• No results found

Het effect van kinesthetische verbeelding op het anticipatievermogen bij voetbalpenalty's : een nieuw inzicht vanuit de imppact theorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van kinesthetische verbeelding op het anticipatievermogen bij voetbalpenalty's : een nieuw inzicht vanuit de imppact theorie"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE PSYCHOLOGIE SPORT- EN PRESTATIEPSYCHOLOGIE

2015

AUTEUR Naam: Collegekaartnummer: Telefoonnummer: E- mailadres: BEGELEIDERS Programmagroep: Begeleider: 2de beoordelaar: Onderzoeksinstelling:

Simone Johanna van der Bijl 10003561

0652569694 Sjvdbijl@gmail.com

Ontwikkelingspsychologie Prof. Dr. Richard Ridderinkhof Wouter Boekel

Universiteit van Amsterdam

HET EFFECT VAN

KINESTHETISCHE

VERBEELDING OP HET

ANTICIPATIEVERMOGEN BIJ

VOETBALPENALTY’S

(2)

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING ... 4

1. INLEIDING ... 5

1.1 DE GESCHIEDENIS OMTRENT VISUALISATIE ... 6

1.2 DE FUNCTIONAL EQUIVALENCE HYPOTHESE EN HET PETTLEP- MODEL: DE BRUG TUSSEN COGNITIEVE NEUROWETENSCHAPPEN EN SPORTPSYCHOLOGIE ... 8

1.3 HET IMPPACT MODEL: EEN NIEUWE THEORIE OMTRENT VISUALISATIE ... 10

1.4 HET HUIDIGE ONDERZOEK ... 11

2. METHODEN EN MATERIALEN ... 13 2.1 DEELNEMERS EN DESIGN ... 13 2.2 VRAGENLIJST... 13 2.3 APPARATUUR EN METINGEN ... 15 2.4 TRAININGEN ... 18 2.5 MANIPULATIECHECK ... 20 2.6 PROCEDURE ... 20

2.7 DATA VERZAMELING EN STATISTISCHE ANALYSE ... 21

3. RESULTATEN ... 23

3.1 DATASCREENING ... 23

3.2 DE VERGELIJKING VAN HET ANTICIPATIEVERMOGEN IN DE VOOR- EN NAMETING ... 24

3.3 DE VERGELIJKING VAN HET ANTICIPATIEVERMOGEN TUSSEN DE PENALTYNEMER CONDITIE EN DE KEEPERCONDITIE………….………24

3.4 HET EFFECT VAN HET VERBEELDINGSVERMOGEN OP KINESTHETISCHE MOTORISCHE VERBEELDING……….25

3.5 HET EFFECT VAN VOETBALERVARING OP HET ANTICIPATIEVERMOGEN ... 26

3.6 HET EFFECT VAN VERSCHILLENDE MOTORISCHE BEHENDIGHEID EN BEKWAAMHEID OP HET ANTICIPATIEVERMOGEN ... 26

3.7 DE VERGELIJKING VAN HET VERSCHIL IN ANTICIPATIEVERMOGEN OP HOOGTE, HOEKEN EN HOOGTE/HOEK SAMEN IN DE VOOR- EN NAMETING ... 28

4. DISCUSSIE ... 30

4.1 KINESTHETISCHE VERBEELDING TRAINING EN HET ANTICIPATIEVERMOGEN ... 30

4.2 KINESTHETISCHE VERBEELDING TRAINING IN DE PENALTYNEMER, HET FORWARD MODEL EN HET ANTICIPATIEVERMOGEN ... 31 4.3 KINESTHETISCHE VERBEELDING TRAINING EN DE ACCURATESSE IN HOOGTE, HOEK EN

(3)

HOOGTE/HOEK SAMEN………….……….32

4.4 METHODOLOGISCHE KANTTEKENINGEN BIJ HET HUIDIGE ONDERZOEK ... 33

4.5 CONCLUSIE EN AANBEVELING ... 34

LITERATUURLIJST ... 37

BIJLAGEN ... 40

BIJLAGE A- INFORMATIEFORMULIER ONDERZOEK “CREËER EEN PENALTYKILLER………40

BIJLAGE B- TOESTEMMINGSVERKLARING ONDERZOEK “CREËER EEN PENALTYKILLER………….……43

BIJLAGE C- ALGEMENE VRAGENLIJST………44

BIJLAGE D- BEHENDIGHEIDSVRAGENLIJST……….………46

BIJLAGE E- INGEKORTE VERSIE BEWEGINGSVOORSTELLINGEN VRAGENLIJST…….………48

BIJLAGE F- TRAININGSINSCTRUCTIES CONDITIES………...………..…58

BIJLAGE G1- VRAGENLIJST MANIPULATIECHECK PENALTYNEMER CONDITIE……..………60

(4)

SAMENVATTING

Op basis van de IMPPACT theorie (Ridderinkhof, 2014) is onderzocht of het

anticipatievermogen van voetbalkeepers bij penalty’s, verbeterd kan worden door middel van een training in kinesthetische verbeelding. IMPPACT ziet het brein als een

voorspellingsmechanisme dat constant voorspellingen doet over de effecten van zowel onze eigen acties (voorwaartse modellen) als de acties van anderen (omgekeerde modellen) in de wereld. Er zijn twee experimentele condities gecreëerd, waarin deelnemers een

kinesthetische training ondergaan bestaande uit een filmpje waarbij kinesthetisch ingeleefd moest worden in de ene groep deelnemers (penaltynemer) of in de andere groep (keeper). Op basis van IMPPACT zijn verschillende hypothesen opgesteld, met als belangrijkste verwachting, dat het anticipatievermogen van keepers het meest zou verbeteren bij inbeelding in de penaltynemer (Ridderinkhof & Brass, 2015). Bij inbeelding in de keeper oefen je de vaardigheid van de keeper om snel te reageren, bij inbeelding in de

penaltynemer leer je het actierepertoire van de schutter beter kennen, en oefen je de vaardigheid om snel te anticiperen. Het voorspelde effect is gevonden voor de accuratesse van de geanticipeerde hoek en hoogte samen; voor accuratesse van hoek en hoogte apart werd geen effect gevonden. Dit ondersteunt het idee dat kinesthetische verbeelding de ontwikkeling van een volledig forward model tot gevolg heeft waardoor training in het anticipatievermogen bij keepers mogelijk is.

SLEUTELWOORDEN: IMPPACT, VISUALISATIE, KINESTHETISCHE VERBEELDING, ANTICIPATIEVERMOGEN, FORWARD MODEL, FUNCTIONAL EQUIVALENCE HYPOTHESE, PETTLEP, KEEPERS, PENALTY’S.

(5)

1. INLEIDING

Het zal vele Nederlanders nog vers in het geheugen staan, het WK 2015, de kwartfinale tegen Costa Rica. Na 120 minuten staan we op 0-0 en moeten we penalty’s gaan nemen. Je hoort iedereen denken ‘oh nee, geen penalty’s, wij Nederlanders zijn daar slecht in’. Maar dan brengt Louis van Gaal keeper Tim Krul in, in plaats voor Jasper Cillessen en doet Tim Krul wat niemand ooit voor mogelijk had gehouden. Vijf keer dook Krul naar de juiste hoek en twee keer had hij de bal. Nederland is door naar de halve finale. De kans dat Krul vijf keer achter elkaar de juiste hoek kiest, is 1 op 32 (Keulemans, 2014). Het is niet onmogelijk maar wel uniek, toch gebeurde het. Is dit toeval of kunnen penalty killers gecreëerd worden? Met andere woorden is het mogelijk om keepers te trainen in het tegenhouden van penalty’s?

Verbeelding, ook wel mentaal oefenen, visualisatie of motorische verbeelding genoemd, komt in interviews met Louis van Gaal regelmatig naar voren. De succesvolle coach laat zijn spelers de wedstrijd eerst verbeelden zodat ze goed gefocust en mentaal voorbereid zijn. Als Louis van Gaal gevraagd wordt wat het geheim is van al zijn prijzen zegt hij zelf: “Imagineren, imagineren und imagineren” (Zwart, 2009). Of het de verbeelding is geweest die Krul zo succesvol heeft gemaakt kan niet met zekerheid gezegd worden.

Visualisatie wordt echter ook in andere takken van sport veel en succesvol toegepast. Zo gaf zwemmer Pieter van den Hoogenband na het winnen van Olympisch goud op de 100 meter in Sydney aan “Ik visualiseerde mijn race, steeds opnieuw. Ik wilde in 2000 als eerste zwemmer op de 100 meter vrije slag de grens van 48 seconden doorbreken.”(uit http://www.sportsimagery.nl/visualisatie.html NRC, 7 juli 2012). En ook turner Epke

Zonderland vertelde na het winnen van de gouden medaille op de Olympische Spelen in 2012 dat hij gebruik maakt van verbeelding om zijn sportprestaties te verbeteren (Van der Wouw, 2013).

Visualisatie, ofwel verbeelding, betreft een puur cognitieve activiteit (Morris, Spittle & Watt, 2005) en wordt gedefinieerd als een ingebeelde repetitie van een motorische taak met de bedoeling om deze taak te leren of te verbeteren, zonder gelijktijdige sensorische input of openlijke output zoals spierbeweging (Richardson, 1967). Atleten zien motorische

verbeelding als een effectieve, waardevolle en leuke techniek die een goede toevoeging is op het fysiek oefenen. Binnen de sportpsychologie is er dan ook veel onderzoek gedaan naar de kracht van visualisatie. Het prestatieverhogend effect van motorische verbeelding is

(6)

gebleken in een breed scala aan sporten zoals tennis, darten, golfen, basketbal, skiën, voetbal en hockey (voor de review zie Jones & Stuth, 1997). Verbeelding kan vanuit twee oogpunten ervaren worden, namelijk een eerste persoonsperspectief en een derde persoonsperspectief. Het derde persoonsperspectief wordt ook wel visuele motorische verbeelding genoemd en betreft de verbeelding van een motorische actie alsof men zichzelf ziet zoals in een home video. Bij het eerste persoonsperspectief, ofwel kinesthetische motorische verbeelding, worden ook de gevoelens en bewegingen ervaren die tijdens het inbeelden plaatsvinden (Ridderinkhof en Brass, 2015).

Uit onderzoek is gebleken dat visuele- en kinesthetische verbeelding verschillende soorten informatie verschaffen (Morris, Spittle & Watt, 2005, p.136). Fery en Morizot (2000) vergeleken visuele- en kinesthetische verbeelding en modellering bij het leren van een tennis serve. Modellering bevatte een demonstratie van de vaardigheid, zowel visueel (deelnemers keken) als kinesthetisch (deelnemers waren geblinddoekt en werden handmatig gestuurd). Er werden vijf condities vergeleken: kinesthetisch modellering en kinesthetische verbeelding, visuele modellering en visuele verbeelding en geen verbeelding. Uit de resultaten werd geconcludeerd dat verbeelding effectief was. Kinesthetische verbeelding was effectiever op snelheid en vorm van de tennis serve. Er bleek geen verschil in de precisie van leren. Beide vormen van verbeelding lijken belangrijk te zijn in de sport. De effectiviteit van de

verschillende vormen van verbeelding hangt af van het doeleinden en van de natuur van de taak die verbeeld wordt (Morris, Spittle & Watt, 2005, p. 136).

1.1 De geschiedenis omtrent visualisatie

Dat visualisatie interessant en belangrijk is in onderzoek om de prestatie te verhogen moge duidelijk zijn. Maar hoe werkt visualisatie nu eigenlijk? Om daar antwoord op te krijgen moet er een duik in de geschiedenis genomen worden. Een van de hoofdstromingen omtrent verbeelding in de sportliteratuur is de psychoneuromusculaire theorie, ofwel de ‘motorische uitleg’. Deze theorie suggereert dat er gedurende verbeelding, activiteit in de spieren

plaatsvindt die identiek is aan het patroon van spieractivatie gedurende de echte fysieke prestatie van een taak. Corbin (1972) stelt dat mentale oefening van een motortaak effectief is omdat er tijdens de verbeelding dezelfde prikkel van de zenuw naar de spier wordt

overgebracht (spier innervatie) als tijdens de daadwerkelijke uitvoering van de taak. Er is tijdens mentaal oefenen sprake van feedback van de spieren naar de hersenen. Deze

(7)

feedback zorgt ervoor dat het bestaande motorische gedrag wordt aangepast of dat er meerdere verbindingen in het brein kunnen worden geactiveerd die tijdens de fysieke uitvoering de gewenste motorische gedragingen representeren (MacKay, 1981). Wanneer vaardigheden fysiek worden uitgevoerd, krijgt de uitvoerder zowel visuele (kennis van de resultaten van de uitvoering) als kinesthetische (lichaamspositie, spierspanning, gevoelszin) informatie die hem in staat stelt om de uitvoering te evalueren zodat men zich klaar kan maken voor de volgende prestatie (Hale, 1994). Ondersteuning voor de

psychoneuromusculaire theorie werd gevonden door Jacobson (1930) die een aantal studies deed met verschillende denkbeeldige en echte activiteiten, zoals het buigen van de arm, veegbewegingen maken en de bicep curl uitvoeren. Hij concludeerde uit deze studies dat de spieren die gebruikt worden gedurende de inbeelding ook daadwerkelijk activeren binnen het lichaam.

Ondanks de vele ondersteuning voor de psychoneuromusculaire theorie hadden andere onderzoekers nog hun bedenkingen. Zo werd er gesuggereerd dat het cognitieve processen zouden zijn, in plaats van de neuromusculaire feedback, die de effectiviteit van mentaal oefenen (mental practice MP) en inbeelden verklaren (Morris, Spittle & Watt, 2005, p. 38). De bioinformationele theorie van Lang (1977) is zo een cognitieve theorie. Lang beargumenteert dat mentale voorstellingen bestaan uit de proposities stimulus en respons. Stimulus proposities beschrijven de inhoud van de scene die ingebeeld moet worden. Deze beschrijven de specifieke kenmerken van een stimuli, bijvoorbeeld ‘een zware, houten honkbalknuppel’. Respons proposities beschrijven de reactie op de scène. Dit zijn modaliteit- specifieke beweringen, die gaan over gedrag zoals verbale, open motorische acties en

psychologische response, bijvoorbeeld ‘mijn biceps aanspannen’ (Morris, Spittle & Watt, 2005). Leren en uitvoeren bevatten volgens Lang (1977) gekoppelde en geschikte stimulus responsproposities die door het proces van verbeelding versterkt kunnen worden. Studies naar de theorie van Lang laten verschillende resultaten zien. Zo vond Ziegler (1987) geen significant verschil tussen de groepen waarin vrije schoten in basketbal op een actieve (stimulus en respons proposities) of passieve (stimulus propositie) verbeelding werd toegepast. Een recente studie van Smith, Holmes, Whitemore, Collins en Devonport (2011) bij beginnende hockey-spelers naar een penalty flick liet een significante toename zien in prestatie bij de responspropositie groep vergeleken met de stimuluspropositie groep.

(8)

sporters kan verhogen (voor de review zie Jones & Stuth, 1997). Er is echter nog

onduidelijkheid over de onderliggende mechanisme die door visualisatie in werking worden gesteld. De meest recente verklaring, de functional equivalence is voortgekomen uit nieuwe inzichten omtrent de relatie tussen verbeelding en beweging (Morris, Spittle & Watt, 2005, p. 51-55). Onderzoek suggereert dat verbeelding en beweging erg op elkaar lijken en dat

motorische verbeelding en motorische voorbereiding functioneel gelijkwaardig zijn (Decety, 1996, Jeannerod, 1994). De hypothese van functional equivalence is dat verbeelding en perceptie, en verbeelding en beweging dezelfde structuren of processen gebruiken (Finke, 1985). Verbeelding verhoogt de prestatie omdat verbeelding en prestatie hetzelfde zijn in hun voorbereiding, waarbij gedurende verbeelding (in tegenstelling tot de prestatie) de uitvoering is geblokkeerd. Dit betekent dat het uitoefenen van verbeelding gelijk is aan echt fysiek oefenen. Het enige verschil is dat verbeelding niet de laatste uitvoering van de

motorische commando’s bevat (die centraal in het brein gegenereerd worden). De aanname is dat beweging en verbeelding wel dezelfde functionele uitkomsten hebben (Morris, Spittle & Watt, 2005, p. 52). Decety en Ingvar (1990) beweerde dat mentaal oefenen een virtuele simulatie is van motorisch gedrag. Een soortgelijke verklaring als deze neuropsychologische verklaring is terug te vinden in de cognitieve sportpsychologie waarin Moran (1996)

suggereerde dat mentale verbeelding een ‘doortrapte simulatie is van perceptuele ervaring en dat de consequentie daarvan is dat verbeelding en perceptie dezelfde procesbronnen gebruiken’.

1.2 De functional equivalence hypothese en het PETTLEP- model: De brug tussen cognitieve neurowetenschappen en sportpsychologie

Gegeven de oorsprong in onderzoek naar motor simulatie, biedt de functional

equivalence hypothese een goede brug tussen de cognitieve neurowetenschappen en het

verbeeldingsonderzoek in de sportpsychologie (Moran, 2009). Een voorbeeld hiervan is het PETTLEP model van motorische verbeelding. Holmes en Collins (2001), die dit model

ontwikkelde, raakten mede geïnspireerd door de bevindingen dat motorische verbeelding en motorische controle dezelfde neurologische representaties en wegen delen (Moran, Guilliot, MacIntyre en Collet, 2012). Het doel van het PETTLEP model is om beoefenaars te helpen met het produceren van een functioneel gelijkwaardige simulatie. PETTLEP staat voor

(9)

de fysieke respons van de atleet gedurende de sportsituatie, Environmental voor de waargenomen fysieke omgeving waarin de verbeelding normaal gesproken uitgevoerd wordt, Task betreft de ingebeelde taak, Timing staat voor het tempo waarin de verbeelding uitgevoerd wordt, Learning is het leren of de geheugen component van de verbeelding,

Emotional gaat om de emoties die bij de verbeelding horen, en Perspective betreft het type

visuele verbeelding wat er toegepast wordt.

Volgens het PETTLEP model zal de interventie het meest effectief zijn wanneer de mentale inbeeldingsituatie zo gelijk mogelijk is aan de echte situatie, en er zoveel mogelijk aspecten van PETTLEP gebruikt worden (Smith en Wright, 2008). In het geval van voetbal zal de PETTLEP interventie dan ook plaatsvinden op het voetbalveld, in tenue, met de bal en zal de tijd overeenkomen met de oorspronkelijke duur van de taak.

Gezien het prestatieverhogende effect en de grote ontwikkeling binnen visualisatie, is het aannemelijk dat keepers getraind kunnen worden in het tegenhouden van penalty’s door visualisatie toe te passen. Uit onderzoek is echter gebleken dat naast verbeelding ook het voorspellen van het gedrag van anderen en het anticiperen op dit gedrag de prestaties verhoogt (Aglioti, Cesari, Romani & Urgesi, 2008). Savelsbergh, Van der Kamp en Ward (2002) onderzochten het anticipatievermogen van voetbalkeepers die penalty’s tegen hielden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat succesvolle keepers accurater waren in het voorspellen van de hoogte en de richting van de genomen penalty’s in vergelijking met amateurs. Ook bleken expertkeepers efficiëntere zoekmethoden te gebruiken dan amateurs, waarbij deze zich meer richtten op het schietbeen, standbeen en op het moment dat de voet contact maakt met de bal, oftewel ze maakten gebruik van kinesthetische informatie. Ook Williams (2009) stelt dat het gebruik van kinesthetische informatie van groot belang is voor sporters om goed te kunnen anticiperen op situaties in het spel.

In een andere studie werd er gekeken of perceptuele- motorische ervaring en kijkervaring bijdraagt aan het anticipatievermogen van volleyballers. Expert beach volleybal spelers, coaches en scheidsrechters, van het hoogste competitieniveau, werden gevraagd om naar een reeks beach volleybalvideo’s te kijken en te voorspellen waar de volleybal terecht zou komen. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers met zowel motorische als perceptuele expertise beter waren in het voorspellen dan de deelnemers met alleen kijkervaring of geen ervaring (Cañald-Bruland, Mooren en Savelsbergh, 2010). Hieruit kan geconcludeerd worden dat perceptuele- motorische ervaring een bijdrage levert aan een

(10)

succesvol anticipatievermogen.

Zoals eerder genoemd stelt de functional equivalence hypothese dat het uitoefenen van verbeelding gelijk is aan fysiek oefenen. Dit wekt de suggestie dat motorische ervaring opgedaan kan worden door kinesthetische verbeelding toe te passen, wat op zijn beurt weer een bijdrage levert aan een succesvol anticipatievermogen. Een goed anticipatievermogen is nodig om te kunnen voorspellen in welke hoek de penalty geplaatst zal worden zodat de keeper de goede kant op kan duiken. De resultaten suggereren daarmee dat, om keepers te trainen in het tegenhouden van penalty’s, de keepers getraind kunnen worden door hen kinesthetische verbeelding toe te laten passen.

1.3 Het IMPPACT model: Een nieuwe theorie omtrent visualisatie

Dat zowel verbeelding als het voorspellen van gedrag van anderen en het anticiperen op gedrag belangrijk is voor prestaties moge duidelijk zijn maar hoe kan de mens gedrag van anderen voorspellen? Volgens Wolpert, Ghahramani en Jordan (1995) bezitten mensen interne modellen, dit zijn neurocognitieve modellen die voorspellingen doen over actie effecten ten behoeve van motorische controle. De kwaliteit van deze interne modellen wordt volgens Ridderinkhof (2014) bepaalt door de eigen kinesthetische ervaring. Het Impetus,

Motivation, & Prediction in Perception- Action Coordination Theory (IMPPACT) van

Ridderinkhof (2014) ziet het brein als een voorspellingsmechanisme dat constant

voorspellingen doet over zowel onze eigen acties (voorwaartse modellen) als de acties van anderen (omgekeerde modellen) in de wereld. Na het voorspellen van deze acties kiest het brein de optimale handelingsmogelijkheid om zo een intern gesteld doel te bereiken.

Terug naar Krul. De keeper wil goed anticiperen op de penaltynemer en de penalty’s stoppen. Hij probeert dit doel, het stoppen van de penalty’s, te bereiken door de optimale actie te ‘kiezen’. Die keuze is gebaseerd op het effect dat hij verwacht van zijn motorische actie. Deze motorische actie is weer gebaseerd op de huidige beschikbare sensorische informatie (op wat hij waarneemt tijdens de voorbereiding) en op de eerdere ervaringen die de keeper heeft. Deze stappen worden gedurende de actie ‘online’ gesimuleerd, oftewel fysiek. Het herhaaldelijk stoppen van penalty’s zou dan ook de keuze van de optimale handelingsmogelijkheid verbeteren. Volgens Ridderinkhof en Brass (2015) kunnen deze fysieke acties ook aangevuld worden met motorische verbeelding. De interne mentale simulatie, waar associaties worden gelegd tussen gesimuleerde voorbereidende

(11)

bewegingsparameters en verwachte sensorische actie effecten, kan ook ‘offline’ worden geoptimaliseerd door middel van motorische verbeelding.

Zoals eerder aangegeven blijkt dat tijdens kinesthetische verbeelding dezelfde

patronen van neuronen worden geactiveerd als tijdens de echte uitvoering (Morris, Spittle & Watt, 2005). Dat zou betekenen dat als de keeper kinesthetische verbeelding toepast op een penaltynemer, hij in zijn ervaring in de schoenen van de penaltynemer staat en precies aan voelt wat hij zelf als penaltynemer zou doen. Dit versterkt het voorspellingsmechanisme van het brein waardoor de acties van de echte penaltynemers beter voorspelt kunnen worden door de keeper. Enerzijds zet het brein de voorspelling in gang wat de keeper zelf zou doen als hij de penaltynemer was geweest (op basis van zijn kinesthetische motorische

verbeeldingservaring in de penaltynemer) en anderzijds zet het brein de voorspelling in gang naar welke kant hij als keeper zou moeten duiken (op basis van zijn eigen keeperervaring). Op basis van deze theorie moet, teneinde het anticipatievermogen van keepers bij penalty’s te verbeteren, het voorspellingsmechanisme van het brein getraind worden door keepers zich kinesthetisch in te laten beelden in de penaltynemer. In dit onderzoek zal deze theorie getest worden. Dit onderzoek zal antwoord geven op de vraag of het anticipatievermogen van keepers bij het tegenhouden van penalty’s verbeterd kan worden door middel van kinesthetische verbeelding.

1.4 Het huidige onderzoek

Het doel van het huidige onderzoek is om te onderzoeken of het anticipatievermogen van keepers bij penalty’s verbeterd kan worden. Op basis van de nieuwe IMPPACT theorie

(Ridderinkhof, 2014) is een nieuwe trainingsmethode voor keepers onderzocht met als doel het anticipatievermogen van keepers te vergroten voor het tegenhouden van penalty’s, namelijk door kinesthetische motorische verbeelding toe te passen.

Het toepassen van kinesthetische motorische verbeelding is in dit onderzoek

gecreëerd door deelnemers kinesthetisch te trainen door middel van het zien van en inleven in een zelf ontworpen trainingsfilm. In het huidige onderzoek is onderscheid gemaakt tussen twee experimentele condities, namelijk de kinesthetische penaltynemer conditie en de kinesthetische keepersconditie. In beide condities moesten de deelnemers zowel vooraf als na afloop van de kinesthetische training virtueel penalty’s tegenhouden. Tevens moesten in beide condities de deelnemers een kinesthetische trainingsfilm bekijken, waarbij de

(12)

deelnemers in de kinesthetische keepersconditie zich in moest leven in de keeper terwijl de deelnemers in de kinesthetische penaltynemer conditie zich in moest leven in de

penaltynemer. Het anticipatievermogen van de deelnemers werd uitgedrukt in een

totaalscore die overeenkomt met de afhankelijke variabele uit eerder onderzoek van Van der Pijl (2014) en Savelsbergh et al., (2005).

Op basis van onder andere de IMPPACT theorie van Ridderinkhof (2014) zijn verschillende hypothesen opgesteld. De hypothesen die hierop volgen zijn als volgt:

1. Omdat het toepassen van verbeelding een prestatieverhogend effect heeft (Holmes & Collins, 2001) veronderstelt de eerste hypothese dat zowel de deelnemers die zich kinesthetisch ingebeeld hebben in het nemen van penalty’s (kinesthetische

penaltynemer conditie) als de deelnemers die zich kinesthetisch ingebeeld hebben in het tegenhouden van penalty’s (kinesthetische keeperconditie) beter zullen

anticiperen op de penalty’s na de kinesthetische training.

2. Omdat er volgens de IMPPACT theorie bij de kinesthetische verbeelding in de

penaltynemer een forward model ontwikkeld wordt die bij kinesthetische verbeelding in de keeper niet ontwikkeld wordt (Ridderinkhof, 2014) veronderstelt de tweede hypothese dat de deelnemers die zich kinesthetisch ingebeeld hebben in het nemen van penalty’s (kinesthetische penaltynemer conditie) beter zullen anticiperen op de penalty’s dan de deelnemers die zich ingebeeld hebben in het tegenhouden van penalty’s (kinesthetische keepersconditie)

3. Omdat volgens Hall en Martin (1997) mensen verschillen in de capaciteit om beelden te genereren en te gebruiken is de derde hypothese dat het anticipatievermogen bij deelnemers met een relatief groot verbeeldingsvermogen hoger is, in vergelijking met deelnemers met een relatief laag verbeeldingsvermogen.

4. Omdat het aannemelijk is dat voetbalervaring een invloed heeft op het

anticipatievermogen, wordt in exploratieve analyses dieper ingegaan op de relatie tussen voetbalervaring en het anticipatievermogen.

5. Het is tevens aannemelijk dat behendigheid en bekwaamheid in motorische activiteiten een invloed hebben op het anticipatievermogen. Daarom wordt in

(13)

bekwaamheid in muziek, game, sport, culturele expressie of overige motorische activiteiten en anderzijds het anticipatievermogen.

6. Tot slot, worden er een aantal geplande exploraties besproken. Eerder onderzoek door Savelsbergh et al. (2005) liet zien dat het voorspellen van de juiste hoek (93%) makkelijker is dan het voorspellen van de juiste hoogte (49%). Daarom is het aannemelijk dat het anticiperen op de hoogte van de penalty’s lastiger is dan op de hoeken van de penalty’s of op zowel de hoogte en de hoeken. In exploratieve analyses wordt dieper in gegaan op de veronderstelling dat de deelnemers beter zullen anticiperen op de hoeken waar de penalty’s heen gaan na dekinesthetische training dan op de hoogte waar de penalty’s heen gaan, of op zowel de hoeken als de hoogte waar de penalty’s heen gaan, na de kinesthetische training.

2. METHODEN EN MATERIALEN

2.1 Deelnemers en design

Deelnemers voor het onderzoek zijn geworven onder eerstejaars

psychologiestudenten die een beloning kregen van 1.25 proefpersoonpunt voor deelname. De ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam zag geen bezwaar in het werven van de deelnemers. Er namen 37 studenten tussen de 18 en 28 jaar (M = 20.9) deel aan het onderzoek, waarvan 25 mannen en 12 vrouwen. Vooraf werd de studenten verteld dat zij deelnamen aan een onderzoek om trainingsmethoden voor keepers te testen. Er werd geen mededeling gedaan over de precieze aard van het onderzoek, de achtergrond van de

training, de verschillen tussen de trainingen en de verwachte uitkomsten. Alle deelnemers gaven toestemming voor deelnamen aan het onderzoek door, na het lezen van een

informatieformulier (Bijlage A), een actief informed consent (Bijlage B) te ondertekenen.

2.2 Vragenlijst

De intakefase van het onderzoek bestond uit in totaal drie vragenlijsten. De eerste vragenlijst was een zelf- ontworpen vragenlijst met als doel het inventariseren van de voetbal- en keeperervaringen van de deelnemers (Bijlage C). De Algemene Vragenlijst (AV) bestond uit 11 verschillende vragen over onder andere hoeveel maanden ervaring de studenten hadden in voetbal en keepen, of ze nu nog steeds voetballen of keepen, hoeveel

(14)

training de voetballende/ keepende studenten kregen in voetbal en keepen en bij hoeveel penalty’s deze studenten betrokken zijn geweest het afgelopen seizoen. Het is aannemelijk dat de variabelen waarnaar gevraagd werd met de Algemene Vragenlijst invloed hebben op de effectiviteit van de verschillende trainingen van de deelnemers. De vragen werden gedeeltelijk meegenomen in de nadere covariatieanalyses.

Het tweede deel van de intake bestond uit een vragenlijst om de behendigheid en bekwaamheid in verschillende activiteiten te inventariseren (Bijlage D). De

Behendigheidsvragenlijst bestond uit zes vragen naar de hoeveelheid uren die gemiddeld per week besteed werden aan en de ervaring met het bespelen van een muziekinstrument, computerspellen, sporten, culturele expressie en andere motorische activiteiten. De

behendigheidsvragenlijst is overgenomen uit een bachelorprojectonderzoek van Stephanie Weerdenburg (2014). Omdat het aannemelijk is dat behendigheid en bekwaamheid in verschillende activiteiten invloed hebben op de effectiviteit van de verschillende trainingen, werden de vragen meegenomen in de nadere covariatieanalyses.

Het derde en laatste deel van de intake bestond uit een vragenlijst om het verbeeldingsvermogen van de deelnemers te meten. Er werd gebruik gemaakt van de ingekorte versie van de BewegingsVoorstellingenVragenlijst (BVV; Bakker, 1995), dit is een Nederlands vertaling van de Movement Imagery Questionnaire (MIQ; Hall & Prognac, 1983) en op dit moment de enige Nederlandse verbeeldingsvragenlijst die het vermogen van verbeelden kan meten (maakt onderscheid tussen motorische en visuele verbeelding). De scores van de BVV- schalen zullen meegenomen worden als covariaten. Bij de originele vragenlijst is er sprake van verschillende bewegingen die door een experimentleider worden voorgelezen aan de deelnemer. De deelnemer dient vervolgens de beweging eerst langzaam fysiek uit te voeren en daarna mentaal te verbeelden. In de originele BVV moeten zes

verschillende bewegingen twee keer denkbeeldig uitgevoerd worden, eenmaal kinesthetisch (motorisch) en eenmaal visueel. Nadat de bewegingen zijn verbeeld dient de deelnemer op een 7-punts Likertschaal de ervaren moeilijkheidsgraad aan te geven waarbij één ‘erg moeilijk aan te voelen’ betekent en zeven ‘erg makkelijk aan te voelen’. Voor het kinesthetische en visuele voorstellingsvermogen worden aparte scores berekend. De afnameduur van deze BVV is ongeveer 25 minuten. De betrouwbaarheid van de originele BVV subschalen zijn goed ( =.90 of hoger). Over de validiteit bestaan twijfels. Er is echter gebleken dat deelnemers die naar eigen zeggen veel gebruik maken van

(15)

bewegingsvoorstellingen, ook hoger scoren op de BVV (Bakker, 1995). Omdat de afnameduur van de originele BVV relatief lang is werd deze ingekort, overeenkomstig met de Movement

Questionnaire Revised (MIQ-R) zoals samengesteld door Hall en Martin (1997). Deze test

bestond uit vier in plaats van negen verschillende bewegingen waardoor de test in kortere tijd afgenomen kan worden. De MIQ-R heeft eveneens een goede betrouwbaarheid met =.84 voor de visuele subschaal en =.88 voor de kinesthetische subschaal. Ook de validiteit voor de MIQ-R is goed (Williams, 2012). De ingekorte versie is overgenomen uit de pilot studie van Thomas van der Pijl (2014) en terug te vinden in Bijlage E.

2.3 Apparatuur en metingen

Zowel in de voor- als nameting is gebruik gemaakt van een aangepaste experimentele opstelling als in eerder onderzoek van Savelsbergh et al. (2002; 2005; 2010). In deze

opstelling wordt een deelnemer 1,5 meter voor een groot scherm geplaatst. De deelnemers krijgen op het scherm filmpjes te zien van voetballers die penalty’s schieten richting één van de zes vooraf bepaalde vakken van een voetbaldoel (figuur 1). In het huidige onderzoek werden de deelnemers eveneens 1,5 meter voor een muur geplaatst waarop de filmpjes werden geprojecteerd door middel van een beamer. De deelnemers namen direct achter de beamer plaats, die zich op de grond bevond. De afstand van 1,5 meter aangehouden om de beleving zo realistisch mogelijk te houden. Er is voor een muur, in plaats van een scherm, gekozen omdat het onderzoek op de VU niet meer door kon gaan. Hierdoor waren de vooraf bepaalde materialen niet meer beschikbaar.

De filmpjes van de penalty’s betroffen een ingekorte versie van eerder gebruikte filmpjes door Savelsbergh (2002; 2005; 2010). In het huidige onderzoek werden de filmpjes stopgezet nog voor het moment dat de penaltynemer de bal raakt, op dit moment kwam er een groen scherm in beeld waar de verschillende filmpjes tevens mee gescheiden werden. Op deze manier konden de deelnemers niet zien in welke richting de penalty’s geschoten werden. De 41 film clips bestonden uit penalty’s die gericht werden op één van de zes vooraf bepaalde vakken van een voetbaldoel. De filmpjes waren vanuit het midden van het doel gefilmd, zodanig dat je naar de penaltynemer kijkt die de bal vanaf de elf- meter stip neemt. De penaltynemers betroffen in totaal vier verschillende jongens die vaker terug kwamen in de filmpjes. De penaltynemers waren zowel links- als rechtsbenige en de filmpjes waren zo verdeeld dat zowel links- als rechtsbenige, als de verschillende hoogtes en hoeken, even vaak

(16)

voor kwamen. De voor- en nameting bestonden uit dezelfde filmpjes, maar in verschillende volgorde. Alle deelnemers voerden eerst 3 oefentrials om uit zodat zij wisten wat zij moesten verwachten. De filmclips uit de oefentrials zaten niet in de filmreeks voor de voor- en

nameting. Het aantal van 41 filmpjes is uitgekozen omdat een minimum van 30 filmpjes in eerder onderzoek van Savelsbergh (2002; 2005; 2010) genoeg bleek voor een effect.

In plaats van gebruik te maken van een joystick, zoals in eerder onderzoek van Savelsbergh et al. (2002; 2005; 2010) werd de deelnemers gevraagd om met de armen een reikbeweging te maken naar de hoek waarvan zij dachten dat de bal heen zal gaan. Het voordeel van deze opstelling, ten opzichte van de opstelling van Savelsbergh (2002; 2005; 2010), is dat de deelnemers zich vrij konden bewegen, waardoor de nieuwe situatie meer overeenkomt met de ware penaltysituatie.

Om het anticipatievermogen te meten werd met de hand genoteerd waar de deelnemer heen reikte. De voorspelling leverde punten op, op het moment dat de

deelnemer naar de hoek, hoogte of de hoek en hoogte samen reikte die overeenkwam met de geschoten penalty in het filmpje. Er is gekozen om de scores, die het anticipatievermogen meten, met de hand te noteren omdat er wegens logistieke problemen geen gebruik

gemaakt kon worden van het Kinect®sensorapparaat. Het Kinect®sensorapparaat maakt gebruik van bewegingsherkenning en is ontwikkeld voor de XBOX® spelcomputer. Door middel van een specifiek infrarood puntenpatroon en een infrarood camera worden de dieptegegevens van de deelnemer die voor de sensor staat berekend. Op deze manier kunnen alle lichaamsbewegingen van de deelnemer gevolgd en gemeten worden.

Het anticipatievermogen van de deelnemers werd gemeten aan de hand van een totaalscore. De totaalscores van de deelnemers werden bepaald door middel van een puntentelling. Er werden, per trial, 5 punten toegekend op het moment dat de deelnemers zowel de goede hoek (rechts of links) als hoogte (laag, midden, hoog) hadden voorspeld; 3 punten als alleen de juiste hoogte werd voorspeld; 1 punt voor het voorspellen van de juiste hoek en 0 punten voor het onjuist voorspellen van zowel de hoogte als de hoek. Deze

puntenverdeling is mede bepaald op basis van een pilot studie naar het anticipatievermogen bij voetbalpenalty’s (van der Pijl, 2014). Daarnaast liet eerder onderzoek door Savelsbergh et al. (2005) zien dat het voorspellen van de juiste hoek (93%) makkelijker is dan het

voorspellen van de juiste hoogte (49%).

(17)

gemaakt van een zelf- gegenereerde composietscore. Hiervoor zijn vraag één tot en met vijf uit de Algemene vragenlijst (AV; bijlage C) gebruikt omdat dit vragen over voetbalervaring betroffen. Op de vijf vragen konden verschillende punten behaald worden (zie tabel 1 voor de puntenverdeling). De totaalscore hiervan werd gedeeld door het aantal vragen, namelijk vijf. Omdat er tijd nodig is om bekend te worden met de vaardigheid is er voor 1 t/m 11 maanden voetbalervaring een score van één toegekend. Omdat er naar bekendheid met de sport meer op technisch niveau getraind zal worden is er voor 12 tot 18 maanden

voetbalervaring een score van twee toegekend. Er vanuit gaande dat er na 1,5 jaar een goede basis is bereikt en er verder gespecialiseerd wordt is er vanaf 18 maanden een score van drie toegekend. Voor het spelen in de 2e klasse of lager werd een score van één toegekend, dit omdat deze klasse een duidelijke amateurklasse betreft waar matige vaardigheid voor nodig is. Voor het spelen in de eerste klasse werd de score van twee toegekend, aangezien er hier sprake is van een amateurklasse die tegen de top aan zit en hier bovengemiddelde

vaardigheid nodig is. Omdat er vanaf de hoofd- en topklasse sprake is van voetbal tegen betaling en een hoge vaardigheid aanwezig is word er hier de score van drie toegekend.

Om de invloed van behendigheid en bekwaamheid in motorische activiteiten te meten is er wederom een eigen composietscore gegenereerd voor zowel muziek, game, sport, culturele expressie als voor eigen geloof in bekwaamheid. Hiervoor zijn voor de eerste vier subvragen uit de Behendigheidsvragenlijst (bijlage D) scores toegekend. Deze vragen samen leverden een totaalscore op per vraag (1 t/m 4). Deze totaalscore werd opgeteld bij de eigen score op behendigheid en bekwaamheid in algemene motorische activiteiten (vraag 6), wat een nieuwe totaalscore opleverde die gedeeld werd door het aantal vragen, namelijk vijf. De uitkomst van deze rekensom werd gezien als de totaalscore in behendigheid.

(18)

TABEL 1. OVERZICHT VAN TOEGEKENDE PUNTEN OP DE VRIJF VRAGEN OVER VOETBALERVARING UIT DE

ALGEMENE VRAGENLIJST EN OP DE A,BC VRAGEN EN VRAAG ZES UIT DE BEHENDIGHEIDSVRAGENLIJST.

2.4 Trainingen

De manipulatie van dit onderzoek bestond uit een kinesthetische training speciaal ontwikkeld voor dit onderzoek. De deelnemers in beide condities (Bijlage F) kregen dezelfde training te zien waarbij zij zich kinesthetisch moesten inleven in de penaltynemer

(penaltynemer conditie) of de keeper (keepersconditie). In de training werd er een reeks van genomen penalty’s afgespeeld. Eén reeks penalty’s bestond uit een penalty die twee keer herhaald werd, zodat het invoelen in de penalty gemakkelijker werd. Elke penalty werd gevolgd door een groen scherm van 0,200 seconden zodat de deelnemer zich klaar kon maken voor de inleving in de volgende penalty. Eén reeks penalty’s duurde ongeveer 5 minuten, gevolgd door één minuut pauze. Om de 15 seconden werd er in het filmpje Vragen voetbalervaring Puntentelling Vragen Behendigheid Puntentelling Vraag 1 Nee = 0 Ja = 1 Vraag A 0 uur = 0 1 t/m 3 = 1 4 t/m 8 = 2 9+ = 3 Vraag 2 0 maanden = 0 1 t/m 11 = 1 12 tot 18 = 2 18+ = 3 Vraag B 0 jaar = 0 < 1 = 1 1 tot 2 = 2 3+ = 3 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Nee = 0 Ja = 1 < 2e klasse = 1 1e klasse = 2 Hoofd- of Topklasse = 3 0 penalty’s = 0 1 tot 10 = 1 10 tot 20 = 2 20+ = 3 Vraag C Vraag 6 0 – 7; zelf toegekend 0 – 7; zelf toegekend

(19)

aangegeven hoeveel seconden er nog over waren voordat de volgende penaltyreeks begon. In de minuut pauze werd de minuut, 45 seconden, 30 seconden en 15 seconden aangegeven. Vanaf de laatste 10 seconden werd er per seconden afgeteld naar nul, gevolgd door een GO en groen scherm van 0,200 seconden. Hierna begon de nieuwe penaltyreeks van ongeveer 5 minuten.

De penalty reeksen bestonden uit vier verschillende penalty shoot-outs die van youtube waren afgehaald. De shoot- outs bestonden uit beelden van reguliere televisie registraties en betroffen verschillende professionele wedstrijden afkomstig uit de champions leaque, professionele competities en interlands. Om de situatie zo realistisch mogelijk te maken is er gekozen voor volledige en onaangepaste penalty shoot- outs. Op deze manier worden op random wijze zowel links- als rechtsbenige penalty’s genomen, wordt zowel geraakt als gemist en worden eveneens alle hoeken en hoogtes van het doel gebruikt. De vier verschillende penalty shoot- outs werden in random volgorde herhaald tot de 22 minuten vol waren. Hier is voor gekozen om het invoelen in de penalty’s makkelijker te maken. Na een testfase van een eerste training, is er in de uiteindelijke training gekozen voor filmpjes waarbij de penaltynemer vanachter gefilmd werd. Op deze manier is zowel de keeper als de penaltynemer goed te zien en kan er in beide individuen goed ingeleefd worden. Dit was zowel noodzakelijk voor het gelijk houden van de twee condities als voor het creëren van een zo reëel mogelijke penaltysituatie. Het filmpje eindigt met de woorden Einde training. Ga naar de onderzoeker.

In het eerste 30 minuten durende filmpje werd er gebruik gemaakt van meerdere verschillende reeksen penalty shoot- outs waarbij er, naast gefilmd vanachter, ook gefilmd werd vanaf de zijkant. In de testfasen van het filmpje zijn verschillende mensen met

keeperservaring gevraagd of zij zich kinesthetisch konden inleven in het filmpje. Het grootste gedeelte van de deelnemers gaf aan dat de filmpjes, waarbij vanachter gefilmd werd,

realistischer en duidelijker waren. In dezelfde testfasen kwam naar voren dat 30 minuten als veel te lang werd ervaren. De deelnemers gaven aan het filmpje saai te vinden en de

concentratie niet vast te kunnen houden. De uiteindelijke training duurde 22 minuten, dit werd als acceptabel ervaren door de deelnemers en is de minimale tijd om een meetbaar trainingseffect te kunnen vinden (Savelsbergh et al., 2002; 2005; 2010).

(20)

2.5 Manipulatiecheck

Om te controleren of de kinesthetische manipulatie geslaagd was moesten de

deelnemers na het kijken van het trainingsfilmpje een manipulatiecheck (MC; Bijlage G1, G2) invullen. Deze bestond uit vijf vragen over zowel kinesthetische- als visuele verbeelding zodat er gecontroleerd kon worden of de deelnemers in staat waren tot verbeelding en of het gevoel, dan wel het zien, tijdens de training overheerste.

2.6 Procedure

Deelnemers die zich hadden aangemeld voor het onderzoek werden op basis van proefpersoonnummer ingedeeld in één van beide condities. De deelnemers die een oneven proefpersoonnummer hadden werden ingedeeld in de penaltynemerconditie en de

deelnemers die een even proefpersoonnummer hadden werden ingedeeld in de keeperconditie zodat de deelnemers over beide condities gelijk verdeeld bleven. Alle

deelnemers doorliepen vier fasen (Tabel 2). De eerste fase bestond uit het doorlezen van het informatieformulier (Bijlage A), het invullen van een toestemmingsverklaring (Bijlage B), de algemene vragenlijst (AV; Bijlage C), de behendigheidsvragenlijst (Bijlage D) en de ingekorte versie van de BVV (Bijlage E). Vervolgens vond er een voormeting plaats waarin het

anticipatievermogen op voetbalpenalty’s van de deelnemers gemeten werd. In de derde fase vond de manipulatie plaats die bestond uit een trainingsfilmpje waarbij de deelnemers genomen penalty’s te zien kregen. De eerste conditie, de penaltynemer conditie, bestond uit in totaal 19 deelnemers die zich tijdens de training kinesthetisch moesten inbeelden in de penaltynemer. De tweede, keepersconditie, bestond uit in totaal 18 deelnemers die zich tijdens de training kinesthetisch moesten inbeelden in de keeper. Tot slot werd, in fase 4, nogmaals het anticipatievermogen op voetbalpenalty’s van de deelnemers gemeten. Het hele onderzoek duurde circa 65 minuten per deelnemer.

(21)

TABEL 2. OVERZICHT VAN HET GECONTROLEERDE TWEEGROEPEN SEMI- GERANDOMISEERDE PRE-TEST,

POST-TEST DESIGN.

2.7 Data verzameling en Statistische analyse

In het huidige onderzoek is het anticipatievermogen als afhankelijke variabelen vergeleken tussen de beide groepen. Het anticipatievermogen van de deelnemers werd uitgedrukt in een totaalscore die overeenkomt met de afhankelijke variabele uit eerder onderzoek van Van der Pijl (2014) en Savelsbergh et al., (2005), namelijk de totaalscore op de voor- en nameting.

Op basis van onder andere de IMPPACT theorie van Ridderinkhof (2014) zijn er verschillende hypothesen opgesteld. Volgens de eerste hypothese zullen zowel de deelnemers uit de kinesthetische penaltynemer conditie als de deelnemers uit de kinesthetische keeperconditie, een voortuitgang in het anticipatievermogen laten zien, oftewel op de nameting een hogere voorspellingsscore hebben dan op de voormeting. Om deze hypothesen te onderzoeken werden, aan de hand van de Paired sample t- test, de verschilscores berekend van het aantal goed voorspelde penalty’s op de voormeting en het aantal goed voorspelde penalty’s op de nameting. Volgens de tweede hypothese zullen deelnemers die kinesthetische training krijgen in de penaltynemer (kinesthetische Fase Conditie 1 (N = 19) Conditie 2 (N = 18) Intake Informatieformulier Toestemmingsverklaring Algemene vragenlijst Ingekorte versie BVV Informatieformulier Toestemmingsverkl aring Algemene vragenlijst Ingekorte versie BVV Voormeting Totaalscore ∑ Anticipatietijd Totaalscore ∑ Anticipatietijd Kinesthetische training Penaltynemer Keeper Nameting Totaalscore ∑ Anticipatietijd Totaalscore ∑ Anticipatietijd

(22)

penaltynemer conditie) beter anticiperen op penalty’s dan de deelnemers die kinesthetische training krijgen in de keeper (kinesthetische keeperconditie). De hypothese werd onderzocht met behulp van een Mixed ANOVA waarbij ‘Tijd’ de within- subjects factor was en ‘Conditie’ de between- subjects factor. ‘Tijd’ verwijst naar de voor- of nameting en ‘Conditie’ verwijst naar kinesthetische verbeelding in de penaltynemer of in de keeper.

De derde hypothese veronderstelde dat het effect van kinesthetische motorische verbeelding sterker zal zijn wanneer deelnemers een relatief groot verbeeldingsvermogen hebben in vergelijking met deelnemers die minder goed in staat zijn tot verbeelding. Deze hypothese werd onderzocht door de verschilscores te berekenen van de verschillende maten voor anticipatievermogen, met andere woorden het aantal goed voorspelde penalty’s, op de voor- en nameting. De verschilscores worden gecorreleerd met de gemiddelde scores op de BewegingsVoorstellingVragenlijst. Daarnaast werd er in exploratieve analyses dieper in gegaan op de eventuele invloed van voetbalervaring op het anticipatievermogen.

Voetbalervaring werd uiteindelijk meegenomen in een correlatieanalyse. Er werd eveneens in exploratieve analyses dieper ingegaan op de eventuele invloed van behendigheid en bekwaamheid in muziek, game, sport, culturele expressie of overige motorische activiteiten op het anticipatievermogen. Alle variabelen van de exploratieve analyses worden, bij het vinden van een significante correlatie, in de eerdere mixed ANOVA meegenomen als covariaat. Dit om toetsen of de eventueel gevonden interventie- effecten wellicht (mede) verklaard worden door individuele verschillen in de betreffende variabelen.

Als laatst werd er in exploratieve analyses in gegaan op het verschil in het beter

anticiperen op de hoogte, hoek of hoek/hoogte samen van de penalty’s na het volgen van de kinesthetische training. De geplande exploratieve analyses werden onderzocht met behulp van drie onafhankelijke Mixed ANOVA’S waarbij ‘Tijd’ de within- subject factor was en ‘Conditie’ de between- subject factor. ‘Tijd’ wordt opgedeeld in ‘Tijd1’, ‘Tijd3’ of ‘Tijd5’ waarbij ‘Tijd1’ verwijst naar de voor- of nameting van de voorspelde hoeken, ‘Tijd3’ verwijst naar de voor- of nameting van de voorspelde hoogte en ‘Tijd5’ verwijst naar de voor- of nameting van de voorspelde hoek en hoogte samen. ‘Conditie’ verwijst naar de

(23)

3. Resultaten

3.1 Datascreening

Het huidige onderzoek is op negen verschillende dagen uitgevoerd door twee verschillende onderzoekers. De eerst twee deelnemers zijn door de onderzoekers samen gescoord om vast te kunnen stellen of de scores overeenkwamen en de situatie door beide onderzoekers gelijk beoordeeld werd. Tijdens het onderzoek werden de gegevens met de hand genoteerd, deze werden later via Excel, in SPSS gezet, waarna er een controle plaatsvond op eventueel ontbrekende waardes. Alle vragenlijsten bleken door alle 37 deelnemers volledig ingevuld, er zijn dan ook geen vragen verwijderd uit de analyse. Ondanks de volledige invulling van de vragenlijsten werden er wel andere

onregelmatigheden geconstateerd. Zo bleken de voor- en nameting drie filmpjes van penalty’s te bevatten die dusdanig snel gingen dat deze moeilijk te zien waren. Tijdens het analyseren van de data bleek echter dat bijna iedereen wel een hoek had gekozen. Omdat de fouten penalty’s zowel in de voor- als nameting, op random wijze, aanwezig waren en de deelnemers wel een hoek gekozen hadden, was het moeilijk om de fouten penalty’s er in beide metingen uit te halen. Er is dan ook voor gekozen om alle data uit de voor- en nameting mee te nemen.

Daarnaast liet een eerste blik op de MC zien dat in meer dan de helft van de gevallen (56,8%) het ‘zien’ van de beweging bij de penalty’s sterker werd ervaren ten opzichten van het ‘voelen’ van de beweging bij de penalty’s (43,2%). De kinesthetische training, en

daarmee ook de manipulatie, bestond echter uit het voelen van de beweging bij de penalty’s. De manipulatie lijkt daarmee op het eerste gezicht in de meeste gevallen niet volledig

geslaagd. De antwoorden wezen echter ook uit dat het inbeelden, in een door hen gekozen penalty, bijna alle deelnemers lukte (94,6%) en dat in iets meer dan de helft van de gevallen de beweging in gedachten redelijk duidelijk tot duidelijk (51,4%) was.

Een derde punt bleek het aantal deelnemers (N = 37). Voorafgaand aan het onderzoek werd er, aan de hand van de power primer van Jacob Cohen (1992), gestreefd naar 64 deelnemers per conditie om een medium effect te vinden met een significantie waarde van α=.05 (Zie tabel 2, Cohen, 1992). Uiteindelijk is het aantal deelnemers aanzienlijk lager uitgevallen, dit door tijdgebrek voor afname van het onderzoek. Gezien de power

(24)

van α=.05 (Zie tabel 2, Cohen, 1992), minstens 26 deelnemers per conditie nodig. Het aantal deelnemers in zowel de kinesthetische penaltynemer conditie (N = 19) als in de

keeperconditie (N = 18) voldeed hier niet aan. Het is echter wel interessant om te kijken of er verschillen gevonden worden tussen de condities. Indien dit het geval is, kan verder

onderzoek met genoeg deelnemers uitwijzen of dit ook daadwerkelijk significant is en niet op toeval berust.

3.2 De vergelijking van het anticipatievermogen in de voor- en nameting

Om te toetsen of het anticipatievermogen voor zowel de penaltynemer- als de keeperconditie vooruit is gegaan is er gebruik gemaakt van de paired sample t- test. De afhankelijke variabele betroffen de totaalscore van de deelnemers op de voormeting, en de totaalscore van de deelnemers op de nameting. Voor het uitvoeren van deze t- test, is eerst gecontroleerd voor verschillende assumpties. Er kwamen geen outliers voor en de

normaliteitstoetsen (Kolmogorov - Smirnov) bleken niet significant. De normaliteitschending van de verdelingen van de verschillende variabelen bleek minimaal waardoor er

parametrisch getoetst kon worden (Field, 2009). Bij bestudering van de paired sample t- test, bleken de deelnemers in de nameting beter te hebben gepresteerd (M = 70.22, SD = 12.15) in vergelijking met de voormeting (M = 67, SD = 10.24). Het verschil tussen het gemiddeld aantal goed voorspelde penalty’s in de voormeting en in de nameting, bleek echter niet significant, t(36) = -1.07, p = .294, wat inhoudt dat de toename in het anticipatievermogen mogelijk toegewezen kan worden aan toeval.

3.3 De vergelijking van het anticipatievermogen tussen de penaltynemer conditie en de keeperconditie

De tweede hypothese is door middel van een mixed ANOVA getoetst, waarbij ‘Tijd’ de within- subjects factor was en ‘Conditie’ de between- subjects factor. Voor het uitvoeren van de mixed ANOVA werd er wederom gecontroleerd voor verschillende assumpties. Er bleken geen outliers voor te komen. De Q-Q plots lieten lichte afwijkende waarden zien in hun symmetrie. De normaliteitstoetsen bleken echter niet significant. De homogeniteit van de varianties (Levene’s) bleken niet significant, wat inhoud dat de varianties van beide

steekproeven ongeveer gelijk zijn. Omdat de sfericiteit pas relevant is bij een within- subject factor met drie of meer niveaus, is Mauchly’s Sphericity Test niet uitgevoerd (Field, 2009). Bij

(25)

bestudering van de mixed ANOVA, bleken de deelnemers in de penaltynemer conditie beter te hebben gepresteerd in de nameting (M = 72.11, SD = 12.98) in vergelijking met de

voormeting (M = 65.58, SD = 8.23), terwijl de deelnemers in de keeperconditie nagenoeg hetzelfde gepresteerd bleken te hebben in de nameting (M = 68.22, SD = 11.21) en

voormeting (M = 68.50, SD = 12.10), zie figuur 1. Er bleek geen significant hoofdeffect voor ‘Tijd’, F(1,35) = 1.08, p = 0.31, ƞ² = 0.03, wat inhoudt dat als de verschillende kinesthetische trainingen genegeerd worden, de tijd geen significant effect zou hebben op de prestaties. Met andere woorden, er is geen sprake van een overall leereffect. Er bleek geen significant interactie- effect te zijn tussen ‘Tijd’ en ‘Conditie’, F(1,35) = 1.28, p = 0.27, ƞ² = 0.04, wat inhoud dat er geen significante verschillen zijn binnen beide trainingen op de voor- en de nameting. Ook bleek er geen significant hoofdeffect voor ‘Conditie’, F(1,35) = 0.50, p = 0.83, ƞ² = 0.00.

FIGUUR 1. INTERACTIE-EFFECT ‘TIJD’ X ‘CONDITIE’

3.4 Het effect van het verbeeldingsvermogen op kinesthetische motorische verbeelding

Om te toetsen of het effect van kinesthetische motorische verbeelding sterker zal zijn wanneer deelnemers een relatief groot verbeeldingsvermogen hebben (Martin et al., 1999),

(26)

is er gebruik gemaakt van een correlatieanalyse. Voor het uitvoeren van de correlatieanalyse werd er gecontroleerd voor verschillende assumpties. Omdat het hier variabelen op

interval/ratio niveau betreft is er gebruik gemaakt van pearson correlation. Er bleek een lineaire relatie te zijn tussen de variabelen, geen sprake te zijn van outliers en de distributie was normaal verdeeld. Bij bestudering van pearson correlation, bleek de BVV niet

gerelateerd te zijn aan de verschilscores r = .156, p = .356, wat inhoud dat het vermogen tot verbeelding geen invloed lijkt te hebben gehad op het anticipatievermogen. Omdat er geen significante effecten zijn gevonden is de ANCOVA analyse niet meer uitgevoerd.

3.5 Het effect van voetbalervaring op het anticipatievermogen

Om te toetsen of voetbalervaring van invloed is op het anticipatievermogen, is voetbalervaring mee genomen in een correlatieanalyse (zie tabel 3). Omdat het hier

variabelen op interval/ratio niveau betreft is er gebruik gemaakt van pearson correlation. Er werd aan alle assumpties voldaan om de correlatieanalyse uit te voeren. Voetbalervaring bleek niet gerelateerd aan de verschilscores, r = - .216, p = .199, wat inhoud dat het aantal maanden voetbalervaring geen invloed lijkt te hebben gehad op het anticipatievermogen. Omdat er geen significante effecten zijn gevonden is de ANCOVA analyse niet meer uitgevoerd.

3.6 Het effect van verschillende motorische behendigheid en bekwaamheid op het anticipatievermogen

Voor het toetsen van de vijfde hypothesen, zijn de verschillende motorische behendigheid en bekwaamheid in muziek, game, sport, culturele expressie en de totale score voor behendigheid onafhankelijk van elkaar mee genomen in een correlatieanalyse (zie tabel 3). Alle correlaties bleken niet gerelateerd te zijn aan de verschilscores, met voor muziek, r = .137, p = .418, game, r = .303, p = .068, sport, r = -.156, p = .358, culturele expressie, r = -.061, p = .719, en als laatste de totale score voor behendigheid, r = -.170, p = .314. Dit houdt in dat de mate van behendigheid en bekwaamheid in één of allen van deze motorische vaardigheden geen invloed lijkt te hebben gehad op het anticipatievermogen. Omdat er geen significante effecten zijn gevonden zijn de ANCOVA’s wederom niet uitgevoerd.

(27)

TABEL 3. OVERZICHT CORRELATIES BVV, VOETBALERVARING EN DE VERSCHILLENDE SOORTEN BEHENDIGHEID EN BEKWAAMHEID VARIABELEN Verschil- score BVV Voetbal- ervaring Muzie k

Game Sport Culturele Expressie Totaalscore Behendighed Verschilscore 1 .156 -.216 .137 -.303 -.156 -.061 -.170 BVV 1 -.204 .123 -.078 -.025 .004 .115 Voetbalervaring 1 .067 .257 .176 -.285 -.084 Muziek 1 .215 -.042 -.179 .416* Game 1 .258 -.050 .471** Sport 1 -.233 .521** Culturele Expressie 1 .118 Totaalscore Behendigheid 1

* . Correlatie is significant bij p < 0.05 (2- tailed).

(28)

3.7 De vergelijking van het verschil in anticipatievermogen op hoogte, hoeken en gecombineerde hoogte/hoek in de voor- en nameting

Voor het toetsen van de laatste geplande exploratieve analyses is gebruik gemaakt van meerdere mixed ANOVA’S, waarbij ‘Tijd1’, ‘Tijd3’ of ‘Tijd5’ de within- subjects factor was en ‘Conditie’ de between- subjects factor. Voor het uitvoeren van de mixed ANOVA werd er wederom gecontroleerd voor verschillende assumpties. Er bleken geen outliers voor te komen. De Q-Q plots lieten lichte afwijkende waarden zien in hun symmetrie. De normaliteitstoetsen bleken echter niet significant. De homogeniteit van de varianties (Levene’s) bleken niet significant.

Bij bestudering van de mixed ANOVA ‘Tijd1’, bleken de deelnemers in de

penaltynemerconditie minder goed gepresteerd te hebben in de nameting (M = 12.42, SD = 2.89), in vergelijking met de voormeting (M = 13.05, SD = 2.32), terwijl de deelnemers in de keeperconditie beter presteerden in de nameting (M = 13.72, SD = 3.44), in vergelijking met de voormeting (M = 12.89, SD = 2.56). Deze resultaten suggereren dat de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de penaltynemer, slechter werden in het voorspellen van de hoeken van de penalty’s, terwijl de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de keeper, beter werden in het voorspellen van de hoeken van de penalty’s.

Voor ‘Tijd3’ bleken de deelnemers in de penaltynemerconditie nagenoeg gelijk te presteren in de nameting (M = 6.74, SD = 1.99) als in de voormeting (M = 6.79, SD = 2.62), terwijl de deelnemers in de keeperconditie wederom beter presteerden in de nameting (M = 5.94, SD = 1.26), in vergelijking met de voormeting (M = 7.11, SD = 2.25). Deze resultaten suggereren dat de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de penaltynemer gelijk bleven in het voorspellen van de hoogte van de penalty’s, terwijl de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de keeper, beter werden in het voorspellen van de hoogte van de penalty’s.

Voor ‘Tijd5’ bleken de deelnemers in de penaltynemerconditie beter te presteren in de nameting (M = 7.89, SD = 2.73) in vergelijking met de voormeting (M = 6.42, SD = 1.80), terwijl de deelnemers in de keeperconditie slechter presteerden in de nameting (M = 6.33,

SD = 1.82), in vergelijking met de voormeting (M = 7.56, SD = 2.59). Deze resultaten

suggereren dat de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de penaltynemer beter werden in het voorspellen van de penalty’s als geheel (hoogte/hoek samen), terwijl de deelnemers die zich kinesthetisch inbeeldden in de keeper, slechter werden in het

(29)

voorspellen van de penalty’s als geheel.

Interessant is te zien dat het gemiddelde voor het anticipatievermogen in ‘Tijd1’ hoger ligt dan in ‘Tijd3’ en ‘Tijd5’, wat inhoudt dat de deelnemers beter waren in het anticiperen op de hoeken alleen, in vergelijking met de hoogte en hoogte/hoek samen. Er bleek echter geen significant hoofdeffect voor ‘Tijd1’, , F(1,35) = 0.03, p = 0.87, ƞ² = 0.001, ‘Tijd3’, F(1,35) = 1.25, p = 027, ƞ² = 0.03 en ‘Tijd5’, F(1,35) = 0.05, p = 0.82, ƞ² = 0.001, wat inhoudt dat als de verschillende kinesthetische trainingen genegeerd worden, de tijd geen significant effect zou hebben op de prestaties in het voorspellen van hoeken, hoogte of hoogte/hoek samen. Met andere woorden, er is geen sprake van een overall leereffect. Er bleek eveneens geen significant hoofdeffect voor ‘Conditie1’, , F(1,35) = 0.63, p = 0.43, ƞ² = 0.02, ‘Conditie3’, F(1,35) = 0.24, p = 0.62, ƞ² = 0.007 en ‘Conditie5’, F(1,35) = 0.18, p = 0.67, ƞ² = 0.005. Er bleek tevens geen significant interactie- effect voor te zijn tussen ‘Tijd1 X

Conditie’, F(3,25) = 1.53, p = 0.22, ƞ² = 0.04 en ‘Tijd3 X Conditie’, F(3,25) = 1.50, p = 0.23, ƞ² = 0.04, wat inhoud dat er geen significante verschillen zijn binnen beide trainingen op de voor- en nameting. Het anticipatievermogen in de hoeken of hoogte lijken niet gevoelig te zijn voor de kinesthetische training.

Het laatste, en meest opvallende en interessante punt, is dat er een significant interactie- effect bleek te zijn voor ‘Tijd5 X Conditie’, F(3,25) = 5.82, p = 0.02, ƞ² = 0.14, wat inhoudt dat de deelnemers die zich kinesthetisch ingebeeld hebben in de penaltynemer beter presteerden in het anticiperen op de penalty’s als geheel (gecombineerde

hoogte/hoek), in de nameting (M = 7.89, SD = 2.73) in vergelijking met de voormeting (M = 6.42, SD = 1.80), terwijl de deelnemers die zich kinesthetisch ingebeeld hebben in de keeper, slechter presteerden in het anticiperen op de penalty’s als geheel (gecombineerde

hoogte/hoek), in de nameting (M = 6.33, SD = 1.82) in vergelijking met de voormeting (M = 7.56, SD = 2.59). Deze resultaten laten zien dat, conform de hypothese, volledige accuratesse in het anticipatievermogen gevoelig lijkt te zijn voor de kinesthetische training.

(30)

FIGUUR 2. INTERACTIE-EFFECT ‘TIJD5’ X ‘CONDITIE’

4. Discussie

4.1 Kinesthetische verbeelding training en het anticipatievermogen

Voor het huidige onderzoek zijn aan de hand van onder andere de IMPPACT theorie (Ridderinkhof, 2014) verschillende hypothesen getoetst. De IMPPACT theorie ziet het brein als een voorspellingsmechanisme dat constant voorspellingen doet over zowel onze eigen acties (voorwaartse modellen) als de acties van anderen (omgekeerde modellen) in de wereld. Na het voorspellen van deze acties kiest het brein de optimale

handelingsmogelijkheid om zo een intern gesteld doel te bereiken. Volgens Ridderinkhof en Brass (2015) kunnen deze fysieke acties ook aangevuld worden met motorische verbeelding. De interne mentale simulatie, waar associaties worden gelegd tussen gesimuleerde

voorbereidende bewegingsparameters en verwachte sensorische actie effecten, kan ook ‘offline’ worden geoptimaliseerd door middel van motorische verbeelding. In het huidige

(31)

onderzoek is dieper in gegaan op deze veronderstelling door te kijken of het

anticipatievermogen bij het virtueel tegenhouden van penalty’s verbeterd kan worden door middel van een training in kinesthetische verbeelding. Er bleken verschillen tussen de voor- en nameting, volgens verwachting, bleken de deelnemers, na het volgen van de

kinesthetische training, in de nameting beter te anticiperen op de penalty’s dan in de voormeting. Dit resultaat ondersteunt de theorie van Holmes en Collins (2001) dat het toepassen van verbeelding een prestatieverhogend effect heeft. De gevonden verschillen bleken echter niet significant en kunnen niet met zekerheid toe geschreven worden aan de kinesthetische verbeelding training.

4.2 Kinesthetische verbeelding training in penaltynemer, het forward model en het anticipatievermogen

Omdat het brein constant voorspellingen doet over zowel de eigen acties als de acties van anderen in de wereld, gaat de IMPPACT theorie er tevens vanuit dat ervaring in het zelf genereren van een bepaalde actie zorgt voor het ontwikkelen van een forward model. Deze aanname is getest door de deelnemers zich in te laten beelden in de penaltynemer of de keeper. Er werd, volgens verwachting, een verschil gevonden. De deelnemers die zich

kinesthetisch moesten inbeelden in de penaltynemer bleken, overall gezien, op de nameting meer penalty’s correct te voorspellen dan op de voormeting, terwijl de deelnemers die zich kinesthetisch moesten inbeelden in de keeper nagenoeg gelijk bleven in het voorspellen van de penalty’s. Dit resultaat ondersteunt het idee van de IMPPACT theorie (Ridderinkhof, 2014) dat kinesthetische inbeelding in de penaltynemer zorgt voor de ontwikkeling van een

forward model, die bij kinesthetische inbeelding in de keeper niet ontwikkelt wordt. De

gevonden verschillen bleken wederom niet significant en kunnen niet met zekerheid toegeschreven worden aan de verschillen binnen de training.

Zoals eerder genoemd, zijn er volgens de power primer van Jacob Cohen (1992), voor een large effect, met een significantie waarde van α=.05 (Zie tabel 2, Cohen, 1992), minstens 26 deelnemers per conditie nodig. Het aantal deelnemers in zowel de kinesthetische

penaltynemer conditie (N = 19) als in de keeperconditie (N = 18) voldeed hier niet aan waardoor het vinden van een significant effect lastig was. Er zijn nog een aantal andere mogelijke verklaringen te geven voor de gevonden resultaten.

(32)

huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van een 20 minuten durend filmpje. Op basis van een pilot onderzoek is hiervoor gekozen. Deelnemers gaven in de pilot aan dat 30 minuten te lang en te saai werd en zich niet konden blijven focussen. Bij het inkorten van het filmpje naar 20 minuten bleek dit wel het geval te zijn. De deelnemers gaven tevens zelf aan het gevoel te hebben beter te worden in het voorspellen van de penalty’s en ook Savelsbergh (2002; 2005) maakte in eerder onderzoek gebruik van een vergelijkbaar aantal trials. Ander onderzoek waarin er is gekeken naar motorische verbeelding en fysieke training hanteren echter een interventieperiode van zes weken of langer, met een minimum van twee trainingen per week (Wright en Smith, 2011).

4.3 Kinesthetische verbeelding training en de accuratesse in hoogte, hoek en gecombineerde hoogte/hoek

Omdat het aannemelijk is dat het anticiperen op de hoogte van penalty’s lastiger is dan op de hoeken of op zowel de hoogte als de hoek samen, werd gekeken of er een verschil gevonden werd in accuratesse-, tussen de condities, in het voorspellen van de hoogte, de hoek of de gecombineerde hoogte en hoek. Er werden, volgens verwachting, verschillen gevonden. De deelnemers bleken in de nameting beter te anticiperen op alleen de hoek van de penalty’s, in vergelijking met het anticiperen op de hoek of gecombineerde hoogte/hoek. Dit ondersteunt eerder onderzoek van Savelsbergh et al. (2005), waarin gevonden werd dat het voorspellen van de juiste hoek (93%) makkelijker is dan het voorspellen van de juiste hoogte (49%). Tegen de verwachting in-, bleken de deelnemers die zich moesten inbeelden in de penaltynemer in de nameting minder goed te anticiperen op alleen de hoek of hoogte dan in de voormeting, terwijl de deelnemers die zich moesten inbeelden in de keepers juist beter werden in het anticiperen op de hoogte of hoek van de penalty’s. De gevonden

verschillen bleken echter niet sterk genoeg om toe te kunnen schrijven aan het verschil in de trainingen en berusten mogelijk op toeval.

Het meest opvallende en interessante resultaat werd gevonden voor het voorspellen van de gecombineerde hoogte/hoek. Conform de verwachting-, bleken de deelnemers die zich moesten inleven in de penaltynemer, in de nameting beter te anticiperen op de

gecombineerde hoogte/hoek dan in de voormeting, terwijl de deelnemers die zich moesten inbeelden in de keeper, slechter anticipeerden op de gecombineerde hoogte/hoek in de nameting dan in de voormeting. Deze resultaten zijn, ondanks het tekort aan deelnemers,

(33)

statistisch significant waardoor er toch gesteld mag worden dat accuratesse in het anticipatievermogen in zijn geheel gevoelig lijkt te zijn voor de kinesthetische training.

Deze bevindingen ondersteunen wederom de aanname van de IMPPACT theorie (Ridderinkhof, 2014) dat kinesthetische verbeelding in de penaltynemer zorgt voor de ontwikkeling van een forward model, die bij kinesthetische verbeelding in de keeper niet ontwikkeld wordt. Dat het effect alleen gevonden wordt bij het voorspellen van de hoogte en hoek samen, en dus de penalty als geheel, kan komen omdat het brein volgens de IMPPACT theorie een voorspelling doet voor de optimale actie. De optimale actie is in dit geval de penalty stoppen, wat bestaat uit het correct voorspellen van zowel de hoogte als de hoek. Indien er alleen de juiste hoek voorspeld wordt of alleen de juiste hoogte, is er geen sprake meer van een optimale actie, de penalty wordt immers niet gestopt. Bij het opknippen van de informatie naar gedeeltes van de actie, en dus een sub- optimale overall actie, lijkt het logisch dat dit slechtere prestaties tot gevolg heeft.

4.4 Methodologische kanttekeningen bij het huidige onderzoek

Er zijn naast de eerder genoemde beperkingen nog een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het huidige onderzoek. Om te beginnen met de, door mijzelf ontwikkelde, kinesthetische training. Deze bestond uit een 22 minuten durend filmpje waarin vier verschillende penalty shoot-outs herhaald werden. Er is gekozen voor herhaling van de

shoot- outs omdat deze zodanig gefilmd waren dat inleving in zowel de penaltynemer als de

keeper goed mogelijk waren. Het herhalen van de shoot- outs maakte de training echter ook extra saai, wat de oplettendheid en dus de invloed van de training kan beïnvloeden.

De moeilijkheidsgraad van de, door mijzelf ontwikkelde, voor- en nameting is

eveneens een beperking. Deze bestond uit verschillende filmpjes waarin voetballers penalty’s namen. De filmpjes van de penalty’s betroffen een ingekorte versie van eerder gebruikte filmpjes door Savelsbergh (2002; 2005; 2010). In het huidige onderzoek werden de filmpjes stopgezet nog voor het moment dat de penaltynemer de bal raakt, zodat de beweging van de bal niet te zien is. Op het moment dat er beweging van de bal te zien is, is het voorspellen van de richting van de bal makkelijker. Toch gaven de deelnemers aan de voor- en nameting erg moeilijk te vinden. Daarnaast zaten er een aantal fouten in de filmpjes. Er waren drie filmpjes aanwezig in de voor- en nameting waarin de penalty’s dusdanig snel gingen dat deze niet goed te voorspellen waren. Desondanks gaven de deelnemers dit zelf niet aan en bleken

(34)

zij de filmpjes gewoon te voorspellen. Omdat dezelfde filmpjes in zowel de voor- als nameting zijn gebruikt, was deze fout in beide metingen terug te zien, en zou dus de resultaten niet moeten beïnvloeden.

4.5 Conclusie en aanbeveling

Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken of het

anticipatievermogen van voetbalkeepers bij penalty’s, verbeterd kan worden door middel van het toepassen van kinesthetische motorische verbeelding training. Deze vraag is

onderzocht op basis van de IMPPACT theorie van Ridderinkhof (2014), waarbij onderscheid is gemaakt tussen kinesthetische verbeelding in de penaltynemer of in de keeper. Ondanks het tekort aan deelnemers is het toch gelukt om het anticipatievermogen voor keepers te

verhogen door hen kinesthetisch in te laten beelden in de penaltynemer. Dit gold echter alleen voor accuratesse in de juiste hoogte en hoeken samen. De resultaten van de andere analyses bleken niet sterk genoeg om de andere hypothesen te ondersteunen. Zoals eerder genoemd, was de steekproefgrootte te klein (N = 37) om te kunnen concluderen dat de gevonden effecten terug te vinden zijn in de populatie (Cohen, 1992). Toch is het gevonden significante effect interessant omdat dit impliceert dat volledige accuratesse gevoelig is voor de kinesthetische trainingsessie. Dit resultaat ondersteunt het idee van de IMPPACT theorie (Ridderinkhof, 2014) dat kinesthetische verbeelding in de penaltynemer zorgt voor de ontwikkeling van een forward model, die bij kinesthetische verbeelding in de keeper niet ontwikkeld wordt.

Omdat er ondanks het geringe aantal deelnemers wel een invloed is gevonden van de training op volledige accuratesse van het anticipatievermogen, is het op basis van dit

onderzoek interessant om in vervolgonderzoek verder te gaan met het de kinesthetische training om keepers beter te maken. Het aantal deelnemers is dan ook de eerste aanbeveling voor vervolgonderzoek. Om te controleren of de invloed daadwerkelijk terug te vinden is in de gehele populatie, is het goed om in vervolgonderzoek minstens 64 deelnemers per conditie te onderzoeken, om zo minstens een medium effect te vinden met een significantie waarde van α=.05 (Zie tabel 2, Cohen, 1992). Vanwege andere methodologische

beperkingen in het huidige onderzoek zijn er meerdere veranderingen aan te bevelen voor vervolgonderzoek. Een tweede aanbeveling betreft de manipulatie van de kinesthetische verbeelding, deze kan sterker. Zoals eerder aangegeven, wees de MC uit dat in meer dan de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

[r]

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

Het eindrapport van de stuurgroep bevat de resultaten die in de periode 1994- 1998 in het kader van de stnuturering van de informatievoorziening voor de jeugdzorg, zijn

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders