• No results found

De rol van risico- en beschermende factoren in het voorspellen van recidive bij vermogensdelinquenten met en zonder gebruik van geweld in de ambulante forensische Geestelijke Gezondheidszorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van risico- en beschermende factoren in het voorspellen van recidive bij vermogensdelinquenten met en zonder gebruik van geweld in de ambulante forensische Geestelijke Gezondheidszorg"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van risico- en beschermende factoren in het voorspellen van recidive

bij vermogensdelinquenten met en zonder gebruik van geweld

in

de

ambulante forensische Geestelijke Gezondheidszorg.

Geschreven door: Marly Sanders

Studentnummer: 10838910 Interne begeleider: Lieke Nentjes

Externe begeleiders: Mara Eisenberg / Joan van Horn Onderzoeksinstelling / locatie: De Waag

Masterthese Forensische Klinische Psychologie Augustus 2015

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek is de voorspellende waarde van risico- en beschermende factoren op recidive onder vermogensdelinquenten met en zonder gebruik van geweld onderzocht. De onderzoeksgroep bestond uit 1424 vermogensdelinquenten zonder gebruik van geweld en 734 vermogensdelinquenten met gebruik van geweld. Voor deze groep was in de periode van juni 2008 tot juli 2012 op de Waag een risicotaxatie (RAF GGZ) ingevuld. Als eerste is er tijdens dit onderzoek een voorspellende waarde gevonden voor de risicofactoren middelen, behandeling en seksuele problematiek voor algemene recidive. Wanneer er per groep gekeken werd blijkt voor de vermogensdelinquenten met gebruik van geweld de risicofactor gezin/partner significant voorspellend voor recidive te zijn. Ten tweede is er een voorspellende waarde gevonden voor de beschermende factoren intelligentie, hechte band in de kindertijd, coping, zelfcontrole, financieel beheer, houding tegenover autoriteit, medicatie en toezicht voor algemene recidive. Intelligentie blijkt specifiek beschermend te zijn voor recidive bij vermogensdelinquenten zonder gebruik van geweld. Voor vermogensdelinquenten met gebruik blijken de beschermende factoren hechte band in de kindertijd en werk een beschermende werking te hebben. Als laatste is er gevonden dat de toevoeging van de beschermende factoren aan de risicofactoren wel degelijk zorgt voor een betere voorspelling van het recidiverisico. Ondanks enige beperkingen van dit onderzoek geven deze resultaten een beter zicht op de invloed van risico- en beschermende factoren op recidive voor vermogensdelinquenten en zodoende ook op beter passende behandelingen en een veiligere samenleving.

(3)

3 Inhoudsopgave 1.Abstract ... 2 2.Inhoudsopgave ... 3 3.Inleiding ... 4 4.Methode ... 10 4.1 Steekproefkarakteristieken ... 10 4.2 Materiaal ... 11 4.3 Operationalisatie ... 14 4.4 Data-analyse ... 16 5. Resultaten ... 17 6.Discussie ... 34 7.Referenties ... 40

(4)

4 Inleiding

Ondanks dat de strafrechtelijke recidivecijfers de laatste jaren aan het dalen zijn, liegen deze cijfers er nog steeds niet om. Vermogensdelicten blijven de meest voorkomende vorm van criminaliteit in Nederland. In 2005 werden er meer dan 700.000 vermogensmisdrijven door de politie geregistreerd (CBS, 2007). Dat betekent dat het totaal aantal geregistreerde misdrijven voor 60,5 procent uit vermogensdelicten bestaat.

Bij vermogensdelinquenten is een belangrijk onderscheid te maken tussen vermogensdelinquenten die hierbij wel en niet gebruik maken van geweld. Beide vormen blijken op een aantal belangrijke punten van elkaar te verschillen. Zo lieten Wartna et al. (2012) zien dat het recidiverisico, ten opzichte van andere groepen delinquenten, het grootst is bij vermogensdelinquenten zonder gebruikmaking van geweld. Het recidiverisico voor vermogensdelicten zonder geweld, één jaar na detentie, besloeg 56 procent en het recidiverisico voor vermogensdelicten met geweld 47 procent. Twee jaar na detentie stegen deze percentages zelfs naar 69 procent voor vermogensdelicten zonder geweld en 62 procent voor vermogensdelicten met geweld (Wartna, Kalidien, Tollenaar & Essers, 2006a). Daarnaast blijkt dat ruim 50 procent van de plegers van ‘lichte’ vermogensdelicten (zoals diefstal en inbraak) binnen drie jaar recidiveerde. Van de vermogensdelinquenten die tijdens het plegen van vermogensdelicten geweld gebruikten of dreigden geweld te gebruiken, recidiveerde bijna 50 procent binnen drie jaar (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2003). Uit eerder genoemd onderzoek van Wartna et al. (2006) blijkt bovendien dat wanneer iemand eenmaal gerecidiveerd is, de kans groter wordt dat die persoon hij / zij nog een keer recidiveert met een vermogensdelict.

Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat het aantal vermogensdelicten zonder gebruik van geweld in de periode van 1996 tot 2003 38,9 procent besloeg van het totale aantal gepleegde delicten (N=146,76). Uit ditzelfde onderzoek blijkt echter ook dat het aantal vermogensdelicten met geweld maar 10,0 procent van het totaal aantal gepleegde delicten (N=146,76) besloeg. Naast de al bekende recidivepercentages van de verschillende typen vermogensdelicten is er nog maar weinig onderzoek naar dit onderscheid tussen de twee vormen van vermogensdelinquenten gedaan. Hoewel de recidiverisico’s voor vermogensdelinquenten die wel en niet gebruik maken van geweld dus lijken te verschillen,

(5)

5 worden deze groepen in veel onderzoeken onder dezelfde noemer, namelijk vermogensdelinquenten, genoemd.

De impact voor mensen die geconfronteerd worden met criminaliteit kan aanzienlijk zijn. De gevolgen kunnen verschillend van aard zijn: fysiek en/of materieel, direct of op korte termijn, als ook psychologisch en/of emotioneel, op lange(-re) termijn. In 2011 is 12,9 procent van de Nederlandse bevolking slachtoffer geworden van een vermogensdelict met en/of zonder gebruik van geweld (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2012). Slachtoffers van vermogens- en geweldsdelicten kunnen last krijgen van psychische gevolgen zoals angst, gevoelens van onveiligheid, boosheid en schuldgevoelens (Huys & Smit, 2010). Bovendien kunnen vermogensdelicten, waarbij gebruik wordt gemaakt van geweld, nog zorgen voor extra emotioneel en fysiek leed, bijvoorbeeld wanneer iemand slachtoffer is geworden van een gewapende overval. Hoewel uit het voorgaande is gebleken dat er belangrijke verschillen bestaan tussen vermogensdelinquenten die wel en niet gebruik maken van geweld, is er nog erg weinig onderzoek naar het onderscheid tussen deze twee groepen gedaan. Mede om de maatschappelijke veiligheid te vergroten is het belangrijk om het recidivepercentage bij vermogensdelinquenten terug te dringen. Hierbij is het van belang om te weten of er onderscheid gemaakt dient te worden tussen vermogensdelinquenten die wel niet gebruik maken van geweld bij het plegen van vermogensdelicten. Dit zal in dit onderzoek onderzocht worden.

Een manier om deze hoge recidivepercentages bij vermogensdelinquenten aan te pakken is door gebruik ter maken van een effectieve behandeling. Risicotaxatie is een cruciaal hulpmiddel om de behandeling effectiever te maken; hiermee kunnen de behandeldoelen worden afgestemd op de problematiek van de pleger. De behandeling richt zich bij delinquenten daarom vooral op het terugdringen van risicofactoren waarvan we uit wetenschappelijk onderzoek weten dat ze samenhangen met het plegen van delicten. Uit eerder onderzoek blijkt dat forensische behandeling die zich richt op risicofactoren effectiever is dan behandeling die dit niet expliciet doet (Van den Berg, 2006). Risicofactoren kunnen voortkomen uit verschillende levensgebieden van een persoon. Uit de literatuur is bijvoorbeeld bekend dat de hoeveelheid eerdere veroordelingen voor delinquenten een risicofactor vormt voor de kans op (algemene) recidive (Wartna, Kalidien, Tollenaar & Essers, 2006). Daarnaast is bekend dat de belangrijkste voorspeller voor algemene recidive onder delinquenten, eerdere vermogensdelicten zonder gebruik van geweld zijn (Van der Put

(6)

6 et al, 2012). Eerder onderzoek toont ook aan dat een verstoorde gezinsrelatie kenmerkend is voor vermogensdelinquenten en dat vermogensdelinquenten veelal zijn opgegroeid in instabiele gezinnen uit een sociaaleconomisch zwak milieu met vaak een instabiele woonsituatie. Daarnaast is aangetoond dat een meerderheid van de vermogensdelinquenten antisociaal en afwijkend gedrag vertoont en bij de meerderheid van de vermogensdelicten alcohol- en/of drugsgebruik in het spel is (Vinne, 1999; CBS, 1999; Beenakkers, 2000; Vermeiren et al., 2004).

In recenter onderzoek van Van der Knaap, Weijters en Bogaerts (2007) werden drie groepen delinquenten met elkaar vergeleken, namelijk vermogensdelinquenten, geweldsdelinquenten en overige delinquenten. Onder geweldsdelinquenten vielen ook de plegers van vermogensdelicten met gebruik van geweld. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de vermogensdelinquenten in vergelijking met de twee andere groepen op veel gebieden meer problemen hebben en vaker een hoog recidiverisico. Vermogensdelinquenten hebben vaker problemen op de gebieden delict-geschiedenis, huisvesting en wonen, opleiding en werk, inkomen en omgaan met geld, relaties met vrienden en kennissen, druggebruik, emotioneel welzijn en houding. Daarnaast hebben vermogensdelinquenten vaker problemen op het gebied van denkpatronen en gedrag in vergelijking met de twee andere groepen. Bij vermogensdelinquenten zonder gebruik van geweld blijkt het aantal eerder gepleegde (vermogens-) delicten en recidive een grote(-re) rol te spelen. Het onderzoek toont verder dat zowel de vermogensdelinquenten als de groep geweldsdelinquenten (dus ook vermogen met geweld) hoog scoren op de kenmerken: jonge leeftijd bij eerste gewelddadig incident, problemen in de kindertijd, gebrek aan zelfinzicht, impulsiviteit en het ervaren van veel stress. De onderzochte geweldsdelinquenten begonnen op jongere leeftijd met het plegen van gewelddadige delicten en er werd vaker een psychische stoornis bij ze vastgesteld zoals een gedragsstoornis, verstandelijke beperking of ADHD. Het is belangrijk om meer te weten te komen over de voorspellende waarde van deze kenmerken. Deze resultaten kunnen daarom in dit onderzoek gebruikt worden als aanwijzingen dat deze kenmerken mogelijk (voorspellende) risicofactoren vormen voor vermogensdelinquenten die wel en niet gebruik maken van geweld. Uit onderzoek van Elonheimo et al. (2007) blijkt verder dat impulsiviteit, vaker voorkomt bij geweldsdelinquenten dan bij vermogensdelinquenten. De risicofactor impulsiviteit zou ook een rol kunnen spelen bij vermogensdelinquenten die hierbij gebruik maken van geweld; deze observatie sluit aan bij eerder onderzoek.

(7)

7 Meerdere onderzoeken laten al het een en ander zien over de risicofactoren die specifiek lijken te zijn voor vermogensdelinquenten. In deze onderzoeken werd echter vaak geen onderscheid gemaakt tussen vermogensdelinquenten met en zonder gebruik van geweld. Het belang dit wel te doen wordt geïllustreerd door Bos en Van Horn (2007). Zij vonden onder andere dat er bij vermogensdelinquenten die ook geweldsdelicten plegen, in vergelijking met andere delinquenten, vaker sprake was van problematiek op de As-I van de DSM-V (primaire symptomatologie zoals stemmingsstoornissen) (American Psychiatric Association, 2013). Doordat het onderscheid tussen deze twee groepen dus een verschil kan maken wordt in huidig onderzoek de voorspellende waarde van de risico- en de beschermende factoren voor recidive onderzocht voor zowel de groep vermogensdelinquenten die niet gebruik maken van geweld als de groep vermogensdelinquenten die wel gebruik maken van geweld.

Het is belangrijk dat er naast de risicofactoren ook gekeken wordt naar de beschermende factoren (De Vogel, De Ruiter en Bouman, 2007). Beschermende factoren zijn factoren die een cliënt ervan (kunnen) weerhouden te recidiveren. Het hebben van werk en een vast inkomen zou bijvoorbeeld iemand ervan kunnen weerhouden om een vermogensdelict te plegen. Uit het onderzoek van De Vogel, De Ruiter en Bouman (2007) blijkt dat wanneer beschermende factoren niet worden meegenomen tijdens de risicotaxatie, deze niet in balans is en dit zou kunnen leiden tot onnauwkeurige voorspellingen. Bovendien zou dit kunnen zorgen voor stigmatisering van cliënten en een minder effectieve behandeling. Dit laatste doordat een pessimistische indruk van de cliënt de kans vergroot op een minder objectieve inschatting van de behandelduur en/of intensiteit van de behandeling. Daarnaast blijkt het toevoegen van beschermende factoren aan de risicotaxatie te zorgen voor een betere voorspelling van het recidiverisico (De Vries-Robbé, De Vogel & Douglas, 2013). Uit empirisch onderzoek blijken de volgende beschermende factoren relevant te zijn voor het reduceren van geweldsrecidive: intelligentie, hechte band in de kindertijd, empathie, coping, zelfcontrole, werk, vrijetijdsbesteding, financieel beheer, motivatie voor behandeling, houding tegenover autoriteit, levensdoelen, medicatie, netwerk, intieme relatie, hulpverlening, woonsituatie en toezicht (De Vogel, De Ruiter, Bouman & De Vries Robbé, 2007).

(8)

8 Om een zo nauwkeurige mogelijke inschatting van het recidiverisico te kunnen maken en om therapeutisch pessimisme te voorkomen onderstreept bovenstaande hoezeer het van belang is om niet alleen de risicofactoren, maar ook de beschermende factoren voor vermogensdelinquenten in kaart te brengen. Ondanks dat de beschermende factoren in eerder genoemd onderzoek gevonden zijn voor geweldsdelinquenten, zullen deze factoren tevens gebruikt worden in huidig onderzoek. Op deze manier kan onderzocht worden of deze factoren eveneens een beschermende werking hebben voor vermogensdelinquenten. Er is namelijk gebleken dat de risicofactoren van gewelddadige delinquenten veelal overeenkomen met risicofactoren voor vermogensdelinquenten (Bos & Van Horn, 2007).

Als laatste is er nog altijd enige onduidelijkheid over het begrip ‘beschermende factor’. Zo benoemen Costa, Jessor en Turbin (1999) het begrip beschermende factor als de afwezigheid van een risicofactor, terwijl andere onderzoekers van mening zijn dat beschermende factoren er ook kunnen zijn zonder overeenkomstige risicofactor (Farrington & Loeber, 2000). Er kan dus gesproken worden van onduidelijkheid over de toegevoegde waarde van beschermende factoren. Anders gezegd: het is nog onvoldoende duidelijk of de mogelijke beschermende werking van de beschermende factoren naast de risicofactoren van invloed kan zijn en/of de beschermende factoren ook afzonderlijk van invloed zijn bij het voorspellen van recidive (voor vermogensdelinquenten. Daarom zal in dit onderzoek eveneens de mogelijke toegevoegde waarde van de beschermende factoren ten aanzien van de (voorspellende waarde van de) risicofactoren onderzocht worden.

In huidig onderzoek is er gebruik gemaakt van een veel gebruikt gestructureerd klinisch risicotaxatie-instrument dat zowel de risicofactoren als de beschermende factoren bevat, namelijk het ‘Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg’ (RAF GGZ, versie 2008; Van Horn, Wilpert, Scholing & Mulder, 2008). Risicotaxatie-instrumenten zoals de RAF GGZ inventariseren risico- en beschermende factoren waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze significant samenhangen met delict-recidive (Harte & Breukink, 2010).

(9)

9 Probleemstelling

In eerdere onderzoeken naar recidive van vermogensdelinquenten wordt er geen tot weinig onderscheid gemaakt tussen vermogensdelinquenten, die geen en vermogensdelinquenten die wel gebruik maken van geweld. In dit onderzoek zal allereerst gekeken worden naar: Wat zijn de meest significante risicofactoren voor het voorspellen van recidive bij vermogensdelinquenten? Vervolgens zullen de verschillen in de predictieve waarde van de risicofactoren voor recidive per groep, dus apart voor de vermogensdelinquenten die wel en niet gebruik maken van geweld, onderzocht worden. In lijn met eerder onderzoek (Van der Put et al., 2012; Bos & Van Horn, 2007; Van der Knaap, Weijters en Bogaerts, 2007; Vermeiren et al., 2004; Beenakkers, 2000) wordt verwacht dat de factoren eerdere delicten en veroordelingen, gebrek aan zelfinzicht, impulsiviteit, een hoog stressniveau, een verstoorde gezinsrelatie, psychische problemen en gebruik van middelen risicofactoren vormen voor recidive bij vermogensdelinquenten. Daarnaast wordt op basis van eerder onderzoek (Elonheimo et al., 2007; Van der Knaap, Weijters en Bogaerts (2007) verwacht dat impulsiviteit, een psychische stoornis zoals ADHD en het op jonge leeftijd beginnen met het plegen van gewelddadige delicten specifieke risicofactoren voor de vermogensdelinquenten met gebruik van geweld zullen vormen.

Wanneer er gekeken wordt naar de risicofactoren blijkt dat de beschermende factoren ook belangrijk en mogelijk van invloed kunnen zijn. Over de beschermende factoren bij vermogensdelinquenten is nog weinig bekend. Zeker over het onderscheid dat hierbij mogelijk tussen vermogensdelinquenten die wel niet gebruik maken van geweld bestaat weten we weinig. Daarom zal de volgende onderzoeksvraag in dit onderzoek ook onderzocht worden: Wat zijn de meest significante beschermende factoren voor het voorspellen van recidive bij vermogensdelinquenten? Er zal vervolgens ook gekeken worden naar de verschillen in de predictieve waarde van de beschermende factoren voor recidive per groep. Gebaseerd op de bevindingen van De Vogel et al. (2007) wordt verwacht dat de factoren intelligentie, hechte band in de kindertijd, empathie, coping, zelfcontrole, werk, vrijetijdsbesteding, financieel beheer, motivatie voor behandeling, houding tegenover autoriteit, levensdoelen, medicatie, netwerk, intieme relatie, hulpverlening, woonsituatie en toezicht, een beschermende werking hebben op recidive bij vermogensdelinquenten. Deze onderzoeksvraag is exploratiever dan de vorige onderzoeksvraag vanwege een gebrek aan eerder onderzoek.

(10)

10 Uit eerder onderzoek (Rogers, 2000; De Vogel, De Ruiter & Bouman, 2007; De Vries Robbé et al., 2013) blijkt dat de toevoeging van beschermende factoren aan risicofactoren zorgt voor een betere voorspelling van recidive in het risicotaxatie-proces. Desondanks is er nog veel onduidelijkheid over de invloed van de beschermende factoren. Om duidelijk te krijgen of de voorspellende waarde van de beschermende factoren gecombineerd met risicofactoren groter is dan de voorspellende waarde van de risicofactoren alleen, dient ook de combinatie van risicofactoren en beschermende factoren getoetst te worden. Als laatste zal er daarom in dit onderzoek gekeken worden of de beschermende factoren een mogelijk toegevoegde waarde hebben met betrekking tot de relatie tussen risicofactoren en recidive. Dit zal gedaan worden aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Zorgt de toevoeging van de beschermende factoren aan de risicofactoren voor een betere voorspelling van recidive bij vermogensdelinquenten? Gebaseerd op eerder onderzoek wordt verwacht dat de toevoeging van de beschermende factoren aan de risicofactoren zorgt voor een betere voorspelling van het recidiverisico.

Methode

Steekproefkarakteristieken

Voor dit prospectieve onderzoek zijn de data verkregen bij de Waag, behandelcentrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg. De Waag is een forensische polikliniek die behandeling biedt aan mensen met (dreigend) strafbaar gedrag, zowel individueel als in groepsverband. De follow-up periode van dit onderzoek bestond uit drie jaar volgend op de afname van de RAF GGZ. Aan de hand van de RAF GGZ werd er een voorspelling gedaan van de kans op recidive per cliënt. In de driejarige periode volgend op de afname van de RAF GGZ is er tijdens dit onderzoek gekeken naar de meest voorspellende risico- en beschermende factoren voor recidive onder vermogensdelinquenten. De dataset die gebruikt werd tijdens dit onderzoek bestond dus uit gegevens vanaf drie jaar na de afname van de RAF GGZ. Cliënten van wie de follow-up periode korter dan drie jaar was zijn niet meegenomen in de analyses. Wanneer zij wel meegenomen waren in de analyses, zou dit een vertekend beeld hebben kunnen geven van de werkelijkheid, omdat zij minder lang de tijd hebben gehad om te recidiveren. Op basis van deze follow-up periode zijn er 350 cliënten (13,9 %) van de 2517 geëxcludeerd. Indien cliënten tijdens de follow-up periode overleden waren (de reden van ontslag is ‘overlijden’), zijn deze uitgesloten van de dataset. In dit

(11)

11 onderzoek zijn er op basis hiervan drie cliënten uit de dataset verwijderd. Tijdens de kwaliteitscontrole van de dataset is er gecheckt of behandelaars de risicotaxatie-procedure goed hadden begrepen en ingevuld. Indien zij meer dan twee domeinen in de risicotaxatie op een verkeerde manier hadden ingevuld, werden ze verwijderd uit de dataset. Op basis hiervan zijn er nog eens 26 cliënten uit de dataset verwijderd. Tegelijk met de kwaliteitscontrole, werden ook de missing data opgevuld of verwijderd. Indien er niet was aangegeven of een domein een probleem of een risico was (zie onder), werd dit opgezocht in de risicotaxatie en werd deze informatie aangevuld in de dataset. Bij een klinische opname en/of detentie van cliënten was hier alleen informatie over bekend indien er sprake was van recidive. Hierbij was het aannemelijk dat een cliënt in detentie of een klinische opname kwam door een recidive. Wanneer dit niet het geval was, was hier in dit onderzoek geen informatie over bekend. Hier is aandacht aan besteed bij de interpretatie van de uiteindelijke resultaten.

De onderzoeksgroep bestond uiteindelijk uit 2158 volwassen vermogensdelinquenten, voor wie in de periode van juni 2008 tot juli 2012 tijdens het primaire behandelproces (het proces dat vooraf gaat aan het opstellen van het behandelplan) een risicotaxatie is ingevuld. De vermogensdelinquenten waren onderverdeeld in 1424 (66%) volwassen vermogensdelinquenten die niet gebruik maken van geweld en 734 (34%) volwassen vermogensdelinquenten die wel gebruik maken van geweld. Het aantal vermogensdelinquenten is gebaseerd op wat er bekend was over iemand vanuit de justitiële voorgeschiedenis en zelfrapportage. De zelfrapportage bestond uit wat de cliënten zelf verteld hadden over huidige en eerder gepleegde delicten tijdens de risicotaxatie.

Materiaal

Tijdens de intakefase werd door de intaker aan cliënten om toestemming gevraagd voor inzage en/of anoniem gebruik van dossierinformatie ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Hun toestemming of weigering werd geregistreerd in het Elektronisch Patiëntendossier (EPD). Ook de risicotaxatie, die onderdeel is van het primaire behandelproces bij de Waag, werd opgeslagen in het EPD. In dit onderzoek werden de gegevens uit de volwassen versie van het risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ (RAF GGZ, versie 2008 voorheen de Waagschaal) gebruikt (Van Horn, Wilpert, Scholing & Mulder, 2008). De RAF GGZ is ontwikkeld om te gebruiken bij delinquenten van 18 jaar en ouder die zijn geïndiceerd voor ambulante forensisch

(12)

12 psychiatrische behandeling. Het instrument meet risicofactoren voor recidive die gevonden zijn in de literatuur en is geschikt om bij alle type delinquenten te gebruiken.

De risicofactoren (R) in de RAF GGZ worden als een set van items, per domein, gescoord, zodat er zo goed mogelijk zicht kan worden gehouden op alle mogelijk relevante aspecten van de risicofactoren (Van Horn, Bos & Wilpert, 2007). In de RAF GGZ zijn de volgende domeinen opgenomen: Eerdere en huidige delicten (8 items): geschiedenis van geregistreerd/niet-geregistreerd delict-gedrag en huidig delict-gedrag, Opleiding/werk (10 items): opleidingsverleden, gedragsproblemen op school en/of werk, Financiën (2 items): het hebben van een uitkering, schulden, Woonomgeving (2 items): heeft cliënt een woning, is er criminaliteit in de woonomgeving, Gezin/partner (5 items): instabiliteit van relaties, hoe is de relatie met familie en is er criminaliteit in de familie, Sociaal netwerk (4 items): heeft cliënt persoonlijke steun, heeft cliënt een antisociaal netwerk, Vrije tijd (2 items): heeft cliënt een prosociale vrijetijdsbesteding, Middelen (8 items): middelenmisbruik/-afhankelijkheid in het heden en verleden, Emotioneel/persoonlijk (12 items): onder andere impulsiviteit, copingvaardigheden, psychische problematiek, Houding (3 items): houding tegenover delicten (ontkenning, minimalisering), Risicomanagement (9 items): hulpverlening in het verleden, toekomstplannen, reactie op behandeling en Seksuele problematiek (14 items): seksuele delicten en problematiek. De scoringsprocedure in de RAF GGZ bestaat uit vijf stappen (zie ook figuur 1). In stap 1 worden de items in de domeinen gescoord. Na het scoren van de items wordt in stap 2 op basis van een zes-puntschaal voor elk domein een gestructureerd algemeen klinisch oordeel door de beoordelaar gegeven van 0 ‘zeer bevredigend’ tot 5 ‘zeer onbevredigend’. Daarbij geeft de beoordelaar ook een toelichting van hoe hij of zij tot dit oordeel gekomen is. Een algemeen gestructureerd klinisch oordeel met een score van 3, 4 of 5 (op domein 1 tot en met 12) betekent dat dit domein als een probleem wordt gezien. Deze score geeft aan dat de cliënt op het desbetreffende domein in meer of mindere mate inadequaat functioneert. Van deze probleemgebieden wordt vervolgens een inschatting gemaakt van de samenhang met het delict-gedrag. Wanneer het een risico vormt voor het opnieuw plegen van delicten, wordt dit aangegeven met risico en worden op deze manier de risicofactoren bepaald (stap 3). Een beoordelaar kan bijvoorbeeld werkeloosheid en/of het hebben van een slechte financiële situatie bij een cliënt (met een vermogensdelict als indexdelict) zien als een risico om in de toekomst weer een vermogensdelict te plegen.

(13)

13 In de RAF GGZ wordt ook aandacht besteed aan factoren die een positieve invloed hebben op het gedrag van de cliënt, namelijk de beschermende factoren. Per domein wordt bepaald of er in de afgelopen twaalf maanden factoren aanwezig zijn geweest die het gedrag van de cliënt positief beïnvloedden. De beschermende factoren in de RAF GGZ zijn overgenomen uit de vragenlijst Structured Assessment of Protective Factors for Violence Risk (SAPROF; De Vogel, De Ruiter, Bouman & De Vries Robbé, 2007). Het gaat hier om de volgende beschermende factoren: Intelligentie: hogere intelligentie, Hechte band in de kindertijd: een warme en liefdevolle relatie met ten minste één prosociale volwassene, Empathisch vermogen: het vermogen zich in te kunnen leven, Coping: effectieve copingvaardigheden, Zelfcontrole: iemand oefent controle uit op zijn gedrag om doelen te bereiken en/of aan verwachtingen te voldoen, Werk: het hebben van een baan, Vrijetijdsbesteding: deelname aan een gestructureerde vrijetijdsbesteding met prosociale anderen, Financieel beheer: goed in staat zijn om met geld om te gaan, Motivatie voor behandeling: motivatie om deel te nemen aan behandeling en bereidheid om actief te werken aan problemen die verband houden met delict-gedrag, Houding tegenover autoriteit: het opvolgen van voorwaarden en accepteren van externe controle, Levensdoelen: het toekennen van zingeving aan het leven door middel van zaken, personen of activiteiten die voor iemand betekenisvol zijn, Medicatie: is iemand medicatietrouw, Netwerk: het hebben van een prosociaal en steunend netwerk, Intieme relatie: het hebben van een kwalitatief goede en stabiele intieme partnerrelatie, Hulpverlening: de aanwezigheid en intensiteit van de hulpverlening, Woonsituatie: een woonsituatie onder supervisie van hulpverleners of prosociale familie en Toezicht: staat iemand onder verplicht toezicht (bv. Reclassering).

De items vallen onder één van de drie categorieën, namelijk interne, externe en motivationele items. Voor het bepalen van de beschermende factoren wordt dezelfde werkwijze gevolgd als voor de risicofactoren. Eerst wordt er gekeken op welke items en op welke gebieden de cliënt goed functioneert. Vervolgens wordt ingeschat of dit voor de cliënt beschermend werkt of kan werken tegen het opnieuw plegen van een delict. Het goed functioneren op een domein hoeft niet altijd samen te hangen met delict-gedrag. Wanneer dit laatste echter wel het geval is wordt dit aangegeven met key. Er wordt in deze studie gesproken van een beschermende factor als een item van het laatste onderdeel ‘beschermende factoren’ als een key is geregistreerd. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat wanneer iemand een

(14)

14 hele goede band heeft met zijn/haar familie en hun geen pijn wil doen, dit beschermend kan werken tegen het opnieuw plegen van een delict.

Het recidiverisico wordt uiteindelijk ingeschat aan de hand van een klinisch oordeel dat gebaseerd is op de informatie over de risicofactoren en beschermende factoren die zijn verzameld tijdens de risicotaxatie (stap 4). Dit wordt aan de hand van een inschatting van de behandelaar gedaan op een vijf-puntsschaal van laag tot hoog, voor elk type van de delicten die voorkomen in de voorgeschiedenis van de cliënt. De hier beschreven vier stappen vormen een basis voor het opstellen van een behandelplan en het inschatten van de duur en intensiteit van de behandeling (stap 5).

Figuur 1. Schematische weergave van de stappen van het risicotaxatie proces.

Van Kuik en Van Kinderen (2010) onderzochten de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Waagschaal Volwassenen. Daaruit bleek dat de overeenkomst tussen de inschatting van het recidiverisico goed tot uitstekend was (Intraclass Correlation Coefficient tussen de .64 en .94, afhankelijk per recidivedelict).

(15)

15 Operationalisatie

Tijdens dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een prospectief onderzoeksdesign, waarbij gekeken werd naar de voorspellende waarde van zowel risico als beschermende factoren op recidive, bij zowel vermogensdelinquenten die wel en niet gebruik maken van geweld. Tijdens dit onderzoek werden de risico- en beschermende factoren gebruikt zoals de behandelaar die gescoord had in de RAF GGZ. Er werd een score 0 aan een risicofactor gegeven indien deze door de behandelaar niet aanwezig werd geacht. Een score 1 werd aan een risicofactor gegeven wanneer deze door de behandelaar tijdens de risicotaxatie als een probleem werd gescoord. Een score 2 werd gegeven wanneer ‘een probleem’ ook als risico voor het opnieuw plegen van een delict werd gezien. Deze scores zijn dus gebaseerd op de scoringsprocedure van de RAF GGZ, zoals die hierboven beschreven staat (Van Horn, Wilpert, Scholing & Mulder, 2008). Voor de beschermende factoren werd er een score van 0, 1 of key gehanteerd. Een score 0 werd aan een beschermende factor toegekend wanneer een factor afwezig (en dus ook niet beschermend) werd geacht. Een score 1 werd aan een beschermende factor gegeven wanneer deze factor in enige mate beschermend werd geacht. Wanneer het goed functioneren van een cliënt leek samen te hangen met het delict-gedrag, werd er key aan een beschermende factor toegekend.

Voor de recidivecijfers is er gekeken naar de strafrechtelijke justitiële informatie van het Wetenschappelijk Onderzoek – en Documentatiecentrum (WODC). Gedurende dit gehele onderzoek werd de definitie voor recidive van het WODC gebruikt. Hier wordt het volgende onder verstaan: ´Nieuwe justitiecontacten naar aanleiding van enig misdrijf, ongeacht de aard en ernst van de gepleegde delicten´. Bij recidive kan er onderscheid gemaakt worden tussen algemene en specifieke recidive. Algemene recidive houdt in dat iemand recidiveert met een delict dat anders is dan het indexdelict (het delict waarvoor iemand in aanraking met politie/justitie is gekomen) bij specifieke recidive gaat het om recidive met een delict dat hetzelfde is als het indexdelict.

Voor het aantal gepleegde delicten werd er zowel gekeken naar zelfrapportage over eerdere delicten (RAF GGZ, domein ‘eerdere en huidige delicten’) als naar informatie afkomstig uit justitiële rapportage (WODC). Aangezien er voor zelfrapportage opvallend genoeg vaak sterkere effecten worden gevonden, werd er tijdens het analyseren ook naar

(16)

16 beide apart gekeken. In Nederland is het aannemelijk dat iemand voor veel van zijn of haar misdaden niet gepakt wordt; daarom is het mogelijk dat in dit onderzoek de zelfrapportage een betere reflectie van de werkelijkheid geeft.

Data-analyse

Voorafgaand aan het uitvoeren van de analyses is er bekeken of voldaan werd aan de assumpties van de survival analyse. Dit betekent dat er allereerst voldaan moest worden aan de assumptie dat er een gelijke kans van blootstelling op recidive bestaat voor de cliënten. Ten tweede moest er voldaan worden aan de ‘proportional hazards’ assumptie. Dit is de veronderstelling dat het relatieve risico constant is gemeten over een langere tijd. Beide assumpties zijn gecheckt en aan beide assumpties is voldaan. Vervolgens is de multicollinearity getoetst om de onderlinge samenhang tussen de variabelen in kaart te brengen. Voor de verwerking van alle gegevens is gebruik gemaakt van SPSS versie 22.

Ter beantwoording van de onderzoeksvragen werd er vervolgens gekeken of de twee groepen, vermogensdelinquenten die wel en/of geen gebruik maken van geweld, van elkaar verschilden op geslacht, leeftijd, kader, behandelduur en afkomst. Dit werd voor leeftijd en behandelduur gedaan aan de hand van een Independent Sample t-test en voor geslacht, kader en afkomst aan de hand van een Chi-square test. Hierbij was het het meest gunstig als deze groepen niet significant van elkaar verschilden, zodat dit niet kon interfereren met de vervolg- analyses naar de verschillen die in dit onderzoek getoetst werden (i.e., delinquentie met of zonder geweld). Indien de groepen wel verschilden werd hier in een later stadium voor gecontroleerd door ze mee te nemen als covariaten.

Om de onderzoeksvragen van dit onderzoek te beantwoorden is er gebruik gemaakt van het Cox Regression model. Het Cox Regression model is een onderdeel van een Survival Analyse waarmee je meerdere voorspellers tegelijk kunt toetsen. Een survival analyse wordt gebruikt voor data die informatie geven over de tijd tot het optreden van een bepaalde gebeurtenis. In huidig onderzoek gaat het om het plaatsvinden van recidive met een vermogensdelict met of zonder gebruik van geweld. Om de meest voorspellende risicofactoren voor algemene en specifieke recidive te onderzoeken werd een survival analyse uitgevoerd met de risicofactoren als onafhankelijke variabelen en het algemene recidive risico

(17)

17 als afhankelijke variabele. Deze analyse werd ook uitgevoerd voor specifieke recidive, dus in dit geval met de risicofactoren als onafhankelijke variabelen en het specifieke recidive risico als afhankelijke variabele. Beide analyses zijn uitgevoerd voor de totale onderzoeksgroep. Vervolgens is ook gekeken naar de interactie-effecten tussen de risicofactoren en de variabele ‘groep’, om te kijken naar de verschillen in predictieve waarde van de verschillende risicofactoren tussen de vermogensdelinquenten die wel niet gebruik maken van geweld. Indien hier significante effecten gevonden werden, werd er een aparte analyse van de voorspellende waarde van de risicofactoren per groep uitgevoerd. Dit proces werd voor zowel algemene als specifieke recidive verricht. Om de meest voorspellende beschermende factoren voor algemene en specifieke recidive te onderzoeken werden bovenstaande analyses herhaald, maar dan met de beschermende factoren als onafhankelijke variabelen.

Als laatste werd er voor de laatste onderzoeksvraag onderzocht of er een toegevoegde waarde was van de beschermende factoren boven op de voorspellende waarde van de risicofactoren voor recidive bij deze doelgroep. Dit wil zeggen dat er gekeken werd of de beschermende factoren nog extra variantie in het model verklaarden wanneer de risicofactoren hier ook in zaten, in vergelijking met een model met alleen de risicofactoren. Dit werd wederom getoetst met een survival analyse. Allereerst werden de risicofactoren in een apart ‘block’ toegevoegd, vervolgens werden de controlevariabelen in een apart ‘block’ toegevoegd en als laatste werden de beschermende factoren in een apart ‘block’ toegevoegd. Tijdens deze analyse werd het recidiverisico als afhankelijke variabele getoetst. Deze analyse is voor de totale onderzoeksgroep uitgevoerd.

Resultaten Preliminary analyses

Beide assumpties zijn voor aanvang van de survival analyses gecheckt en aan beide assumpties is voldaan. Eveneens is de multicollinearity getoetst om de onderlinge samenhang tussen de variabelen in kaart te brengen. Hieruit bleek dat de multicollinearity in dit onderzoek geen probleem was. Zowel bij de risico als de beschermende factoren was er geen sprake van multicollinearity (VIF: M= 1.191, Range= 1.013 – 1.348). Ook tussen de risico en de beschermende factoren was er geen sprake van multicollinearity (VIF: M=1.258 , Range= 1.051 – 1.592).

(18)

18 Descriptieve en Demografische gegevens

De descriptieve gegevens van de 2158 geïncludeerde volwassen vermogensdelinquenten, van de andere variabelen van dit onderzoek en de verdere demografische gegevens van huidig onderzoek staan hieronder weergegeven in tabel 1a, b en c. Voor aanvang van de analyses is onderzocht of de twee groepen significant van elkaar verschilden op geslacht, leeftijd, afkomst, kader en behandelduur. Hieruit bleken aan de hand van een Independent Sample t-test of een Chi-square analyse van deze variabelen, voor aanvang van de rest van de analyses, geen significante verschillen tussen de groepen.

Tabel 1a.

Descriptieve en Demografische gegevens van de totale onderzoeksgroep (N=2158)

Variabele M SD Min Max Range

Leeftijd 31.92 10.64 18 69 51

Behandelduur 280.54 dagen 120.82 0 1785 1785 Geslacht Mannen 1946 (90.2%) Vrouwen 212 (9.8%)

Afkomst NL = 74.8% SR 7.1% AN 4.5% MA 4% TR 1.7% Overig 7.9% Kader Vrijwillig 793 (36.7%) In afwachting van zitting 165 (7.6%) Verplicht 1200 (55.6%)

NL = Nederland, SR = Suriname, AN = Nederlandse Antillen, MA= Marokko, TR = Turkije

Tabel 1b.

Descriptieve en Demografische gegevens voor de vermogensdelinquenten die geen gebruik maken van geweld (N= 1424)

Variabele M SD Min Max Range

Leeftijd 33.16 11.13 18 69 51

Behandelduur

283.37

dagen 121.76 4 1785 1781

Geslacht Mannen 1249 (87.7%) Vrouwen 175 (12.3%)

Afkomst NL 75.4% SR 7.3% AN 3.7% MA 2.9% TR 1.9% Overig 8.8% Kader

Vrijwillig 556 (39%) In afwachting van zitting 133 (9.3%) Verplicht 735 (51.6%)

(19)

19 Tabel 1c.

Descriptieve en Demografische gegevens voor de vermogensdelinquenten die wel gebruik maken van geweld (N=734)

Variabele M SD Min Max Range

Leeftijd 30.03 9.36 16 61 45

Behandelduur 275.04 dagen 118.83 0 1094 1094 Geslacht Mannen 697 (95%) Vrouwen 37 (5%)

Afkomst NL 73.7% SR 6.7% AN 6.3% MA 6.1% TR 1.2 % Overig 6% Kader

Vrijwillig 237 (32.3%) In afwachting van zitting 32 (4.4%) Verplicht 465 (63.4%)

1.1. Onderzoeksvraag 1 voor algemene recidive: Meest voorspellende risicofactoren voor recidive

De parameters voor het gehele model waarin de risicofactoren algemene recidive voorspelden waren χ²(34, N=2158)= 143.7, p<0.00. Hierbij is er gecontroleerd voor leeftijd, geslacht, afkomst, behandelduur en kader. Zoals in tabel 2 te zien is blijken Middelen, Risicomanagement en Seksuele problematiek een positief voorspellende waarde te hebben voor recidive bij vermogensdelinquenten. Voor alle drie de risicofactoren blijkt een verhoogde kans op recidive wanneer deze een risico vormen voor vermogensdelinquenten dan wanneer deze factor geen risico vormt.

(20)

20 Tabel 2

Algemene recidive – meest voorspellende risicofactoren voor recidive bij vermogensdelinquenten (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

1. Eerder en huidige delicten

Niet aanwezig vs. probleem .10 .19 .30 1.11

Niet aanwezig vs. risico .18 .18 1.09 1.20

2. Opleiding/werk

Niet aanwezig vs. probleem .081 .09 .75 1.08

Niet aanwezig vs. risico -.13 .10 1.61 .88

3. Financiën

Niet aanwezig vs. probleem -.05 .10 .26 .95

Niet aanwezig vs. risico .05 .09 .26 1.05

4. Woonomgeving

Niet aanwezig vs. probleem .11 .09 1.69 1.12

Niet aanwezig vs. risico .15 .10 2.61 1.17

5. Gezin/partner

Niet aanwezig vs. probleem -.04 .11 .12 .96

Niet aanwezig vs. risico -.12 .10 1.52 .89

6. Sociaal netwerk

Niet aanwezig vs. probleem .07 .10 .54 1.08

Niet aanwezig vs. risico .04 .09 .16 1.04

7. Vrije tijd

Niet aanwezig vs. probleem -.08 .09 .77 .93

Niet aanwezig vs. risico .08 .01 .63 1.08

8. Middelen

Niet aanwezig vs. probleem .01 .11 .01 1.01

Niet aanwezig vs. risico .35 .08 17.39** 1.42 9. Emotioneel/persoonlijk

Niet aanwezig vs. probleem -.05 .25 .04 .95

Niet aanwezig vs. risico -.10 .18 .30 .91

10. Houding

Niet aanwezig vs. probleem .20 .10 3.75 1.22

Niet aanwezig vs. risico .13 .08 2.21 1.13

11. Risicomanagement

Niet aanwezig vs. probleem .08 .09 .69 1.08

Niet aanwezig vs. risico .25 .09 7.55** 1.29

12. Seksuele problematiek

Niet aanwezig vs. probleem -.10 .32 .10 .63

Niet aanwezig vs. risico -.46 .19 5.62* .98

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd, geslacht, afkomst, behandelduur en kader waren controlevariabelen.

(21)

21 Vervolgens is er gekeken naar de interacties van deze risicofactoren met de variabele ‘groep’ (χ²(59, N=2158)=194.89, p<0.00, zie tabel 3), dus of iemand een vermogensdelinquent is die wel of niet gebruik maakt van geweld. Hieruit wordt er voor de risicofactor Emotioneel/persoonlijk een significant interactie-effect gevonden (p=0.017).

Tabel 3

Algemene recidive –interacties tussen risicofactoren en groep (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

1. Eerder en huidige delicten

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.22 .53 .17 .80

Niet aanwezig vs. risico * groep -.34 .51 .45 .71

2. Opleiding/werk

Niet aanwezig vs. probleem * groep 0.08 .20 .18 1.09

Niet aanwezig vs. risico * groep -.10 .22 .22 .90

3. Financiën

Niet aanwezig vs. probleem * groep .03 .20 .03 1.03

Niet aanwezig vs. risico * groep -.15 .19 .60 .87

4. Woonomgeving

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.01 .17 .00 .99

Niet aanwezig vs. risico * groep .01 .19 .00 1.01

5. Gezin/partner

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.11 .23 .23 .90

Niet aanwezig vs. risico * groep -.34 .20 2.71 .71

6. Sociaal netwerk

Niet aanwezig vs. probleem * groep .06 .21 .08 1.06

Niet aanwezig vs. risico * groep .34 .19 3.26 1.41

7. Vrije tijd

Niet aanwezig vs. probleem * groep .31 .19 2.75 1.36

Niet aanwezig vs. risico * groep .-.04 .20 .04 .96

8. Middelen

Niet aanwezig vs. probleem * groep .22 .23 .94 1.25

Niet aanwezig vs. risico * groep -.01 .17 .00 .99

9. Emotioneel/persoonlijk

Niet aanwezig vs. probleem * groep -1.34 .56 5.73* .26

Niet aanwezig vs. risico * groep -.74 .40 3.53 .48

10. Houding

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.16 .21 .56 .85

Niet aanwezig vs. risico * groep .20 .17 1.39 1.22

11. Risicomanagement

Niet aanwezig vs. probleem * groep .27 .20 1.89 1.31

Niet aanwezig vs. risico * groep -.02 .19 .02 .98

(22)

22 Tabel 3 (vervolg)

Interacties tussen risicofactoren en groep (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

12. Seksuele problematiek

Niet aanwezig vs. probleem * groep .42 .81 .28 1.53

Niet aanwezig vs. risico * groep -.56 .42 1.8 .57

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd, geslacht, afkomst, behandelduur en kader waren controlevariabelen.

*=p<0.05 **=p<0.01, χ²(59, N=2158)= 194.89, p<0.00

Om deze interactieterm nader te bekijken is er vervolgens apart per groep een Cox regressie analyse uitgevoerd voor deze risicofactor (zie tabel 4). Echter werden er hier geen significante verschillen per groep gevonden. Dit betekent dat het wat betreft de voorspellende waarde wel uitmaakt in welke groep (vermogensdelinquenten die wel of niet gebruik maken van geweld) iemand zit, maar dat de risicofactor Emotioneel/persoonlijk binnen beide groepen als probleem niet significant voorspellend is voor algemene recidive.

Tabel 4.

Algemene recidive - risicofactor emotioneel/persoonlijk per groep (N1=1424; N2=734)

Vermogen zonder geweld1 Vermogen met geweld2

B Se Wald Exp (B) B Se Wald Exp(B)

Niet aanwezig vs. probleem -.22 .30 .52 .81 .76 .40 3.49 2.13

Niet aanwezig vs. risico -.07 .21 .11 .94 .42 .29 2.21 1.53

1χ²(7, N= 1424)= 45.10, p<0.00 2χ²(7, N=734)= 14.06, p<0.05 *=p<0.05 **=p<0.01

1.2. Onderzoeksvraag 1 voor specifieke recidive: Meest voorspellende risicofactoren voor recidive

Bij het beantwoorden van de eerste vraag voor specifieke recidive is er tevens gebruik gemaakt van een Cox regressie analyse. De parameters voor het gehele model waren χ²(26, N=2158)= 78.27 met een p<0.00. Hierbij is er gecontroleerd voor leeftijd en behandelduur. Zoals in tabel 5 te zien is blijken Eerdere en huidige delicten, Middelen en Seksuele problematiek een voorspellende waarde te hebben voor recidive bij vermogensdelinquenten. Voor de risicofactoren Eerdere en huidige delicten en Middelen wordt voor specifieke recidive gevonden dat een vermogensdelinquent een verhoogde kans op recidive heeft wanneer deze factoren een probleem en een risico vormen, dan wanneer dit niet het geval is. Opvallend is dat voor de risicofactor Seksuele problematiek blijkt dat een

(23)

23 vermogensdelinquent minder snel recidiveert wanneer deze factor een probleem en een risico is, dan wanneer dit niet zo is.

Tabel 5.

Specifieke recidive – meest voorspellende risicofactoren (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

1. Eerder en huidige delicten

Niet aanwezig vs. probleem .42 .30 2.01 1.53 Niet aanwezig vs. risico .62 .28 4.60* 1.86 2. Opleiding/werk

Niet aanwezig vs. probleem -.05 .13 .12 1.05 Niet aanwezig vs. risico -.06 .14 .17 .94 3. Financiën

Niet aanwezig vs. probleem -.03 .13 .05 .97 Niet aanwezig vs. risico -.07 .12 .33 .93 4. Woonomgeving

Niet aanwezig vs. probleem .09 .12 .62 1.10 Niet aanwezig vs. risico .12 .13 .86 1.13 5. Gezin/partner

Niet aanwezig vs. probleem -.02 .15 .01 .98 Niet aanwezig vs. risico -.06 .14 .17 .95 6. Sociaal netwerk

Niet aanwezig vs. probleem .00 .14 .00 1.00 Niet aanwezig vs. risico .03 .13 .06 1.03 7. Vrije tijd

Niet aanwezig vs. probleem 0.01 .12 .01 1.01 Niet aanwezig vs. risico .19 .13 2.09 1.20 8. Middelen

Niet aanwezig vs. probleem .14 .15 .98 1.15 Niet aanwezig vs. risico .37 .11 10.60** 1.44 9. Emotioneel/persoonlijk

Niet aanwezig vs. probleem -.04 .35 .01 .96 Niet aanwezig vs. risico -.10 .26 .14 .91 10. Houding

Niet aanwezig vs. probleem .14 .14 1.02 1.15 Niet aanwezig vs. risico .02 .11 .02 1.02 11. Risicomanagement

Niet aanwezig vs. probleem .03 .13 .04 1.03 Niet aanwezig vs. risico .22 .12 3.16 1.24 12. Seksuele problematiek

Niet aanwezig vs. probleem -.50 .51 .95 .61 Niet aanwezig vs. risico -1.41 .41 11.60** .25

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd en behandelduur waren controlevariabelen.

(24)

24 Wanneer er vervolgens wordt gekeken naar de interacties van deze risicofactoren met de variabele ‘groep’ (χ²(51, N=2158)= 118.24, p<0.00, zie tabel 6), wordt er voor de risicofactor Gezin/partner een significant interactie-effect gevonden (p=0.019). Om deze interactieterm nader te bekijken is er vervolgens apart per groep een Cox regressie analyse uitgevoerd voor deze risicofactor (zie tabel 7).

Tabel 6.

Specifieke recidive – interacties tussen risicofactoren en groep (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

1. Eerder en huidige delicten

Niet aanwezig vs. probleem * groep .18 .72 .06 1.19

Niet aanwezig vs. risico * groep .28 .69 .16 1.32

2. Opleiding/werk

Niet aanwezig vs. probleem * groep .22 .27 .70 1.25

Niet aanwezig vs. risico * groep -.10 .29 .12 .91

3. Financiën

Niet aanwezig vs. probleem * groep .18 .26 .48 1.20

Niet aanwezig vs. risico * groep .08 .25 .12 1.09

4. Woonomgeving

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.01 .24 .00 .99

Niet aanwezig vs. risico * groep .06 .26 .06 1.07

5. Gezin/partner

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.33 .32 1.10 .72

Niet aanwezig vs. risico * groep -.66 .28 5.48* .52

6. Sociaal netwerk

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.00 .28 0.00 1.00

Niet aanwezig vs. risico * groep .39 .26 2.33 1.48

7. Vrije tijd

Niet aanwezig vs. probleem * groep .29 .25 1.36 1.34

Niet aanwezig vs. risico * groep -.15 .26 .34 .86

8. Middelen

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.34 .30 1.25 .71

Niet aanwezig vs. risico * groep -.24 .24 1.01 .79

9. Emotioneel/persoonlijk

Niet aanwezig vs. probleem * groep -1.43 .77 3.48 .24

Niet aanwezig vs. risico * groep -.66 .57 1.33 .52

10. Houding

Niet aanwezig vs. probleem * groep -.09 .28 .09 .92

Niet aanwezig vs. risico * groep .29 .23 1.64 1.34

(25)

25 Tabel 6 (vervolg)

Interacties tussen risicofactoren en groep (N=2158)

Risicofactor B SE Wald Exp(B)

11. Risicomanagement

Niet aanwezig vs. probleem * groep Niet aanwezig vs. risico * groep

.19 -.19 .26 .25 .55 .56 1.21 .83 12. Seksuele problematiek

Niet aanwezig vs. probleem * groep Niet aanwezig vs. risico * groep

-1.43 -1.30 1.02 .83 1.99 2.47 .24 .27 Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd en behandelduur waren controlevariabelen.

χ²(51, N=2158)= 118.24, p<0.00 *=p<0.05 **=p<0.01

Als er per groep wordt gekeken naar de voorspellende waarde van de risicofactor Gezin/partner voor specifieke recidive, blijkt voor de vermogensdelinquenten die geweld gebruiken dat mensen bij wie Gezin/partner een risico is er een verhoogde kans op recidive is dan wanneer dit geen probleem of risico is (χ²(4, N=734)= 8.55, p<0.07, zie tabel 7). Indien een vermogensdelinquent die geweld gebruikt bijvoorbeeld een instabiele relatie heeft en/of naaste familie met politiecontacten zorgt dit er mogelijk voor dat hij of zij sneller recidiveert. Voor deze risicofactor werden er voor de vermogensdelinquenten die hierbij geen gebruik maken van geweld geen significante verschillen gevonden.

Tabel 7.

Specifieke recidive - risicofactor gezin/partner per groep

Vermogen zonder geweld1 Vermogen met geweld2

B Se Wald Exp (B) B Se Wald Exp(B)

Niet aanwezig vs. probleem -.009 .182 .003 .991 .220 .226 .943 1.246

Niet aanwezig vs. risico -.101 -.157 .416 .904 .428 .199 4.619* 1.535

χ²(4, N=1424)= 24.58, p<0.001 χ²(4, N=734)= 8.55, p=0.072

*=p<0.05 **=p<0.01

2.1. Onderzoeksvraag 2 voor algemene recidive: Meest voorspellende beschermende factoren voor recidive

De parameters voor het gehele model waarin de beschermende factoren algemene recidive voorspelden waren χ²(37, N=2158)= 159.72, p<0.00. Hierbij is er gecontroleerd voor leeftijd, geslacht en behandelduur. Zoals in tabel 8 te zien is blijken Intelligentie, Hechte band in de kindertijd, Coping, Zelfcontrole, Financieel beheer, Houding tegenover autoriteit, Medicatie en Toezicht een voorspellende waarde te hebben voor algemene recidive bij vermogensdelinquenten. Voor Intelligentie, Zelfcontrole, Financieel beheer en Houding

(26)

26 tegenover autoriteit blijkt dat vermogensdelinquenten een verminderde kans op recidive hebben wanneer deze beschermende factor in enige mate beschermend is dan niet. Voor Medicatie geldt dat wanneer dit voor een vermogensdelinquent beschermend is hij of zij minder snel recidiveert dan wanneer dit niet beschermend is voor een vermogensdelinquent. Opvallend is dat voor Coping en Toezicht blijkt dat wanneer deze factoren in enige mate beschermend zijn hij of zij juist een verhoogde kans op recidive heeft. Daarnaast wordt gevonden dat wanneer de factor Hechte band in de kindertijd beschermend is voor iemand hij of zij een verhoogde kans op recidive heeft dan wanneer dit niet zo is.

Tabel 8

Algemene recidive – meest voorspellende beschermende factoren (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

1. Intelligentie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.15 .07 4.08* .86

Niet aanwezig vs. beschermend -.25 .17 2.21 .78

2. Hechte band in de kindertijd

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .08 .08 1.01 1.08

Niet aanwezig vs. beschermend .53 .25 4.63* 1.70

3. Empathisch vermogen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.15 .08 3.23 .86

Niet aanwezig vs. beschermend -.13 .25 .25 .88

4. Coping

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .34 .09 13.86** 1.40

Niet aanwezig vs. beschermend .01 .39 .00 1.01

5. Zelfcontrole

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.21 .09 5.86* .81

Niet aanwezig vs. beschermend -.15 .20 .59 .86

6. Werk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.03 .08 .12 .97

Niet aanwezig vs. beschermend .04 .15 .06 1.04

7. Vrijetijdsbesteding

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.07 .08 .70 .93

Niet aanwezig vs. beschermend -.12 .26 .22 .89

8. Financieel beheer

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.21 .09 6.26* .81

Niet aanwezig vs. beschermend -.34 .33 1.07 .71

9. Motivatie voor behandeling

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .09 .09 1.01 1.09

Niet aanwezig vs. beschermend .13 .14 .95 1.14

10. Houding tegenover autoriteit

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.25 .09 8.33** .78

Niet aanwezig vs. beschermend -.20 .31 .39 .82

(27)

27

Tabel 8 (vervolg)

Meest voorspellende beschermende factoren (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

11. Levensdoelen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.05 .09 .37 .95

Niet aanwezig vs. beschermend -.24 .13 .07 .97

12. Medicatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .16 .10 2.87 1.18

Niet aanwezig vs. beschermend -.58 .27 4.71* .56

13. Netwerk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.05 .08 .41 .95

Niet aanwezig vs. beschermend -.24 .21 1.32 .79

14. Intieme relatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.11 .08 1.99 .90

Niet aanwezig vs. beschermend -.12 .18 .45 .89

15. Hulpverlening

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.02 .09 .04 .98

Niet aanwezig vs. beschermend -.14 .13 1.16 .87

16. Woonsituatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .04 .07 .26 1.04

Niet aanwezig vs. beschermend .19 .17 1.25 1.21

17. Toezicht

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .32 .08 18.00** 1.38

Niet aanwezig vs. beschermend .09 .12 .54 1.09

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet

gerapporteerd. Leeftijd, geslacht, afkomst, behandelduur en kader waren controlevariabelen.

*=p<0.05 **=p<0.01, χ²(37, N=2158)= 159.72, p<0.00

Als er vervolgens bij algemene recidive werd gekeken naar de interacties van de beschermende factoren met de variabele ‘groep’ (χ²(72, N=2158)= 227.17, p<0.00, zie tabel 9), dus of iemand onder een pleger van vermogensdelicten die hierbij wel of niet gebruik maken van geweld valt, wordt er voor de beschermende factoren Intelligentie, Hechte band in de kindertijd en Werk een significant interactie-effect gevonden tussen de beschermende factor en ‘groep’ (respectievelijk p=0.03, p=0.04 en p=0.04). Daarom is er voor deze beschermende factoren per groep apart gekeken (zie tabel 10).

(28)

28 Tabel 9

Algemene recidive –interacties tussen beschermende factoren en groep (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

1. Intelligentie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.06 .15 .14 .95

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.75 .34 4.79* .47

2. Een hechte band in de kindertijd

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.28 .16 3.24 .75

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -1.09 .52 4.46* .34

3. Empathisch vermogen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.33 .17 3.79 .72

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.31 .53 .35 .73

4. Coping

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .16 .19 .70 1.17

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .10 .81 .02 1.10

5. Zelfcontrole

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.29 .18 2.59 .75

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .25 .40 .38 1.28

6. Werk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .12 .16 .55 1.13

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .67 .33 4.14* 1.95

7. Vrijetijdsbesteding

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.13 .17 .58 .88

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .12 .55 .05 1.13

8. Financieel beheer

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .10 .18 .29 1.10

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.28 .68 .17 .76

9. Motivatie voor behandeling

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.24 .17 1.95 .78

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .06 .28 .05 1.06

10. Houding tegenover autoriteit

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .14 .17 .65 1.15

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .61 .81 .56 1.83

11. Levensdoelen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .03 .18 .02 1.03

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .14 .27 .25 1.15

12. Medicatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .10 .20 .23 1.10

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .28 .54 .27 1.32

13. Netwerk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .08 .17 .21 1.08

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.15 .43 .12 .86

14. Intieme relaties

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .12 .16 .58 1.13

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .12 .37 .10 1.12

Vervolg tabel 9 op volgende pagina

(29)

29

Tabel 9 (vervolg)

Interacties tussen beschermende factoren en groep (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

15. Hulpverlening

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .00 .18 .00 1.00

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.13 .27 .21 .88

16. Woonsituatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .21 .16 1.75 1.23

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.17 .35 .25 .84

17. Toezicht

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .15 .16 .87 1.16

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.25 .25 .97 .78

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd, geslacht en behandelduur waren controlevariabelen.

*=p<0.05 **=p<0.01, χ²(72, N=2158)= 227.17, p<0.00

Om deze interactietermen nader te bekijken is er vervolgens dus eveneens apart per groep een Cox regressie analyse uitgevoerd voor deze beschermende factoren (zie tabel 10). Hieruit blijkt voor vermogensdelinquenten die geen gebruik maken van geweld bij wie Intelligentie in enige mate beschermend of beschermend is een verlaagde kans op algemene recidive dan wanneer deze factor niet beschermend is voor deze groep. Intelligentie werkt dus beschermend voor het terugvallen in het plegen van vermogensdelicten zonder gebruik van geweld. Voor de vermogensdelinquenten die hierbij wel gebruik maken van geweld werden er voor de beschermende factor Intelligentie daarentegen geen significante verschillen gevonden.

Voor de vermogensdelinquenten die gebruik maken van geweld is er voor de beschermende factoren Hechte band in de kindertijd en Werk gevonden dat wanneer deze factor beschermend is voor iemand hij of zij een verlaagde kans op recidive heeft dan wanneer deze factor niet beschermend is. Voor de vermogensdelinquenten die geen gebruik maken van geweld zijn er echter voor beide beschermende factoren geen significante verschillen per groep gevonden.

(30)

30 Tabel 10.

Algemene recidive - beschermende factoren intelligentie en werk per groep (N1=1424; N2=734)

Vermogen zonder geweld1 Vermogen met geweld2

B Se Wald Exp (B) B Se Wald Exp(B)

Intelligentie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend

-.21 .09 5.42* .81 -.09 .11 .65 .42

Niet aanwezig vs. beschermend Hechte band in de kindertijd Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend

Niet aanwezig vs. beschermend Werk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.78 -.16 -.21 -.11 .240 .09 .36 .09 10.54** 2.98 .33 1.39 .46 .85 .81 .90 -.00 .17 1.20 -.19 .22 .11 .33 .11 .00 2.41 12.83** 2.85 .99 1.18 3.31 1.18

Niet aanwezig vs. beschermend .12 .19 .44 1.13 -.51 .25 4.17** 3.31

χ²(14, N=1424)= 68.34, p<0.001 χ²(14, N=734)= 34.72, p<0.002

*=p<0.05 **=p<0.01

2.2. Onderzoeksvraag 2 voor specifieke recidive: Meest voorspellende beschermende factoren voor recidive

Bij het beantwoorden van de tweede vraag voor specifieke recidive is er tevens gebruik gemaakt van een Cox regressie analyse. De parameters voor het gehele model waren χ²(36, N=2158)=118.57, p<0.00. Hierbij is er gecontroleerd voor leeftijd en behandelduur. Zoals in tabel 11 te zien is blijken Coping, Zelfcontrole en Vrijetijdsbesteding een voorspellende waarde te hebben voor specifieke recidive bij vermogensdelinquenten. Voor zowel Zelfcontrole als Vrijetijdsbesteding blijkt een verlaagde kans op recidive wanneer deze factoren in enige mate beschermend zijn voor een vermogensdelinquent dan wanneer deze factor afwezig is. Opvallend is dat voor Coping gevonden wordt dat een vermogensdelinquent juist een verhoogde kans op recidive heeft wanneer deze factor in enige mate beschermend is in vergelijking met wanneer dit niet het geval is.

(31)

31 Tabel 11.

Specifieke recidive – meest voorspellende beschermende factoren (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

1. Intelligentie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.07 .10 .49 .93

Niet aanwezig vs. beschermend -.06 .22 .08 .94

2. Een hechte band in de kindertijd

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.06 .10 .36 .94

Niet aanwezig vs. beschermend .44 .32 1.84 1.55

3. Empathisch vermogen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.06 .11 .37 .94

Niet aanwezig vs. beschermend -.41 .40 1.04 .67

4. Coping

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .38 .12 9.81** 1.46

Niet aanwezig vs. beschermend .20 .52 .16 1.23

5. Zelfcontrole

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.31 .12 6.57* .74

Niet aanwezig vs. beschermend -.10 .27 .13 .91

6. Werk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .02 .11 .03 1.02

Niet aanwezig vs. beschermend .14 .20 .48 1.15

7. Vrijetijdsbesteding

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.34 .11 8.69** .71

Niet aanwezig vs. beschermend -.38 .40 .93 .69

8. Financieel beheer

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.22 .12 3.50 .80

Niet aanwezig vs. beschermend -.10 .42 .06 .91

9. Motivatie voor behandeling

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .18 .12 2.35 1.19

Niet aanwezig vs. beschermend .19 .18 1.06 1.21

10. Houding tegenover autoriteit

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.37 .11 10.47 .69

Niet aanwezig vs. beschermend -.22 .42 .26 .81

11. Levensdoelen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.07 .11 .35 .94

Niet aanwezig vs. beschermend -.16 .18 .81 .85

12. Medicatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .06 .13 .20 1.06

Niet aanwezig vs. beschermend -.56 .37 2.32 .57

13. Netwerk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.10 .11 .75 .91

Niet aanwezig vs. beschermend -.26 .29 .78 .77

14. Intieme relaties

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend -.05 .10 .19 .96

Niet aanwezig vs. beschermend -.41 .27 2.26 .67

(32)

32

Tabel 11 (vervolg)

Meest voorspellende beschermende factoren (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

15. Hulpverlening

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .08 .12 .44 1.08

Niet aanwezig vs. beschermend -.12 .18 .44 .89

16. Woonsituatie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .05 .10 .21 1.05

Niet aanwezig vs. beschermend -.25 .27 .84 .78

17. Toezicht

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend .32 .10 10.11 1.38

Niet aanwezig vs. beschermend .13 .17 .55 1.13

Noot. De hoofdeffecten van elke factor werden wel meegenomen, maar zijn niet gerapporteerd. Leeftijd en

behandelduur waren controlevariabelen.

*=p<0.05 **=p<0.01, χ²(36, N=2158)=118.57, p<0.00

Vervolgens is er gekeken naar de interacties van deze beschermende factoren met de variabele ‘groep’ (χ²(71, N=2158)=168.76, p<0.00, zie tabel 12). Hieruit blijkt voor de beschermende factor Intelligentie een significant interactie-effect (p=0.019).

Tabel 12.

Specifieke recidive –interacties tussen beschermende factoren en groep (N=2158)

Beschermende factor B SE Wald Exp(B)

1. Intelligentie

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .06 .20 .10 1.07

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.03 .46 4.94* .36

2. Een hechte band in de kindertijd

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .07 .21 .11 1.07

Niet aanwezig vs. beschermend * groep -.65 .69 .88 .52

3. Empathisch vermogen

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep Niet aanwezig vs. beschermend * groep

-.43 .52 .22 .89 3.71 .34 .65 1.68 4. Coping

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .06 .25 .06 1.06

Niet aanwezig vs. beschermend * groep 1.12 1.21 .85 3.07

5. Zelfcontrole

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep -.27 .24 1.25 .76

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .25 .54 .22 1.29

6. Werk

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .12 .22 .28 1.12

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .51 .43 1.41 1.66

7. Vrijetijdsbesteding

Niet aanwezig vs. in enige mate beschermend * groep .09 .23 .16 1.10

Niet aanwezig vs. beschermend * groep .04 .80 .00 1.04

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jongeren die in de kindertijd en vroege adolescentie zelf rapporteren delicten te hebben gepleegd en/of al door de politie als verdachte zijn geregistreerd, maar later geen HIC

Het doel van onderhavig onderzoek is een inventarisatie te bieden van aanwijzingen voor mogelijke psychosociale problemen en specifieke risico- en beschermende factoren bij

18 Er is ook een jeugdversie van de SAPROF in voorbereiding (De Vries Robbé &amp; De Vogel, in voorbereiding).. 30 | Memorandum 2013-1 Wetenschappelijk Onderzoek-

The research highlighted that the centre managers who are based in support centres, as reported by the Department of Basic Education in the 2011 – 2025 Technical Report (see

Altogether, these data demonstrate that inhibition of the proteolytic site of CTSD in Ldlr −/− mice reduces the development of systemic inflammation and hepatic inflammatory

25 , 26 The interaction between very heavy particles and compressible turbulence has been studied by using the same model as for the incompressible case, i.e., only the Stokes drag

Although task conflict negatively correlates with creativity in this study, it shows a very small positive indirect (but insignificant) effect as mediator between gender diversity

They include the exchange rate component towards US dollar, interest rate component derived from Taylor rule, official intervention component from relating monetary