• No results found

De doeltreffendheid van de voorlichting sexting en grooming : een onderzoek naar de doeltreffendheid van de voorlichtingsles sexting en grooming voor leerlingen tussen de 11 en 14 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van de voorlichting sexting en grooming : een onderzoek naar de doeltreffendheid van de voorlichtingsles sexting en grooming voor leerlingen tussen de 11 en 14 jaar"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

MASTER FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK

2014-2015

De doeltreffendheid van de voorlichting Sexting en Grooming.

Een onderzoek naar de doeltreffendheid van de voorlichtingsles Sexting en Grooming voor

leerlingen tussen de 11 en 14 jaar.

Lisanne Min 6070043

Begeleiding: mw. dr. C.S. Zwiep

Tweede beoordelaar: mw. dr. I.B. Wissink

Aantal woorden: 9133

Amsterdam, Juli 2015

(2)

2 Inhoudsopgave

Abstract

Blz. 3

1.Inleiding

Blz. 4

Seksualiteit, seksuele gezondheid en seksuele risico’s

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Sociale media

Sexting

Grooming

Voorlichting van de organisatie

2.Onderzoeksmethoden

Blz. 12

Participanten

Procedure

Meetinstrument

Data-analyse

3.Resultaten

Blz. 16

Gemiddelde scores op alle items

Kennis

Attitude

Vaardigheden

Samenhang

4.Discussie

Blz. 20

Conclusie en Discussie

Beperkingen en Aanbevelingen

5.Referentie

Blz. 26

Bijlage 1. Enquête

(3)

3 Abstract

The aim of this study was to examine if the ‘Sexting and grooming’ education lesson for students in the age of 11 till 14, reached its goals. After the lesson, the participants (N = 183, mean age: 13.4) completed a questionnaire about the lesson and the subjects around sexting, grooming and social media. The students’ own evaluations of the effects of the lesson on their knowledge, attitudes and skills were examined. Also the difference between different educational levels and gender groups in the mean scores on the scales of knowledge, attitude and skills were examined. Results showed that the students reported a mild increase on the scales knowledge, attitude and skills. It was also found that girls reported a significant higher mean score on the scales of attitude and skills. Finally, students with a pre-university educational level reported a significant higher mean score on the scale of skills.

(4)

4 De doeltreffendheid van de voorlichting Sexting en Grooming

De adolescentie is een periode van overgang, waarin zich op verschillende terreinen en in een snel tempo veel ontwikkelingen voordoen. Deze leiden tot nieuwe uitdagingen en nieuwe ontdekkingen voor jongeren. Ze worden steeds zelfbewuster en krijgen meer een eigen identiteit waardoor zij in staat zijn eigen keuzes te maken (de Graaf, 2007). Sommige jongeren beleven deze periode als prettig en zonder veel problemen, terwijl andere jongeren hier meer moeite mee hebben. Ontwikkelingstaken zijn thema’s die typeren voor een bepaalde levensfase (Slot & Spanjaard, 1999). Deze levensfase wordt bepaald door veranderingen op biologisch, psychisch en sociaal gebied. Ontwikkelingstaken moeten worden vervuld aan de hand van toereikende vaardigheden. Deze vaardigheden behoren tot de levensfase waarin iemand verkeert en vragen om specifiek gedrag. Een van de ontwikkelingstaken van jongeren is het ontwikkelen van een gezonde seksuele ontwikkeling en het vormgeven aan intimiteit en seksualiteit (Bos & de Ruyter, 2009).

Seksualiteit, seksuele gezondheid en seksuele risico’s

Seksualiteit omvat het geheel aan gevoelens, gedachten, opvattingen, fantasieën, verlangens en gedragingen die seksueel getint kunnen zijn. Seksualiteit is verbonden met genderrollen, seksuele oriëntatie, seksuele identiteit, intimiteit, plezier, erotiek en voortplanting (WHO, 2010). Hoewel seksualiteit al deze dimensies kan omvatten, worden zij niet allemaal beleefd of uitgedrukt.

Seksualiteit wordt beïnvloed door de interactie van biologische, psychologische, sociale, economische, politieke, culturele, juridische, historische, religieuze en spirituele factoren (WHO, 2006). De seksuele ontwikkeling start in de vroege kinderjaren en zet zich voort in de puberteit en volwassenheid. De meeste kinderen ontwikkelen zich op een seksueel gezonde manier en maken op latere leeftijd

gezonde keuzes (De Graaf, 2007). De belangrijkste beschermende factoren voor een gezonde seksuele ontwikkeling bij jongeren zijn: voldoende kennis, een positieve attitude ten aanzien van

gelijkwaardigheid, respect in relaties, voldoende zelfvertrouwen, positief zelfbeeld, weerbaarheid, onderhandelingsvaardigheden, communicatieve vaardigheden en een warm gezinsklimaat, met openheid, controle, affectie en steun (Blom, Vlugt, & Neef, 2011; Cense, Martens, Maris, Janssen, & de Graaf, 2011). Bij het ondersteunen en bevorderen van de gezonde seksualiteit is het van belang dat deze determinanten in oogschouw worden genomen. Wanneer kinderen en jongeren gaandeweg in hun seksuele ontwikkeling worden uitgerust met kennis, vaardigheden en positieve waarden (attitude) zijn zij in staat om te genieten van hun eigen seksualiteit, veilige en bevredigende relaties aan te gaan en het stelt hen in staat keuzes te maken die de kwaliteit van hun leven verhoogt (WHO, 2010). Dit draagt vervolgens bij aan een gezonde en rechtvaardige samenleving.

Een belangrijk aspect rondom seksualiteit is de seksuele gezondheid. Dit is een met seksualiteit verbonden toestand van fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn. Seksuele gezondheid is dus meer dan alleen de afwezigheid van ziekten, disfunctie of zwakte. Seksuele gezondheid vereist een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties.

(5)

5 Seksuele gezondheid vereist ook het mogen en kunnen aangaan van plezierige en veilige seksuele ervaringen; zonder dwang, discriminatie en geweld (WHO, 2006). Om seksuele gezondheid te bereiken en te behouden, moeten de seksuele rechten van alle personen worden gerespecteerd, beschermd en gerealiseerd (WHO, 2006). Nederland staat bekend om haar positieve uitkomsten in onderzoeken naar de seksuele gezondheid van jongeren (de Graaf, Vanwesenbeeck, & Meijer, 2014). Bij sommige jongeren is de seksuele gezondheid echter in gevaar door het aanwezig zijn van seksuele risico’s. Er is sprake van seksuele risico’s als seksueel gedrag niet veilig, niet vrijwillig, niet prettig of niet gewenst is, of als het de gezondheid, het recht op vrije keuzes en het maatschappelijk functioneren in gevaar brengt (de Graaf et al., 2005; de Graaf, 2007). Bij het aanwezig zijn van seksuele risico’s is de kans op het ontstaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag vergroot.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren houdt in dat seksueel gedrag over de grens van één van de betrokkenen gaat. Daarbij wordt een kind of jongere gedwongen, overgehaald, verleid, gemanipuleerd, gechanteerd of verplicht om seksuele handelingen uit te voeren, te zien, te ondergaan of toe te staan die hij of zij niet wil of waar hij of zij nog niet aan toe is (de Haas, 2012). Seksueel grensoverschrijdende gedragingen kunnen variëren van ongewenste seksuele opmerkingen, ongepaste aanrakingen of gedrag niet aangepast aan de context, tot gedwongen penetratie en groepsverkrachting. Respectievelijk 11 % van de meisjes en 31 % van de jongens heeft in zijn of haar leven fysieke seksuele grensoverschrijding meegemaakt (de Haas, 2012). Een vorm van seksueel

grensoverschrijdend gedrag is online seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit is door de opkomst en populariteit van het internet en sociale media onder jongeren ontstaan.

Sociale media

Jongeren gebruiken de laatste jaren steeds vaker sociale media en chatboxen als communicatiemiddel (de Smet & Mahjoub, 2008). Sociale media zijn alle internettoepassingen waarop je met anderen contact kunt hebben en berichtjes, foto’s en video’s kunt delen (JGZ, 2012). Nederlandse jongeren gebruiken in vergelijking tot andere jongeren in Europa veel sociale media. Bijna 93 procent van de Nederlandse jongeren is actief op sociale media (Beyens & Eggemont, 2014). De digitale sociale media sluiten goed aan bij de ontwikkelingstaken van oudere kinderen

(Valkenburg, Schouten, & Peter, 2005). Een van de belangrijkste ontwikkelingstaken van een jongere is het loskomen van de ouders en een nieuwe volwassen identiteit ontwikkelen. Om dat volwassen identiteit te krijgen moeten veel nieuwe rollen worden aangeleerd en geoefend. Dit proces vindt voornamelijk plaats door interactie met leeftijdsgenoten. Via de sociale media kunnen jongeren communiceren, ervaringen delen en gedachte en meningen uit wisselen. Ook op het gebied van de seksuele ontwikkeling sluit de sociale media goed aan bij de ontwikkelingstaken van jongeren (Beyens & Eggermont, 2014). Het is een moderne manier om contacten en relaties aan te gaan en jongeren

(6)

6 kunnen door online seksuele activiteiten, zoals het bezoeken van seksueel getinte websites of het zoeken naar seksueel gerelateerd informatie, seksueel experimenteren. Dit is belangrijk en gezond gedrag in de ontwikkeling van de jongere en draagt daarnaast bij aan de zoektocht van hun eigen seksuele identiteit (CcaM, 2013; Koyama, Corliss, & Santelli, 2009).Voor sommige jongeren is de seksuele ontwikkeling in gevaar door het aanwezig zijn van online seksuele risico’s (Valkenburg & Peter, 2009). Uit onderzoek blijkt dat online seksueel risicogedrag zich beperkt tot een kleine groep jongeren maar daarnaast toeneemt (CcaM, 2013). Over het algemeen hebben lager opgeleide jongeren vaker een nare ervaring met seksualiteit via sociale media dan hoger opgeleide jongeren. Voor jongens is het risico lager om slachtoffer te worden van online seksueel grensoverschrijdend gedrag en hoger om dader hiervan te zijn (de Graaf, Kruijer, Acker, & Meijer, 2012). Andere groepen die meer risico lopen op het ervaren van online seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn jongeren die in een relatie zitten met een groot leeftijdsverschil, met een gedragsstoornis, die opgroeien in een instabiele thuissituatie, met een negatief zelfbeeld en/of weinig zelfvertrouwen of met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking (de Graaf et al., 2012; Movisie, 2011). De gevolgen van online seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen een negatieve invloed hebben op meerdere aspecten van de verdere ontwikkeling van jongeren en dus op de gehele seksuele gezondheid (Livingstone & Haddon, 2009; Livingstone & Helsper, 2009). Jongeren die zich bewust zijn van de risico’s op sociale media, reageren minder impulsief, geven minder snel antwoord op seksueel getinte vragen en laten ook minder snel iets zien voor de webcam (Livingstone & Helsper, 2009). De meest besproken termen betreffende online seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn sexting en grooming. In de volgende paragrafen zal hier verder op worden ingegaan.

Sexting

Sexting is het sturen van seksueel gerelateerde foto’s en/of berichten via telefoon of sociale media (Ringrose, Gill, Livingstone, & Harvery, 2012). Hierbij gaat het om foto’s waarop je (deels) naakt of in lingerie/ondergoed te zien bent. Sexting onder de 18 jaar is strafbaar omdat het valt onder het verspreiden van kinderporno. Toch krijgen jongeren regelmatig seksueel getinte vragen via internet door zowel bekenden als onbekenden. Zo geeft 83 % van de meisjes en bijna driekwart van de jongens aan wel eens seksueel getinte vragen te ontvangen van anderen. Slechts een derde van hen geeft hierop een reactie. Verzoeken tot seksuele handelingen voor de webcam komen voor bij ongeveer de helft van de meisjes, waarvan 11 % op het verzoek ingaat. Aan 40% van de jongens wordt dat gevraagd, van wie een derde op het verzoek ingaat (de Graaf & Vanwesenbeeck, 2006). Daarnaast geeft een klein deel van de jongeren aan (mogelijk) gefilmd te zijn (Bovenkerk & van San, 2011). De gevolgen van sexting kunnen schadelijk zijn voor een jongere (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Indien de intieme foto wordt verzonden naar anderen of openbaar gedeeld voelt het slachtoffer zich vaak

vernederd. Wanneer een foto eenmaal op het internet gezet is, is het niet mogelijk deze te verwijderen. Hierdoor zal de desbetreffende persoon op de foto, de gevolgen hiervan de rest van zijn of haar leven

(7)

7 ervaren (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Ook kan het zo zijn dat het slachtoffer wordt gechanteerd met het mogelijk openbaar maken van de foto’s. Sexting valt onder het verspreiden van kinderporno. Hierdoor is sexting onder de 18 jaar strafbaar.

Grooming

Grooming is het proces waarbij een persoon handelingen uitvoert die doelbewust en middels ICT zijn ondernomen, teneinde vriendschap te sluiten of een emotionele band aan te gaan met een kind of jongere om het voor te bereiden op seksuele activiteit of seksuele uitbuiting (Craven, Brow, & Gilchrist, 2006). Uit onderzoek van Pardoen en Pijpers (2006) komt naar voren dat 42 procent van de jongeren wel eens een afspraakje heeft gemaakt met een persoon die zij hebben leren kennen via het internet. Hiervan blijkt een op de tien jongeren tijdens het afspraakje onder dwang seksuele

handelingen te hebben uitgevoerd (de Graaf & Vanwesenbeeck, 2006; Pardoen & Pijpers, 2006). De gevolgen van grooming kunnen schadelijk zijn voor de seksuele ontwikkeling en seksuele gezondheid van jongeren en daarmee voor de algehele ontwikkeling (Craven, Brow, & Gilchrist, 2006).

Voorlichting van de organisatie Qpido

Hoewel de meerderheid van de jongeren voorzorgsmaatregelen toepast op het internet en zich bewust is van de gevaren rondom sociale media en sexting en grooming, krijgt een aantal jongeren te maken met de seksuele risico’s van sociale media. De gevolgen hiervan zijn niet te overzien. Jongeren moeten kortom bewust worden gemaakt van de gevaren rondom sociale media en sexting en grooming en hoe zij hier het best mee kunnen omgaan. Dit is de reden dat Qpido de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’ heeft ontwikkeld, die jongeren bewust moet maken van de gevaren van sociale media. Qpido is het seksespecifieke expertisecentrum van Spirit en richt zich op Amsterdamse jongeren tussen de 12 en 23 jaar. Het belangrijkste doel van Qpido is dat kinderen seksueel weerbaar zijn, geen seksueel risicogedrag vertonen en geen dader of slachtoffer worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hiermee hoopt Qpido een bijdrage te kunnen leveren aan het voorkomen van seksuele dwang en uitbuiting, seksueel geweld, loverboyproblematiek en mensenhandel. Met deze missie sluit Qpido aan bij het uitgangspunt van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2006).

De voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’ richt zich op kinderen en jeugdigen in de leeftijd van 11 t/m 14 jaar (groep 8 basisonderwijs en groepen 1 en 2 van het voortgezet onderwijs), ouders en professionals (docenten en hulpverleners). Deze voorlichtingsles is gebaseerd op de Reasoned action approach (theorie van gepland en beredeneerd gedrag) (zie figuur 1.) (Ajzen & Fishbein, 2010).

(8)

8

Figuur 1. Theorie van beredeneerd en gepland gedrag (Ajzen & Fishbein, 2010)

Op dit moment is de Theorie van gepland en beredeneerd gedrag (TPB) een veelgebruikt model om gedragsdeterminanten vast te stellen (Ajzen & Fishbein, 2010). Deze theorie stelt dat ‘intentie’ de direct verklarende determinant is van gedrag. Intentie wordt beïnvloed door de

determinanten ‘attitude’, ‘subjectieve norm’ en ‘waargenomen gedragscontrole’ (Ajzen & Fishbein, 2010).

De voorlichtingsles wordt daarnaast in een aangepaste vorm aangeboden aan ouders en professionals. De doelen van deze voorlichtingsles voor ouders en professionals zijn: kennis vergaren ten aanzien van sexting en grooming, seksueel grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van sociale media bij kinderen leren herkennen en hen hierin kunnen ondersteunen. Uit onderzoek blijkt dat communiceren over de risico’s rondom seksueel gedrag (dus ook op het internet) en het bespreekbaar maken van de seksuele ontwikkeling door ouders een voorspeller is voor seksueel gezond gedrag (Zwiep, 2008). Daarnaast vertonen jongeren minder seksueel risicogedrag wanneer zij meer tevreden zijn over de relatie met ouders of wanneer zij meer steun, betrokkenheid bij school of positieve communicatiestijlen van de ouders ervaren (de Graaf et al., 2005). Ook heeft de mate van het ervaren van ondersteuning in de opvoeding een positieve invloed op de seksuele interactie van jongeren. Wanneer dit in de voorlichtingen naar ouders duidelijk wordt gemaakt, weten zij dat communicatie rondom deze onderwerpen van belang is.

Met de voorlichting Sexting en Grooming voor leerlingen wilt Qpido kennis, een

bewustwording van attitude en vaardigheden rondom sociale media en sexting en grooming creëren om zo seksueel gezond gedrag op sociale media te handhaven en/of te bevorderen.

Seksueel gezond gedrag is gedrag dat niet schadelijk is voor het eigen lichaam of psychosociaal welzijn (WHO, 2010). Of een jongere seksueel gezond gedrag met betrekking tot sociale media vertoont is afhankelijk van meerdere aspecten. Dit kan duidelijk worden gemaakt aan de hand van het seksuele interactiecompetentie model (Vanwesenbeeck, Zessenz, Ingham, Jaramazoviĉ, & Stevens, 1999). Het seksuele interactiecompetentie model stelt dat een gezonde seksuele

Attitude

Subjectieve vorm

Waargenomen gedragscontrole

(9)

9 ontwikkeling, in dit geval ten aanzien van sociale media, afhankelijk is van de intermediërende

context, de achtergrondkenmerken, de seksuele interactiecompetentie en de actuele context

(Vanwesenbeeck, Zessenz, Ingham, Jaramazoviĉ, & Stevens, 1999). De te beïnvloeden factoren kennis en attitude zijn kenmerkend voor de intermediërende context. Een gebrek aan kennis over seksualiteit en seksuele risico’s ten aanzien van sociale media hangt samen met een minder goede seksuele interactiecompetentie (de Graaf, Meijer, Poelman, & Vanwesenbeeck, 2005). Jongeren die seksueel risicogedrag vertonen, hebben daarnaast een beperkte kennis over de risico’s omtrent seksueel gedrag en seksuele gezondheid. Attitudes zijn opvattingen over en waarderingen van voor- en nadelen van het gedrag (de Graaf, Kruijer, Acker, & Meijer, 2012). Deze attitudes zijn aangeleerd, worden beïnvloed door kennis en beïnvloeden op hun beurt weer het gedrag (Mowan & Minor, 1998). Jongeren die bijvoorbeeld een positieve attitude hebben ten aanzien van seksueel gerelateerd gedrag op sociale media, vertonen hier meer grensoverschrijdend gedrag (de Bruijn, Burrie, & Van Wel, 2006).

Wanneer de factoren kennis en attitude vergroot en onduidelijkheden verhelderd worden, zullen deze van positieve invloed zijn op de seksuele interactiecompetentie en indirect op de actuele context. Hiermee wordt de seksuele interactiecompetentie positief beïnvloed en de gezonde seksuele ontwikkeling bevorderd. Het risico op het ontstaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag (ten aanzien van sexting en grooming) wordt daardoor verkleind. Wel moet worden opgemerkt dat

jongeren zich niet automatisch gezond gedragen met de juiste kennis over seksueel gezond gedrag ten aanzien van sociale media, maar een goede inschatting van het eigen risico is wel een voorwaarde voor gedragsverandering (Brug, Assema, & Lechner, 2007). Hierdoor is het van belang dat de leerlingen zich worden bewust gemaakt van hun eigen houding tegenover sociale media. Door te focussen op specifieke voor- en nadelen van sociale media kan de attitude worden veranderd (Koning et al., 2010; O’Keefe, 2002). Een verandering in attitude kan eveneens optreden als gevolg van overredende communicatie. Daarbij moeten de argumenten aansluiten bij de belevingswereld, refereren aan korte termijn uitkomsten en gebaseerd zijn op duidelijke causale verbanden tussen het gedrag en de voor- en nadelen hiervan (O'Keefe, 2002).

Een belangrijk aspect van de seksuele interactie is het kunnen herkennen en stellen van grenzen en wensen met betrekking tot seksueel gerelateerd gedrag (Vanwesenbeeck et. al., 1999). Dit gebeurt aan de hand van het aanleren van vaardigheden. Ondanks dat vaardigheden niet expliciet worden benadrukt als determinant in dit model, geeft het model wel zicht op de vaardigheden die jongeren nodig hebben om indirecte, subtiele en/of non-verbale communicatie uitingen van seksuele wensen en grenzen op te pikken. Jongeren leren in interactie wensen en grenzen van anderen adequaat te interpreteren, hierover te communiceren en deze te respecteren (Vanwesenbeeck, et al., 1999). Het aanleren en vergroten van vaardigheden ten aanzien van de risico’s van sociale media zijn van belang in het bereiken van seksueel gezond gedrag (WHO, 2010). Wanneer leerlingen hun grenzen en wensen van zichzelf en andere ten aanzien van seksueel gedrag op sociale media leren herkennen en

(10)

10 en grooming voorkomen (de Graaf, et al., 2007; de Graaf, Kruijer, Acker, & Meijer, 2012). Door seksueel gezond gedrag met betrekking tot sociale media als uitgangspunt in dit model te nemen kan via de te beïnvloedbare determinanten als opgesteld in het oorspronkelijke model, worden nagegaan of deze worden bereikt (model 2). De uiteindelijk te bereiken seksuele gezondheid is in dit model

aangevuld met determinanten die volgens het WHO (2010) van belang zijn bij het ontwikkelen

hiervan. De te beïnvloeden determinanten kennis, attitude en vaardigheden worden meegenomen in dit onderzoek

Model 2. Aangepast model voor seksuele gezondheid (Vanwesenbeeck, Zessenz, Ingham, Jaramazoviĉ, & Stevens, 1999)

Op dit moment is er nog geen onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid van de voorlichting over ‘Sexting en Grooming’ van Qpido. De lessen zijn inmiddels op 27 verschillende scholen in Amsterdam gegeven en lopen al een jaar. Het is daarom van belang om te onderzoeken of de voorlichtingslessen ‘Sexting en Grooming’ volgens de leerlingen zelf bijdragen aan het bewust worden van en leren omgaan met de risico’s rondom sociale media, sexting en grooming. Dit omdat een doeltreffende preventie van belang is voor het ontwikkelen van een gezonde seksualiteit en voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. Dit doeltreffendheidsonderzoek kan daarnaast van meerwaarde zijn voor de verdere ontwikkeling van de voorlichtingslessen en vervolg onderzoek.

Achtergrondkenmerken

-Gezinsklimaat -Sociale integratie -Seksuele vorming

Intermediërende context -Kennis over seksuele risico’s van sociale media

-Attitudes m.b.t. risico’s van sociale media

-Gevoelens

-Betekenissen en motieven t.a.v. seks, gender, relaties en risico’s

Seksuele interactiecompetentie

-Communiceren met partner -Controle in seksuele relaties -Zelfverzekerdheid

-Vaardigheden m.b.t. stellen van grenzen en veiligheid op sociale media

Actuele context

-Risicovolle partner(s) -Risicogedrag -Risicosituaties

Uitkomsten: Seksuele gezondheid -Seksueel gezond gedrag m.b.t sociale media.

-Positief seksueel zelfbeeld -Gelijkwaardigheid en

vrijwilligheid in seksuele relaties -Kennis hebben over seksualiteit

(11)

11 De vraagstelling die hierbij centraal staat is: In hoeverre is de voorlichtingsles voor leerlingen doeltreffend? Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de volgende subvragen:

1.In hoeverre geven de leerlingen zelf aan meer kennis te hebben ten aanzien van de onderwerpen sexting en grooming drie maanden na de voorlichtingsles?

2.In hoeverre geven de leerlingen zelf aan zich meer bewust te zijn van hun attitude en gedrag ten aanzien van sexting en grooming drie maanden na de voorlichtingsles?

3. In hoeverre geven de leerlingen zelf aan vaardigheden te hebben ontwikkeld ten aanzien van de risico’s van sociale media drie maanden na de voorlichtingsles?

Er zal naast de geformuleerde subvragen, speciale aandacht uitgaan naar de vraag of er sprake is van verschillen tussen leerlingen in de mate waarin zij aangeven meer kennis te hebben, bewust te zijn van hun attitude en gedrag en vaardigheden te hebben ontwikkeld drie maanden na de

voorlichtingsles. Daarnaast zal ook worden onderzocht of kennis, attitude en vaardigheden samenhangen zoals omschreven in het seksuele interactie competentiemodel (Vanwesenbeeck, Zessens, Ingham, Jarmazoviĉ, & Stevens, 1999).

Doeltreffendheidsonderzoek gaat volgens de effectladder van Van Yperen & Veerman (2008), of de interventie de gestelde doelen of gewenste veranderingen heeft bereikt. Belangrijk is hierbij dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van de interventie, omdat dit alleen mogelijk is wanneer de experimentele groep met een controle groep wordt vergeleken (Stouwe, Asscher, & Stams, 2013). Pas dan kunnen de gewenste veranderingen die optreden na de inzet van de interventie ook daadwerkelijk aan de interventie worden toegeschreven.

De verwachting is dat deze voorlichting mogelijk doeltreffend is. Deze verwachting is tot stand gekomen aan de hand van het seksuele interactiecompetentie model, dat kader biedt voor dit onderzoek. Dit model is gebruikt in de soortgelijke interventies Let’s talk en Girls talk, waarvan bewezen is dat zij doeltreffend zijn (Höing & Mouthaan, 2007; Höing, 2008). De voorlichting sexting en grooming richt zich op dezelfde beïnvloedbare determinanten die seksueel gezond gedrag

voorspellen als deze – door de erkenningscommissie van het Nederlands Jeugdinstituut – erkende interventies. Daarnaast komen de werkzame elementen van de inhoud, die gebruikt worden in de voorlichtingsles sexting en grooming grotendeels overeen met die van de voorlichtingen Let’s talk en Girls talk (Erkenningscommissie interventies, 2015; Vanwesenbeeck, Zessenz, Ingham, Jaramazoviĉ, & Stevens, 1999).

(12)

12 Onderzoeksmethode

Participanten

In totaal hebben 183 leerlingen met een gemiddelde leeftijd van 13.4 jaar (SD = 0.59) aan het onderzoek mee gedaan. Van deze groep was 50.6% jongen met een gemiddelde leeftijd van 13.56 jaar (SD = 0.61) en 49.4% meisje met een gemiddelde van 13.33 jaar (SD = 0.56). In tabel 1 staat

weergegeven hoe de etniciteit onder de leerlingen is verdeeld. Tabel 1.Etniciteit leerlingen

Etniciteit % leerlingen Nederlands 4.8 Marokkaans 58.7 Surinaams 3 Turks 18 Egyptisch 3.6 Afghaans 1.2 Antilliaans 0.6 Anders 10.2 Totaal 100

Van alle leerlingen volgde 80.8% zijn of haar opleiding op het Comenius Lyceum en 19.2% op de Bredero mavo school. Tabel 2 geeft een overzicht van het opleidingsniveau van de respondenten.

Tabel 2.Opleidingsniveau leerlingen

Procedure

Voor dit onderzoek zijn er vijf scholen binnen Amsterdam benaderd die via Qpido de

voorlichtingslessen ‘Sexting en Grooming’ hebben gehad. Van de vijf scholen zijn er twee scholen die wilden meewerken aan het onderzoek; Het Comenius lyceum en de Bredero mavo school. De overige drie scholen gaven aan dat het afnemen van enquêtes niet in te plannen viel. In totaal zijn er bij de twee scholen die wilden meewerken, acht brugklassen geweest waarbij de enquêtes zijn afgenomen. Het meetmoment vond drie maanden na het volgen van de voorlichting plaats. De leerlingen werden bij het begin van hun lesuur kort geïntroduceerd met het onderzoek. Er werd nadrukkelijk gevraagd de enquêtes zo volledig en eerlijk mogelijk te beantwoorden. Onder toeziend oog van de onderzoeker

Huidig opleidingsniveau % leerlingen

Vmbo 19.2

Havo 12.1

Havo/Vwo 52.2

Vwo 16.5

(13)

13 werd er op gelet dat de leerlingen niet onderling zouden overleggen. Mochten de leerlingen tijdens de enquête vragen hebben over het onderzoek dan konden deze aan de onderzoeker worden gesteld. Inhoudelijk werd er geen antwoord gegeven omdat dit de resultaten kon beïnvloeden. De leerlingen die de voorlichtingsles niet hadden gevolgd doordat zij niet aanwezig waren, hebben de enquête niet ingevuld. Bij het inleveren van de enquêtes werd door de onderzoeker gecontroleerd of alle vragen waren ingevuld.

Meetinstrument

De data zijn verkregen aan de hand van een zelf geconstrueerde vragenlijst op basis van bestaande literatuur (Baadra, Goede, & Kalmijn, 2007) (Bijlage 3.). Op grond van deze informatie heeft de constructie van de schalen en enquêtevragen plaatsgevonden. Daarnaast is er voor de vragenlijst gebruik gemaakt van voorbeelden uit de evaluatieformulieren die worden gebruikt bij een andere voorlichtingsles van Qpido; ‘Liefde is...’. Uit deze evaluaties, die direct na de voorlichtingsles door de leerlingen zijn ingevuld, kwam naar voren dat veel leerlingen moeite hadden met het begrijpen van de vragen en specifieke woorden. Dit kan mogelijk te maken hebben met het feit dat veel

leerlingen een niet-Nederlandse achtergrond hebben in het ouderlijk gezin en het overgrote deel van de leerlingen een vmbo opleiding volgde. Daarnaast werden ze vaak onvolledig of niet ingevuld. Dit maakte dat de resultaten van de evaluaties vaak onbetrouwbaar waren. Daarom is er in dit onderzoek gekozen voor een zo duidelijk en simpel mogelijke taal en zinsconstructies voor de vragen van de enquête. Ook is er gekozen voor zoveel mogelijk gesloten vragen waardoor de leerlingen niet hoeven terug te vallen op hun schrijfvaardigheden. Door het toevoegen kennisvragen rondom de onderwerpen sociale media, sexting en grooming, kon worden nagegaan of de mate waarin leerlingen aangaven meer kennis te hebben opgedaan ook daadwerkelijk meer kennisvragen correct hadden beantwoord. Zo kon sociale wenselijkheid voor deze schaal worden uitgesloten. De vragenlijst is door de leerlingen in de klas, onder supervisie van de onderzoeker ingevuld. Hierdoor kon worden gecontroleerd of de vragenlijsten volledig werden ingevuld en of er serieus mee aan de slag werd gegaan. De vragenlijst voor leerlingen moest het doelmatigheid meten van de voorlichtingsles door te vragen naar kennis, attitude en vaardigheden over de onderwerpen die aan bod zijn gekomen in de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’. Na constructie zijn de schalen en de enquête, ter beoordeling van de inhouds- en begripsvaliditeit, voorgelegd aan een groep van deskundigen bestaande uit een onderzoeker, twee forensisch orthopedagogen en een methodoloog. Er is geen pilot uitgezet.

De enquête bestond uit vijf delen. Het algemene deel bevatte vragen over socio-demografische gegevens en opleidingsniveau. In het tweede deel waren er 16 vragen geformuleerd die betrekking hadden op verandering in kennis, attitude en vaardigheden ten aanzien van sexting, grooming en sociale media. Deze waren als volgt onderverdeeld:

(14)

14 Kennis

Deze schaal bestond uit de items 2, 4, 6, 9 en 15. Voorbeelden van vragen op deze schaal zijn: ‘door de voorlichting weet ik wat sexting en grooming is’ of ‘door de voorlichting weet ik dat sexting onder de 18 strafbaar is’.

Attitude

Deze schaal bestond uit de items 1, 3, 5, 8 en 12. Voorbeelden van vragen op deze schaal zijn: ‘Door de voorlichting ben ik negatiever gaan denken over sociale media’ of ‘Door de voorlichting ben ik gaan nadenken over de gevaren van internet’.

Vaardigheden

Op deze schaal zijn de items 7, 10, 11, 13, 14 en 16 onderverdeeld. Hierbij zijn de items 7, 10, 11, 13 en 14 gehercodeerd. Voorbeelden van vragen op deze schaal zijn: Door de voorlichting chat ik soms nog steeds met mensen die ik niet ken’ of ‘door de voorlichting zal ik nog steeds met iemand afspreken die ik niet ken’.

Voor het beantwoorden van de vragen is gebruik gemaakt van een 6 punts-Likertschaal. Waar 1 stond voor ‘klopt helemaal niet’ en 6 voor ‘klopt helemaal’. De keus voor een zes-puntsschaal is terug te voeren op het feit dat onderzoekstechnisch een beter onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende waarderingen dan op een drie- of vijfpuntsschaal. Bij het gebruik van een drie- of vijfpuntsschaal is de kans groot dat vaak de neutrale midden categorie wordt gekozen. Bovendien worden op een vijfpuntsschaal de extremen zeer weinig gebruikt (van Oers, 2004). Het derde deel bestond uit kennisvragen. Deze diende ter controle om na te gaan of de gerapporteerde scores op de schaal kennis corresponderen met de gerapporteerde scores op de kennis vragen. Zo kon worden nagegaan of de leerlingen daadwerkelijk kennis bevatten over de onderwerpen sociale media, sexting en grooming. De leerlingen konden voor de kennisvragen kiezen uit de opties ‘klopt’, ‘klopt niet’ of ‘weet ik niet’. Hierbij zijn de items 1, 3, 4, 6, 9, 10, 13 en 15 gehercodeerd. Vervolgens zijn er in het derde deel van de enquête negen vragen uitgezet – drie vragen over kennis (items 4, 5 en 8), drie vragen over houding (items 1, 2 en 3) en twee vragen over vaardigheden (items 6 en 7) – waarin de leerlingen aan konden geven wat zij in een bepaalde situatie zouden doen en wat zij al wisten en/of geleerd hebben. In item 9 konden zij aangeven wat zij van de voorlichting vonden. Bij het

beantwoorden van deze 9 items hadden zij de keuze uit 3 tot 6 uitgeschreven antwoordopties.

Data analyse

Aan de hand van SPSS 20.0 zijn de verkregen data van de vragenlijsten geanalyseerd. Allereerst is gecontroleerd of de data normaal verdeeld waren. Indien er geen sprake zou zijn van een normale verdeling dan zouden de analyses worden voortgezet met non-parametrische toetsen. Dit werd getoetst aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov toets. Uit deze toets bleken de data niet normaal verdeeld te zijn. De analyses zijn vervolgens voortgezet aan de hand van non-parametrische toetsen.

(15)

15 Vervolgens zijn er descriptieve analyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verdeling van

kenmerken van de leerlingen, welk percentage van de respondenten de enquête volledig had ingevuld en hoe de verdeling in antwoorden zich kenmerkte. Vervolgens is er een factor analyse uitgevoerd om te kijken of de vragen van het eerste deel konden worden samengevoegd tot schalen die de

determinanten kennis, attitude en vaardigheden zouden meten. Een schaal is een groep van items die hetzelfde moeten meten (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012). Voor het bepalen van de betrouwbaarheid van de schalen in de vragenlijst is per schaal de interne consistentie berekend aan de hand van de ‘Cronbach’s alfa’ (Swanborn, 1994). Een schaal moet tenminste een waarde van boven de α = .70 hebben om als betrouwbaar te mogen worden beschouwd (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012).

In tabel 4. zijn de cronbachs alfa’s weergeven voor de drie verschillende schalen. De waarden variëren van α = .66 tot α = .79.

Tabel 3. Betrouwbaarheid van de itemschalen

Variabele n items α

Kennis 4 0.67

Attitude 5 0.79

Vaardigheden 4 0.66

Totaal 13

De itemschalen laten een redelijk tot goede betrouwbaarheid zien. De itemschalen voor de variabele ‘attitude’ laat een alfa coëfficiënt zien van .79 Met de verwijdering van één of meerdere items was de betrouwbaarheid van deze itemschaal niet te verhogen. Volgens Brace, Kemp en Snelgar (2012) is deze schaal als betrouwbaar te beschouwen. De itemschaal voor de variabele ‘kennis’(α = .67) had een cronbach’s alfa van .65. Door item 6 weg te laten is deze verhoogd naar α = .67. De itemschaal ‘vaardigheden’ heeft na het weglaten van item 10 en 14 een cronbach’s alfa van .66. De alfa coëfficiënten zijn weliswaar lager dan .70, maar de hoogte wordt als acceptabel beschouwd (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012).

Om antwoord te kunnen geven op de eerste deelvraag zijn de gerapporteerde gemiddelden door de leerlingen berekend voor de itemschaal ‘kennis’. Dit is gedaan aan de hand van descriptieve analyses. Daarnaast zijn descriptieve statistieken berekend van de items in het vierde deel van de enquête, die betrekking hadden op de kennis van de leerlingen. Om na te gaan of gerapporteerde gemiddelden op de itemschaal ‘kennis’ samenhing met de gemiddelde score voor de kennisvragen van deel twee in de enquête, is een Spearman’s Rho uitgevoerd. Zo kon worden gecontroleerd of de vragen die gericht waren op een af- of toename in kennis, waarheidsgetrouw door de leerlingen waren

ingevuld.

Voor beantwoording van de tweede deelvraag zijn de gerapporteerde gemiddelden door de leerlingen, aan de hand van descriptieve analyses berekend voor de itemschaal ‘attitude’. Deze analyses zijn ook gebruikt voor het beschrijven van de verdeling in antwoorden op de items in deel vier van de enquête, die betrekking hadden op de attitude van de leerlingen.

(16)

16 Voor het beantwoorden van de laatste deelvraag zijn dezelfde analyses uitgevoerd als voor de tweede deelvraag. Het verschil hier is alleen dat de analyses betrekking hadden op de itemschaal ‘vaardigheden’ en de items in deel vier van de enquête met betrekking tot de vaardigheden van de leerlingen.

Door het gebruiken van de Kruskal Wallis toets met Bonferroni correctie werden de

gemiddelde scores op alle drie de schalen vergeleken voor elk opleidingsniveau en geslacht. Hieruit kon worden opgemaakt of er een verschil was tussen de verschillende niveaus en geslacht en de gemiddelde scores van de schalen. Aan de hand van het uitvoeren van een Spearman’s Rho is daarnaast gekeken of alle drie de itemschalen onderling samenhingen. In het onderzoek werden p-waarden van p < .05 (tweezijdig) beschreven als significant.

Resultaten

Allereerst zal worden gekeken naar wat de leerlingen gemiddeld scoren op alle items van het eerste deel van de enquête, waarbij de score 1 staat voor ‘klopt helemaal niet’ en waar de score 6 staat voor ‘klopt helemaal’. Hierin zullen de scores voor de verschillende geslachten en niveaus worden beschreven. Vervolgens zullen per deelvraag de resultaten worden beschreven. Tot slot zal worden besproken hoe de samenhang tussen de schalen zich definieert.

Gemiddelde scores voor alle items

Van in totaal 182 leerlingen zijn de gemiddelde gerapporteerde scores op alle items van het eerste deel van de enquête bekend. De vragen hebben betrekking op de aspecten rondom ‘kennis’, ‘attitude’ en ‘vaardigheden’ ten aanzien van de voorlichtingslessen ‘Sexting en Grooming’. De resultaten zijn als volgt verdeeld (tabel 3):

Tabel 4. Gemiddelde scores M van leerlingen op alle items

n Min. Max. M SD Geslacht Jongens en meisjes 182 1.19 5.31 4.00 0.72 Jongens 88 1.81 5.19 3.82 0.78 Meisjes 86 1.19 5.31 4.20 0.62 Niveau Vmbo 35 2.19 4.88 3.92 0.64 Havo 22 2.00 4.88 3.94 0.64 Havo/Vwo 95 1.19 5.31 3.92 0.79 Vwo 30 3.44 5.13 4.42 0.48

(17)

17 De resultaten laten zien dat de gemiddelde scores op alle items en voor alle leerlingen M= 4 is. Dit betekent dat de leerlingen gemiddeld aangeven ‘een beetje’ meer kennis, attitude en vaardigheden, met betrekking tot het sociale media, sexting en grooming, bezitten na het volgen van de

voorlichtingsles.

De meisjes (M = 4.20) scoren een significant (p = .001) hoger gemiddelde dan de jongens (M = 3.82). Zij geven aan gemiddeld significant meer kennis, attitude en vaardigheden te hebben opgedaan dan de jongens. Daarnaast is de gemiddelde score voor de leerlingen op het vwo (M = 4.42)

significant (p = .005) hoger dan de gemiddelde scores voor de leerlingen op het vmbo (M = 3.92), havo (M = 3.94) en havo/vwo (M = 3.92). Leerlingen van het vwo geven aan gemiddeld significant meer kennis, attitude en vaardigheden te hebben opgedaan dan de leerlingen van het vmbo, havo en havo/vwo.

Kennis

Op de schaal ‘kennis’ wordt een gemiddelde gescoord van M = 4.2. De jongens scoren op deze schaal een gemiddelde van M = 4.09 en de meisjes een gemiddelde van M = 4.36. De meisjes geven aan meer kennis te hebben verkregen over de onderwerpen rondom sociale media, sexting en grooming, na het volgen van de voorlichtingsles dan de jongens. Dit verschil was niet significant (p = .237). Voor de verschillende niveaus variëren de resultaten. De laagste score wordt gevonden voor de leerlingen op havo-niveau met een gemiddelde van M = 3.84. De hoogste score wordt gevonden voor de leerlingen op vwo-niveau met een gemiddelde van M = 4.54. De leerlingen van het vwo en vmbo gaven aan gemiddeld meer kennis te hebben opgedaan door de voorlichtingsles dan leerlingen van het havo en havo/vwo. Ook dit verschil was niet significant. Zie voor een totaal overzicht van de

gemiddeldes van de schaal kennis tabel 5. Daarnaast is gekeken of de itemschaal ‘kennis’ samenhangt met de kennisvragen van het derde deel van de enquête. Het significantie niveau van p = .001 (p < 0.01) geeft aan dat er een samenhang bestaat. Deze samenhang is echter zwak te noemen. Dit geeft aan dat wanneer een leerling op de schaal voor ‘kennis’ een bepaalde score heeft deze samenhangt met de score op de kennisvragen.

Drie vragen in het derde deel van de enquête waren kennis-gerelateerd. De verdeling in antwoorden zag er als volgt uit: Op de vraag wat de leerlingen (N = 173) al wisten over de gevaren van sociale media voor het volgen van de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’ gaf 47% aan weinig hierover te weten, 35.1% gaf aan hier al veel over te weten en 17.2% gaf aan helemaal niks hierover te weten. De vraag wat de leerlingen (N = 174) geleerd hebben van de voorlichtingsles werd door 43.9% beantwoord met ‘een beetje’, door 38.2% met veel, door 10.4% met ‘wel wat maar dat ben ik

vergeten’ en door 7.5% beantwoord met ‘niets’. Ten slotte werd gevraagd hoeveel nieuws de leerlingen (N = 174) geleerd hebben van de voorlichtingsles ten aanzien van de gevaren van sociale media. 51% beantwoordden deze vraag met ‘veel nieuws’, 34.5% gaf aan weinig nieuws te hebben geleerd en 14.4% gaf aan niets nieuws te hebben geleerd. Het grootste gedeelte van de leerlingen had

(18)

18 voor de voorlichting al enige kennis rondom de onderwerpen sexting, grooming en de gevaren van sociale media. Door de voorlichting is er voor de meeste leerlingen een beetje kennis bij gekomen. Dit komt overeen met de gemiddelde scores die zijn gerapporteerd door de leerlingen op de schaal kennis.

Attitude

Op de schaal ‘attitude’ wordt door alle leerlingen een gemiddelde gescoord van M = 4.18. De jongens scoren op deze schaal een gemiddelde van M= 3.84 en de meisjes een gemiddelde van M = 4.5. Meisjes geven aan significant (p = .001) bewuster te zijn van hun gedachten en gevoelens met betrekking tot sociale media, sexting en grooming dan jongens. De gemiddelde scores voor de verschillende niveaus variëren op deze schaal van M = 3.97 tot en met M = 4.73 (Tabel 3.). De leerlingen op vwo-niveau geven gemiddeld de hoogste toename aan, naar aanleiding van de voorlichtingsles. Dit verschil is significant (p = .002). Gevolgd door de leerlingen op havo-niveau, havo/vwo niveau en met de laagste score de leerlingen op vmbo-niveau. Drie vragen in het derde deel van de enquête waren gerelateerd aan attitude ten aanzien van sociale media, sexting en grooming. De antwoordverdeling zag er als volgt uit; Op de vraag wat de leerlingen (N = 179) zouden doen wanneer zij van een klasgenootje een sexy foto van een ander klasgenootje zouden ontvangen beantwoordde 53.6% de foto te wissen, 22.9% gaf aan de foto te wissen en het te melden bij de leraar, 19% zou de foto niet doorsturen maar ook niet wissen en 4.5% zou de foto doorsturen naar een ander klasgenootje. Op de vraag wat de leerlingen (N = 178) zouden doen wanneer een vriendje of vriendinnetje om een sexy foto zou vragen zei 86.5% dat hij of zij zou aangeven dit liever niet zou doen, 10.7% zou de foto pas sturen wanneer zijn of haar vriendje of vriendinnetje er ook één heeft gestuurd en 2.8% gaf aan een sexy foto van zichzelf sturen. Ten slotte werd er gevraagd wat de leerlingen (N = 179) zouden doen als iemand waar zij contact mee hebben op Facebook (profiel, zoals foto’s zien er betrouwbaar en goed uit) na een paar keer chatten vraagt om af te spreken. 56.4% gaf aan hem of haar te

verwijderen, 20.1% zou niet afspreken maar wel blijven chatten, 15.1% zou samen

met een vriend of vriendin naar de afspraak gaan en 8.4% zou afspreken op een openbare plek. Het grootste gedeelte van de leerlingen gaf aan negatief te denken over het doorsturen of maken van een sexy foto en zou dit niet doen. Daarnaast hebben zij voor het grootste gedeelte een negatieve houding ten opzichte van het afspreken met een onbekende. Onduidelijk is of deze negatieve attitude, zoals aangegeven door de jongeren, een gevolg is van de voorlichting.

Vaardigheden

Op de schaal ‘vaardigheden’ worden de hoogste gemiddelde scores behaald voor alle

variabelen. De gemiddelde score voor alle jongeren op deze schaal is een M = 5.05. De jongens scoren op deze schaal een gemiddelde van M = 4.87 en de meisjes een gemiddelde score van M = 5.27. Ook op de schaal voor vaardigheden geven meisjes aan meer vaardigheden te hebben aangeleerd naar aanleiding van de voorlichtingsles dan de jongens. Dit verschil is niet significant. De gemiddelde

(19)

19 scores voor de verschillende opleidingsniveaus variëren op deze schaal van M = 4.91 tot en met M = 5.36. Ook hier scoorden de leerlingen op het vwo-niveau significant (p = .001) het hoogst. Gevolgd door het havo, havo/vwo en als laagste score die voor de leerlingen op vmbo-niveau.

In het derde deel van de enquête zijn er drie vragen gesteld die gerelateerd zijn aan de

vaardigheden rondom sociale media, sexting en grooming. De verdeling in antwoorden kenmerkt zich als volgt; Van de leerlingen (N = 173) gaf 46.2% aan nog nooit een sexy foto te hebben doorgestuurd, 27% heeft wel eens met een onbekende gechat, 17.9 % gaf aan nog nooit met een onbekend iemand te hebben gechat en 8.7% gaf aan wel eens een sexy foto te hebben doorgestuurd, voor het volgen van de voorlichtingsles. 31% van de leerlingen (N = 171) heeft na het volgen van de voorlichtingsles

voorzorgsmaatregelen op sociale media genomen om de gevaren van sociale media te verkleinen, 26.9% gaf aan beter te weten wat te doen wanneer er een gevaarlijke situatie op sociale media plaatsvindt, 17.5% gaf aan meer na te denken over de foto’s die hij of zij op Facebook zet, 8,6% van de leerlingen gaf aan zich precies hetzelfde te gedragen na de voorlichting als daarvoor, 8,3% gaf aan geen voorzorgsmaatregelen te hebben genomen en 7,6% gaf aan niet meer na te denken over de gevaren rondom sociale media. Het grootste gedeelte van de leerlingen gaf aan voor de

voorlichtingsles nog nooit on-line seksueel grensoverschrijdend gedrag te hebben vertoont en na de voorlichtingsles vaardigheden te hebben aangeleerd waardoor zij het risico op on-line seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen voorkomen. Dit komt overeen met de gemiddelde scores op de schaal vaardigheden die zijn gerapporteerd door de leerlingen.

Tabel 5. Gemiddelde scores M. voor itemschalen.

Itemschaal

Kennis Attitude Vaardigheden

Variabelen Geslacht Jongen/Meisje 4.21 4.18 5.05 Jongen 4.09 3.84 4.87 Meisje 4.36 4.5 5.27 Opleidingsniveau Vmbo 4.44 4.97 4.91 Havo 3.84 4.40 5.15 Havo/Vwo 4.12 4.02 4.98 Vwo 4.54 4.73 5.36

(20)

20 Samenhang tussen de schalen

Om na te gaan of er een samenhang is tussen de schalen ‘kennis’, ‘attitude’ en vaardigheden is er een Spearmans Rho uitgevoerd. Alle schalen hangen significant met elkaar samen (p < .01). Dit betekent dat wanneer een leerling op de schaal van ‘kennis’ een hoge score behaalt dat de score op de schalen ‘attitude’ en ‘vaardigheden’ hoogstwaarschijnlijk ook hoog is en zo ook andersom. De itemschaal ‘kennis’ en ‘vaardigheden’ hebben een lage correlatie van R = .285. De itemschaal

‘vaardigheden’ en ‘attitude’ hebben een gemiddelde tot hoge correlatie van R = .447 en tot slot hebben de itemschaal ‘kennis’ en ‘attitude’ een lage tot gemiddelde correlatie van R = .365. De schalen ‘attitude’ en ‘vaardigheden’ hangen sterker samen dan de andere schalen onderling. De laagste samenhang is tussen de schaal ‘kennis’ en ‘vaardigheden’.

(21)

21 Discussie

In deze paragraaf zullen de uitkomsten van dit onderzoek worden besproken en bekritiseerd, om vervolgens de beperkingen en daar uitvloeiende aanbevelingen te beschrijven.

Conclusie en Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of de doelen van de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’ voor leerlingen van 11 tot 14 jaar worden behaald. Uit de resultaten van dit onderzoek blijken de leerlingen aan te geven enigszins meer kennis, attitude en vaardigheden rondom sexting, grooming en sociale media te hebben na drie maanden van de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is de onderzoeksvraag onderverdeeld in drie deelvragen. De eerste deelvraag richtte zich op de vraag in hoeverre leerlingen aangaven een toename ervaren van kennis rondom de risico’s van sexting, grooming en sociale media na drie maanden van de voorlichtingsles. Op grond van de bevindingen kan dit worden dit met voorzichtigheid worden

bevestigd: er lijkt enigszins een toename in kennis te zijn. Dit is een positief gegeven. Een gebrek aan kennis over seksuele risico’s ten aanzien van sociale media, sexting en grooming hangt namelijk samen met een minder goede seksuele interactiecompetentie en dus met online-seksueel ongezond gedrag (de Graaf, Meijer, Poelman, & Vanwesenbeeck, 2005). Daarnaast kan het hebben van kennis over de risico’s van seksueel grensoverschrijdend gedrag op sociale media als beschermende factor dienen. Ondanks dat er uit huidig onderzoek is gebleken dat er een mogelijke toename in kennis lijkt te zijn is het onduidelijk in welke mate de toename in kennis is. Dat komt doordat er geen

voormetingen hebben plaatsgevonden. De conclusie van de eerste deelvraag is gebaseerd op zelfrapportage van de respondent. Wel kan worden gezegd dat de gemiddelde mate waarin de

leerlingen aangaven kennis te hebben opgedaan een beetje is. Er kan geen uitspraak worden gedaan of de mate waarin er een toename van kennis is geconstateerd voldoende is om online seksueel gezond gedrag te bevorderen. Er is daarnaast een samenhang gevonden tussen de gemiddelde score op de schaal ‘kennis’ en de gemiddelde score op de kennisvragen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de leerlingen die aangaven meer kennis te hebben verkregen door de voorlichtingsles, daadwerkelijk meer kennis hebben rondom de onderwerpen sexting, grooming en sociale media. De leerlingen met een hoger opleidingsniveau, gaven eveneens aan meer kennis te hebben opgedaan dan de leerlingen van de lagere opleidingsniveaus. Dit werd ook verwacht op basis van de bevindingen van Van Keulen et al. (2014). Van Keulen en collega’s gaven als verklaring dat leerlingen met een lager

opleidingsniveau vaker een herhaling nodig hebben van de les, dan leerlingen met een hoger

opleidingsniveau voor het effectief opdoen van kennis. De resultaten corresponderen daarnaast met het gegeven dat jongeren met een lager opleidingsniveau en/of IQ minder kennis hebben rondom

(22)

22 overgrote deel van de leerlingen gaf aan enigszins nieuwe dingen te hebben geleerd van de

voorlichtingsles maar daarbij ook al dingen te weten voordat zij de voorlichtingsles kregen.

De tweede deelvraag ging in op de vraag of leerlingen een verandering in bewustwording en attitude rapporteerden drie maanden na het volgen van de voorlichtingsles. Dit is van belang omdat attitude bepaalt of iemand aangeleerd gedrag wel of niet gaat vertonen (intentie) (Fishbein & Azjen, 2010; O'Keefe, 2002). Een toename van bewustwording in attitude maakt dat iemand minder snel ongezond seksueel gedrag op sociale media zal vertonen (de Graaf & Vanwesenbeeck, 2007; Livingstone & Helsper, 2009). Jongeren die zich bewust zijn van de risico’s op sociale media zullen minder impulsief reageren, geven minder snel antwoord op seksueel getinte vragen en laten ook minder snel ‘naakt’ zien voor de webcam (Livingstone & Helsper, 2009). De voorlichting zorgde voor een kleine toename in bewustwording van attitude. Zowel geslacht als opleidingsniveau waren van invloed op de scores van deze schaal. De meisjes en de leerlingen op het vwo scoorden op deze schaal hoger dan de jongens en de andere niveaugroepen. Een verklaring voor deze verschillen liggen mogelijk in betrokkenheid. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen met een lagere intelligentie over het algemeen een minder grote betrokkenheid laten zien. Om leerlingen met een lage betrokkenheid toch te overtuigen, is creativiteit in de les van belang (Kardes, 2002). Wanneer er een lage betrokkenheid bij de ontvangers van de voorlichting heerst, is het lastig om gepland gedrag te beïnvloeden (Kardes, 2002). Omdat het juist van belang is deze risicogroep te bereiken is het van belang de voorlichting hierop aan te passen. Een hogere betrokkenheid kan daarentegen mogelijk verklaren waarom de meisjes hoger scoorden. Doordat de meisjes bewust worden gemaakt van het feit dat zij een hoger risico hebben om slachtoffer te worden van online seksueel grensoverschrijdend gedrag, zullen zij meer betrokken zijn tijdens de voorlichting. Een groot deel van de leerlingen gaf aan bewust te zijn van eigen gedrag en opvattingen rondom de gevaren van sexting, grooming en sociale media. Dit is een belangrijke voorwaarde voor gedragsverandering (O'Keefe, 2002). Er kan geen uitspraak worden gedaan of dat door de voorlichting komt.

De laatste deelvraag ging over of de leerlingen aangaven meer vaardigheden te hebben ontwikkeld drie maanden na het volgen van de voorlichtingsles ‘Sexting en Grooming’. Het beschikken over vaardigheden ten aanzien van de risico’s van sociale media is van belang bij het bereiken van seksueel gezond gedrag op sociale media (WHO, 2010). Vaardigheden zijn bijvoorbeeld het instellen van je privacy op Facebook zodat alleen bekenden je profiel kunnen zien of om

toestemming vragen voor je iets van een ander op het internet plaatst (Livingstone & Helsper, 2009). De voorlichting zorgt mogelijk voor een geringe toename in vaardigheden onder de leerlingen. Het is opmerkelijk dat er op deze schaal de hoogste toename gevonden is, aangezien het theoretische kader van de voorlichting zich voornamelijk richt op het beïnvloeden van kennis, attitude, norm en intentie. Een mogelijke verklaring voor de hoge score is dat de item vragen allemaal expliciete stellingen waren hoe de leerlingen zouden handelen bij het voordoen van een gevaarlijke situatie op sociale media en niet over de maatregelen die vooraf kunnen genomen worden om de risico’s op sociale media te

(23)

23 verkleinen. Daarnaast is het mogelijk dat deze vaardigheden voor de voorlichting ook al aanwezig waren. In de voorlichting wordt de nadruk gelegd op het waarschuwen over en het herkennen en handelen bij gevaren op sociale media. Hoewel een negatieve invalshoek een algemeen werkzame factor is in een voorlichting, is het van belang ook vaardigheden aan te leren die positief gedrag bevorderen (Kirby, 2002; van Oosten & Höing, 2004; WHO, 2010). Een ander mogelijke verklaring is dat een groot deel van de leerlingen aangaf, voor de voorlichting wel al op de hoogte zijn van de gevaren rondom sociale media en sexting en grooming maar wellicht nog niet wisten wat zij konden doen om de gevaren te verkleinen. Hierdoor is naar aanleiding van de voorlichting de toename in kennis en attitude mogelijk wat kleiner geweest dan de toename in vaardigheden.

Samenvattend kan worden gesteld dat de voorlichting enigszins doeltreffend lijkt te zijn. Voor deze voorzichtige doeltreffendheid zijn verschillende verklaringen. Binnen het onderzoek is gevraagd naar de mening van de respondenten en hoe zij de voorlichting hebben ervaren. Het bleek dat de meeste leerlingen de voorlichtingsles als leuk en leerzaam hebben ervaren. Dit kan een mogelijke verklaring zijn dat er een toename is gevonden op de verschillende schalen. Daarnaast sluit de voorlichting aan bij de belevingswereld van de jongere. Wanneer een voorlichting aansluit bij de belevingswereld van een jongere blijkt deze doeltreffender te zijn (Höing, 2008; Kirby, 2002). Zo maakt men in de les gebruik van een film over een meisje dat dezelfde leeftijd heeft als de leerlingen en ook in de brugklas zit. Het grootste gedeelte van de leerlingen gaf aan dat de film hetgene is wat hen het meest is bijgebleven van de voorlichtingsles. Het gebruiken van beeld en/of film materiaal is een werkzame factor in een voorlichting (Kirby, 2002).

Dat de schalen onderling samenhangen ondersteunt het model van Vanwesenbeeck en collega’s (1999) en het model van gepland en beredeneerd gedrag van Fishbein en Azjen (2010), dat ervan uitgaat dat het beïnvloeden van kennis leidt tot een verandering in attitude en uiteindelijk in vaardigheden. Er kan niet worden gezegd of via deze determinanten het seksuele gezonde gedrag uiteindelijk wordt bevorderd aangezien gedrag niet kwantitatief meetbaar is.

Ondanks dat de leerlingen aangeven enigszins meer kennis, een vergroting van attitude en meer vaardigheden te hebben, na het volgen van de voorlichting, is deze toename gering. Een

verklaring zou kunnen zijn dat de voorlichting slechts uit één les bestaat. Volgens Kirby (2002) en van Oosten en Höing (2004) is een voorlichting effectiever wanneer er een voldoende aantal lessen

(minstens vier) en voldoende spreiding in tijd plaatsvindt.

De gerapporteerde gemiddelde toename in kennis en attitude over de risico’s omtrent sexting, grooming en sociale media door de leerlingen zal op basis van het seksuele competentiemodel mogelijk zorgen voor een betere seksuele interactiecompetentie (De Graaf, Meijer, Poelman, & Vanwesenbeeck, 2005). De seksuele interactiecompetentie wordt daarnaast waarschijnlijk beïnvloed door de gerapporteerde toename in vaardigheden. Dit is een voorwaarde om de risico’s rondom sexting, grooming en sociale media te verkleinen en te resulteren in gezond seksueel gedrag op sociale media. Hierbij moet worden opgemerkt dat het seksuele interactiecompetentie model bestaat uit

(24)

24 meerdere determinanten die het uiteindelijke seksuele gedrag bepalen. In dit onderzoek zijn alleen kennis, attitude en vaardigheden meegenomen, omdat de voorlichting zich alleen op die determinanten richt. Echter zijn ook andere determinanten van belang zoals achtergrondkenmerken, algemene kennis over seksualiteit en communicatie met de omgeving. Er is in de voorlichtingsles geen rekening gehouden met de onveranderbare achtergrondfactoren. Vanuit het theoretisch kader van de

voorlichting worden deze niet meegenomen. Dit, terwijl zij mogelijk een meerwaarde hebben voor het bevorderen van seksueel gezond gedrag. Tenslotte sluit de voorlichting zich niet specifiek aan bij het opleidingsniveau en/of de culturele achtergrond van de leerlingen. Dit zou een belemmering kunnen vormen voor het bevorderen van kennis en dus bewustwording van attitude (Höing, 2008). Het is van belang bij informatievoorziening aan jongeren dat er rekening gehouden wordt met hun capaciteit en etniciteit. Daarbij moet de boodschap simpel, concreet en zo mogelijk verdiepend zijn.

.

Beperkingen en aanbevelingen

Er zijn verschillende beperkingen en aanbevelingen in en vanuit dit onderzoek aan te dragen. Allereerst is het van belang om op te merken dat er geen sprake is geweest van een voormeting. Hierdoor zijn de resultaten van subjectieve aard. Ondanks dat er voor de schaal ‘kennis’ controle vragen zijn toegevoegd aan de enquête dienen de resultaten alsnog met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Het is daarom ook aan te bevelen om in een vervolg onderzoek voormetingen af te nemen bij de leerlingen. Om vast te stellen of de voorlichting effectief is moet daarnaast een controle groep worden gebruikt die vergelijkbaar is met de groep die de voorlichting volgt. Hierbij moeten geschikte kandidaten willekeurig worden toegewezen aan de interventie- en controle groep. Het gebruiken van een Randomized Controlled Trial design biedt hier uitkomst (Asscher & Stams, 2010). Alleen op deze manier kan worden nagegaan of de beoogde effecten daadwerkelijk gevolg zijn van de interventie.

Ten tweede is de gebruikte steekproef in dit onderzoek niet volledig representatief. Het merendeel van de steekproef is van Marokkaanse afkomst. De etnische verhouding in dit onderzoek is niet representatief voor de totale populatie, ondanks dat de meeste leerlingen op alle scholen in Amsterdam ook van Marokkaanse afkomst is. Ook is er een groot verschil in het aantal leerlingen per opleidingsniveau. Het overgrote deel van de gebruikte steekproef volgt havo/vwo, terwijl dit voor de totale populatie niet geldt. Daar is de groep met leerlingen op een vmbo niveau het grootst. Aangezien dit de meest kwetsbare groep is, had het opnemen van meer vmbo leerlingen in de onderzoeksgroep een beter inzicht kunnen geven van de effecten. In een vervolg onderzoek zal er rekening moeten worden gehouden of de onderzoeksgroep representatief is voor de totale populatie. Meer scholen, grotere variatie in etniciteit en een gelijkmatige verdeling van opleidingsniveau moeten hierin meegenomen worden.

Daarnaast is gebleken dat de schalen kennis en vaardigheden niet zeer betrouwbaar waren. Doordat de schalen niet overal betrouwbaar zijn is het van belang de resultaten op deze schalen

(25)

25 voorzichtig te interpreteren. Dit kan in de toekomst worden voorkomen door een pilot uit te voeren om na te gaan of meerdere items daadwerkelijk een schaal kunnen vormen. Aan de hand hiervan kan de enquête, indien nodig nog worden aangepast.

Uit dit onderzoek blijkt verder dat er een mogelijk verschil bestaat tussen opleidingsniveau en de uitkomst in kennis, attitude en vaardigheden. Zo zijn vmbo leerlingen gebaat bij een voorlichting die uit meerdere lessen bestaat en een creatieve invulling bevat (Kirby, 2002; van Oosten & Höing, 2004). De voorlichting dient daarnaast vooral aangeboden te worden aan leerlingen met een lager opleidingsniveau aangezien deze een risicogroep vormen (de Graaf et. al., 2012; Movisie, 2011).

Ondanks de beperkingen is dit het eerste onderzoek dat de mogelijke doeltreffendheid van de voorlichtingsles Sexting en Grooming in kaart brengt. De resultaten lijken te wijzen op een mogelijke kleine toename in kennis, bewustwording van attitude en vaardigheden. Doeltreffendheid lijkt op basis van dit onderzoek aannemelijk. Dit is een goede aanleiding voor verder onderzoek zodat de mogelijke positieve veranderingen kunnen toegeschreven worden aan de voorlichting.

(26)

26 Referentie

American Psychological Association (2010). Publication manual of the American Psychological Association (6th ed.).Washington, DC: American Psychological Association.

Baarda, D. B., de Goede, M., & Kalmijn, M. (2007). Basisboek enquêteren. Groningen: Stenfert Kroese.

Beyens, I., & Eggermont, S. (2014). Prevalence and predictors of text-based and visually explicit cybersex among adolescents. Young, 22, 43-65. doi:10.1177/0973258613512923

Blom C., Vlugt van der I., & Neef de M. (2011). Handreiking lokaal gezondheidsbeleid: Seksuele gezondheid. Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Bilthoven: RIVM Loket Gezond Leven. Verkregen van http://loketgezondleven.nl/gezonde-gemeente/seksuele-gezondheid/cijfers-en-feiten/

Bovenkerk, F., & van San, M. (2011). Loverboys in the Amsterdam Red Light District: a realist approach to the study of a moral panic. Crime, Media, Culture, 7, 185-199.

doi:10.1177/1741659011412124

Bos, H., & de Ruyter, D. (2009). Inleiding op het themanummer “Kinderen, jongeren,

seksualiteit en opvoeding. Pedagogiek, 29(1), 3-9. Verkregen van http://www.pedagogiek-online.nl/index.php/pedagogiek/article/view/368

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists. England: Palgrave Macmillan.

Brug, J., Assema, P., & Lechner, L. (2007). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een planmatige aanpak. Van Gorcum, Open Universiteit Nederland.

Bruijn, P., Burrie, I., & van Wel, F. (2006). A risky boundary: Unwanted sexual behaviour among youth. Journal of Sexual Aggression, 12, 81-96. doi: 10.1080/13552600600841631

Cense M., Martens M., Maris S., Janssen E., de Graaf, H. (2011). Onderzoek naar determinanten van succesvolle implementatie van het leskatern relaties & seksualiteit in het basisonderwijs. Utrecht: ResCon & Rutgers WPF. Verkregen van

(27)

27 Craven, S., Brow,S., & Gilchrist, E. (2006). Sexual grooming of children: Review of literature and

theoretical considerations. Journal of Sexual Agression, 12, 287-299. doi:10.1080/13552600601069414

Cuijpers, P., Scholten, M., & Conijn, B., (2006). Verslavingspreventie: een overzichtsstudie deel 4. Den Haag: ZonMW, programma verslaving. Verkregen van

http://www.zonmw.nl/fileadmin/cm/langdurende_zorg/Verslaving/deel_4_binnen.pdf

de Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: Eburon.

de Graaf, H., & Vanwesenbeeck, I. (2006). 'Seks is een game': gewenste en ongewenste seksuele ervaringen van jongeren op internet. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Verkregen van

http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CCEQFjAA&u rl=http%3A%2F%2Fwww.cyrenjeugd.nl%2Ffiles%2FRapport_Seks_en_Internet.pdf&ei=Ew uMVerMB8b8UpfDg5AH&usg=AFQjCNFKujOSlzmouF80deFHQlZMCjrMSg&sig2=PlDO 2QZjZY-O41ur_JJzZA&bvm=bv.96782255,d.ZGU

de Graaf, H. (2007). De rol van ouders in de seksuele ontwikkeling: Een literatuurstudie. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Verkregen van http://www.fwos.nl/publicaties/onderzoek/

de Graaf, H., Vanwesenbeeck, I., Woertman, L., & Meeus, W. (2009). Opvoeding en seksuele ontwikkeling van adolescenten: Een literatuurstudie. Pedagogiek, 29(1), 10-31. Verkregen van http://www.pedagogiek-online.nl/index.php/pedagogiek/article/view/369/368

de Graaf, H. de, Kruijer, H., Acker, J. van, & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Utrecht/Amsterdam: Rutgers WPF/Soa Aids Nederland. Verkregen van http://www.rutgers.nl/producten/seks-onder-je-25e-

2012?destination=aanbod/zoeken-op-maat%3Ff%255B0%255D%3Dfield_facet_article_type%253A90%26f%255B1%255D%3Dfi eld_facet_filter_3%253A24

de Graaf, H., Vanwesenbeeck, I., & Meijer, S. (2014). Educational Differences in Adolescents' Sexual Health: A Pervasive Phenomenon in a National Dutch Sample. The Journal of Sex Research, 5, 1-11. doi:10.1080/00224499.2014.945111

(28)

28 De Haas, S. (2012). Seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren en volwassenen in

Nederland. Tijdschrift voor Seksuologie, 36(1), 136-145. Verkregen van

http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CCEQFjAA&u

rl=http%3A%2F%2Fwww.rutgers.nl%2Fsites%2Frutgersnl%2Ffiles%2FPDF-Onderzoek%2FSeksueelgrensoverschrijdendgedrag3.pdf

Erkenningscommissie interventies (2015). Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling 2015-2018. RIVM, NJi, NISB, Trimbos instituut, Vilans, Movisie, NCJ

.

Fishbein, M., & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior: The reasoned action approach. New York : Psychology Press. Verkregen van

http://web.a.ebscohost.com/ehost/ebookviewer/ebook/bmxlYmtfXzM1NjM5N19fQU

41?sid=a28e75a0-6cee-4b94-b383-508f040a2622@sessionmgr4005&vid=0&format=EB&rid=1

Fleuren, M., de Wilde, E. J., Mikolajczakm J., Stals, K., & Paulussen, T. (2009). Condities voor effectieve invoering van jeugdinterventies: een kennissynthese. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 87, 245-248. doi:10.1007/BF03082257.

Harden, K. P., & Mendle, J. (2011). Why don’t smart teens have sex? A behavioral genetic approach. Child Development, 82, 1327-1344. doi:10.1111/j.1467-8624.2011.01607.x

Hasebrink, U., Livingstone, S., Haddon, L. & Olafson, K. (2009). Comparing children’s online opportunitites and risks across Europe: Cross-national comparisons for EU kids Online. Journal of Psychology, 217, 236-239. Verkregen van

http://psycnet.apa.org/index.cfm?fa=&id=2010-01097-016

Hempel, I. S. (2013). Sexualized Minds. Child Sex Offenders’ offense-supportive cognitions and interpretations. Proefschrift. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Verkregen van

http://repub.eur.nl/pub/50121/

Höing, M., & Mouthaan, I. (2007). Evaluatie pilot Let's Talk; dvd met handleiding. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.

(29)

29 Höing, M. (2008). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Girls’ Talk’. Utrecht:

Nederlands Jeugdinstituut. Verkregen van http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Erkende-interventies/Girls-Talk

Koning, I.M., Engels, R.C.M.E., Verdurmen, J.E.E., & Vollebergh, W.A.M. (2010). Alcohol-specific socialization practices and alcohol use in Dutch early adolescents. Journal of Adolescence, 33, 93-100. doi:10.1016/j.adolescence.2009.05.003

Koyama, A., Corliss, H.L., & Santelli, J.S. (2009). Global Lessons on Healthy Adolescent Sexual Development. Current Opinion in Pediatrics, 21, 444-459.

doi:10.1097/MOP.0b013e32832db8ee

Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L., & van Berlo, W. (2010). Grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. Tijdschrift voor Seksuologie, 34, 90-100. Verkregen van

http://scholar.google.nl/scholar?q=Kuyper%2C+L.%2C+de+Wit%2C+J.%2C+Adam%2C+P.

Livingstone, S. & Haddon, L. (2009). Kids Online. Oppurtunities and risks for children. Policy Press. Verkregen van

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=aPsXzcjf9vMC&oi=fnd&pg=PA8&dq=Livingst one,+S.+%26+Haddon,+L.+(2009).+Kids+Online.+Oppurtunities+and+risks+for+children

Livingstone, S., & Helsper, E. (2009). Balancing opportunities and risks in teenagers’ use of the internet: The role of online skills and internet s elf-efficacy. Media & society, 12, 309-329. doi:10.1177/1461444809342697

Mouthaan, I., & van der Vlugt, I. (2012). Seksuele gezondheidsbevordering van jongeren in Nederland. Kind & Adolescent, 33, 279-288. doi:10.1007/s12453-012-0034-0

O'Keefe, D.J., (2002). Persuasion: Theory and research. Thousand Oaks: Sage. Verkregen van http://scholar.google.nl/scholar?q=O%27Keefe%2C+D.J.%2C+%282002%29.+Persuasion%3 A+Theory+and+research.+Thousand+Oaks%3A+Sage&btnG=&hl=nl&as_sdt=0%2C5

O’Keeffe, G.S. & Clarke-Pearson, K. (2011). The impact of social media on children, adolescents, and families. Pediatrics, 127, 800-804. doi:10.1542/peds.2011-0054

(30)

30 Pardoen, J., & Pijpers, R. (2006). Verliefd op internet. Over het internetgedrag van pubers.

Amsterdam: Uitgeverij SWP. Verkregen van

http://scholar.google.nl/scholar?q=Pardoen%2C+J.%2C+%26+Pijpers%2C+R.+%282006%29 .+Verliefd+op+internet.+Over+het+internetgedrag+van+pubers.+Amsterdam%3A+Uitgeverij +SWP.&btnG=&hl=nl&as_sdt=0%2C5

Valkenburg, P. M., Schouten, A. P., & Peter, J. (2005). Adolescents’ identity experiments on the Internet. New Media & Society, 7, 383-402. doi:10.1177/1461444805052282

Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2009). Social consequences of the internet for adolescents a decade of research. Current Directions in Psychological Science, 18, 1-5.

doi:10.1111/j.1467-8721.2009.01595.x

van der Stouwe, T., Asscher, J. J., & Stams, G. J. J. M. (2013). Doeltreffendheid Tools4U: Onderzoek naar de doelgroep, uitvoering en doeltreffendheid van leerstraf Tools4U. Amsterdam:

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Verkregen van http://dare.uva.nl/record/1/402372.

Ringrose, J., Gill, R., Livingstone, S., & Harvey, L. (2012). A qualitative study of children, young people and 'sexting': a report prepared for the NSPCC. Verkregen van http://eprints.lse.ac.uk Smet, S. de, & Mahjoub, S. (2008). Op het scherp van het net: Een verkennende studie over jongeren,

internet en betaalseks. Anderlecht: Impresor.

Slot, N. W., & Spanjaard, H. J. (1999). Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg: hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: Intro.

Starreveld, P. A. (2009). Verslaglegging van psychologisch onderzoek. Amsterdam: Boom Onderwijs.

Tobler N.S., Roona M.R., Ochshorn P., Marshall D.G., Streke A.V., & Stackpole M., (1998). School-based adolescent drug prevention program: 1998 meta-analysis. Journal Primary Prevention, 20, 275-336. doi:10.1023/A:1021314704811

van Yperen, T.A., & Veerman, J.W. ( 2008). Zicht op effectiviteit. Handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die afstanden zijn gekozen omdat de stuurgroep Co- existentie die als norm wil gebruiken voor de afstand tussen respectievelijk genmaïs en gewone maïs, en genmaïs en biologische

De Halt-interventie sexting: Respect online (hierna: Halt-interventie sexting) is in 2017 door Stichting Halt (hierna Halt) en Rutgers ontwikkeld voor jongeren die zich schuldig

Lang niet iedereen heeft andere verwachtingen van een product / dienst met keurmerk; en als men ze heeft, zijn ze voor een deel van de consumenten afhankelijk per product..

Because policy makers always try to manage the problem, rational calculations and cost-benefit analyses on climate change are a way to create a feeling of control and security

Nonetheless, Hizb al-Nour’s entrance in democratic politics seemed to have given rise to a modest secular discourse carried out by Salafi politicians – such as Abd

Currently available experimental data on the decay proper- ties of known superheavy nuclei [ 1 , 5 – 16 ] indicate a stability against fission, thus confirming the concept of the

To confirm that it is indeed the double exchange interaction playing a central role in the induction of the anisotropic transport, one expects anisotropic transport by tuning

Haat is geen boek met hoge literaire kwaliteiten, maar wel een verhaal met leesbevorderende elementen, geschreven voor een breed publiek en daarom buitengewoon geschikt voor