effectiever is voor laag betrokken mensen omdat deze dan op heuristieken wijze wordt verwerkt (Meyers-Levy & Maheswaran, 2004). Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze studie het effect van betrokkenheid louter kan ondersteunen met betrekking tot een
gain-frame gezondheidsboodschap, omdat er in deze studie geen vergelijking heeft plaatst
gevonden tussen het gebruik van -gain en loss frames in gezondheidsboodschappen. Dit maakt dat deze studie niet kan uitsluiten dat het eerste perspectief met betrekking tot het dual
process framework of persuasion, welke ervan uitgaat dat framing effecten zich, ongeacht het
type frame dat wordt gebruikt, alleen voordoen wanneer de ontvanger hoog betrokken is (Rothman & Salovey, 1997; Millar & Millar, 2000), nog steeds opgaat. Vervolgonderzoek zou daarom kunnen uitwijzen of mate van betrokkenheid bij fruit consumptie ook invloed heeft op de effectiviteit van een loss-frame en of dit effect verschilt van het, in deze studie, gevonden effect van een gain-frame. Nu op basis van dit onderzoek is gebleken dat
betrokkenheid een voorspeller is van de effectiviteit van een positief geframede
gezondheidsboodschap zou het voor toekomstige studies relevant zijn om na te gaan hoe de ervaren mate van betrokkenheid bij fruitconsumptie tot stand komt en hoe deze kan worden
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
32
beïnvloed. Zo zou onderzoek naar de voorspellers van betrokkenheid met betrekking tot gezondheidsboodschappen tot meer inzicht kunnen leiden.
Naast de invloed van betrokkenheid op een gezondheidsboodschap is er in dit
experiment ook onderzocht wat de invloed van risicoperceptie op de afhankelijke variabelen is. Zo is de tweede hypothese die in deze studie is getoetst geformuleerd vanuit de gedachte van de ‘risk-framing hypothese’ welke er van uit gaat dat wanneer men een lage mate van risico ervaart een gain-frame gezondheidsboodschap meer effect zal hebben, dan wanneer men een hoge mate van risico ervaart. Na onbewuste manipulatie van risicoperceptie middels
risk-priming is uit deze studie gebleken dat het type prime (risk- seeking of risk-aversive)
geen significant verband hield met de cognitieve attitude, affectieve attitude, intentie, vatbaarheid of ernst. Dit biedt geen ondersteuning voor de ‘risk-framing hypothese’ (Van ’t Riet et al., 2014), maar biedt wel onderbouwing voor de aanname dat onbewuste evaluatie van risicoperceptie kan leiden tot andere overtuigende beïnvloeding (Gerend & Maner, 2011). Zo lijkt er, interessant genoeg, wel een trend zichtbaar voor de invloed van risicoperceptie op de mate van affectieve attitude en intentie. Er doet zich voor deze
afhankelijke variabele namelijk een verschil voor tussen de respondenten in de risk-seeking conditie en de respondenten in de risk-aversive conditie. Opvallend hierbij is dat in
tegenstelling tot de, in deze studie geformuleerde verwachtingen, er zich een voorzichtige
trend voordoet waarbij respondenten die onbewust werden geconfronteerd met veel risico
(conditie; risk-seeking) in een hogere mate de intentie hebben om meer fruit te gaan consumeren en daarnaast een meer positieve affectieve attitude ervaren na het zien van de boodschap. Ofwel, deze waargenomen trend initieert een tegenovergestelde invloed dan welke vanuit de risk-framing hypothese werd verwacht.
Naar aanleiding van bovenstaande gegevens is binnen dit onderzoek gezocht naar een mogelijke onderbouwing. Onderzoek naar emotie als onderliggende voorspeller voor dit
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 33
effect kon echter geen verklaring bieden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook
onderzoek naar de effecten van risico op impliciete wijze geen uitkomst biedt voor de (tot nu toe) inconsistente literatuur met betrekking tot het effect van risicoperceptie op message
framing. Dit zou een mogelijke verklaring bieden voor de huidige literatuur met betrekking
tot message framing waarin meerdere studies geen ondersteuning konden vinden de veronderstelde invloed van risicoperceptie. Zo werd in onderzoek van O’Keefe en Nan (2012) een beperkt effect gevonden en biedt onderzoek van Van ’t Riet et al. (2014) geen enkele ondersteuning voor de ‘risk-framing hypothese’. Ook Covey (2014) vond middels een meta-analyse onder 47 studies beperkt empirisch bewijs voor de invloed van risicoperceptie op message framing. Het lijkt er daarom op dat er tot nu toe geen aanleiding is om aan te nemen dat risico, zelfs wanneer op impliciete wijze gemeten, een voorspeller is van message
framing effecten.
Naast de directe effecten van betrokkenheid en risicoperceptie is in dit onderzoek ook gekeken naar het interactie-effect van deze twee onafhankelijke variabelen. Waarbij werd verwacht dat de persuasieve boodschap het meest effect zal hebben op de cognitieve attitude, affectieve attitude, intentie, ernst en vatbaarheid wanneer men is geprimed met risico
zoekend gedrag en de respondent zich zelf laag betrokken acht. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen invloed is tussen mate van betrokkenheid en type prime op een van de afhankelijke variabelen. Hiermee kan hypothese 3 in zijn totaliteit worden verworpen. Ondanks de verwachtingen op basis van de studie van Meyers-Levy & Maheswaran (2004), waarin werd aangetoond dat een positief frame het meeste effect heeft voor een respondent die zich laag betrokken voelt maar wel een hoge mate van risico ervaart, kan dit door middel van deze studie niet worden bevestigd. Echter is de studie van Meyers-Levy & Maheswaran (2004) niet toegespitst op gezondheidsboodschappen en lijkt deze theorie omtrent message
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
34
framing theorieën in het licht van specifieke gezondheidsboodschappen zal wellicht leiden tot
nieuwe inzichten. Daarbij lijk het van belang om eerste consistente uitspraken te kunnen doen over de invloed aparte van moderatoren zoals betrokkenheid en risicoperceptie om
vervolgens een interactie-effect te kunnen testen.
Hoewel dit onderzoek tot een aantal interessante resultaten heeft geleidt, zijn er ook een aantal limitaties te benoemen. Ten eerste is dit experiment gebaseerd op resultaten die zijn verkregen na manipulatie van een gain-frame gezondheidsboodschap. Echter, om generaliseerbare uitspraken te kunnen doen in het licht van bestaande literatuur hadden deze resultaten vergeleken moeten worden met dezelfde resultaten voor een loss-frame
gezondheidsboodschap. Daarnaast zijn de gevonden resultaten met betrekking tot
betrokkenheid geen resultaat van een manipulatie, daarom is het mogelijk dat de uitkomsten die zijn geobserveerd in deze studie kunnen afhangen van het feit dat de respondenten op expliciete wijze werd gevraagd naar persoonlijke relevantie. Door deze direct vraagstelling met betrekking tot betrokkenheid kan het zijn dat men sociaal wenselijk antwoorden geeft, omdat men zich ervan bewust is dat het eten van voldoende fruit ‘juist’ gedrag is. Voor vervolgonderzoek zou het dan ook beter zijn dit om mate van betrokkenheid op impliciete wijze in kaart te brengen. Tot slot kan er worden gesteld dat deze studie zich enkel heeft gericht op twee mogelijke factoren, risicoperceptie en mate van betrokkenheid, die mogelijk invloed hebben op message framing effecten. Maar tot nu toe is duidelijk dat er meerdere factoren mogelijk invloed uitoefenen op de manier waarop een gezondheidsboodschap wordt verwerkt en de daarop volgende (mogelijke) message framing effecten (Gerend, Janet, Shepherd, Kara & Monday, 2008).
Een groot aantal Nederlanders onderschat nog steeds het belang van het dagelijks eten van voldoende fruit. Om hier verandering in te brengen kunnen op basis van dit onderzoek enkele praktische en theoretische implicaties worden gedaan. Zo wijst dit onderzoek uit dat
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 35
de mate van betrokkenheid van de doelgroep van groot belang is. Wanneer men betrokken is, zal men makkelijk beïnvloedbaar zijn door een gain-frame gezondheidsboodschap. Daarnaast kan er voorzichtig vanuit worden gegaan dat ervaren risico niet per definitie een voorspeller is van een effectieve boodschap. Aangezien het onvoldoende eten van fruit kan zorgen voor veel medische klachten is het raadzaam om op basis van deze studie het onderzoeksveld met betrekking tot gezondheidsboodschappen en framing verder uit te diepen.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015
36
Literatuur
Banks, S. M., Salovey, P., Greener, S., Rothman, A. J., Moyer, A., Beauvais, J., & Epel, E. (1995). The effects of message framing on mammography utilization. Health
Psychology, 14(2), 178.
Bargh, J. A., & Chartrand, T. L. (2000). The mind in the middle. Handbook of
research methods in social and personality psychology, 253-285.
Blanton, H., VandenEijnden, R. J., Buunk, B. P., Gibbons, F. X., Gerrard, M., & Bakker, A. (2001). Accentuate the Negative: Social Images in the Prediction and Promotion of Condom Use1. Journal of Applied Social Psychology, 31(2), 274-295.
Bogers, R. P., Van Assema, P., Kester, A. D., Westerterp, K. R. & Dagnelie, P. C. (2004). Reproducibility, validity, and responsiveness to change of a short questionnaire for measuring fruit and vegetable intake. American Journal of Epidemiology, 159(9), 900-909.
Hart, H. t, Boeije, H., & Hox, J.(2009). Onderzoeksmethoden en Technieken.
Block, L. G., & Keller, P. A. (1995). When to accentuate the negative: The effects of perceived efficacy and message framing on intentions to perform a health-related
behavior. Journal of Marketing Research, 192-203.
De Bruijn, G. J. (2010). Understanding college students’ fruit consumption. Integrating habit strength in the theory of planned behaviour. Appetite, 54(1), 16-22.
Bruijn, G. J., Visscher, I., & Mollen, I. (2014). Effects of previous intake, descriptive majority norms, and message framing on fruit intake intentions and behavior in dutch adults across a one-week period. Journal of Nurtition education and behavior.
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, JANUARI 2015 37
Chaiken, S., & Liberman, A. 8: Eagly, AH (1989). Heuristic and systematic information processing within and beyond the persuasion context. IS Uleman, 8, 212-252.
Cohen, E. L. (2010). The role of message frame, perceived risk, and ambivalence in individuals' decisions to become organ donors. Health communication, 25(8), 758-769.
Covey, J. (2014). The role of dispositional factors in moderating message framing effects. Health Psychology, 33(1), 52.
Cox, A. D., Cox, D., & Zimet, G. (2006). Understanding consumer responses to product risk information. Journal of Marketing, 70(1), 79-91.
Detweiler, J. B., Bedell, B. T., Salovey, P., Pronin, E., & Rothman, A. J. (1999). Message framing and sunscreen use: gain-framed messages motivate beach-goers. Health
Psychology, 18(2), 189.
Dijkstra, A., Rothman, A., & Pietersma, S. (2011). The persuasive effects of framing messages on fruit and vegetable consumption according to regulatory focus
theory. Psychology & health, 26(8), 1036-1048.
Edwards, A., Elwyn, G., Covey, J., Matthews, E., & Pill, R. (2001). Presenting risk information a review of the effects of framing and other manipulations on patient
outcomes. Journal of health communication, 6(1), 61-82.
Erb, H. P., Bioy, A., & Hilton, D. J. (2002). Choice preferences without inferences: Subconscious priming of risk en s. Journal of Behavioral Decision Making, 15(3), 251-262.
Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The psychology of attitudes. Harcourt Brace Jovanovich College Publishers.