• No results found

Inzicht in gedragsproblemen bemoeilijkt door een licht verstandelijke beperking bij ouders?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inzicht in gedragsproblemen bemoeilijkt door een licht verstandelijke beperking bij ouders?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inzicht in gedragsproblemen bemoeilijkt door een licht verstandelijke beperking bij ouders?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Yvonne Rotteveel 10427813

Begeleider: Dr. X. Moonen Tweede beoordelaar: A. Bindels Msc

(2)

1 Inhoudsopgave

Inhoudsopgave………1

Abstract………...2

Introductie………...3

Multi Systeem Therapie………..3

LVB……….6

Interventies geschikt voor jongeren met een LVB………..7

MST-LVB………...9 Inzicht in probleemgedrag……….10 Onderzoeksvraag………...11 Methode………12 Dataverzameling………12 Participanten………..12 Meetinstrumenten………..12 Data-analyse………..14 Resultaten………...14 Data inspectie………14

Gemeten gedragsproblemen door ouders met en zonder een LVB………..15

Conclusie per subvraag……….15

Discussie………...16

Verschillen in gerapporteerd probleemgedrag………..16

Beperkingen………..17

Implicaties……….18

Toekomstig onderzoek………..18

Dankwoord………19

(3)

2 Abstract

In general, parents with mild intellectual disabilities seem to recognize less problem behavior in their child and they do report less problem behaviour in questionnaires. Families with parents or children with a mild intellectual disability are more likely to drop out of care. An adjustment to the intervention Multi Systemic Therapy aiming at people with mild intellectual disabilities may possibly reduce drop outs, for this therapy. In this study it was investigated whether there were differences between reported problem behaviour using the CBCL by parents with and without (a suspicion of a) mild intellectual disability, who were involved in a study about the effectiveness off Multisystemic Therapy – adaptation mild intellectual disability. Parents with a (suspicion of a) mild mental disability (n = 54) reported significant less internalizing problem behaviours of their child, and subsequently fewer externalizing behaviour problems and less rule breaking behaviour than parents without (a suspicion of ) a mild intellectual disability (n = 80).

Keywords: mild intellectual disabilities, Multisystemic Therapy, CBCL, SCIL

Uit de literatuur is bekend dat ouders met een licht verstandelijke beperking minder snel probleemgedrag bij hun kind lijken te herkennen en hierover rapporteren in vragenlijstonderzoeken. Gezinnen waarbij sprake is van een licht verstandelijke beperking bij ouders of kind vallen regelmatig uit in de hulpverlening. Een aanpassing gericht op de licht verstandelijke beperking in de interventie Multi Systeem Therapie kan deze uitval wellicht beperken. In deze studie is onderzocht of er verschillen zijn tussen het op de CBCL gerapporteerd probleemgedrag door ouders met en ouders zonder een (vermoeden van een) licht verstandelijke beperking, binnen een onderzoek naar de effectiviteit van de interventie Multi Systeem Therapie – met de adaptatie licht verstandelijke beperking. Ouders met een

(4)

3 (vermoeden van een) licht verstandelijk beperking (n = 54) bleken minder internaliserend probleemgedrag, minder externaliserend probleemgedrag en minder regelovertredend gedrag van hun kind te rapporteren dan ouders zonder een vermoeden van een licht verstandelijke beperking (n = 80).

Sleutelwoorden: Lichte verstandelijke beperking, Multi Systeem Therapie, CBCL, SCIL

Introductie

Multi Systeem Therapie (MST) is een ambulante, intensieve en systeemgerichte interventie gericht op de behandeling van ernstig antisociale en delinquente jongeren tussen 12 en 18 jaar. Onderzoek naar het effect van MST in de VS en in Noorwegen laat MST positieve uitkomsten zien op het gebied van terugdringen van recidive, probleemgedrag, uithuisplaatsing en schoolverzuim (Boonstra, Jonkman, Soeteman, & van Busschbach, 2009).

Jongeren met een licht verstandelijk beperking (LVB) komen vaak uit gezinnen waar verschillende problemen dagelijks aan de orde zijn (Drost, 2010). Dit in combinatie met hun verminderde intelligentie en verminderde sociale vaardigheden, veroorzaakt regelmatig gedragsproblemen en zij vallen vaak uit binnen de reguliere vorm van hulpverlening (de Wit, Moonen, & Douma, 2011).

Aanpassingen van interventies die ingezet kunnen worden voor deze jongeren zijn van belang om de effectiviteit van hun behandeling te kunnen bevorderen (Moonen & Didden, 2014). In een onderzoeksproject van de Stichting Viersprong, Prisma en De La Salle is een adaptatie gemaakt van de reguliere versie van het in Nederland gebruikte MST-programma (MST-R), namelijk de MST-LVB variant. Deze variant is er op gericht betere resultaten te kunnen boeken bij jongeren met een LVB en hun ouders met LVB.

Multi Systeem Therapie

In de Verenigde Staten wordt sinds 1985 MST ingezet bij jongeren en adolescenten met ernstige gedragsproblemen (Henggeler, Schoenwald, Borduin, Rowland, & Cunningham,

(5)

4 2009). MST is een interventie die wordt ingezet als alternatief voor uithuisplaatsing en deze therapie richt zich op (de ouders van) jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die antisociaal en/of crimineel gedrag vertonen (Boonstra e.a., 2009). MST is een behandelmethode die zich richt op het hele systeem rondom de jongere en werkt vanuit een degelijk theoretisch kader, dat onder andere gebaseerd is op het sociaal ecologisch model (Bronfenbrenner, 1979).

Behandeling die plaatsvindt in de naaste omgeving van de jongere is typerend voor MST. De behandeling wordt allereerst op de primaire personen en systemen rondom de jongere, zoals ouders, familie, school, werk, vrienden en de buurt gericht. Voor ouders staat het vergroten van hun probleemoplossend vermogen en competenties in de opvoeding van hun kind centraal binnen MST. Daarnaast speelt het vinden van ondersteuning in de naaste omgeving een belangrijke rol, waardoor ouders de opvoeding van hun kind weer volledig zelf kunnen gaan dragen. Door coöperatie met belangrijke mensen uit de omgeving van de jongere, zoals de mentor, leden van een sportvereniging en vrienden wordt getracht schoolprestaties te verbeteren, sociale activiteiten te vergroten en interactie met negatieve leeftijdsgenoten te verminderen (Boonstra e. a., 2009; Zajac, Randall, & Swenson, 2015).

Met ondersteuning van de MST-therapeut worden, samen met de ouders en de jongere, de behoeftes van het gezin in kaart gebracht en de daarbij behorende behandeldoelen geformuleerd. Binnen de behandeling wordt gekeken naar de eigen kracht van de jongere, evenals naar die van het gezin en de omgeving. MST kent een behandelduur van maximaal vijf maanden en is zeer intensief. Therapeuten zijn meerdere keren per week in het gezin aanwezig en zijn 24 uur per dag beschikbaar voor hulp en advies (Henggeler e.a., 2009).

Inclusiecriteria voor deelname aan een MST behandeling zijn: ernstig antisociaal gedrag, fysieke en verbale agressie, weglopen van huis, onttrekken aan ouderlijk gezag, schoolproblemen en middelenmisbruik. Een uithuisplaatsing moet door gezaghebbenden reeds overwogen of aangevraagd zijn en ouders moeten gemotiveerd zijn om te participeren in

(6)

5 een MST traject. Exclusiecriteria voor MST zijn: acute psychiatrische problemen, IQ score lager dan 70, zedenproblematiek of een gelijklopende andere behandeling (Boonstra e.a., 2009; Manders, Dekovic, Asscher, van der Laan, & Prins, 2011).

Veel studies, voornamelijk uitgevoerd in de Verenigde Staten, laten positieve effecten van de MST-behandeling zien. Borduin e.a. (1995) hebben in hun onderzoek gevonden dat MST effectiever is dan andere individuele therapieën die gericht zijn op het verbeteren van familierelaties en interacties. Ook blijkt dat jongeren vier jaar na afloop van de MST-behandeling minder vaak gearresteerd worden en bovendien plegen zij kleinere vergrijpen dan ervoor. Schaeffer en Borduin concludeerden in 2005 dat meer dan de helft van de jongeren uit gezinnen die MST hadden gevolgd 14 jaar na de behandeling minder gearresteerd en uit huis geplaatst werden dan jongeren die andere vormen van (individuele) therapie hadden gekregen. Ook concludeerden Henggeler, Melton en Smith (1992) dat jongeren een jaar na afsluiting van MST-behandeling gemiddeld tien weken korter in een gevangenis zaten dan jongeren die een reguliere behandeling hadden ondergaan. Zajac, Randall en Swenson (2015) tonen aan dat aanpassingen binnen de MST zorgen voor positieve uitkomsten op het gebied van externaliserend gedrag, waaronder middelengebruik en verwaarlozing en mishandeling door ouders.

In landen buiten de VS wordt MST ook uitgevoerd, maar er is nog betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze behandeling. Een onderzoek van Ogden en Halliday-Boykins (2004) in Noorwegen is hier een uitzondering op. Zij concludeerden dat 90% van de jongeren die MST-behandeling kreeg, thuis woonde na behandeling tegenover 60% van de jongeren uit de controle groep. Ook in Nederland is er onderzoek gedaan naar het effect van MST en dit onderzoek heeft aangetoond dat opvoedvaardigheden van ouders verbeteren en dat hierdoor het probleemgedrag van het kind vermindert (Deković, Asscher, Manders, Prins, & Van der Laan, 2012). Ook blijkt de effectiviteit van MST in Nederland

(7)

6 vergelijkbaar te zijn met de positieve effecten van MST in Amerika en Noorwegen (Asscher, Dekovic, Manders, van der Laan, Prins, & Dutch MST cost effectiveness research groep, 2013).

Ondanks de positieve resultaten zijn er ook kritisch geluiden over MST. Uit onderzoek van Little, Popa en Forsythe (2005) komt naar voren dat MST niet effectiever is dan andere behandelingen in het voorkomen van uithuisplaatsing en arrestaties en in het verbeteren van het gezinsfunctioneren. Little en collega’s hebben ander onderzoek zoals een aantal van de geciteerde bovenstaande onderzoeken, gewogen en veelal te licht bevonden, onder andere omdat ontwikkelaars van MST te betrokken waren bij deze onderzoeken.

In 2004 is MST in Nederland voor het eerst ingezet en er is sindsdien een constante uitbreiding geweest van het aantal MST teams.

LVB

Jongeren en ouders met een licht verstandelijke beperking (LVB) zijn sociaal kwetsbaar. Door een lager intelligentieniveau (uitgedrukt in een intelligentie score tussen 50 en 85) en hun beperkte sociale zelfredzaamheid begrijpen zij anderen regelmatig verkeerd, schatten zij reacties van anderen en zichzelf niet goed in en hebben zij moeite om zich sociaal adequaat te gedragen (Teeuwen, 2012). Jongeren met een LVB zijn gemakkelijker te beïnvloeden door leeftijdsgenoten en het risico op (zelf)overschatting is altijd aanwezig. Ook wordt LVB-problematiek niet altijd herkend in de omgeving. Dit leidt geregeld tot overvraging, frustratie en ten slotte tot probleemgedrag (De Wit, Moonen, & Douma, 2011; Teeuwen, 2012).

Een groot aantal jongeren met een LVB komt uit multiprobleemgezinnen, waar financiële-, psychiatrische- en verslavingsproblematiek aan de orde van de dag zijn. Ouders hebben soms zelf ook een verminderde intelligentie en zijn daardoor niet in staat adequaat te reageren op hun kind (Drost, 2010). Ouders met een LVB zijn soms minder sensitief voor de wensen en behoeften van hun kind en ontwikkelen minder vaardigheden om adequaat op deze behoeften

(8)

7 te kunnen reageren (De Wit e.a., 2011). Zo’n 14.000 jongeren met een LVB in Nederland hebben jaarlijks te maken met bijkomende risicofactoren die de kans op ernstige gedragsproblemen vergroten (Diepenhorst & Hollander, 2011): waaronder leerproblemen, gezinsproblematiek, verslaving en psychiatrische problemen. Deze problematiek is complex en vraagt om een professionele en individueel toegespitste aanpak (De Wit e.a., 2011). De aanwezigheid van meerdere risicofactoren verhoogt de kans op ernstige gedragsproblemen bij jongeren met een LVB (Collot d’Escury, 2007; Dickson, Emerson, & Hatton, 2005; Emerson, Einfeld, & Stancliffe, 2011).

Onderzoek naar ouders met een LVB laat zien dat zij gebaat zijn bij het krijgen van opvoedondersteuning als; basisvaardigheden van opvoeden, gezondheid en veiligheid, coping met gedrag van het kind, herkennen van (probleem) gedrag, ouder-kind interactie, sociale vaardigheden, probleem oplossende vaardigheden, beslissingen nemen en het omgaan met stress (Tymchuk & Feldman, 1991; Tymchuk, 1992; Tymchuk, Lluwellyn, & Feldman, 1999; Wade, Llewellyn, & Mattews, 2008).

HouVast is zo’n opvoed-ondersteunende interventie die ouders met een LVB begeleiden bij het ‘goed genoeg’ opvoeden van hun kind, waarbij sprake is van opvoed- of opgroeiproblemen. Binnen deze intensieve, gezinsgerichte ambulante hulpverlening wordt met het gezin en het netwerk gewerkt aan het stellen en naleven van doelen, om ‘goed genoeg’ opvoeden te kunnen realiseren. Tijdens HouVast wordt er praktisch en oplossingsgericht gewerkt en worden de gestelde doelen nageleefd met behulp van effectieve leerstrategieën (Lever, 2015).

Interventies geschikt voor jongeren met een LVB

Het welbevinden en functioneren van vrijwel alle mensen met LVB hangt sterk af van de mate van ondersteuning in het netwerk of van professionele ondersteuning die zij krijgen (Moonen & Didden, 2014). Methoden die ingezet worden bij LVB problematiek kunnen een

(9)

8 bredere doelgroep betreffen, maar er zijn ook methoden die zich op een, in zekere mate, specifiekere doelgroep richten (Moonen & Didden, 2014). Het is van belang dat de jongere en zijn of haar omgeving bewust instemmen met het gebruik van een methode, omdat de effectiviteit van de methode toeneemt als betrokkenen instemmen met de doelen en behandelonderwerpen van een methode (Van Yperen, van der Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). Het weloverwogen kiezen van een bepaalde methode is echter voor sommige mensen met een LVB geen vanzelfsprekendheid (Moonen & Didden, 2014).

Vanuit de praktijk en op grond van wetenschappelijk onderzoek zijn in de afgelopen jaren veel methoden aangepast aan de behoeften en leerstijlen van mensen met een LVB (Moonen & Didden, 2014). Voor deze aanpassingen zijn verschillende richtlijnen van toepassing. De Wit, Moonen en Douma (2011) hebben richtlijnen ontwikkeld waaraan methoden dienen te voldoen, willen deze methoden geschikt en wellicht effectief zijn voor mensen met LVB, te weten: (1) Uitgebreide diagnostiek is van belang, voordat een methode gestart kan worden; (2) Stem de communicatie op elkaar af; (3) Zorg voor concrete oefenstof; (4) Geef aandacht aan het vereenvoudigen en structureren van oefenstof en context; (5) Zorg voor aandacht aan het netwerk en voor generalisatie; (6) Creëer een veilige en positieve leeromgeving. De behandelingen voor jongeren met LVB en ernstig probleemgedrag en/of delinquent gedrag die op dit moment beschikbaar zijn, zijn voornamelijk gericht op het voorkomen van recidive na detentie en op re-integratie (Didden & Moonen, 2013).

Een voor jongeren met een LVB aangepast interventie is bijvoorbeeld Nieuwe Perspectieve bij Terugkeer – LVB (NPT-LVB). Dit is een methode die erop gericht is recidive van jongeren met een LVB, die terug komen van detentie, terug te dringen. NPT-LVB is er op gericht recidive terug te dringen, door jongeren en het netwerk, in een jaar tijd, intensief te begeleiden, waardoor zoveel mogelijk risicofactoren verminderd worden. Hierbij wordt hulp geboden bij het regelen van huisvesting, school/werk, woonomgeving en het

(10)

9 toepassen en uitbreiden van de vaardigheden die de jongeren binnen de detentie heeft geleerd (Didden & Moonen, 2013).

MST-LVB

Hulpverlening voor jongeren en ouders met LVB is het meest succesvol als deze aansluit bij hun vaardigheden en behoeften (De Wit e.a., 2011). Feldman (1994) concludeerde dat ouders met een LVB wel degelijk opvoedvaardigheden kunnen leren, wanneer een training is aangepast aan de behoefte en wensen van deze ouders. Er zijn dan ook specifieke aanpassingen gedaan aan de reguliere MST uitvoering (MST-R) om beter aan te kunnen sluiten op de wensen en behoeften van jongeren met ernstig probleemgedrag en/of delinquent gedrag in combinatie met een LVB en hun ouders. MST-LVB hanteert daarnaast dezelfde principes, theorieën, intensiteit en behandelduur als de reguliere MST (Henggeler e.a., 2009). Uit klinische ervaring blijkt dat de reguliere MST behandeling bemoeilijkt wordt wanneer ouders ook functioneren op het niveau van een LVB (De Vuyst e.a., 2012).

De aanpassingen van MST-R naar MST-LVB zijn gericht op het verbeteren van vaardigheden van zowel de jongeren met een LVB als hun ouders met een LVB. In tegenstelling tot MST-R, wordt bij MST-LVB structureel gebruik gemaakt van hulpmiddelen die ondersteuning kunnen bieden bij de realisering van de behandeldoelen: zo helpen signaleringsplannen ouders het probleemgedrag van hun kind te herkennen en te begrijpen en maken dagprogramma’s afspraken binnen het gezin overzichtelijk. Bij elke sessie wordt een agenda aangehouden, zodat voor iedereen duidelijk is waar die dag aan gewerkt wordt. Ook het zoeken naar mogelijke oorzaken van probleemgedrag komt in beide varianten van MST aan de orde, maar de ervaring is dat dit voor mensen met een LVB erg moeilijk is. Daarom wordt bij MST-LVB gebruik gemaakt van voorbeelden van oorzaken.

Het sociale netwerk heeft aanhoudend, en nog meer dan bij MST-R, een belangrijke rol bij MST-LVB. Tijdens de sessies is vaak iemand uit het netwerk aanwezig om het gezin te

(11)

10 kunnen ondersteunen bij de dagelijkse handelingen en die kan helpen de bereikte doelen in stand te houden na afloop van de behandeling.

Naast het gebruik van deze hulpmiddelen zijn MST-LVB therapeuten en hun supervisoren getraind om bepaalde vaardigheden toe te kunnen passen bij de omgang en communicatie met mensen met een LVB (aan de hand van de aanbevelingen in De Wit, e.a., 2011) zoals herhaling, simpel taalgebruik, visuele ondersteuning, alertheid op sociaal wenselijk gedrag, toetsen of het geen dat gezegd wordt begrepen wordt, oefenen van het geleerde in verschillende contexten en het hanteren van een positieve attitude. Er is tot op heden, voor zover bekend, weinig tot geen onderzoek gedaan naar een MST-interventie die zich specifiek richt op een LVB. Vermoed wordt dat MST-LVB beter aan zal sluiten bij deze doelgroep door de aanpassingen die gedaan zijn binnen MST-LVB (aan de hand van de aanbevelingen in De Wit, e.a., 2011).

Inzicht in probleemgedrag

Op grond van onderzoek is het aannemelijk dat kinderen met een LVB van ouders met een LVB meer probleemgedrag laten zien dan die van ouders zonder een LVB (Drost, 2010; De Wit e.a., 2011; Feldman, Varghese, Ramsay, & Rajska, 2002) . Maar zien die ouders dit ook zo? Kraaijer (2006) maakt duidelijk dat mensen met een LVB een beperkter vermogen hebben tot abstractie, reflectie en een beperkter kritisch oordelend vermogen hebben in vergelijking met de normaal begaafde populatie. Hierdoor kunnen mondelingen en/of schriftelijke instructies niet of niet goed worden begrepen. Salbach – Andrae, Klaus en Lehmkuhl (2009a) dragen aan dat een gebrek aan oordelend vermogen en inzicht in gedragsproblematiek bij ouders een verminderde rapportage van de problematiek oplevert, waardoor positieve resultaten binnen een interventie uit kunnen blijven. Vooral wanneer er spraken is van comorbiditeit aan (gediagnostiseerde) problematiek, lijkt er spraken te zijn van een mindere herkenning van zowel internaliserende als externaliserend problematiek (Salbach – Andrea

(12)

11 e.a., 2009a). Salbach – Andrea, Klinkowski, Lenz en Lehmkuh (2009b) vermoeden dat ouders het lastiger vinden om internaliserende gedragsproblemen te herkennen dan externaliserende gedragsproblemen, waardoor interventies niet goed zullen aansluiten bij de daadwerkelijke problematiek.

Het opstellen van- en naleven van regels blijkt voor ouders en kinderen met een LVB moeilijk te zijn. Hierbij is ondersteuning nodig vanuit de behandeling, die geboden kan worden door de therapeut (Pellen & van der Steege, 2013).

In deze studie is specifiek gekeken naar de verschillen tussen het herkennen van gedragsproblemen door ouders met en zonder een LVB, bij aanvang van het MST-LVB onderzoek.

Onderzoeksvraag

De volgende onderzoeksvraag werd getoetst: Is er een significant verschil

tussen het aantal gerapporteerde gedragsproblemen die ouders, met een LVB ervaren bij hun kind, met het aantal gerapporteerde gedragsproblemen die ouders, zonder een LVB ervaren bij hun kind?

De hoofdvraag wordt beantwoord met behulp van de volgende drie subvragen:

(1) Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserende problemen’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB?

(2) Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘externaliserende problemen’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB?

(3) Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘regelovertredend gedrag’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB?

Verwacht werd, vanuit de onderzoeken van onder andere Kraaijer (2006), Feldman (1994), Tymchuk & Feldman, (1991), Wade, Llewellyn, & Mattews (2008), dat ouders met een LVB,

(13)

12 minder gedragsproblemen zouden constateren bij hun kind dan ouders zonder een LVB. Gekeken naar de subvragen en bovengenoemde literatuur (Salbach – Andrae e.a., 2009) kon eveneens verwacht worden dat ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserend probleemgedrag’ zouden rapporteren dan ‘externaliserend probleemgedrag’.

Methode

Dataverzameling

De dataverzameling van het totale MST-LVB onderzoek vond plaats op drie meetmomenten: bij de aanvang, aan het einde en zes maanden na afloop van de MST (regulier of MST) behandeling en vond plaats tussen 1 maart 2014 tot op heden. Ten behoeve van deze scriptie werden de data gebruikt van het eerste meetmoment van 149 gezinnen, afgenomen tussen 1 maart 2014 en 14 mei 2015. Bij de aanvang van de behandeling werd eenmalig de IQ score van de jongeren bepaald en werden de ouders gescreend op het eventuele voorkomen van LVB-problematiek. Verder werd door ouders het probleemgedrag van hun kind in kaart gebracht.

Participanten

Binnen de gebruikte data van 149 ouders zijn de vragenlijsten over het algemeen door één ouder ingevuld, maar bij een klein aantal door zowel (stief)vader en (stief)moeder. Er was bij 54 ouders sprake van een vermoeden van een LVB en bij 80 ouders geen sprake van een vermoeden van een LVB. Bij 15 ouders was er, door welke reden dan ook, geen screener afgenomen en was dus niet bekend of bij hun een vermoeden van een LVB aan de orde was of niet. De groep participanten in dit onderzoek bestond uit 102 moeders, 33 vaders, vier stiefmoeders, vijf stiefvaders, één adoptie vader, twee adoptiemoeders, één opvoedende grootvader en één opvoedende grootmoeder. Onder de jongeren waren 93 jongens en 56 meisjes, met een gemiddelde leeftijd Mleeftijd = 15,03 en een leeftijdsbereik: 11 – 17 jaar. Meetinstrumenten

(14)

13 Wanneer er bij de jongeren een IQ score was geconstateerd lager dan 85 werd er ook nagegaan of er bij een van de ouders (verzorgers) of beide ouders (verzorgers) ook sprake was van het functioneren op het niveau van een LVB. Dit werd gedaan met behulp van een screener, de SCIL (Kaal, Nijman, & Moonen, 2013). Deze screener bevat 17 vragen over schoolopleiding, sociale vaardigheden, schoolse vaardigheden en vragen over begrip en gedrag. De screener heeft een hoge sensitiviteit, wat duidt op de kans dat iemand met een LVB ook als zodanig herkend werd door de screener en een hoge specificiteit, dat wil zeggen dat de kans dat iemand zonder een LVB ook als zodanig herkend werd. Dit betekent dat de screener in negen van de tien gevallen juist voorspelt dat iemand op grond van een volledig Wechsler intelligentieonderzoek functioneert op het niveau van een LVB (totale IQ score 55-85) (Moonen, Kaal & Nijman, 2013).

Het verbeteren van de opvoedvaardigheden en het betrekken van het sociale netwerk, heeft als doel dat het probleemgedrag van de jongere afneemt. Het probleemgedrag van de jongeren werd gemeten met behulp van de Child Behaviour Checklist (CBCL: Achenbach & Rescorla, 2001). De CBCL bestaat uit acht syndroomschalen en drie samengestelde schalen. In dit onderzoek werden de samengestelde schalen ‘Internaliserende problemen’ en ‘Externaliserende problemen’ en de syndroomschaal ‘Regelovertredend Gedrag’ gebruikt. De CBCL bestaat uit 113 vragen, die beantwoord werden op een driepuntsschaal: 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak.

Borthwick-Duffy, Lane en Widaman (1997) en Douma, Dekker, Verhulst & Koot (2006) hebben aangetoond dat de CBCL bruikbaar is voor het meten van gedragsproblematiek bij jongeren met een LVB.

De betrouwbaarheid van de CBCL bleek goed te zijn. De samengestelde schaal ‘Internaliserende problemen’ bestond uit de schalen ‘angstig/depressief gedrag’,

(15)

14 ‘teruggetrokken/depressief gedrag’ en ‘lichamelijke klachten’. Deze samengestelde schaal was intern consistent, met een Cronbach’s Alpha van a = .873. De samengestelde schaal ‘Extrenaliserende problemen’ bestond uit de schalen ‘regel overtredend gedrag’ en ‘agressief gedrag’. Deze samengestelde schaal was intern consistent, met een Cronbach’s Alpha van a = .918. De syndroomschaal ‘regel vertredend gedrag’ was intern consistent, met een Cronbach’s Alpha van a = .817.

Data-analyse

Het statistische programma SPSS 23 werd gebruikt voor de analyses. In dit onderzoek werd het probleemgedrag zoals gerapporteerd door ouders met een vermoeden van een LVB, vergeleken met het probleemgedrag zoals gerapporteerd door ouders zonder een vermoeden van een LVB. Het gerapporteerde probleemgedrag werd in dit onderzoek getoetst met behulp van de totaalscore op de samengestelde schalen ‘Internaliserende problemen’, ‘externaliserende problemen’ en de syndroomschaal ‘regelovertredend gedrag’. Er werd uitgegaan van een alfa van .05 en een 95%-betrouwbaarheidsinterval. Er is gekozen voor een 95% betrouwbaarheidsinterval om scherp te kunnen onderscheiden tussen toevallige en echte waarden van de populatieparameter.

Resultaten Data inspectie

De antwoorden op de vragenlijsten bleken na inspectie niet normaal verdeeld te zijn voor de samengestelde schaal ‘internaliserende problemen’ K-S(149) = 0.079, p = 0.023, M = 13.53, σ = 8.773 en voor de samengestelde schaal ‘externaliserende problemen’ K-S(149) = 0.01, p = 0.001, M = 24.45, σ = 12.226. Voor de syndroomschaal ‘regelovertredend gedrag’ was dit K-S(149) = 0.69, p = 0.083, M = 10.28, σ = 5.644. Omdat de data niet normaal verdeeld waren, kon er niet voldaan worden aan de veronderstellingen voor een onafhankelijke t-toets. Daarom werd er non-parametrisch getoetst, met behulp van de Mann-Witney toets.

(16)

15 Gemeten gedragsproblemen door ouders, met en zonder een LVB

Tijdens het analyseren van de data werd onderzocht of ouders met een vermoeden van een LVB minder gedragsproblemen constateerden bij hun kind, dan ouders zonder een vermoeden van een LVB. Voor de samengestelde schaal ‘internaliserende problemen’ werd er een significant verschil gevonden (U = 1542.5; p = 0.005). Ouders zonder een vermoeden van een LVB rapporteerden op deze schaal meer gedragsproblemen (gemiddelde rangordescore = 75.22) dan ouders met een vermoeden van een LVB (gemiddelde rangordescore = 56.06). Voor de samengestelde schaal ‘externaliserende problemen’ werd er eveneens een significant verschil gevonden (U = 1341.50; p = .000). Ouders zonder een vermoeden van een LVB rapporteerden op deze schaal meer gedragsproblemen (gemiddelde rangordescore = 77.73) dan ouders met een vermoeden van een LVB (gemiddelde rangordescore = 52.34). Als laatste bleek ook de syndroomschaal ‘regelovertredend gedrag’ significant verschillend te zijn (U = 1365.00; p = .000). Ouders zonder een vermoeden van een LVB rapporteerden op deze schaal meer gedragsproblemen (gemiddelde rangordescore = 77.44) dan ouders met een vermoeden een LVB (gemiddelde rangordescore = 52.78).

Conclusie per subvraag

1. Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserende problemen’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB? Ja er werd een significant verschil gevonden waarbij ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserende problemen’ rapporteerden dan ouders zonder een vermoeden van een LVB.

2. Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘externaliserende problemen’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB? Ja er

(17)

16 werd een significant verschil gevonden waarbij ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘externaliserende problemen’ rapporteerden dan ouders zonder een vermoeden van een LVB.

3. Rapporteren ouders waarbij sprake is van een vermoeden van een LVB minder ‘regelovertredend gedrag’ dan ouders zonder een vermoeden van een LVB? Ja er werd een significant verschil gevonden waarbij ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘regelovertredend gedrag’ rapporteerden dan ouders zonder een vermoeden van een LVB.

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was te onderzoeken of er verschillen waren in het rapporteren van probleemgedrag bij hun kind, door ouders met een vermoeden van een LVB en ouders zonder een vermoeden van een LVB. Hierbij is specifiek gekeken naar de totaalscores van de subschalen ‘internaliserend probleemgedrag’, ‘externaliserend probleemgedrag’ en ‘regelovertredend gedrag’ van de CBCL.

De verwachting was dat ouders met een LVB minder probleemgedrag van hun kind zouden rapporteren dan ouders zonder een LVB. Waarbij ouders met een LVB minder vaak internaliserende problemen zouden rapporteren bij hun kind dan ouders zonder een LVB, evenals de verwachting dat ouders met een LVB minder regelovertredend gedrag zouden rapporteren dan ouders zonder een LVB.

Verschillen in gerapporteerd probleemgedrag

De huidige studie liet zien dat ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserend probleemgedrag’ rapporteerden, dan ouders zonder een vermoeden van een LVB. Het is niet uit te sluiten dat er inderdaad spraken was van minder probleemgedrag bij jongeren met een LVB uit gezinnen met ouders met een vermoeden van een LVB. Echter kan dit in twijfel getrokken worden omdat in de literatuur bekend is dat, wanneer er spraken is van

(18)

17 een LVB bij zowel jongeren als ouders, vaak extra probleemgedrag bij de jongeren ontstaat (Drost, 2010; De Wit e.a., 2011; Feldman, Varghese, Ramsay, & Rajska, 2002). Dat ouders met een vermoeden van een LVB minder ‘internaliserend probleemgedrag’ rapporteerden komt overeen met de resultaten uit onderzoek van Salbach – Andrea e.a. (2009a). Zij hebben het vermoeden dat deze ouders een gebrek aan oordelend vermogen hebben en beperkt inzicht in gedragsproblematiek van hun kind. Vooral in gezinnen met ouders met een LVB en een kind met een LVB is communicatie van groot belang (Didden & Moonen, 2013). Wellicht kan een gebrek aan communicatie tussen ouders en kind het herkennen van internaliserend probleemgedrag bemoeilijken. Echter komt, binnen de huidige studie, niet naar voren dat ouders met een LVB minder ‘internaliserend probleemgedrag’ rapporteerden, dan ‘externaliserend probleemgedrag’, zoals Salbach-Andrea e.a. (2009b) verwachtten.

Als tweede liet de huidige studie zien dat ouders met een LVB minder ‘externaliserend probleemgedrag’ rapporteerden dan ouders zonder een LVB. Dit is eveneens in overeenstemming met de resultaten uit onderzoek van Salbach-Andrea e.a. (2009a). Kraaijer (2006) geeft aan dat een beperkter vermogen tot abstractie, reflectie en een beperkter kritisch oordelend vermogen de oorzaken kunnen zijn van verminderde rapportage van probleemgedrag.

Als laatste liet de huidige studie zien dat ouders met een LVB minder ‘regelovertredend gedrag’ rapporteerden dan ouders zonder een LVB. Het onderzoek van Pellen en van der Steege (2013) ondersteund de huidige resultaten. Hierbij is het aannemelijk dat het voor ouders en kinderen met een LVB lastig om regels op te stellen en deze ook daadwerkelijk na te leven.

Beperkingen

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. Allereerst is niet bekend of ouders met een vermoeden van een LVB en zonder een vermoeden van een LVB de “waarheid”

(19)

18 benaderen. Het kan zijn dat ouders zonder een vermoeden van een LVB het gedrag van hun kind overdrijven, of er kan sprake zijn van onderschatting van het gedrag van hun kind door ouders met een vermoeden van een LVB. Ook is niet bekend of ouders met en zonder een vermoeden van een LVB de vragenlijsten wel begrepen. Antwoorden kunnen vertekenend zijn wanneer ouders niet (goed) begrijpen wat er van hen gevraagd wordt. Daarnaast is er voor de analyses een relatief kleine steekproef gebruikt van de ouders met een vermoeden van een LVB en was er bij 15 ouders niet bekend of er al dan niet een vermoeden van een LVB was, waardoor deze ouders buiten de berekeningen zijn gehouden. Als derde heeft dit onderzoek alleen gekeken naar ‘internaliserend probleemgedrag’, ‘externaliserend probleemgedrag’ en ‘regelovertredend gedrag’. Als er naar een breder gebied van probleemgedrag gekeken wordt, kunnen de resultaten wellicht verschillen met de gevonden resultaten in het huidige onderzoek. Als vierde is er binnen het huidige onderzoek alleen gebruik gemaakt van ouders als informant. Wellicht laat onderzoek met meerdere informanten andere resultaten zien. Een vijfde beperking is dat de data niet normaal verdeeld waren, waardoor er non-parametrisch getoetst moest worden. Hierdoor zijn de gevonden resultaten statistisch gezien minder sterk. Als laatste is er voor dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende “afnamepersonen”. Hierdoor kan het zijn dat de vragenlijsten (SCIL en CBCL) op verschillende manieren zijn afgenomen, of niet zijn afgenomen op de voorgeschreven manier.

Bovenstaande beperkingen kunnen invloed hebben uitgeoefend op de resultaten, waardoor er sprake zou kunnen zijn van toevallige resultaten.

Implicaties

Het huidige onderzoek levert een wetenschappelijke en klinische bijdrage aan het onderzoek naar ouders met een LVB en het slagen van een interventie als MST-LVB. Voor zover bekend is er nog weinig onderzoek gedaan naar MST-LVB en ouders met een (vermoeden van) LVB.

(20)

19 Dit onderzoek was een aanzet om tot verder onderzoek naar de effectiviteitsmaten van MST-LVB en het rapporteren van probleemgedrag door ouders met een vermoeden van een MST-LVB te komen.

De bevindingen van het huidige onderzoek hebben implicaties voor het onderzoek naar MST-LVB en het beoordelen van het probleemgedrag bij jongeren door hun ouders. Deze kennis kan een aanknopingspunt zijn in de behandeling van gezinnen waarbij spraken is van oftewel ouders en/oftewel kinderen met een LVB. Door beter te kijken naar het cognitieve niveau en de denkwijzen van ouders met een LVB kan het zijn dat MST-LVB beter aansluit bij de wensen en behoeften van deze gezinnen.

Toekomstig onderzoek

Voor vervolg onderzoek naar de verschillen in gemeten gedragsproblemen door ouders met en zonder een LVB wordt aanbevolen om de steekproef in de toekomst te vergroten. In het huidige onderzoek heeft het kleine aantal ouders binnen de ouders met een vermoeden van LVB vermoedelijk invloed gehad op de analyses. Daarnaast is het in toekomstig onderzoek van belang de effecten te onderzoeken van MST-LVB doormiddel van een voor en na meting. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de vraag of ouders, met een vermoeden van een LVB, bij aanvang van de interventie daadwerkelijk minder probleemgedrag herkennen en rapporteren of dat zij wellicht de vragenlijst niet goed begrijpen. Door hier mee rekening te houden kunnen de resultaten op de nameting goed geïnterpreteerd worden. Als laatste wordt aanbevolen in toekomstig onderzoek verschillende informanten te gebruiken binnen een soortgelijk onderzoek. Salbach-Andrea e.a. (2009ab) tonen in hun onderzoeken aan dat er verschil zit in gerapporteerd probleemgedrag door verschillende informanten. Wellicht bieden meerdere informanten een ander perspectief op het desbetreffende probleemgedrag, waardoor interventies nog beter aangepast en ingezet kunnen worden.

(21)

20 Deze scriptie had niet tot stand kunnen komen zonder de medewerking van alle ouders. Bij een aanmelding voor MST is bekend dat ouders en hun kind niet optimaal functioneren. Met de medewerking aan het onderzoek geven ze inzicht in hun thuissituatie en problemen. Ook wordt een dankwoord uitgesproken naar het onderzoeksproject van de Stichting Viersprong, Prisma en De La Salle en alle studenten die hebben meegewerkt data te verzamelen. Door deel te kunnen nemen aan dit onderzoeksproject is deze scriptie tot stand gekomen.

Verder wordt er ook een dankwoord uitgesproken naar Dr. X. Moonen voor zijn begeleiding, tijd en feedback. Zijn expertise wat betreft jongeren met een LVB werkt inspirerend. Ook A. Bindels Msc verdient een dankwoord voor zijn inzet en tijd als tweede beoordelaar.

(22)

21 Literatuurlijst

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA school-age forms &

profils. Burlington, VT: University of Vermont, Research center for children, youth &

families.

Asscher, J. J., Dekovic, M., Manders, W. A., Van der Laan, P. H., Prins, P. J. M., & Dutch MST Cost Effectiveness Research Group (2013). A randomized clinical trial of

multisystemic therapy in The Netherlands: post-treatment changes and moderater effects. Journal of Experimental Criminology, 9, 167-187. doi: 10.1007

/s11292012-9165-9

Axelrod, B. N. (2002). Validity of the Wechsler abbreviated scale of intelligence and other very short forms of estimating intellectual functioning. Assessment, 17-23.

Boonstra, C., Jonkman, C., Soeteman, D., & van Busschbach, J. (2009). Multi Systeem Therapie voor ernstig antisociale en delinquente jongeren: twee jaar follow-up studie.

Systeemtherapie-Tijdschrift voor Systeemtheoretische Psychotherapie, 2, 94-105.

Borduin, C. M., Mann, B. J., Cone, L. T., Henggeler, S. W., Fucci, B. R., Blaske, D. M., & Williams, R. A. (1995). Multisystemic treatment of serious juvenile offenders: Long term prevention of criminality and violence. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 63, 569-578. doi: 10.1037/0022-006X.63.4.569

Borthwick-Duffy, S. A., Lane, K. L., & Widaman, K. F. (1997). Measuring problem

behaviors in children with mental retardation: Dimensions and predictors. Research in

Developmental Disabilities, 18, 415-433. doi:10.1016/S0891-4222(97)00020-6

(23)

22 Collot d’Escury, A., (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer

kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 128-137. Comninel, M. E., & Bordieri, J. E. (2001). Estimating WISC-III scores for special education

students using the Dumont-Faro short form. Psychology in the School, 38, 11-16. Dickson, K., Emerson, E., & Hatton, C. (2005). Self-reported anti-social behavior prevalence

and risk factors amongst adolescents with and without intellectual disability. Journal

of Intellectual Disability Research, 49, 820-826.

Didden, R., & Moonen, X. (2013). Effectieve interventies voor mensen met een LVB. IN: R. Didden en X. Moonen (red.). Met het oog op behandeling 3, diagnostiek en

behandeling van gedragsproblematiek bij mensen met een licht verstandelijke beperking (pp. 9-17). Amersfoort: Bergdrukkerij.

Diepenhorst, M. C., & Hollander, M. (2011). Zorg voor licht verstandelijk gehandicapten:

Aard en omvang van LVG-zorg. Eindrapport. Zoetermeer: Research voor Beleid.

Douma, J. C. H., Dekker, M. C., Verhulst, F. C., & Koot, H. M. (2006). Self-reports on mental health problems of youth with moderate to borderline intellectual disabilities.

Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 1224-1231.

Drost, J. (2010). Maatschappelijke participatie door (jonge) mensen met een licht

verstandelijke beperking. Langdurige problematische gezinssituaties: de outliers van de samenleving. Leeuwarden: NHL Hogeschool.

Feldman, M. A. (1994). Parenting education for parents with intellectual disabilities: A review of outcome studies. Research in Developmental Disabilities, 15(4), 299-332. doi: 10.1016/0891-4222(94)90009-4

Feldman, M., Varghese, J., Ramsay, J., & Rajska, D. (2002). Relationships between social support, stress and morther-child interactions in mothers with intellectual disabilities.

(24)

23 Henggeler, S. W., Melton, G. B., & Smith, L. A. (1992). Family preservation using

multisystemic therapy: An effective alternative to incarcerating serious juvenile offenders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 60, 953-961. doi: 10.1037/0022-006X.60.6.953

Henggeler, S. W., Schoenwald, S. K., Borduin, C. M., Rowland, M. D. & Cunningham, P. B. (2009). Multisystemic treatment of antisocial behavior in children and adolescents.

Treatment manual for practitioners (2nd ed.). New York: Guilford Press.

Kaal, H., Nijman, H., & Moonen, X. (2013). Screener LVB. Amsterdam: Hogrefe.

Kraaijer, D. (2006). Mensen met een licht verstandelijk beperking: psychodiagnostiek een tussencategorie. In R. Didden (red). In perspectief (pp.53-65). Houten: Bohn Staflau van Loghum. doi: 10.1007/978-90-313-7079-5_5

Manders, W., Dekovic, M., Asscher, J., Laan, P. van der, & Prins, P. (2011). De implementatie van Multisysteem Therapie in Nederland: De invloed van behandelintegriteit en nonspecifieke factoren op behandeluitkomsten.

Gedragstherapie, 44(4), 327-340.

Moonen, X. & Didden, R. (2014). Effectieve methoden in de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking. In: B. Twint, & J. de Bruijn (red.). Handboek

verstandelijke beperking 24 succesvolle methoden (pp. 35-48). Amsterdam: Uitgeverij

Boom.

Moonen, X., Kaal, H., & Nijman, H. (2013). Handig: een snelle LVB-screener. Markant, 18, 34-37.

Lever, M. (2015). HouVast: Stut en steun voor gezinnen van ouders met een LVB.

(25)

24 Ogden, T., & Halliday-Boykins, C. A. (2004). Multisystemic treatment of antisocial

adolescents in Norway: Replication of clinical outcomes outside of the US. Child and

Adolescent Mental Health, 9, 77-83. doi: 10.1111/j.1475-3588.2004.00085.x

Pellen, J. & Steege, M. van der (2013). Naschoolse dagbehandeling voor kinderen met een licht verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 12, 66-73.

Praktikon/MST-NL (2012). Sociaal Demografische Informatie. Ongepubliceerde vragenlijst. Salbach – Andrea, H., Klaus, L., & Lehmkuhl, U. (2009a). Patterns of agreement among

parent, teacher and youth ratings in a referred sample. European Psychiatry, 24, 345-351. doi:10.1016/j.eurpsy.2008.07.008

Salbach-Andrae, H., Klinkowski, N., Lenz, K., & Lehmkuhl, U. (2009b). Agreement between youth-reported and parent-reported psychopathology in a referred sample. European

Child & Adolescent Psychiatry, 18(3), 136-143. doi: 10.1007/s00787-008-0710-z

Schaeffer, C. M. & Borduin, C. M. (2005). Long term follow-up to a randomized clinical trial of multisystemic therapy with serious and violent juvenile offenders. Journal of

Consulting and Clinical Psychology, 73, 445-453. doi: 10.1037/0022-006X.73.3.445

Teeuwen, M. (2012). Verraderlijk gewoon: Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun

wereld en hun plaats in het strafrecht. Amsterdam: SWP.

Tymchuk, A. J. (1992). Predicting adequacy of parenting by people with mental retardation.

Child Abuse and Neglect, 16, 165-178. doi: 10.1016/0145 2134(92)90025-M

Tymchuk, A. J. & Feldman, M. (1991). Parents with mental retardation and their children: review of research relevant to professional practice. Canadian Psychology, 32, 486 496. doi: 10.1037/h0079023

Tymchuk, A. J., Llewellyn, G., & Feldman, M. (1999). Parenting by persons with intellectual disabilities: a timely international perspective. Journal of Intellectual &

(26)

25 Vuyst, K. de, Bruijn, J. de, Bakker, H., Geffen, W. van, Moonen, X., Didden, R., &

Cunningham, P. (2012). Multi systeem therapie voor jongeren met ernstige

gedragsproblemen en/of delinquent gedrag in combinatie met een LVB. Ongepubliceerd manuscript, Stichting Prisma, Biezenmortel.

Wade, J., Llewellyn, G., & Matthews, J. (2008). Review of parent training interventions for parents with intellectual disability. Journal of Applied Research in Intellectual

Disabilities, 21, 351-366. doi: 10.1111/j.1468-3148.2008.00449.x

Wechsler, D. (2000). WAIS-III. Nederlandse bewerking. Afname en scoringshandleiding. Lisse: The Psychological Corporation.

Wechsler, D. (2002). WISC-III NL. Handleiding. Londen: The Psychological Corporation. Wit, M. de, Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn effectieve interventies. Aanbevelingen

voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk

Kenniscentrum LVG.

Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en

specifiek werkende factoren in de jeugdzorg. Stand van discussie. Utrecht: NJI.

Zajac, K., Randall, J., & Swenson, C. C. (2015). Multisystemic therapy for externalizing youth. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 24, 601-616. doi:10.1016/j.chc.2015.02.007

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit het belang van het kind bezien is dat laatste misschien het meest wenselijk, maar dit is gewoonweg niet haalbaar – en maakt een ernstige inbreuk op de rechten van

Met een grotere steekproef zouden de resultaten niet alleen beter te generaliseren zijn, ook zou er met meer zekerheid vastgesteld kunnen worden welke neuropsychologische profielen

“Dat geldt zeker voor leerlingen met een licht verstandelijke beperking, omdat de buitenwereld online niet ziet dat zij een beperking hebben.. Een foto op Instagram van jezelf

Approaching the respective individual domains of Risk Society and Risk Regime Regulation, this thesis has argued that American meat consumption and production’s influence on

The aim of this study is to compare three in vitro models (i.e. excised rat intestinal tissue, excised pig intestinal tissue and Caco-2 human cell cultures) in terms of

Chapter 3: in this chapter we describe the formulation of a ColoPulse infliximab tablet with the potential application to study the effect of local treatment with ColoPulse

Voor gunnen op waarde, de prijs-kwaliteitverhouding (P/Q) en het hanteren van een vaste prijs (beauty contest) geldt het omgekeerde; deze methoden komen samen voor in 23

Ouders geven aan  een dip in de relatie te ervaren op twee momenten: als je net ouders bent geworden en  als de kinderen in de puberteit zitten.  .. - Het NJi ondervroeg 67