• No results found

De invloed van het gebruik van sociale media op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het gebruik van sociale media op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van het gebruik van sociale media op het

welbevinden van kinderen onder de 12 jaar

Renée Veen

Bachelor scriptie

Docent: Elly Stapel-van der Hoek Studentnummer: 10223224 Datum: 26-01-2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

De invloed van sociale media op het fysieke welbevinden 7

De invloed van sociale media op het sociale welbevinden 11

De invloed van sociale media op het psychisch welbevinden 14

Discussie 18

(3)

Abstract

In deze literatuurstudie wordt de invloed van het gebruik van sociale media op het

welbevinden van kinderen onder de 12 jaar uiteengezet. Onderscheid is gemaakt tussen de effecten op het fysieke, sociale en psychisch welbevinden. Er is een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en het ontwikkelen van slechte eetgewoontes en eetstoornissen. Het fysieke welbevinden kan zodoende worden beïnvloed door het gebruik van sociale media. Het sociale welbevinden kan zowel positief als negatief worden beïnvloed. Kindkenmerken en tijd gespendeerd op sociale media spelen een belangrijke rol bij de richting van dit verband. Het psychisch welbevinden kan positief worden beïnvloed door verbeterde cognitieve en academische vaardigheden. Het gebruik van sociale media kan echter het psychisch welbevinden ook negatief beïnvloeden door de verhoogde kans op eenzaamheid, depressies en slaapproblematiek. De bevindingen kunnen worden gebruikt om richtlijnen te creëren voor veilig gebruik van sociale media door kinderen onder de 12 jaar.

Trefwoorden: sociale media, kinderen, fysiek welbevinden, sociaal welbevinden, psychisch

(4)

Inleiding

Kinderen komen op steeds jongere leeftijd in aanraking met het internet (Valcke, Wever, Keer, &, Schellens, 2011). Het sociale media gebruik onder kinderen jonger dan 12 jaar is hierdoor de afgelopen jaren enorm toegenomen (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011; Yang, Helgason, Sigfusdottir, & Kristjansson, 2012). Over de invloed van het gebruik van sociale media op het welbevinden van deze jonge kinderen is echter weinig bekend. Terwijl het gebruik van sociale media inmiddels tot de dagelijkse praktijk behoort van kinderen onder de 12 jaar (Yang, Helgason, Sigfusdottir, & Kristjansson, 2012). Elke website waar sociale interactie mogelijk is wordt immers beschouwd als sociale media (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Hierbij kan worden gedacht aan websites zoals Facebook, Twitter en Youtube, maar ook virtuele game programma’s zoals Sims (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Het gebruik van sociale media wordt vaak gezien als een verrijking in de huidige maatschappij. Gebruik van sociale media zou namelijk onder andere leiden tot een verbetering van de communicatie, sociale netwerken en technische vaardigheden en zo het welbevinden van kinderen positief beïnvloeden (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Er zouden echter ook negatieve aspecten verbonden kunnen zijn aan het toenemende gebruik van sociale media onder kinderen, die mogelijk het welbevinden negatief beïnvloeden (Goodall, Ban, Briks, & Clifton, 2013).

Zo blijkt uit eerder onderzoek dat het gebruik van sociale media een belangrijke voorspeller kan zijn voor gezondheidsproblemen. De gezondheid van individuen kan zelfs worden beïnvloed door het gebruik van sociale media (Brown & Bobkowski, 2011). Zo zou het gebruik van sociale media in extreme mate kunnen leiden tot zowel psychologische als fysieke problemen zoals agressief gedrag, sociale angst, laag zelfbeeld, obesitas en depressie (Brown & Bobkowski, 2011; Jackson, Eye, Fitzgerald, Witt, & Zhao, 2011). Psychologische en fysieke problematiek kunnen een negatief effect hebben op het welbevinden van

(5)

individuen (Huppert & So, 2013). Het gebruik van sociale media kan zodoende het

welbevinden van individuen beïnvloeden (Gross, Juvonen, & Gable, 2002). Welbevinden is een multi-dimensioneel construct en in de literatuur bestaan er veel verschillende definities naast elkaar (Huppert & So, 2013). In deze studie wordt een hoog welbevinden gedefinieerd als het zich goed voelen in combinatie met het deugdelijk functioneren van een individu (Dodge, Daly, Huyton, & Sanders, 2012). Het welbevinden zegt dus iets over de kwaliteit van leven volgens de eigen gekozen criteria van een individu. Er zijn drie verschillende dimensies van welbevinden te onderscheiden: fysiek, sociaal en psychologisch welbevinden (Dodge et al., 2012). Fysiek welbevinden betreft de mate van lichamelijk welbevinden (Bohlmeijer, Westerhof, Bolier, Steenveld, Geurts, & Walburg, 2013). Het sociaal welbevinden is de evaluatie van het sociaal functioneren binnen de maatschappij en het psychisch welbevinden heeft betrekking op het mentale oftewel geestelijke welbevinden van een individu. Enkele factoren die een rol spelen bij psychisch welbevinden zijn: autonomie, zelfacceptatie, zelfvertrouwen en ervaring van emoties (Bohlmeijer et al., 2013). Het welbevinden is in essentie stabiel wanneer individuen de fysieke, sociale en psychologische middelen hebben om bepaalde fysieke, sociale en psychologische behoeften te vervullen (Dodge et al., 2012).

Dat het gebruik van sociale media het welbevinden van individuen kan beïnvloeden blijkt ook uit onderzoek van Romer, Bagdasrov en More (2012). Uit deze studie blijkt dat regelmatig gebruik van sociale media kan leiden tot een verhoging van de maatschappelijke participatie van het individu. Een hogere maatschappelijke participatie leidt tot een hogere behoeftebevrediging en heeft dus een positief effect op het welbevinden (Dodge et al., 2012). Echter het veelvuldig gebruik van sociale media zou leiden tot een verhoogde kans op

depressie en isolatie (Romer et al., 2012). Tevens is er een sterke associatie gevonden tussen agressief gedrag en het gebruik van sociale media in extreme mate. Het excessief gebruik van sociale media kan hierdoor het welbevinden ook negatief beïnvloeden (Romer et al., 2012).

(6)

De resultaten uit het onderzoek van Romer en collega’s worden ondersteund door onderzoek van Best, Manktelow en Taylor (2014). In dit onderzoek werden eveneens positieve effecten gevonden van het gebruik van sociale media op het welbevinden. Zoals een vergroot gevoel van eigenwaarde, het ervaren van sociale steun, opbouwen van meer sociaal kapitaal en het creëren van een veilige identiteit. Er werden echter wederom ook schadelijke effecten gevonden van het gebruik van sociale media zoals een verhoogde kans op sociale isolatie, depressie en cyberpesten. Sociale isolatie, depressie en cyberpesten hebben een negatief effect op het welbevinden van individuen (Best et al., 2014).

Eerder onderzoek naar de relatie tussen sociaal media gebruik en welbevinden richt zich voornamelijk op adolescenten en volwassenen. Adolescenten en volwassenen werden namelijk de afgelopen jaren als de meest kwetsbare groep beschouwd voor de negatieve gevolgen van sociaal media gebruik op het welbevinden (Gross et al., 2002). Terwijl de gebruikers van sociale media steeds jonger zijn geworden (Valcke et al., 2011). Er is relatief weinig bekend over de gevolgen van het gebruik van sociale media op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar, hoewel dit de snelst groeiende groep gebruikers is (Valcke et al., 2011). Deze jonge gebruikers zijn bovendien extra kwetsbaar vanwege de gelimiteerde capaciteit het eigen gedrag te reguleren en een verhoogde gevoeligheid voor groepsdruk (O’Keeffe & Clarke-Peterson, 2011). Aangezien in de huidige maatschappij sociale media een steeds prominentere plaats zullen innemen is het van belang dat de effecten van het sociale media gebruik op deze kwetsbare groep worden onderzocht (Dewan & Ramaprasad, 2014). Dit zal er voor moeten zorgen dat er op een veilige manier gebruik kan worden gemaakt van sociale media (Brown & Bobkowski, 2011; Valcke et al., 2011). In dit literatuuronderzoek staat daarom de invloed van sociaal media gebruik centraal op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. Aangezien welbevinden kan worden onderverdeeld in verschillende

(7)

fysieke welbevinden van kinderen beïnvloedt. Vervolgens in hoeverre het gebruik van sociale media het sociale en psychisch welbevinden beïnvloedt van kinderen onder de 12 jaar. Tot slot volgt er een discussie.

De invloed van sociale media op het fysieke welbevinden In deze paragraaf wordt uiteengezet of gebruik van sociale media het fysieke welbevinden van kinderen onder de 12 jaar kan beïnvloeden. De relatie wordt onderzocht tussen het gebruik van sociale media en het lichaamsgewicht van kinderen. Allereerst wordt literatuur besproken over de directe relatie tussen het gebruik van sociale media en

lichaamsgewicht bij kinderen onder de 12 jaar. Vervolgens wordt de invloed van het gebruik van sociale media op de lichamelijke beweging van kinderen besproken. Daarna wordt uiteengezet wat de invloed van het gebruik van sociale media is op de ontwikkeling van slechte eetgewoontes en eetstoornissen bij kinderen. Tot slot volgt er een paragraafconclusie.

Allereerst zijn overgewicht en obesitas een groeiend probleem in vooral de westerse maatschappij (Jackson et al., 2011). Het aantal kinderen dat lijdt aan overgewicht en obesitas is in de laatste decennia verdubbeld (Holder, Coleman, & Sehn, 2009). Het toenemende sociale media gebruik door kinderen wordt vaak gezien als één van de oorzaken van deze toename in kinderen met overgewicht en obesitas (Holder et al., 2009). Aangezien kinderen door het gebruik van sociale media steeds meer tijd besteden aan computers en telefoons en hierdoor minder lichamelijke beweging zouden krijgen. Naast een vermindering in

lichamelijke activiteit zou het gebruik van sociale media ook leiden tot de ontwikkeling van slechte eetgewoontes bij kinderen (Strasburger, Jordan, & Donnerstein, 2010; Jackson et al., 2011). De perfecte combinatie voor het ontstaan van gewichtsproblematiek zoals overgewicht en obesitas (Jackson et al., 2011). Wanneer kinderen lijden aan overgewicht of obesitas kan dit gepaard gaan met lichamelijke problematiek zoals suikerziekte en pijnlijke gewrichten.

(8)

Kinderen die lijden aan overgewicht of obesitas ervaren hierdoor meestal een lager fysiek welbevinden (Wardle & Cooke, 2005).

Onderzoek naar de relatie tussen het gebruik van sociale media en lichaamsgewicht bij kinderen onder de 12 jaar is gedaan door Marshall, Biddle, Corely, Cameron en Murdey (2004). Marshall en collega’s hebben zich in het onderzoek onder andere gericht op computergebruik, waaronder videogames. Er is echter geen significant verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en overgewicht bij kinderen onder de 12 jaar. De

bevindingen uit het onderzoek van Marshall en collega’s worden ondersteund door onderzoek van Jackson en collega’s (2011). Uit dit onderzoek bleek eveneens dat het gebruik van sociale media alleen geen voorspeller is van lichaamsgewicht of de body mass index (BMI) van kinderen. Er werden wel andere voorspellers gevonden van lichaamsgewicht waaronder etniciteit en sociale klasse (Jackson et al., 2011). Water, Shim en Caplovitz (2004) deden ook onderzoek naar de relatie tussen het gebruik van sociale media en lichaamsgewicht bij

kinderen onder de 12 jaar. Het onderzoek richtte onder andere op het gebruik van videogames een specifieke vorm van sociale media. Water en collega’s (2004) hebben echter wel een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en lichaamsgewicht. Het spelen van meer videogames ging gepaard met een hoger lichaamsgewicht. Kinderen met een normaal lichaamsgewicht speelden aanzienlijk minder games (Water et al., 2004). De vraag is echter of het spelen van videogames leidt tot een hoger lichaamsgewicht of dat kinderen met een hoger lichaamsgewicht meer videogames gaan spelen (Water et al., 2004).

Naast lichaamsgewicht is er ook onderzoek gedaan naar lichamelijke beweging en het gebruik van sociale media bij kinderen. Marshall en collega’s (2004) hebben ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen het gebruik van sociale media en de mate van lichamelijke activiteit bij kinderen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband is tussen het gebruik van sociale media en lichamelijke activiteit bij kinderen onder de 12 jaar

(9)

(Marshall et al., 2004). Marshall en collega’s (2004) stellen zodoende dat er onvoldoende bewijs is dat alleen het gebruik van sociale media zoals videogames zou leiden tot een vermindering in lichamelijke activiteit bij kinderen. De resultaten uit het onderzoek van Marshall en collega’s worden ondersteund door de bevindingen van Rey-Lópeza en collega’s (2008). Rey-Lópeza en collega’s (2008) onderzochten eveneens het verband tussen sociaal media gebruik en de mate van lichamelijke activiteit bij kinderen. Rey-Lópeza en collega’s (2008) richten zich in het onderzoek ook op computergebruik, waaronder het gebruik van videogames en sociale netwerkwebsites. Er werd eveneens geen bewijs gevonden voor een significant verband tussen het gebruik van sociale media en een afname van lichamelijke activiteit bij kinderen onder de 12 jaar.

Bovendien zou het gebruik van sociale media de ontwikkeling van slechte eetgewoontes bij kinderen verhogen (Jackson et al., 2011). Strasburger, Jordan en Donnerstein (2010) hebben de effecten van het gebruik van sociale media op kinderen onderzocht. Waaronder het gebruik van sociale netwerksites en videogames zowel via de computers als op mobiele telefoons (Strasburger et al., 2010). Uit het onderzoek van Stasburger en collega’s (2010) blijkt dat er meer voedsel geconsumeerd wordt tijdens het gebruik van sociale media door kinderen. Daarnaast wordt door reclame en marketing op sociale media het voedingspatroon negatief beïnvloed (Strasburger et al., 2010). De resultaten uit het onderzoek van Strasburger en collega’s (2010) worden bevestigd door onderzoek van Jackson en collega’s (2011). In dit onderzoek is eveneens gevonden dat het gebruik van sociale media de eetgewoontes negatief kan beïnvloeden vanwege een hogere voedsel consumptie met meer calorieën dan wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van sociale media (Jackson et al., 2011). Slechte eetgewoontes zijn ongezond en kunnen hierdoor leiden tot gezondheidsproblemen zoals overgewicht. Het fysieke welbevinden van kinderen kan zodoende negatief beïnvloed worden (Fulkerson, Story, Neumark-Sztainer, & Rydell, 2008).

(10)

Volgens het onderzoek van Strasburger en collega’s (2010) kunnen marketing en reclame op sociale media niet alleen leiden tot het consumeren van grotere hoeveelheden en ongezondere voedingswaren. Reclame en marketing op sociale media zouden ook leiden tot meer eetstoornissen zoals anorexia nervosa (Strasburger et al., 2010). Eetstoornissen ontstaan namelijk door een vertekend zelfbeeld (Wong, Chang, Tsai, Lui, & Lin, 2011). De sociale media spelen een grote rol in het ontstaan van het zelfbeeld en zijn wellicht verantwoordelijk voor het creëren van onrealistische verwachtingen en ontevredenheid met het lichaam

(Strasburger et al., 2010). Door het gebruik van sociale media op jonge leeftijd (i. e., kinderen onder de 12 jaar) wordt de kans op een vertekend zelfbeeld dus groter wat mogelijk tot meer eetstoornissen leidt (Strasburger et al., 2010). Vooral vrouwen zijn extra gevoelig voor de ontwikkeling van eetstoornissen (Wong et al., 2011). Eetstoornissen zijn een uitputtingsslag voor het lichaam en hebben hierdoor een negatieve invloed op het fysieke welbevinden, ook voor kinderen onder de 12 jaar (Wong et al., 2011).

Concluderend kan worden gesteld dat het gebruik van sociale media het fysieke welbevinden van kinderen onder de 12 jaar kan beïnvloeden. Echter kan het sociaal media gebruik alleen niet verantwoordelijk worden gehouden voor de epidemiologie van

overgewicht en obesitas bij kinderen (Marshall et al., 2004). Er zijn geen resultaten bekend dat het gebruik van sociale media in het algemeen zorgt voor een toename in lichaamsgewicht bij kinderen onder de 12 jaar.Wel is er een relatie gevonden tussen het lichaamsgewicht en het spelen van videogames. De vraag is echter of het spelen van videogames leidt tot een hoger lichaamsgewicht of dat kinderen met een hoger lichaamsgewicht meer videogames gaan spelen. Daarnaast zijn er geen bewijzen dat het gebruik van sociale media zorgt voor een afname in lichamelijke activiteit van kinderen onder de 12 jaar. Wel bevestigt de literatuur dat kinderen meer en ongezonder consumeren wanneer er gebruik wordt gemaakt van sociale media. Deze slechte eetgewoontes kunnen vervolgens een negatief effect hebben op het

(11)

fysieke welbevinden van kinderen. Bovendien kunnen sociale media een rol spelen bij het ontstaan van eetstoornissen door een vergrote kans op de ontwikkeling van een vertekend zelfbeeld. Eetstoornissen hebben ook een negatief effect op het fysieke welbevinden van kinderen onder de 12 jaar.

De invloed van sociale media op het sociale welbevinden

Naast de invloed van het gebruik van sociale media op het fysieke welbevinden wordt er ook vaak gesproken over de mogelijke effecten op het sociale welbevinden van kinderen. In deze paragraaf wordt de invloed van het gebruik van sociale media op het sociale

welbevinden van kinderen onder de 12 jaar besproken. Allereerst wordt het verband tussen sociale vaardigheden en het gebruik van sociale media bij kinderen onderzocht. Vervolgens wordt de relatie tussen antisociaal gedrag en het gebruik van sociale media uiteengezet. Tot slot volgt er een paragraafconclusie.

Het gebruik van sociale media zoals sociale netwerksites en videogames zou kunnen leiden tot een verbetering van de sociale vaardigheden bij kinderen onder de 12 jaar (O’keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Doordat sociale media het aantal communicatie mogelijkheden vergroot en het gebruik van sociale media laagdrempelig is (Plowman & McPake, 2013). Goede sociale vaardigheden gaan gepaard met een hoger sociaal welbevinden van kinderen (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Plowman en McPake (2013) deden onder andere

onderzoek naar de effecten van het gebruik van sociale media op de sociale vaardigheden van drie- en vierjarige kinderen. Het onderzoek richtte zich op digitale media waaronder ook het gebruik van sociale media. De resultaten bevestigden dat het gebruik van sociale media een stimulus kan zijn voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden en zo een positieve invloed hebben op het sociale welbevinden van kinderen (Plowman & McPake, 2013).

Ook Pea en collega’s (2012) hebben de relatie tussen het gebruik van sociale media en sociaal welbevinden onderzocht bij meisjes tussen de 8 en 12 jaar. Uit de resultaten blijkt

(12)

echter een negatief verband tussen het gebruik van sociale media en het sociaal welbevinden (Pea et al., 2012). Het gebruik van sociale media ging gepaard met een lager sociaal

welbevinden. Echter werd er een positief verband gevonden tussen face-to-face communicatie (i.e., een dialoog tussen personen zonder digitale hulpmiddelen) en het sociaal welbevinden. Een hogere frequentie van face-to-face communicatie ging gepaard met een hoger sociaal welbevinden (Pea et al., 2012).

De resultaten uit het onderzoek van Pea en collega’s (2012) komen overeen met de bevindingen uit het onderzoek van Bonetti, Campbell en Gilmore (2010). Bonetti en collega’s (2010) richtten zich in het onderzoek op alle vormen van online communicatie en vonden ook een positief verband tussen face-to-face communicatie en het sociale welbevinden van

kinderen. Daarnaast werd er een negatief verband gevonden tussen het ontwikkelen van sociale vaardigheden en eenzaamheid bij het gebruik van sociale media (Bonetti et al., 2010). Bovendien blijkt dat kinderen met gebrekkige sociale vaardigheden eerder geneigd zijn excessief gebruik te maken van sociale media, om hun gebrekkige sociale vaardigheden te compenseren. Het gebruik van sociale media leidt bij deze kinderen niet tot een verbetering van sociale vaardigheden wat meer eenzaamheid tot gevolg heeft (Bonetti et al., 2010). Uit onderzoek van Lee (2009) bleek al eerder dat kinderen met gebrekkige sociale vaardigheden juist negatieve effecten kunnen ervaren van het gebruik van sociale media. Kinderen met goede sociale vaardigheden zouden juist profiteren van de positieve invloed van het gebruik van sociale media (Lee, 2009).

Naast invloed op de sociale vaardigheden zou het gebruik van sociale media ook zorgen voor een verhoogd risico op antisociaal gedrag bij kinderen (Brown & Bobkowski, 2011). Het komt regelmatig voor dat de inhoud van sociale media ongepast is voor kinderen. De inhoud kan zowel schokkend als gewelddadig zijn (Heusmann, 2007). Een ongepaste inhoud van sociale media zou de kans op agressief of angstig gedrag vergroten (Brown &

(13)

Bobkowski, 2011). Brown en Hamilton-Giachritsis (2005) hebben de invloed van media met een gewelddadige inhoud bij kinderen onderzocht. Het onderzoek van Brown en Hamilton-Giachritsis (2005) richtte zich op verschillende media waaronder sociale media. Er werd een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media met gewelddadige inhoud en korte termijn effecten op opwinding, denken en emoties (Brown & Hamilton-Giachritsis, 2005). De effecten vergroten de waarschijnlijkheid van agressief of angstig gedrag bij kinderen in het bijzonder voor jongens. Bovendien bleken de effecten groter wanneer kinderen jonger waren (Brown & Hamilton-Giachritsis, 2005). De resultaten uit het onderzoek van Brown en Hamilton-Giachritsis (2005) komen overeen met de resultaten uit het onderzoek van

Heusmann (2007). Heusmann (2007) onderzocht eveneens de invloed van sociale media met gewelddadige inhoud op kinderen. Het onderzoek richtte zich op verschillende elektronische media waaronder ook het gebruik van sociale netwerksites, videogames en chatrooms. Uit de resultaten is eveneens gebleken dat gewelddadige inhoud van sociale media leidt tot een hoger risico op het vertonen van agressief gedrag zowel op korte als lange termijn. De belangrijkste onderliggende oorzaken zijn een verhoogd niveau van opwinding en het leren door imitatie (Heusmann, 2007). Het vertonen van agressief of angstig gedrag gaat vaak gepaard met een lager sociaal welbevinden van kinderen (Valkenburg, Peter, & Schouten, 2006).

Agressie omvat vele soorten van gedrag zowel fysiek als niet-fysiek. Het verspreiden van beledigingen en schadelijke geruchten behoort ook tot de definitie (Huesmann, 2007). Pesterijen vallen zodoende ook onder het vertonen van agressief en antisociaal gedrag. Nu zijn online pesterijen een groeiend probleem onder kinderen (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Door het gebruik van sociale media is de afstand tussen dader en slachtoffer groter dan bij tradioneel pesten. De afstand maakt het aantrekkelijker voor daders om pest gedrag te vertonen (Hinduja & Patchin, 2010; O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Het gebruik van

(14)

sociale media vergroot zodoende de kans op pestgedrag door de toegenomen anonimiteit van daders (Hinduja & Patchin, 2010). Aangezien pestgedrag valt onder antisociaal gedrag kan worden gesteld dat het gebruik van sociale media kan leiden tot een toename in antisociaal gedrag bij kinderen (Hinduja & Patchin, 2010). Vollink, Bolman, Eppingbroek en Dehue (2013) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van online pesten op kinderen. Het

onderzoek richt zich specifiek op de slachtoffers van online pesten. Uit de resultaten blijkt dat slachtoffers van online pesten een vergrote kans hebben op onder ontwikkelde sociale

vaardigheden, eenzaamheid en vijandig gedrag. De bovenstaande aspecten hebben een negatief effect op het sociale welbevinden van kinderen (Vollink et al., 2013).

Kortom, blijkt dat het gebruik van sociale media invloed kan hebben op het sociaal welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. Ten eerste kunnen de sociale vaardigheden zowel positief als negatief worden beïnvloed door het gebruik van sociale media. Onderzoek toont aan dat vooral bij kinderen met gebrekkige sociale vaardigheden negatieve effecten op het sociaal welbevinden kunnen ontstaan. Kinderen met goed ontwikkelde sociale vaardigheden profiteren eerder van de positieve effecten van het gebruik van sociale media op het sociale welbevinden. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat het gebruik van sociale media kan leiden tot een toename van antisociaal gedrag bij kinderen, zoals agressief of angstig gedrag. De inhoud van sociale media speelt hierbij een belangrijke rol. Zowel angstig als agressief gedrag

hebben een negatieve invloed op het sociale welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. De invloed van sociale media op het psychisch welbevinden

Behalve op het fysieke en sociale welbevinden zou het gebruik van sociale media ook invloed hebben op het psychisch welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. In deze

paragraaf wordt dan ook de invloed van het gebruik van sociale media op het psychisch welbevinden van kinderen uiteengezet. Allereest wordt de relatie tussen het gebruik van sociale media en de cognitieve en academische vaardigheden van kinderen besproken. Daarna

(15)

zal het verband tussen het gebruik van sociale media en de ontwikkeling van negatieve emoties of depressies worden uitgelicht. Vervolgens zal onderzoek naar het verband tussen slaapproblematiek en het gebruik van sociale media uit een worden gezet. Tot slot volgt er een paragraafconclusie.

Ten eerste zou het gebruik van sociale media een positieve invloed hebben op de cognitieve en academische vaardigheden van kinderen (Jackson et al., 2011). Wanneer de cognitieve en academische vaardigheden beter ontwikkeld zijn kan dit leiden tot een hoger psychisch welbevinden van kinderen (Kriktorian, Wartella, & Anderson, 2008). Aangezien kinderen met goede cognitieve en academische vaardigheden een groter gevoel van

eigenwaarde en zelfvertrouwen hebben (Biddle & Asare, 2011). Volgens onderzoek van Jackson en collega’s (2011) kan het gebruik van sociale media inderdaad de cognitieve en academische vaardigheden van kinderen positief beïnvloeden. Vooral de leesvaardigheid van kinderen zou vooruit gaan bij het gebruik van sociale media. Daarnaast gaven kinderen in het onderzoek van Jackson en collega’s (2010) aan dat de kwaliteit van het schoolwerk

aanzienlijk toeneemt door de beschikking tot onder andere sociale media. Het onderzoek richtte zich op internetgebruik waaronder het gebruik van internet voor sociale activiteiten en het spelen van videogames. De resultaten uit het onderzoek van Jackson en collega’s komen overeen met de bevindingen uit onderzoek van Kirkorian en collega’s (2008).

Kirkorian en collega’s (2008) hebben ook de invloed van het gebruik van sociale media op de cognitieve en academische vaardigheden bij kinderen onderzocht. Het onderzoek richtte zich op elektronische media waaronder ook het gebruik van sociale media. Uit het onderzoek komt naar voren dat vooral de inhoud van sociale media van belang is. Wanneer er sprake is van een educatieve en leeftijdsadequate inhoud tijdens het gebruik van sociale media, is er inderdaad een positief verband met cognitieve en academische vaardigheden bij kinderen. Wanneer er geen sprake is van een educatieve en leeftijdsadequate inhoud is er

(16)

echter een negatief verband tussen het gebruik van sociale media en cognitieve en

academische vaardigheden (Kirkorian et al., 2008). Smidt en Water (2008) hebben eveneens gevonden dat de inhoud van sociale media van cruciaal belang is. Het onderzoek richtte zich eveneens op verschillende vormen van elektronische communicatie waaronder het gebruik van sociale media. Het gebruik van sociale media met een educatieve inhoud is volgens Smidt en Water (2008) geassocieerd met betere schoolprestaties. In het bijzonder zou het spelen van videogames een positief effect hebben op zowel het ruimtelijk inzicht en probleemoplossend vermogen van kinderen. Ruimtelijk inzicht en probleemoplossend vermogen zijn specifieke cognitieve vaardigheden (Smidt & Water, 2008).

Echter uit onderzoek van Goodall en collega’s (2013) blijkt dat het gebruik van sociale media juist negatief samenhangt met het psychisch welbevinden van kinderen. Goodall en collega’s (2013) concluderen daarom dat de voordelen van het gebruik van sociale media niet opwegen tegen de mogelijke nadelen. Yang en collega’s (2012) hebben eveneens onderzoek gedaan naar de invloed van het gebruik van sociale media op het psychisch welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. Het onderzoek richtte zich op tijd gespendeerd op elektronische media waaronder het gebruik sociale media. Uit de resultaten bleek ook dat het gebruik van sociale media negatief samenhangt met het psychisch welbevinden van kinderen. De

negatieve invloed neemt toe naarmate het gebruik van sociale media stijgt (Yang et al., 2012). Het gebruik van sociale media meer dan vier uur per dag gaat gepaard met hogere gevoelens van eenzaamheid en lusteloosheid. Eenzaamheid en lusteloosheid zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van depressies en hebben hierdoor een negatief effect op het psychisch

welbevinden van kinderen (Yang et al., 2012).

Dat naarmate het sociale media gebruik toeneemt er een grotere kans is op het ontstaan van depressies bij kinderen blijkt ook uit onderzoek van Kremer en collega’s (2014). Kremer en collega’s (2014) onderzochten ook de relatie tussen en het gebruik van sociale media bij

(17)

kinderen. Het onderzoek richtte zich ook op tijd gespendeerd op elektronische media waaronder het gebruik van sociale media. Er werd eveneens een associatie gevonden tussen het gebruik van sociale media en depressieve symptomen. Wanneer er meer gebruik werd gemaakt van sociale media ging dit gepaard met een toename van depressieve symptomen bij kinderen (Kremer et al., 2014). Bovendien blijkt uit het onderzoek van Vollink en collega’s (2013) dat kinderen die het slachtoffer zijn van online pesten extra gevoelig zijn voor de ontwikkeling van depressieve symptomen. Het ontwikkelingen van depressieve symptomen hangt negatief samen met het psychisch welbevinden van kinderen (Vollink et al., 2013).

Naast een verhoogde kans op depressie kunnen er door (excessief) gebruik van sociale media ook slaapproblemen ontstaan bij kinderen (Yang et al., 2012). Zo hebben Cain en Gradisar (2010) onderzoek gedaan naar het gebruik van elektronische media waaronder het gebruik van sociale media zoals videogames en slaap bij kinderen. Er werd een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en het later gaan slapen van kinderen.

Daarnaast werd er een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en een kortere slaapduur (Cain & Gradisar, 2010). Dat het gebruik van sociale media een negatieve invloed kan hebben op het slaappatroon van kinderen blijkt ook uit onderzoek van Garrrison, Liekweg en Christakis (2011). In het onderzoek van Garrison en collega’s (2011) werd daarnaast een verband aangetoond tussen de inhoud van sociale media en het ontstaan van

slaapproblematiek bij kinderen. Er zouden eerder slaapproblemen ontstaan bij het gebruik van sociale media wanneer de inhoud agressief of ongepast is (Garrisson et al., 2011). Bovendien speelt ook het tijdstip van gebruik een belangrijke rol bij het ontstaan van slaapproblematiek. Vooral gebruik van sociale media in de avond verhoogt de kans op slaapproblemen bij kinderen (Garrison et al., 2011).

Terwijl kinderen juist veel slaap nodig hebben aangezien slaap ontzettend belangrijk is voor de ontwikkeling. Slaap is vooral belangrijk voor het leren, concentratie, werkgeheugen

(18)

en het reguleren van emoties en gedrag. Een tekort aan slaap kan leiden tot problemen op al deze vlakken (Cain & Gradisar, 2010). Slaapproblematiek geeft bijvoorbeeld een hoger risico op aandacht problematiek en hyperactiviteit. Zowel aandacht problematiek als hyperactiviteit hebben een negatief effect op de schoolprestaties van kinderen. Hier kan het psychisch welbevinden van kinderen negatief door worden beïnvloedt (Van de Water & Smidt, 2008; Yang et al., 2012). Slaapproblematiek kan zodoende het psychisch welbevinden van kinderen negatief beïnvloeden. Daarentegen heeft een goed slaappatroon juist een positief effect op het psychisch welbevinden (Cain & Gradisar, 2010; Yang et al., 2012).

Er kan geconcludeerd worden dat het gebruik van sociale media het psychisch

welbevinden van kinderen onder de 12 jaar kan beïnvloeden. Ten eerste blijkt dat het gebruik van sociale media een positief effect kan hebben op de academische en cognitieve

vaardigheden van kinderen. Deze vaardigheden hebben een positief effect op het psychisch welbevinden. Van cruciaal belang is echter dat de inhoud van de sociale media educatief en leeftijdsadequaat is, anders is van dit verband geen sprake. Bovendien kan het gebruik van sociale media de kans op depressies onder kinderen vergroten en hierdoor het psychisch welbevinden negatief beïnvloeden. Tijd gespendeerd op sociale media speelt hierbij een belangrijke rol. Tot slot zou het gebruik van sociale media het ontstaan van slaapproblematiek in de hand werken. Vooral wanneer de inhoud ongepast is en er in de avond gebruik wordt gemaakt van de sociale media. Slaapproblematiek heeft een negatief effect op het psychisch welbevinden van kinderen onder de 12 jaar.

Discussie

In het huidige onderzoek stond de vraag centraal of het gebruik van sociale media het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar beïnvloedt. Er zijn verscheidene verbanden gevonden tussen het gebruik van sociale media en het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. Allereerst kan het fysieke welbevinden beïnvloed worden door het gebruik van sociale

(19)

media. Er is een verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en het

ontwikkelingen van slechte eetgewoontes en eetstoornissen. Echter is er geen eenduidig verband gevonden tussen het gebruik van sociale media en lichaamsgewicht of lichamelijke beweging bij kinderen onder de 12 jaar. Daarnaast kan door het gebruik van sociale media het sociaal welbevinden van kinderen zowel positief als negatief worden beïnvloed.

Kindkenmerken spelen hierbij een belangrijke rol evenals de inhoud van en tijd gespendeerd op sociale media. Bovendien kan het gebruik van sociale media het psychisch welbevinden positief beïnvloeden door verbeterde cognitieve en academische vaardigheden. Echter is van dit verband alleen sprake wanneer de inhoud van de sociale media educatief en

leeftijdsadequaat is. Het gebruik van sociale media kan echter het psychisch welbevinden ook negatief beïnvloeden door de verhoogde kans op eenzaamheid, depressies en

slaapproblematiek bij kinderen. Tijd gespendeerd op sociale media is in dit verband eveneens een belangrijke rol.

De conclusies dienen echter met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. De aangehaalde onderzoeken richten zich grotendeels op verschillende vormen van digitale media waaronder vormen van sociale media. Daarnaast is er in de meeste onderzoeken sprake van een grote spreiding in leeftijd van deelnemers en is er weinig onderzoek beschikbaar over de effecten voor specifieke leeftijdsgroepen. Om de positieve aspecten van het gebruik van sociale media te kunnen optimaliseren is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de invloed van sociaal media gebruik op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. In deze studie zijn alle vormen van sociale media geïntegreerd omdat er relatief weinig onderzoek beschikbaar is over de invloed van sociaal media gebruik op deze groeiende en kwetsbare groep. Vervolg onderzoek zou zich kunnen richten op specifieke vormen van sociale media. De effecten van het gebruik van sociale media op het welbevinden kunnen namelijk mogelijk verschillend zijn voor bepaalde/specifieke vormen. Zo werd in het

(20)

onderzoek van Water en collega’s (2004) een verband gevonden tussen lichaamsgewicht en het spelen van videogames. Echter werd een verband tussen lichaamsgewicht en sociaal media gebruik in het algemeen niet gevonden (Marshall et al., 2011; Jackson et al., 2011).

Bovendien is er geen onderscheid gemaakt tussen de effecten van sociaal media gebruik op het welbevinden van jongens of meisjes. Wel hebben Pea en collega’s (2008) onderzoek gedaan naar het effect van sociale media op het sociale welbevinden van alleen meisjes. De resultaten uit het onderzoek kwamen echter overeen met de resultaten van onderzoek naar zowel jongens als meisjes. Toch heeft geslacht mogelijk een modererend effect op de relatie tussen het gebruik van sociale media en het welbevinden van kinderen. Zo neigen jongens eerder dan meisjes naar sociale media met een ongepaste of gewelddadige inhoud (Réy-Lopeza et al., 2008). Tevens komt agressief of angstig gedrag vaker voor bij jongens en zijn meisjes daarentegen gevoeliger voor het ontwikkelingen van eetstoornissen en depressies (Brown & Hamilton-Giachritsis, 2005; Wong et al., 2011; Jackson et al., 2011). Het is daarom van belang dat toekomstig onderzoek ook rekening houdt met het mogelijk modererend effect van geslacht. Bovendien zou er binnen de gevonden verbanden sprake kunnen zijn van andere modererende factoren zoals leeftijd, etniciteit en sociaal economische status (Brown & Hamilton-Giachritsis, 2005; Strasburger et al., 2010; Jackson et al., 2011). Zo kunnen de effecten van het gebruik van sociale media op het welbevinden voor specifieke leeftijdsgroepen kinderen verschillen. In het onderzoek vanBrown en Hamilton-Giachritsis (2005) werd leeftijd als modererend effect gevonden. Kinderen zouden vroeg in de

ontwikkeling extra kwetsbaar zijn voor de invloed van sociale media (Brown en Hamilton-Giachritsis, 2005). Het is van belang dat vervolgonderzoek zich richt op verschillende subpopulaties zodat mogelijk modererende factoren kunnen worden bepaald.

Concluderend kan worden gesteld dat de komst van nieuwe media zoals sociale media, altijd een zekere mate van ongerustheid of paniek met zich mee brengt (Lealand, 2014). Het

(21)

huidige onderzoek geeft kennis en inzicht over de mogelijke invloed van het gebruik van sociale media op het welbevinden van kinderen onder de 12 jaar. De bevindingen kunnen zodoende gebruikt worden om richtlijnen te creëren voor de inhoud van en tijd gespendeerd op sociale media door kinderen, zowel voor ouders en verzorgers als instanties. Zodat de positieve effecten van het gebruik van sociale media kunnen worden geoptimaliseerd en de negatieve effecten tot een minimum kunnen worden beperkt.

(22)

Referenties

Best, P., Manktelow, R., & Taylor, B. (2014). Online communication, social media and adolescent wellbeing: A systematic narrative review. Children and Youth Services

Review, 41, 27-36. doi:10.1016/j.childyouth.2014.03.001

Biddle, S. J., & Asare, M. (2011). Physical activity and mental health in children and adolescents: a review of reviews. British journal of sports medicine, 45, 886–895. doi:10.1136/bjsports-2011-090185

Bohlmeijer, E., Westerhof, G., Bolier, L., Steeneveld, M., Geurts, M. & Walburg, J. (2013). Welbevinden: Van bijzaak naar hoofdzaak? Over de Betekenis van de positieve

psychology, 11, 48-59. Retrieved from http://essay.utwente.nl/65618/1/Baumann

,%20T.S.%20-%20s1093517%20(verslag).pdf

Bonetti, L., Campbell, M. A., & Gilmore, L. (2010). The relationship of loneliness and social anxiety with children's and adolescents online communication. Cyberpsychology,

Behavior, and Social Networking, 13,279-285. doi:10.1089/cyber.2009.0215.

Brown, J. D., & Bobkowski, P. S. (2011). Older and newer media: Patterns of use and effects on Adolescents health and well-being. Journal of Research on Adolescence, 21, 95-113. doi:10.1111/j.1532-7795.2010.00717.x

Brown, K. D., & Hamilton-Giachritsis, C. (2005). The influence of violent media on children and adolescents: a public-health approach. The Lancet, 365, 702-710. doi:10.1016 /S0140-6736(05)17952-5

Cain, N., & Gradisar, M. (2010). Electronic media use and sleep in school-aged children and adolescents: A review. Sleep medicine, 11, 735-742. doi:10.1016/j.sleep.2010.02.006 Dewan, S., & Ramaprasad, J. (2014). Social media, traditional media, and music sales. MIS

Quarterly, 38, 101-121. Retrieved from http://www.mcgill.ca/desautels/sites

(23)

-_misq_forthcoming.pdf

Dodge, R., Daly, A., Huyton, J., & Sanders, L. (2012). The challenge of defining wellbeing. International. Journal of Wellbeing, 2, 222-235. doi:10.5502/ijw.v2i3.4

Fulkerson, J. A., Story, M., Neumark-Sztainer, D., & Rydell, S. (2008). Family meals: perceptions of benefits and challenges among parents of 8- to 10-year-old children.

Journal of the American Dietetic Association, 108, 706–709. doi:10.1016

/j.jada.2008.01.005

Garrison, M. M., Liekweg, K., & Christakis, D. A. (2011). Media use and child sleep: the impact of content, timing, and environment. Pediatrics, 128, 29-35. doi:10.1542 /peds.2010-3304

Goodall, D., Ban, S., Briks, E., & Clifton, A. (2013).New perspectives on the contribution of digital technology and social media use to improve the mental wellbeing of children and young people: A state-of-the-art review. Neonatal, Pediatric & Child Health

Nursing, 16, 19-26. Retrieved from http://search.informit.com.au

/documentSummary;dn =448349110429684;res=IELHEA

Gross, E. F. (2004). Adolescent internet use: What we expect, what teens report. Journal of

Applied Developmental Psychology, 25, 633-649. doi:10.1016/j.appdev.2004.09.005

Gross, E. F., Juvonen, J., & Gable S. L. (2002). Internet use and well-being in adolescence.

Journal of Social Issues, 58, 75-90. doi:10.1111/1540-4560.00249

Hinduja, S., & Patchin, J. (2010). Bullying, Cyberbullying and suicide. Archives of Suicide

Research, 14, 206-221. doi:10.1080/13811118.2010.494133

Holder, M. D., Coleman, B., & Sehn, L. Z. (2009). The contribution of active and passive leisure to children’s well-being. Journal of Health Psychology, 14, 378-386. doi:10.1177/1359105308101676

(24)

Huesmann, L. (2007). The impact of electronic media violence: Scientific theory and research. Journal of Adolescent Health, 41, 6–13. doi:10.1016

/j.jadohealth.2007.09.005

Huppert, F. A., & So, T. T. C. (2013). Flourishing across Europe: Application of a new conceptual framework for defining well-being. Social Indicators Research, 110, 837-861. doi:10.1007/s11205-011-9966-7

Jackson, L. A., Eye, A., Fitzgerald, H. E., Witt, E. A., & Zhao, Y. (2011). Internet use, videogame playing and cell phone use as predictors of children’s body mass index (BMI), body weight, academic performance, and social and overall self-esteem.

Computers in Human Behavior, 27, 599-604. doi:10.1016/j.chb.2010.10.019

Kirkorian, H. L., Wartella, E. A., & Anderson, D. R. (2008). Media and young children’s learning. The Future of Children, 18, 39-61. doi:10.1353/foc.0.0002

Kremer, P., Elshaug, C., Leslie, E., Toumbourou, J. W., Patton, G. C., & Williams, J. (2014). Physical activity, leisure-time screen use and depression among children and young adolescents. Journal of Science and Medicine in Sport, 17, 183–187. doi:10.1016 /j.jsams.2013.03.012

Lee, J. S. (2009). Online Communication and adolescent social ties: Who benefits more from internet use. Journal of Computer-Mediated Communication, 14, 509-531.doi:10.1111 /j.108-6101.2009.01451.x

Lealand, G. (2014). Children in the Online World: Risk, regulation, rights. European Journal

of Communication, 29, 374-375. doi:10.1177/0267323114531871a

Marshall, S. J., Biddle, S. J. H., Corely, T., Camerion, N., & Murdey, I. (2004). Relationships between media use, body fatness and physical activity in children and youth: a meta-analysis. International Journal of Obesity, 28, 1238–1246. doi:10.1038/sj.ijo.0802706

(25)

O’Keeffe, G. S., Clarke-Pearson, K. (2011). The impact of social media on children,

adolescents, and families. Pediatrics, 127(4), 800-804. doi:10.1542/peds.2011-0054 Pea, R., Nass, C., Mehuela, L., Rance, M., Kumer, A., Bamford, H., Nass, M., Simha, A.,

Stillerman, B., Yang, S., & Zhou, M. (2012). Media use, face-to-face communication, media multitasking, and social well-being among 8- to 12-year-old girls.

Developmental Psychology, 48, 327-336. doi:10.1037/a0027030

Perren, S., Dooley, J., Shaw, T., & Cross, D. (2010). Bullying in school and cyberspace: associations with depressive symptoms in swiss and australian adolescents. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 4. Retrieved from

http://www.biomedcentral.com/content/pdf/1753-2000-4-28.pdf

Plowman, L., & McPake, J. (2013). Seven myths about young children and technology.

Childhood Education, 89, 27-33. doi:10.1080/00094056.2013.757490

Rey-Lópeza, J. P., Vicente-Rodrígueza, G., Bioscac, M., & Morenoa, L. A. (2008). Sedentary behavior and obesity development in children and adolescents. Nutrition, Metabolism

and Cardiovascular Diseases, 18, 242–251. doi:10.1016/j.numecd.2007.07.008

Romer, D., Bagdasarov, Z., & More, E. (2013). Older versus newer media and the well-being of united states youth: Results from a national longitudinal panel. Journal of

Adolescent Health, 52(5), 613-619. doi:10.1016/j.jadohealth.2012.11.012

Strasburger, V. C., Jordan, A. B., & Donnerstein, E. (2010). Health effects of media on children and adolescents. Pediatrics, 125, 756-767. doi:10.1542/peds.2009-2563 Smidt, M. E., & Van de Water, E. A. (2008). Media and attention, cognition, and school

achievement. The Future of Children, 18, 63-85. doi:10.1353/foc.0.0004

Valcke, M., De Wever, B., Van Keer, H., Schellens, T. (2011). Long-term study of safe internet use of young children. Computers and Education, 57(1), 1292-1305. doi:10.1016/j.compedu.2011.01.010

(26)

Valkenburg, P. M., Peter, J., & Schouten, A. P. (2006). Friend networking sites and their relationship to adolescents' well-being and social self-esteem. CyberPsychology and

Behavior, 9, 584-590. doi:10.1089/cpb.2006.9.584.

Vollink, T., Bolman, C. A. W., Eppingbroek, A., & Dehue, F. (2013). Emotion-Focused coping worsens depressive feelings and health complaints in cyberbullied children.

Journal of Criminology, doi:10.1155/2013/416976

Wardle, J., & Cooke, L. (2005). The impact of obesity on psychological well-being.

Childhood Obesity, 19, 421-440. doi:10.1016/j.beem.2005.04.006

Water, E. A., Shim, M., & Caplovitz, A. G. (2004). Linking obesity and activity level with children's television and video game use. Journal of Adolescence, 27, 71-85. doi:10.1016/j.adolescence.2003.10.003

Wong, Y., Chang, Y., Tsai, M., Liu, T., & Lin, W. (2011). The body image, weight satisfaction, and eating disorder tendency of school children: The 2-year follow-up study. Journal of the American College of Nutrition, 30, 126-133. doi:10.1080 /07315724.2011.10719951

Yang, F., Helgason, A. R., Sigfusdottir, I. D., & Kristjansson, A. L. (2012). Electronic screen use and mental well-being of 10–12-year-old children. European Journal of Public

Health, 23, 492–498. doi:10.1093/eurpub/cks102

Zhongdang, P., Yana, W., Jinga, G., & Zhenga, J. (2010). Exploring structured inequality in internet use behavior, Asian Journal of Communication, 21, 116-132. doi:10.108 /01292986.2010.543555

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar ook hier geldt weer, dat de slagpen nooit voor dat doel ontwik- keld kan zijn in de evolutie.. Epidexipteryx laat nu

In order to reduce the risks associated with climate change, a continuous cycle of policy measures, observations, further studies and societal changes is required.. The reason

Division Julius Center for Health Sciences and Primary Care, University Medical Center Utrecht, Utrecht, The Netherlands. Child Health Evaluative Sciences, The Hospital for

Na veel gereken aan de resultaten van het onderzoek in september bleek dat voor de geblokte typen niet alleen ongeveer dezelfde smaakmodellen gelden, maar ook dat de

In this chapter, the radius of gyration, volume fraction and monomer radius of soot particles are measured for various fractions of hydrogen in the fuel mixture. Contrary to

The aim of this study was to investigate the behavior of mesenchymal stem cells (MSCs) in regard to in vitro cartilage formation and in vivo bone regeneration when combined

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and